| |
| |
| |
Natuurkunde.
Gemeenzame brieven van een vriend der natuur.
III.
Over ingewandswormen en trichinen.
Amice!
Herinnert gij u nog den tuinmansknecht, die, toen ik onlangs het genoegen had u te zien, met een vervaarlijk aplomb een worm onder de hak zijner klompen zette en doodtrapte. Met wat een onschuldig, naïef gezicht gaf hij tot antwoord: ‘'t was maar een worm.’ Alsof een worm niet evengoed het recht heeft te leven als Gij en ik! 't Was maar een worm! Had de man geweten, hoeveel interessants er bij de wormen is op te merken; had hij geweten, hoevele dezer dieren kunnen behooren tot de nuttigste, en hoevele ook niet minder gevaarlijk zijn dan de meest giftige slangen en de kwaadaardigste verscheurende dieren, ja, hoevele gevaarlijker zijn dan deze, omdat zij minder gekend zijn, hij zou niet met zulk een innige verachting die woorden gebezigd hebben. Maar welke kennis der natuur kan men vergen van een tuinmansknecht, als zoovelen in den lande, die behooren tot het beschaafde publiek, het niet veel beter maken? Bij hen staan de wormen in niet veel beteren reuk. ‘Arme worm’, zeggen wij tot het kind van den behoeftige, dat, verkleumd door koude, langs de straten slentert. Om de taie Kanaän's te spreken, ‘wij zijn nietige aardwormen gelijk.’ Wormen zijn nietige, armzalige schepsels, die zich slechts in bochten kunnen wringen en.... sterven.
Mag ik U echter eventjes op een zoölogische definitie vergasten, dan zijn wormen: ongewervelde dieren met een, nu eens cilindervormig, dan eens afgeplat lichaam, dat zijdelings symmetrisch is. D. w.z.; het lichaam is zoodanig gevormd, dat het linker gedeelte gelijkt op het rechter gedeelte, zooals bij ons ook het geval is. In vele gevallen is het lichaam geleed; doch niet gelijk bij het insect, waar wij een kop-, borst- en achterlijf-gedeelte opmerken, maar alle deelen hebben dezelfde waarde. Ledematen ontbreken; als bewegingswerktuig dient de spierlaag, die onder de opperhuid ligt. Bij sommigen vindt men verder mond en aars; bij anderen ontbreken deze. Zenuwen, bloedvaten en ademhalingswerktuigen zijn even zeldzaam. Wat niet onopgemerkt mag blijven is: dat we niet zelden wormen vinden, die her- | |
| |
maphroditisch zijn; d.i.: in zich de beide sexuele organen dragen, en dat de jongen alvorens den vorm der ouders te verkrijgen, een reeks van toestanden moeten doorloopen, die wij samenvatten onder de uitdrukking: de wormen ondergaan een gedaanteverwisseling.
Uit het bovenstaande zult Gij reeds eene vrij belangrijke gevolgtrekking hebben gemaakt; n.l. dat een aantal dieren, die wij wormen noemen, evenmin wormen zijn als een os of een schaap. Het spraakgebruik heeft ze echter eenmaal als zoodanig getituleerd. Ik noem van deze bijv. den scheepsworm (Teredo navalis), evengoed een schelpdier als de dure oester. De oorworm (Forficula auricularia) heeft even weinig van een worm als zijne stamgenooten de korenbouten en de sprinkhanen, en behoort met deze tot de rechtvleugelige insecten. Dat de zijdeworm geen worm is, maar de rups van den zijdevlinder, weet een ieder. Deze enkele voorbeelden om u te doen zien, hoe weinig het spraakgebruik het hier aan het rechte eind heeft.
Onder de duizenden soorten wormen, die het dierenrijk in zijne gelederen opneemt, is er een zeer groot aantal - en zij behooren niet tot de minst gevaarlijke -, die een parasitisch leven leiden. Vergun mij dat ik u van deze in het algemeen iets meedeel.
Parasieten! Het woord herinnert mij aan eene bepaling, die ik in vroegere jaren ergens las: parasieten zijn wezens, die leven ten koste van andere; vatten wij deze bepaling woordelijk op, dan leven wij, menschen, ten koste van ossen en kalveren bijv., die ons door hun vleesch voeden, en zouden dus, volgens die woordelijke opvatting, parasieten van ossen en kalveren moeten heeten. Niet aldus. Parasieten zijn dieren, die òf hun geheele leven òf een deel van hun leven doorbrengen in (of op) een ander dier, dat men hun gast noemt, met welks bloed, sappen of vleesch zij zich voeden. Zij nemen derhalve hun voedsel geassimileerd op, d.i. bijna geheel of geheel vervormd tot de stoffen, waaruit hun lichaam bestaat. Een aantal organen en hulpklieren, die anders moeten dienen om de voedingsstoffen tot bestanddeelen van het lichaam te verwerken, behoeven zij dus niet. Darwin zegt dan ook niet ten onrechte: ‘het organisme verkwist zijne stoffen niet tot opbouwing van nuttelooze organen.’ De parasiet heeft echter andere noodig. Is het dier tijdelijk parasiet, dan heeft het behoefte aan een spierlaag als bewegingsorgaan om zijn gast te kunnen naderen en zich van hem te verwijderen; zintuigen zijn hem bij zijne bewegingen van dienst. Is het dier daarentegen zijn geheele leven door parasiet, dan bezit het zuignappen of haken, die dikwijls in een krans zijn geordend en dan hakenkrans genoemd worden. In den regel heeft elk parasitisch dier zijn eigen gast; wat meer is, in het lichaam van dien gast een eigenaardig orgaan. Gelukt het aan het jonge dier of aan het embryo niet zijn gast, of het voor hem bestemde orgaan, te bereiken, dan is zijne carrière mislukt, het kan niet groeien of bloeien en sterft den hongerdood. Ik heb bij het vorige, zooals Gij begrijpt, meer het oog op de inwen- | |
| |
dige parasieten
(Entoparasieten of Entozoën) dan op de uitwendige parasieten (Ektoparasieten of Epizoën). De laatste vat men samen onder den sierlijken naam ‘ongedierte’ en rekent tot deze o.a. de schurfmijt (Acarus scabiei), de luizen en weegluizen en de vloo (Pulex), van welke een Anonymus in een alleraardigst boekske getiteld: ‘der Mensch und der Parasit’ zingt:
...... Ich preise den lockren Gesellen
Pulex, den Turner in brannen Tricot,
Wenn er in Sprungen, verwegenen, schnellen,
Himmelhoch jauchzet frisch, fromm, frei und froh!
Maar om op onze Ektoparasieten terug te komen, ik schreef dat elke parasiet zijn eigen gast heeft. Hoe is men daar achter gekomen? Op de volgende wijze. Men voederde de eieren van een ingewandsworm aan een aantal proefdieren, voor welke men, naarmate men meer of minder in 't onzekere verkeerde, dieren nam van zeer uiteenloopende orden of klassen, bijv. konijnen, honden, duiven, kikvorschen enz. Na verloop van eenigen tijd worden de proefdieren geslacht en onderzoekt men de verschillende organen op ingewandswormen of hunne embryo's. Vindt men embryo's in eenig dier, een proefdier of niet, dan voedert men deze embryo 's aan andere proefdieren om op deze wijze volkomene wormen te erlangen. Niet zelden diende het menschelijk lichaam tot proefvoorwerp. Professoren en studenten namen eieren van wormen als pillen in en dreven door verschillende middelen de in de darmen ontwikkelde wormen af. In het algemeen mogen wij met een gerust geweten zeggen, dat deze experimenten zeer veel geleerd hebben. Mannen als Von Siebold en Leuckart hebben zich daarmede voornamelijk beziggehouden, en niet weinige feiten ontraadseld.
De eieren der ingewandswormen worden in ontzaglijke hoeveelheden gelegd. Bij den ons bekenden spoelworm (Ascaris lumbricoidis) heeft men niet minder dan 64 millioen eieren gevonden, die de verrassende eigenschap bezaten van, na maanden lang te zijn uitgedroogd of in alcohol, terpentijnolie enz. gelegen te hebben, nog voor ontwikkeling vatbaar te zijn. De gewone lintworm (Taenia solium) legt in twee levensjaren ongeveer 85 millioen eieren.
Met de verwijdering van den darminhoud komen de eieren in den regel naar buiten en ontwikkelen zich de embryo's. Sommige leven gedurende eenigen tijd dikwijls vrij in het water of op vochtigen grond, doch sluipen spoedig, als zij de kans daarvoor klaar zien, in den voor hen bestemden gast. Bewegen zich de embryo's echter niet, dan moet het toeval hen in de nabijheid van het voor hen bestemde dier brengen, en worden zij door dit dier met voedsel opgenomen. Dat een groot aantal bij die gelegenheden zich wel eens vergist en bij een anderen gast aanklopt, die voor hen niet geschikt is, meldde ik reeds hier boven. Houdt Ge echter rekening met de onnoemelijke hoeveelheid eieren, die door een moederdier gelegd worden, dan voorzeker heeft de natuur
| |
| |
voor de voortteling dezer lieve beestjes niet onaardig gezorgd. Die groote hoeveelheid eieren mag U echter niet verwonderen. Op alle bladen van het boek der natuur, waar ge ook snuffelt, vindt ge als regel opgeteekend: hoe meer ongunstige omstandigheden en noodlottige toevallen eenig ei of embryo moet overwinnen, en hoe zwakker toegerust het moederdier is, des te talrijker zijn de jongen.
Zijn de embryo's van eenige parasiet nu op de eene of andere wijze in de maag van hun gast geraakt, dan ondergaan zij eene reeks van veranderingen. Sommige hullen zich in eene blaas (Cyste), welke zij aan de omliggende weefsels ontwoekeren, en komen dan tot rust. Doch niet voor altijd, want in den regel trekken zij na korteren of langeren tijd opnieuw op, verlaten hun eersten gast en logeeren bij een tweede, waar, onder nieuwe veranderingen, het dier alsdan zich ontwikkelt tot een geslachtrijpen ingewandsworm. In den regel zien wij dan ook, dat de levensgeschiedenis van een ingewandsworm zich over twee (dikwijls meer) gasten verdeelt en eerst in den laatsten gast het embryo aan zijne moeder gelijk wordt. Een enkel voorbeeld om het vorige op te helderen. De eieren van den gewonen lintworm komen toevallig in de maag van het varken, de embryo's ontwikkelen zich hier, en na ongeveer 2 à 3 maanden zijn zij veranderd in zoogenaamde blaaswormen, die in de spieren van het dier huizen en uiterst taai van leven zijn. Eten wij nu rauw varkensvleesch, dan ontwikkelt zich de blaasworm in de dunne darmen tot den lintworm, van welken een aantal geledingen met eieren uit de dikke darmen worden gestooten. Deze eieren worden nu door het varken gegeten enz.
Het spreekt van zelf, dat de wijze waarop de ingewandswormen in eenig dierlijk lichaam huishouden, geheel afhangt van den aard, de levenswijze en grootte der wormen. Niet zelden oefenen zij geen invloed uit op de organisatie. Honderden dieren hebben, op allerlei plaatsen van hun lichaam, honderden dergelijke ingewandswormen ingekwartierd, en leven niettemin rustig voort. Wilt ge een enkel voorbeeld voor kennisgeving aannemen? 't Is maar een enkel. Krause vond in een, aan wonden overleden, derdehalf-jarig paard in Belgrado: meer dan 500 stuks Ascaris megalocephala, 190 Oxyuris curvula, 240 Strongulus armatus, eenige duizenden Strongulus tetracanthus, 69 Taenia perfoliata, 287 Filaria papillosa en 6 Cysticercus fistularis. Hoe vindt Ge die collectie? Niet aardig? Dat zijn nog maar zeven soorten; verbeeld U nu, dat Leuckart bij den mensch niet minder dan 40-50 soorten ingewandswormen gevonden heeft, en Von Siebold zelfs de meening uitspreekt ‘dat het een slecht teeken is en een voorbode van ziekte als de wormen den mensch verlaten.’ Wat zegt ge daarvan?
Nun Mensch, wo bleibt dein Uebermuth, so keck,
Und meinst du noch, du sei'st dir selber Zweck.
Nichts, Nichts ist deine liebliche Gestalt
Als nur ein Parasiten Aufenthalt.
| |
| |
Ein zweigebeint' Helminthenfutteral
Ein grosses, wohlgefühltes Wurmpennal,
Ein mächtig Ungeziefer Arsenal,
Ein wacklig und baufällig Miethlocal
Verehrter Mensch, drum lebe stets in Frieden
Mit denen, die als Miether dir beschieden,
Und denke stets, zu jeder Lebensfrist,
Vornehmlich aber, wenn du trinkst und iss't,
Was du deinen Würmern schuldig bist!
Dat er onder dat groepje van 40-50 soorten vrij onschuldige voorkomen, spreekt van zelf. Er zijn echter wormen, die hunnen goedgunstigen gastheer op de meest ondragelijke wijze lastig vallen, en hem niet zelden ad patres doen verhuizen. Naarmate zij in meer of minder edele of belangrijke organen huizen, en voornamelijk naarmate zij in grooter of kleiner getal voorkomen, zijn zij gevaarlijker. Als het mogelijk was, zou ik al de schadelijke in eens willen bespreken; maar ik mag niet van u vergen dat Gij nu zooveel tijd aan mij ten koste legt; ik wil daarom een enkele bij de hoorns pakken, en wel de darmtrichine of liever de spiertrichine.
Het is zeker, dat geen ingewandsworm in de laatste jaren meer van zich heeft doen spreken dan de Trichine. Vóór 1832 in de wetenschap niet bekend, is hij na dien tijd dikwijls in zoo onnoemelijke hoeveelheden opgetreden, - Leuckart vond in een oud lood vleesch van een, aan Trichinose (Trichine-ziekte) gestorven man 300.000 stuks! - dat men der wetenschap raad en hulp ging verzoeken, en haar vroeg aan dergelijke verbreidingen paal en perk te stellen. Het eerste wat zij natuurlijk deed was: de ontwikkelings-geschiedenis van den worm nagaan en door verschillende experimenten hare verhuizingen volgen. Zooals ik zoo even zeide, waren zij vóór het jaar 1832 niet in de wetenschap bekend. Hilton, prosector aan het Guy-hospitaal te Londen, eene sectie doende op een lijk, tot bestudeering van den loop en de samenstelling van sommige spieren, vond in de fijnste spierdraden van enkele spieren een mikroskopisch klein blaasje of kapsel, Spiertrichine, waarin een wormpje lag opgerold. Daar hij den worm niet kende, en slechts zijn ontwikkelings-toestand gezien had, bleef het feit op zich zelf staan, tot Paget eenige jaren later den worm ontdekte en Owen hem beschreef. Deze noemde den worm Trichina spiralis (van het Grieksche thrix, thrichos, haar, [omdat hij haarfijn is] en spiralis, omdat hij in zijn kapsel als eene spiraal lag opgewonden). Na deze geleerden ontbrak het niet aan natuuronderzoekers, die op verschillende wijzen de ontwikkelings-toestanden van het dier opspoorden.
Dat hier de voederproeven alles moesten aanwijzen, spreekt wel van zelf. Al spoedig bleek het, dat het varken de hoofddader van de verspreiding was. In het vleesch van het varken vond men de boven beschrevene blaasjes. Nemen we nu eens aan, dat varkensvleesch,
| |
| |
waarin zich dergelijke Spiertrichinen bevinden, door ons genuttigd wordt. Na verloop van twee à drie dagen heeft zich het blaasje, waarin het wormpje zich bevond, opgelost en is het diertje vrij en geslachtsrijp geworden. Het paart, en na verloop van enkele dagen komen reeds een honderdtal jongen of embryo's te voorschijn. Het moederdier, dat in dezen toestand Darmtrichine genoemd wordt en alsdan ± 2 m.m. groot is, baart nu gedurende vijf weken ongeveer 2000 jongen, en sterft na dat tijdstip. De eerstgeboren jongen zijn echter reeds met hunne verhuizing begonnen. De embryo's der meeste andere ingewandswormen verlaten nu het lichaam van den gast, in wien zij geboren zijn, en trekken naar een anderen gast, om daar hunne opvoeding te voltooien. De Trichinen maken hierop eene uitzondering. Het gastvrije huis schijnt hun te bevallen, niet echter hunne kamer. Zij dringen nu door het slijmvlies der darmen, sluipen en kruipen, zooals Leuckart meent gevonden te hebben, door het bindweefsel en landen eindelijk in het spierweefsel aan. Het doel van hun tocht is bereikt en zij beginnen het zich nu wat gemakkelijker te maken. Zij verteren een deel van de fijne spiervezels, groeien aan, en na verloop van ongeveer 10-14 dagen hebben zij zich in een citroenvormig blaasje omhuld, dat ontstaan is uit het ontaarde spierweefsel en zijne kerntjes. Zij dragen nu den naam van Spiertrichinen en worden als zeer kleine, doorzichtige korreltjes gevonden in verschillende spieren; voornamelijk in het middenrif, - zooals u bekend is, eene spier, die de borst- en buikholte scheidt en de hoofdspier is voor de ademhalingsbewegingen, - in de kauwspieren, in de hals- en nekspieren en in armspieren. In de spieren kunnen zij nu jaren lang in passieven staat voortleven, en langzamerhand verkalkt hun blaasje. Is eene enkele Spiertrichine in zoo'n spier aangeland, heb geen nood, 't zal u niet veel hinderen. Maar, o wee! indien gij niet
met ééne, maar met een groot aantal Darmtrichinen in uwe maag waart gezegend, en dus de hoeveelheid embryo's respectabel wordt. Spoedig gevoelt gij pijn in de maagstreek en in de darmen, de oogen zwellen op en dikwijls het gansche lichaam. Bij beweging van een uwer ledematen ondervindt gij spierpijnen, die al heviger en heviger worden, dikwijls lamheid veroorzaken, in den regel met koorts vergezeld gaan, en niet zelden na verloop van eenige maanden, den dood tot gevolg hebben. Heeft men vermoeden op de oorzaak der ziekte, ja, dan kan men in de meeste gevallen den dood voorkomen, als men, door verschillende middelen, onmiddellijk zorgt voor snel afdrijven der Darmtrichinen, waardoor natuurlijk de vermeerdering der Spiertrichinen terstond ophoudt. Hoe menige patient is echter vroeger door Trichinose naar de andere wereld verhuisd, die, indien men de oorzaak zijner ziekte gekend had, misschien nog te behouden zou zijn geweest. Toen echter stierf hij aan het zoogenaamde worstvergif of aan rheumatiek, want, met alle respect voor de geneeskunde,
| |
| |
Was man nicht begreifen kann
Sagt man Rheumatismus an.
Het beste middel om zich voor Trichinose te behoeden is zeker: nooit varkensvleesch te eten. En ik ken menigeen, die, toen alle dagbladen en dagbladartikelen over de Trichinen spraken, en de gevolgen, door die diertjes teweeg gebracht, opsomden, bij Zeus en al de goden zwoer nooit één stukje varkensvleesch meer over de tong te brengen; doch, eilacie, de gelegenheid maakt ook hier den dief. Meermalen, en vooral in den beginne heeft men beweerd, dat de Trichinen sterven, indien het vleesch flink wordt gepekeld en goed gebraden en gekookt. Ik zal wel niet behoeven te vermelden, dat daaromtrent een aantal afdoende proeven zijn genomen. Rupprecht en Leuckart hebben bevonden, dat zij eene koude van - 20oR. nog best verdragen, evenals eene temperatuur van + 42oR. Boven de laatste temperatuur schijnen zij zich minder goed te gaan gevoelen. Fiedler constateerde den dood van een groot aantal Spiertrichinen bij + 50oR., Haubner bij + 54o; terwijl Rupprecht alleen zekerheid zegt te hebben bij + 60oR. Hieruit zou volgen, dat men alleen dan met vertrouwen varkensvleesch kan nuttigen, wanneer het eenige uren flink gebraden of gekookt is. Bij alle andere bereidingen is de temperatuur te laag om vertrouwen in te boezemen. Met pekelen lachen de Trichinen; zij zitten daarvoor beveiligd in hun kapsel. Het éénige rationeele middel is m.i. het onderzoek van varkensvleesch, en naar het mij voorkomt, wordt daar te weinig op gelet. Het zou juist eene zaak zijn voor eene gezondheidscommissie, dat onderzoek te doen. Van moeielijkheid kan geen sprake zijn, daar men met een klein lancetje slechts een stukje vleesch uit den nek bijv. behoeft te snijden, en dit zoo dun mogelijk onder een sterk vergrootglas, of eenvoudig mikroskoop heeft te leggen, om onmiddellijk
de al- of niet aanwezigheid van Trichine-kapsels te constateeren. Des noods zou men een beeëdigd marktmeester daarmede kunnen belasten, zooals, naar ik onlangs van Dr. W. vernam, het geval is in Beieren en Wurtemberg. De boer zou dan genoodzaakt zijn om zijne varkens wat meer na te zien en er betere zorg voor te dragen, en dan was veel gewonnen. Voor het rundvee is hij in den regel goed in de weer, en past hij wel op, dat zij geen stoffen gebruiken die schadelijk zijn. Om zijne varkens bekommert hij zich daarentegen weinig; het kan hem niet schelen welken dierlijken afval zij gebruiken. Wordt het dier stijf en knorrig en onhandelbaar, dan wijt men dit aan zijn aard, en wordt die geaardheid wat erg lastig, welnu: men slacht het. Juist daarin zit m.i. de kwaal.
Het gebruik van dierlijken afval, zooals de varkens tot gewoonte hebben, alsmede het eten van ratten en muizen maakt hen tot trichinenleveranciers van den eersten rang. Zooals Pagenstecher uit een aantal proeven gebleken is, zijn ratten en muizen de dieren, bij wie de Trichinen, als ik het zoo eens noemen mag, in- | |
| |
heemsch zijn. Zelden onderzocht hij ratten of muizen, die vrij waren van spier- of darmtrichinen. En nu is het gemakkelijk te begrijpen, dat, van den eenen kant, de strijd om het leven tusschen ratten, muizen en katten, van den anderen kant, het gebruiken van den dierlijken afval dezer dieren door varkens en hun smullen aan muizen en ratten, oorzaken genoeg zijn om de Trichinen altijd door voort te doen planten. Niet ten onrechte zegt Pagenstecher dan ook: ‘Men moet de varkens zoover mogelijk houden van dierlijken afval en uitwerpselen van dieren. Nooit mag men hen met rauw vleesch voeden, en ten allen tijde moet men zorg dragen voor behoorlijke reinheid. Dan, maar ook dan alleen, kan men de verspreiding van Trichinen tegengaan en de reeks plagen, die den mensch zijn verblijf op aarde dikwijls zoo droevig maken, met ééne verminderen.’
Ten slotte wijs ik er nog op, dat de Darmtrichine bij de bovenopgenoemde dieren, die ik nog met een aantal zou kunnen vermeerderen, denzelfden weg en gelijke levenswijze volgen om Spiertrichinen te worden, als bij ons; en er geen onderscheid is tusschen de Trichinen dezer dieren en de onze.
Verdere gevolgtrekkingen zal ik wel niet behoeven te maken; indien gij mijn brief belangrijk genoeg gevonden hebt om tot hiertoe te lezen, zullen zij zich zeker van zelve opdringen.
Weiszt du, ob in deinen Muskeln
Nicht der böse Feind'schon schafft,
Gestern noch auf stolzen Rossen,
Speistest du Cot'lett von Schwein:
Heute schon bist du durchschossen
Von Trichinen, gross und klein!
Denkst du, es ist eine süsse Empfindung
Wenn, wie mit spitzem Patent-Propfenzieh'r,
Sie mit des Schwanzleins spiraliger Windung
'rum in dir bohren die boshaften Thier'?
Wenn sie dich kratzen und beissen und zwicken,
Der du von oben bis unten durchsä't,
Und du kannst dich nicht rühren noch rücken, -
Denn - sie haben die Majorität.
zingt de vermelde Anonymus. Dat gij noch dat gevoel, noch ooit den twijfel aan uwe meerderheid en steeds de zekerheid van hunne minderheid hebben moogt, is de hartelijke wensch, waarmee ik dezen eindig. Geloof mij, ut semper,
t.t.
max van edijck.
A., Maart '74.
|
|