De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijRobert schumann. Door Celestine.XXVI.
|
1. | Biedt de stad deze betrekking aan? Wie behoort tot de Directie? |
2. | Is het inkomen 750 thaler of guldens? |
3. | Hoe groot is het koor en hoe groot het orkest? |
4. | Is het leven daar even duur als hier? Wat betaalt gij voor uwe woning? |
5. | Kan men gemeubileerde woningen krijgen? |
6. | Kan men vergoeding voor den overtocht verlangen? |
7. | Kan het contract niet zóó worden opgemaakt, dat ik, in geval mij een andere plaats werd aangeboden, er van ontslagen ben? |
8. | Houdt de Vereeniging zomers ook repetities? |
9. | Blijft er 's winters tijd over om kleine uitstapjes van acht of veertien dagen te maken? |
10. | Zou mijne vrouw er ook een werkkring kunnen vinden? Gij kent haar, ledig kan zij niet zijn. |
En nu nog een hoofdzaak. Vóór Paschen 1850 kan ik niet komen. Mijne opera wordt bepaald in Februari te Leipzig en spoedig daarna vermoedelijk ook te Frankfort opgevoerd. Daar moet ik natuurlijk bij tegenwoordig zijn.
Over dit alles wensch ik nauwkeurig onderricht te worden en dan zullen wij het overige bespreken. Zeer zwaar zal ons de scheiding van ons Saksenland vallen, en toch is het goed eens te veranderen. Voor het overige zijn wij hier zeer vlijtig. Clara geeft met SchubertGa naar voetnoot(*) zeer bezochte soirées; ik heb plan op een uitvoering van mijn Peri en een groot aantal werken onderhanden. In mijn volgenden brief meer hierover.
Nogmaals hartelijk dank dat gij in de bewuste zaak aan mij hebt gedacht; mocht het goed uitvallen! Duizend groeten van mijne vrouw aan de uwen.
R. Schumann.
Dresden, 3 December 1849.
Lang leed ik aan hoofdpijn, die mij het werken en denken onmogelijk maakte. Vandaar dit late antwoord.
Alles wat gij over D. schrijft, doet er mij nog meer zin in krijgen. Wees nu zoo goed mij te melden, wanneer gij denkt dat die heeren Directeuren een bepaald besluit omtrent het aannemen der betrekking van mij verlangen. Als ik mij niet vóór Paschen behoef te décideren, zou mij dit het aangenaamste zijn. Later zal ik u zeggen waarom. Nog iets, onlangs zocht ik in een oude geographie naar bijzonderheden over D. en vond onder de merkwaardigheden opgenoemd, 3 nonnenkloosters en een krankzinnigengesticht. De eerste zijn mij onverschillig, maar het laatste deed mij onaangenaam aan. Ik zal u zeggen hoe dat komt. Voor eenige jaren, als gij het u herinnert, waren wij in MaxenGa naar voetnoot(†). Daar ontdekte ik dat mijn raam op de Sonnenstein uitzag. Deze aanblik werd mij op het laatst zóó onaangenaam, dat het al mijn genoegen verbitterde. Zóó, dacht ik, zou het mij in Dusseldorp ook
kunnen gaan. Misschien is echter die geographische notitie onwaar, en het gesticht maar een ziekenhuis zooals er in iedere stad zijn.
Voor alle zwaarmoedige indrukken moet ik mij zeer in acht nemen. Gij weet het, wij musici vertoeven zoo dikwijls op zonnige hoogten, dat de rampen der werkelijkheid ons te dieper treffen, naarmate zij zich naakter aan ons oog vertoonen. Mij, met mijne levendige phantasie, gaat het ten minste zoo. Ik herinner mij iets dergelijks van Goethe gelezen te hebben, (sans comparaison).
Uw gedicht aan Chopin's nagedachtenis heb ik gelezen en uw veelzijdig talent daarin bewonderd. Ook ik had hier een dergelijke feestviering op 't oog. De autoriteiten weigerden mij echter het gebruik der Frauenkirche, 't geen ons zeer ergerde.
Daar valt het mij in u te vragen, of er het volgend jaar ook een Muziekfeest tot stand komt. En in welke stad? Het zou mij genoegen doen daaraan te kunnen deelnemen; zou 't geen goede gelegenheid zijn om mij in de Rijnlanden bekend te maken? Schrijf mij hoe gij daarover denkt.
Zooals ik u reeds zeide, ben ik dit jaar uiterst vlijtig; men moet toch scheppen zoolang het dag is. Ook zie ik met blijdschap dat de algemeene belangstelling in mijn streven meer en meer toeneemt. Dit spoort nog meer aan. Komt gij vóór uwe verhuizing naar Keulen nog eens hier? Daarvan was altijd sprake.
Hartelijk gegroet van uw
R. Schumann.
Dresden, 15 Januari 1850.
Waarde Hiller!
In de laatste acht dagen hebben wij hier tweemaal de Péri uitgevoerd. Gij weet wat dat zeggen wil en zult het mij dus vergeven dat ik u niet vroeger antwoordde. Hoe vriendelijk en aannemelijk ook de voorslagen zijn, die gij mij uit naam der Muziekvereeniging doet, kan ik toch als eerlijk man niet anders schrijven als 't geen ik uwe Directie reeds dadelijk heb geantwoord: dit namelijk, dat zij nog geduld moet hebben tot in het begin van April, dàn eerst kan ik een bepaald besluit nemen. In vertrouwen, beste Hiller, meld ik u, dat hier door invloedrijke personen moeite voor mij gedaan wordtGa naar voetnoot(*), en ofschoon ik mij daarvan niet veel voorstel, zoo heeft men mij toch aangeraden met het aannemen eener andere plaats nog wat te wachten.
Dus heb ik verklaard dat ik tot April mijn besluit zou uitstellen.
Gij kunt het mij niet ten kwade duiden dat, ingeval de kapelmeestersplaats mij hier te beurt viel, of ik er bepaald kans op had deze vroeg of laat te krijgen, ik mij liefst de groote verhuizing naar D. zou willen besparen, in hoevele opzichten D. mij ook meer toelacht.
Gij weet nu wat ge waarschijnlijk reeds gegist hebt. Voor het overige verzoek ik u alleen de belanghebbenden hiervan kennis te geven.
De eerste opvoering der Peri is goed gelukt, de tweede (het derde gedeelte) door den prachtigen zang van SchwarzbachGa naar voetnoot(*) tot haar volle recht gekomen, 't geen mij zeer verheugt.
Nu is alles in gespannen verwachting op ‘de Profeet’, en ik heb daar veel om uit te staan. Mij komt die muziek zeer armzalig voor; ik kan niet uitdrukken hoezeer ze mij tegenstaat.
Houd u goed, waarde Hiller! Groet uwe vrouw hartelijk en gedenk in vriendschap
Uw toegenegen,
R. Schumann.
P.S. In Januari en Maart zijn wij op reis. Eerst vier weken te Leipzig, dan naar Hamburg, waar Jenny Lind onze concerten met haar zang zal opluisteren.
XXVII.
In de diepte.
Schumann's verwachtingen te Dresden waren teleurgesteld en hij had dus het concertdirecteurschap te Dusseldorp aangenomen. Spoedig bemerkte men daar, dat men zich in de keuze van dezen Directeur had vergist, want Schumann was evenmin geschikt tot het dirigeeren van een orkest als tot het geven van muziekonderricht. Bovendien waren zijn gejaagdheid en zenuwachtige overspanning zeer toegenomen en vertoonden zich ook weder de oude ziekteverschijnselen op verontrustende wijze. Het gevolg hiervan was dat de componist stiller werd dan immer en ondanks zijne vriendelijke voorkomendheid, een zekere apathie aan den dag legde, die, door zijn gedrukte houding en doffen blik, nog meer in 't oog viel. Rijnbaden en in 't najaar een Scheveningsche badkuur hadden den lijder eenige verlichting verschaft en hij kon weder de directie der winterconcerten op zich nemen, die Julius Tausch op zijn verzoek zoolang had waargenomen; maar nu werd het in 't oog loopend dat bij het hooren van muziek, alle tempo's hem te snel voorkwamen. Ook gebeurde het meermalen dat hij slechts werktuigelijk maat sloeg en van de werkelijkheid om hem heen geen duidelijk begrip scheen te hebben. Hoorde hij dan al muziek, ze scheen uit andere sferen tot hem door te dringen. Die klanken moesten iets betooverends voor hem hebben, daar hij ze zoo gretig opving en bij zijne tehuiskomst onmiddellijk opschreef.
Schumann's levendige verbeeldingskracht had zich meer en meer een bovenzinnelijke wereld om hem heen geschapen, waarmede hij zich in nauw verband waande en die hem met hare zonderlinge influisteringen overal vervolgde. Vandaar dan ook dat de muziek die hij dirigeerde,
hem uit geheel andere bronnen scheen toe te vloeien, dan uit de stoffelijke van zijn orkest; dan zag hij geen orkest meer, maar slechts geheimzinnige vormen en gedaanten, die naar de maat van zijn dirigeerstok nu eens vroolijk sprongen en dansten, dan weder melodieuse liederen aanhieven, of ook wel in een schel gelach uitbarstten.
Dat onder deze omstandigheden Schumann's ongeschiktheid voor de taak die hij aanvaard had dagelijks meer in 't oog viel, sprak van zelf.. Dit bracht de Directie der Algemeene Muziekvereeniging tot het besluit om den componist, zoowel in zijn eigen, als voor het algemeen belang, (inzoover het niet zijne eigene composities betrof), tijdelijk een plaatsvervanger toe te voegen. De keuze viel op Julius Tausch. Door bemiddeling van Clara werd Schumann dit plan voorgedragen; hij gevoelde er zich evenwel zóózeer door gekrenkt, dat men hem op de volgende concertrepetitie tevergeefs wachtte. Daar het concert reeds aangekondigd was, bleef der Directie niets anders over als Julius Tausch met de leiding daarvan te belasten en van dat oogenblik af rekende Schumann zich ontslagen. Pijnlijk moest hem dit zijn, maar geheel andere gedachten vervulden weldra zijn hoofd.
De beruchte tafeldans, die een tijdlang vele gemoederen in beweging bracht, was ook te Dusseldorp mode geworden en zoowel in de salons als in de huiskamers, tot aangenaam tijdverdrijf en gezelschapsspel aan de orde van den dag geraakt. Zeer zeker hechtte men over 't algemeen in die kringen niet veel gewicht aan de Spiritistische geschriften, waarin deze manifestatiën aan de geesten onzer afgestorvenen werden toegeschreven. Het hoofddoel van het meerendeel tafeldraaiers reikte niet verder dan zich te vermaken en door de dwaasheden die uit dit spel voortvloeiden hun lach- en spotlust bot te vieren. Voor ernstiger en gevoeliger naturen, voor wie het bovennatuurlijke een bijzondere aantrekkingskracht bezat en wier verbeelding gelijken tred hield met hunne zenuwachtige opgewondenheid, bleek echter dit onschuldig tijdverdrijf spoedig meer dan scherts. Voor hen schuilde er een geheimzinnige, heilige leer in, die hun de waarheid verkondigen, de onsterfelijkheid bewijzen en de eeuwigheid onthullen zou. Daar het nu der tegenpartij onmogelijk was om een voldoende oplossing te geven van het raadsel der draaiende en kloppende tafels, of van het hersenspel dat een schrijvend medium vormt, hadden de Spiritisten het voordeel aan hunne zijde, daar een intelligente kracht, welke die dan ook zijn mocht, - bij deze experimenten niet te ontkennen scheen. Uit het doodenrijk iets te vernemen, den sluier der geheimzinnige toekomst op te heffen, de overtuiging te erlangen dat geliefde afgestorvenen ons nabij zijn en dat de huiveringwekkende dood geen klove vormt tusschen hen die elkander liefhebben, is dan ook een zoo troostrijke en opwekkende gedachte, dat iedereen, 't zij hij dit gelooft of niet, er gaarne de bevestiging van wil ontvangen. Uit dit oogpunt beschouwd, zou dan ook het Spiritisme eenige voorkeur verdienen, al rust het nog op te zwakke
gronden om die voor onbedriegelijk te durven aannemen; maar er is een keerzijde aan deze leer verbonden die voor hare onechtheid pleit. Ze vult de krankzinnigengestichten. Het dilemma waarin ze brengt en houdt en dat toch alleen door haar kan worden opgelost, brengt in een staat van geestelijke opgewondenheid, die meer toeneemt naarmate ze gevoed wordt. Deze geestelijke opgewondenheid veroorzaakt geestverwarring. Het Spiritisme leidt tot abstractie van het menschelijk denkvermogen. Een eerste vereischte van het medium is dat hij niet denkt; vervolgens dat hij willoos is. Denken en willen zijn echter twee attributen des geestes die zich niet zoo spoedig laten dooden en meent men daarover de zege te hebben behaald, dan blijkt het bij nader onderzoek, dat die beide krachten, om hare roeping getrouw te kunnen blijven, een overeenkomst sloten in 't belang van het Spiritisme. In plaats van beheerscher is dus het medium slaaf geworden van zijne gedachten en van zijn wil, en hierdoor worden de wonderen en vizioenen verklaard die de waarheid en onfeilbaarheid van het Spiritisme moeten bevestigen!
Het medium kan waar en eerlijk zijn en toch bedriegen, omdat hij het zichzelf doet of bedrogen wordt. In beide gevallen wordt hij speelbal òf van zijn verbeelding òf van wezens die hij niet kent, niet doorgrondt. In beide gevallen zullen zijne zenuwen den tol betalen aan de roekeloosheid waarmede hij zijne hersenen in een labyrinth dwong, totdat zij er zoek raakten.
Het geheimzinnige trekt aan, maar de slachtoffers van het mysticisme zijn legio. Daarom die staat zie toe dat hij niet valle!
Schumann zit in zijn studeerkamer.
De piano is gesloten; op de tafel, die daarnevens is geschoven, liggen verschillende manuscripten en eenige half beschrevene bladen muziekpapier verspreid; de groote boekenkast staat open en vertoont de vergulde rugzijden der groote meesterwerken van Bach, Händel, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert en anderen. Alles in dit vertrek duidt sprekend op het beroep van den bewoner, maar sinds eenige dagen heerscht er diepe stilte. De componist schijnt gestorven. De Spiritist is in hem wakker geschud, Schumann ligt op de sofa, met het boek, dat hem nu drie dagen in de grootste spanning bracht, in de handen geklemd, en de donkere oogen wijd geopend naar de zoldering gericht.
- Geesten zijn het dus!... - denkt hij - en hunne influisteringen schreef men toe aan afmatting, opgewondenheid.... geestverwarring.... die dwazen! Wist ik het niet beter? En toch verjoeg ik hen... herhaaldelijk... ondankbare die ik ben!... Gelaafd hebben ze mij met hunne goddelijke melodieën... oef!... De straf voor mijn ongeloof... zijn die gevloekten met hun eeuwige... A... A.... A....... O verjaag ze toch.... moeder!....
Het boek ontglipt zijne vingeren. Schumann vouwt de handen en
roept biddend den geest zijner moeder aan, maar tevergeefs... De A-klank blijft hem vervolgen, nu eens gillend aan zijn oor, dan weder trillend uit de piano of uit een geheel orkest van instrumenten.... A.... A..... altijd A!!...
- Dat is niet om uit te houden! - roept de lijder en springt woest op.
Clara!.... neen, Clara niet!... Ach, er is een klove tusschen haar en hem... zij gelooft niet! Wat baat hem hare tusschenkomst? Alléén, alléén dus!
Hij rukt een klein tafeltje naar zich toe, drukt er zijne bevende handen op en wacht...
Goddank!.. De A-klank wijkt. De goede geesten die hij biddend opriep, verjagen de pijnigers. Een blijde glimlach verheldert zijn somber gelaat. Dáár.... eindelijk... kraakt en klopt het in het kleine tafeltje, nu begint er beweging in te komen... voel hoe het trilt!
Schumann is nauwelijks zijne ontroering meester. Een geest is hem nabij. Welke? Tweemaal beproeft hij tevergeefs eenig geluid te geven, eindelijk klinkt het heesch van zijne lippen:
- Moeder, beste moeder! zijt gij het?
Sterker trilt het tafeltje, maar niet sterker dan Schumann's lichaam, want daar hoort hij tweemaal een zacht kloppen.
- Tweemaal beteekent neen! - mompelt de componist eenigszins teleurgesteld.
- Wie zijt gij dan?
De tafel begint na eenig dralen haar spelmethode.
- Beethoven!
Schumann is in verrukking. De naam Beethoven is zonder fout gespeld.
- Bewijs mij dat gij Beethoven zijt - roept de componist opgewonden - Kunt ge den Rhytmus aangeven van de twee eerste maten der C-mol-symphonie?
O verbazing! O blijdschap!
Zeer langzaam voldoet het tafeltje aan dit verlangen.
- ᴖ ᴖ ᴖ | ᴕ | - klopt het.
- Lieve tafel, - en Schumann drukt er in vervoering zijne lippen op.
- Dat is de Rhytmus, maar het Tempo moet sneller, veel sneller!
- ᴖ ᴖ ᴖ | ᴕ | - klopt het gehoorzame meubelstuk nu in allerijl.
Schumann haalt diep adem. Hij wil nog meer zekerheid.
- En... en welk getal denk ik nu?
Het tafeltje klopt driemalen.
Juist, hij had zich het getal drie gedacht! Geen twijfel meer, Beethoven's geest was daar!
Zonderling! de componist, die zich in zijne droomen reeds zoozeer met de geestenwereld had vertrouwd gemaakt en er zich muzikaal
zoo hoog door had laten opvoeren, vond op zinnelijk gebied, in deze gebrekkige, twijfelachtige manifestatiën, de bevestiging van het spiritisme.
Clara!
Nu zal zij toch moeten gelooven! Schumann ijlt naar de deur, maar daar wordt deze geopend en zijn geneesheer Dr. Hasenclever treedt binnen. Een blik op Schumann's ontsteld en verward uiterlijk is voldoende om hem te overtuigen, dat de patient zijn verbod heeft overtreden.
- Stoor ik u, Schumann?
- Neen... ja... dat is te zeggen....
Des dokters hand drukt de klamme, bevende hand van den componist en omvat daarna de jagende pols.
- Zeer opgewonden, merk ik.
- Dat geloof ik wel...! Wie zou ook kalm blijven bij zulke wonderen! Zie, hoor en laat u overtuigen!
Schumann rukt zijn hand los en zet zich weder voor het kleine tafeltje.
- Oho!... ook dàt nog!... - denkt Hasenclever.
Maar Beethoven schijnt bij des dokters komst ontvloden; het tafeltje blijft onbewegelijk. De geneesheer zet zich en wacht geduldig den uitslag dezer proeve af. Na verloop van een kwartier staat Schumann bitter teleurgesteld op.
- Een tegenwerkende kracht - mompelt hij - ik dacht het wel!
- Dus meent ge dat de geesten u door dat hout - en de dokter geeft er met zijn stok een krachtigen slag op - hunne mededeelingen zullen doen?
- Ja, - antwoordt Schumann op vasten toon. - Nu geloof ik het.
- Mijn goede vriend, u hebben ze toch, dunkt mij, genoeg getoond, dat ze op verhevener wijze met u spreken kunnen!
- Zeker, reeds lang heb ik gevoeld dat ze mij omringden; maar het gevoel kan bedriegen, zooals gijzelf meermalen hebt getuigd - hier spreekt iets anders dan het gevoel, hier spreekt een feit.
- Ja, een tafel, die door uwe zenuwkracht in beweging komt anders niet.
- Neen, dokter! - roept Schumann met fonkelende oogen. - Maar een tafel die zonder mijn toedoen in beweging komt en spreekt!
- Ei! Ei! Maar als ge er uwe vingers niet op legt, voert ze toch niets uit, wel? En dat spreken is dan toch ook maar op tafelmanier, door kraken en kloppen, niet waar?
- Juist.
- Hoor, daar kraakt het in die kast. Is dat ook bij geval een geest?
Schumann luistert aandachtig.
- Zeer zeker.
- Maar, goede vriend, gij hebt er vroeger geen acht op geslagen. In het hout is immers altijd werking?
- Hoor, weder! - prevelt de componist. - Hasenclever, ik zal het u uitleggen, - vervolgt hij luid en haastig.
- De tijd is gekomen... een nieuwe leer is noodig om het menschdom niet tot een volslagen Materialisme te doen vervallen... Wij zijn onsterfelijk...
- Ik heb er nimmer aan getwijfeld, Schumann!
- Stil... val mij niet in de rede... anderen twijfelen er immers wèl aan?
- Gij?
- Neen, daarom ook geniet ik het voorrecht medium te zijn.
- En ik dan?
- Geestelijk heb ik bovendien reeds van het geestenrijk gewaagd, maar... begrepen ben ik niet. Door deze stoffelijke manifestatiën moet nu de wereld overtuigd worden!...
- Van wat?
- Van het bestaan der geesten en hun werkkring.
- Een fraaie werkkring, dat tafeldraaien!
- Spot niet! Er bestaat geen ander middel. De zinnelijke mensch behoeft zinnelijke bewijzen. Wordt hij hierdoor overtuigd, dan zullen de geestelijke niet achterblijven.
- Hebt gij dat alles uit dat ongelukkige boek geleerd? - vraagt Hasenclever en wijst het met zijn stok aan.
- Dat, en nog veel meer. Lees het,... bid... en gij zult gelooven.
- Eerst gelooven en dan lezen, ware mogelijk beter voor mij geweest. Schumann, ik heb het boek gelezen... onzin, zeg ik u!
- Onzin!
Schumann's gelaat wordt dreigend.
- Maak u niet boos, daarmede overtuigt gij niemand, - zegt de dokter opstaande en hem met den knop van zijn stok een goedig tikje op zijn schouder gevend.
- Ik heb nog een woord te zeggen en dan zal ik gaan. Vriend, gij hebt een gevoelig zenuwgestel en een onbegrensde verbeeldingskracht. Door jaren van inspanning en werken hebt ge, in uwe muzikale droomerijen, beide tot den hoogsten graad van exaltatie opgevoerd en er is nu nog maar juist zulk een tafeldansje noodig om u binnen een jaar... schrik niet... totaal krankzinnig te maken!
- Krankzinnig! - herhaalt Schumann ontzet.
- Ja, krankzinnig! De werking van de zenuwen op de hersenen is u bekend, en grooter zenuwwerk dan dat tafeldraaien bestaat er niet. Nu is de vraag, kan het in de bedoeling van den Schepper liggen, om door middelen, die aan geëxalteerde menschen zooals gij, het verstand kosten - een waarheid te verkondigen?
- Gij overdrijft, dokter!
- Op mijn eerewoord verklaar ik u, dat ik nog gisteren bij een
twintigjarige tafeldraaister ben geroepen, voor wie ik geen andere uitkomst zie dan het gekkenhuis.
Schumann rilt.
- Zij waant zich vervolgd door een kwaden geest en heeft rust noch duur. Nu eens is zij half wanhopig van smart, dan weder zóó woest dat men haar moet binden.
- Nu is het de vraag, of men bij het doorgronden eener waarheid voor de gevolgen terug moet deinzen! - zegt Schumann, die met geweld zijn angst bedwingt.
- Maar als het een kwestieuse waarheid geldt, waaruit kalme onderzoekers nog niet het minste nut hebben getrokken en waaronder gestellen als de uwe bezwijken, wat dan?
Schumann is in tweestrijd.
- Er is sprake van een intelligente kracht buiten ons - fluistert hij. - Dit moeten geesten zijn, ik geloof het zeker. De tafel zegt wat ik denk, de tafel antwoordt verstandig op al mijne vragen...
- De tafel kan mijnentwege een philosophische verhandeling houden, waaruit de wijsheid van een Socrates straalt, zonder mij in verzoeking te brengen er mijn tijd en kracht aan te verspillen.
- Leg mij dan in Godsnaam! uit door welke kracht al deze wonderen geschieden, als het geen geesten zijn die zich op deze gebrekkige wijze met ons in aanraking willen stellen! - roept Schumann in vertwijfeling.
- Mijn beste vriend, ik kan u daarvan geen verklaring geven, maar alleen in Godsnaam u wijzen op het gevaar dat ge loopt, door lijdelijk toe te geven aan de indrukken van het oogenblik. Als ik u zeg, in dat gindsche dorp beerscht een zonderlinge aanstekelijke ziekte, ga er niet heen, van uwe constitutie is het te verwachten dat gij er door aangestoken wordt, zult ge dan eerst een nadere beschrijving van den aard dier ziekte verlangen en indien ik die niet geven kan, mijn raad in den wind slaan?
Schumann staart den dokter vragend aan.
- Ik kan u het Spiritisme evenmin verklaren als den aard of het beginsel van sommige ziekten - vervolgt deze de schouders ophalend, - maar wel, uit de verschijnselen die er bij gepaard gaan, opmaken, dat het een doodelijk gift bevat, Hoed u, denk aan uwe vrouw en kinderen!
Onder het spreken dezer woorden drukt de geneesheer Schumann's koude hand hartelijk en gaat heen. Als hij bij de deur nog even het hoofd omwendt, ziet hij den componist neerzinken op de sopha en de handen voor het gelaat drukken.
- Krankzinnig! - mompelt Schumann. - Dat zou vreeselijk zijn!.... Arme Clara!.... Neen! Neen!.... In de bedoeling van den Schepper.... zou dit liggen?.... Onmogelijk!.... O mijn hoofd.... mijn arm hoofd.... te laat?.... Neen.... voort, verzoekster!!.... Woest stoot hij het noodlottig tafeltje van zich af, dat tuimelend omver smakt, en loopt nu gejaagd het vertrek op en neder.
Krankzinnig? Hij zal het verhoeden! Bij God! zulk een einde na zulk een loopbaan.... en door eigen schuld.... hij zal er tegen strijden!
In angstige spanning wacht Clara den uitslag af van des dokters bezoek aan haren echtgenoot.
Zoodra hij verschijnt, ijlt ze hem te gemoet.
- Welnu?
- Druk bezig om zijne hersens den genadeslag te geven, lieve mevrouw!
- Wat te doen?
- Op weg naar het geestenrijk heb ik hem echter een pil te slikken gegeven, die eenige reactie kan te weeg brengen.
- O dat geve God! Uw raad, dokter!
- Reizen, mevrouw! En dat wel zoo spoedig mogelijk.
- Waarheen?
- Om 't even; als hij maar die verwenschte tafeldraaierij vergeet.
Een slag in Schumann's kamer voert Clara ijlings daarheen. Tot hare verlichting treedt hij zelf haar op den drempel te gemoet.
- Neem dat ding weg.... Clara!.... Ik.... ik wil het niet meer zien!....
Een vurig dankgebed stijgt uit Clara's ziel tot God omhoog. Zonder dralen voldoet zij aan zijn verlangen.
Des avonds als Schumann bedaard naast haar zit, slaat zij hem voor om een kunstreis naar Holland te maken, en ontmoet geen enkele tegenbedenking. 't Is duidelijk, dat hij zelf niets liever wenscht dan het gevaar te ontvluchten, waarmede men hem bedreigd heeft.
In November (1853) vertrekt het kunstpaar uit Dusseldorp. De ontvangst, die het in Holland ten deel valt, overtreft alle verwachting. In alle steden worden zij met vreugde verwelkomd en met eerbewijzingen overladen. Overal voert men de kunstproducten van Schumann uit en deze moet zelf getuigen, dat zijne muziek in het kleine naburige land beter bekend is dan in zijn eigen vaderland. Te Utrecht wordt hij, na de uitvoering van zijn tweede symphonie, herhaaldelijk voorgeroepen en met bloemen en kransen overladen. In Amsterdam wekt Clara's spel de grootste bewondering en geestdrift. Te Rotterdam en Den Haag is de hulde overweldigend, in 't kort, geen kunstreis had schooner vruchten voor het kunstpaar kunnen afwerpen dan deze reis naar Holland of heilzamer kunnen zijn voor het geschokte brein van den componist.
Den 22sten September keert het echtpaar terug naar zijne woonplaats. Met uitzondering van een paar uitstapjes naar Hanover, slijt Schumann nu de maanden Januari en Februari in den huiselijken kring en houdt zich bezig met de redactie zijner ‘Gesammelte Schriften’ die hij voor de pers in gereedheid brengt; ook begint hij de ‘Dichtergarten’, een boek dat alles moet bevatten wat de grootste
dichters van den ouden en nieuwen tijd over de muziek hebben gedacht en geschreven. Dit werk wordt echter niet voltooid, want de schrikkelijke kwaal die den ongelukkigen componist zoo vaak had geteisterd, verhief zich met nieuwe kracht.
Getrouw aan zijne voornemens had Schumann den lust bedwongen om nieuwe proeven met de tafel te nemen. Toch kan hij de gedachte niet van zich weren dat geesten hem vervolgen en hem onophoudelijk tot de vroegere innige verstandhouding aanmanen. Nog sterker werd deze overtuiging toen hij onder 't schrijven plotseling weder dien aanhoudenden A-klank hoorde. Toen was hij zijn kamer ontvlucht en had in de vrije lucht verademing gezocht en gevonden.
Op een avond dat hem weder dit gehoorbedrog overvalt, is hij echter minder gelukkig, want zelfs de buitenlucht, het straatrumoer en de afleiding kunnen den toon niet smoren die hem bijkans tot vertwijfeling brengt.
Ten einde raad, loopt hij een bierhuis binnen, waar hij bekenden hoopt te vinden, knoopt met den violist Ruppert Becker een kort gesprek aan en verdiept zich weldra in een der vele nieuwsbladen die op de tafel liggen. Plotseling werpt hij de courant weg. Zijn driftige beweging en zonderlinge blik treffen den violist.
- Wat overkomt u, Schumann?
- Bij God, het is ondragelijk! Altijd hoor ik A.... - roept de componist op wanhopigen toon en rent heen als een bezetene.
Te huis gekomen kan hij de verzoeking niet langer weerstaan. Wat wil die vervloekte geest met zijn eeuwigdurend A? Schumann moet het weten. Maar..... het tafeltje ontbreekt, en Clara er om vragen.... dat wil.... dat kan hij niet. Wacht!.... hij zal zich voor de piano plaatsen.... componeeren.... hoogere geesten zullen dan tot hem neerdalen en den kwelgeest verjagen. Helaas!.... de A-klank beheerscht zijn spel en bespot iedere melodie. Troosteloos zet zich Schumann nu voor zijn schrijftafel - tòch zal hij voortgaan met werken. Onmogelijk! De regterhand trilt en schokt en wordt koud als ijs. Schumann herinnert zich de verschijnselen, die tot de vorming van een schrijvend medium in het boek over het spiritisme zijn opgenoemd en wordt oplettend.
Eerst de koude lucht.... juist!.... nu, een zekere kitteling over de vingers alsof ze zacht worden aangeraakt, geen twijfel meer.... 't is een manifestatie.... hij kan schrijvend medium worden en.... hij zal er naar streven!
Arme Clara! Als zij haren echtgenoot verdiept waant in zijn litterarischen arbeid, krabt en krast hij met zijn pen allerlei figuren op het papier en wijdt zich met vuur aan de eerste beginselen van het schrijvend mediumschap, en als haar trouw en liefderijk oog, wanneer zij hem bezorgd aanstaart, eenige gewetenswroeging bij hem verwekt, troost hij zich met de gedachte, dat hij niet meer verlangt en beoogt
dan den geest te kennen en te vermurwen, die hem met den A-klank foltert. Dan voorzeker, zal hij de zaak weder laten rusten.
Er zijn echter zaken die men niet willekeurig van de hand kan schuiven als men er zich eenmaal mede ingelaten heeft, en het spiritisme behoort er onder. Schumann wordt er dan ook dagelijks meer het slachtoffer van, zijn hoofd is er aanhoudend mede vervuld. Zijn compositiegeest raakt er door aan 't kwijnen. De melodieën die hem vroeger zoo kwistig toevloeiden, worden gezocht en daardoor mat, de vormen waarin hij die kleedt, stijver en mystieker. Verward is al wat hij denkt en spreekt, verward al wat hij schept. Zoo woekert het onkruid voort, totdat het zijne hersens verstikt en niet meer uit te roeien is.
't Is nacht. Schumann staat op en ontsteekt licht. Nu neemt hij pen en papier en begint muziek te schrijven.
Franz Schubert en Mendelssohn hebben hem een thema ingegeven, waarop hij onmiddellijk moet varieeren. Alle tegenbedenkingen van de doodsbedroefde gade baten niet. Zou hij Schubert en Mendelssohn niet gehoorzamen? Hij voldoet dus vol ijver aan hun verlangen; vijf variaties komen op dit geestenthema tot stand.
Het gift dat de dokter vreesde, heeft zijn werk verricht. Schumann's geestvermogens zijn gekrenkt; maar nog altijd blijft er hoop op zijne genezing, want nu en dan keert hij tot bewustzijn terug. Dan ziet hij zijn toestand helder in en wil zich naar het gesticht laten brengen om onophoudelijk onder geneeskundig toezicht te zijn. Op andere oogenblikken smeekt hij dat men op een afstand van hem blijve, daar hij in een opgewonden oogenblik een ongeluk zou kunnen begaan.
Clara hoopt nog. Vruchteloos ontwringt zich de geest haars echtgenoots aan haren invloed, zij zal dien herwinnen.
Een schrikkelijk voorval ontneemt haar dezen laatsten straal van hoop. Met het grootste geduld en de meeste volharding heeft zij ieder zijner inbeeldingen bestreden en hem de nieuwe manie, om zich een zondaar te wanen die niemands liefde waardig is, uit het hoofd gepraat - met blijdschap bemerkt zij, dat hij eenige deelneming betoont in het gesprek van den geneesheer en hun bezoeker Albert Dietrich, als zij hem plotseling, nadat hij iets bij zichzelf heeft gepreveld, ziet opstaan en de kamer verlaten.
Zijne houding en manieren zijn echter te natuurlijk om achterdocht te wekken, de beide heeren vervolgen dus ongestoord hun gesprek. Clara alleen is bezorgd; waarom is hij heengegaan en waarom toeft hij zoolang?
De ongelukkige componist, die nog het besef had zijne vrouw door woord noch blik te verontrusten, is intusschen de straat opgeijld. Welke macht dreef hem voort?
Terwijl daareven het gesprek in vollen gang was, hoorde hij zich plotseling bij zijn naam roepen. ‘Robert!’ en weder dringender ‘Ro-
bert!!!!!’ door een koor van stemmen herhaald. Zal hij het Clara zeggen? Ach neen, waartoe haar opnieuw te kwellen en te beangstigen? Weder zal zij wanen dat dit het spel zijner verhitte verbeelding is, en hoor.... het is geen verbeelding.... de geesten met wie hij zich in verband stelde, laten niet los!
‘Robert! Robert!!’
Hij kan niet langer dien drang weerstaan, hij moet gaan, hij moet gehoorzamen!
Is 't niet wonderlijk, niet treffend? De stemmen wijzen hem den weg. Altijd vóór hem klinkt het ‘Robert! Robert!!’ Deze straat in, die straat uit, nu de brug over... halt!!
Met starren blik en hijgende borst staat de ongelukkige besluiteloos. Het koor van stemmen klinkt uit de diepte. Moet hij dáárheen? ‘Ja, hier, hier!! Robert, Robert!!’
Hij buigt zich over de leuning, staart in den snelvlietenden stroom en... aarzelt.
‘Robert! Robert!! Robert!!!’
Luider en dringender wordt het roepen, zal hij... O God!... ja, hij moet!
Nog een oogenblik van strijd, van gadeloozen jammer, van onuitsprekelijke wanhoop..... - Clara, vergeef..... -
Een doffe plomp in het water, waarvan het hoog opspat en.... Robert is gekomen.....
Met ieder oogenblik ongeruster over Schumann's uitblijven is Clara eindelijk naar zijne kamer geijld, maar daar vindt ze hem niet. Nu doorzoekt ze het gansche huis.... tevergeefs.....
Hare bezoekers maken zich gereed om den vluchteling buitenshuis op te sporen, maar voordat zij nog de woning hebben verlaten, dringt een verward rumoer van stemmen tot hen door. Van verre zien zij een massa volk langzaam naderen. Weldra onderscheidt men tusschen het gejoel duidelijk den naam van den componist die op meewarigen toon door verschillende monden wordt geuit. De beide mannen verbleeken; Clara, met de eene hand op het hart gedrukt, met de andere als vastgeschroefd om den arm des geneesheers, heeft moeite zich staande te houden. De volksmenigte houdt voor het huis stil; de drommen openen zich.... een akelige gil dringt allen door merg en been. De ontzette vrouw heeft op de draagbaar die wordt ingedragen, het doodsbleeke gelaat van haren echtgenoot herkend.
Verdronken?
Neen, hij ademt nog. De dokter heeft het bevestigd. Goddank! Clara vindt weder kracht en moed. Hij leeft! ijverig is zij den geneesheer behulpzaam, om de kwijnende levensvonk aan te wakkeren.
Hij leeft!... Zie, daar slaat hij de oogen op.... daar bewegen zich zijne lippen.... Wat praat hij?
Ach, ware hij gestorven!!
Nogmaals verbleeken de beide mannen, nogmaals heeft Clara steun noodig.
Ha.... vervloekt spook.... hebt ge mij eindelijk! Phoe!... koud... ijskoud... duister!.... Wat moet dat nu?.... Hier is Robert..... ellendelingen! lacht gij?.... Verleid... bedrogen! Ho... ik worg u... duivels... weg, weg!... Licht! Lucht... ik stik!!..... Weg, slang!
Woest slaat hij van zich af. Zijn oogen schieten vonken, het schuim staat hem op den mond.
Vreeselijk noodlot! Clara ligt bewusteloos.
Eindelijk heeft het spook van den Maria-toren de zege behaald!
Schumann ligt in de diepteGa naar voetnoot(*).
Besluit.
In den zomer van het jaar 1855 wandelen twee mannen van Bonn naar EndenichGa naar voetnoot(†).
Hun gesprek loopt over den ongelukkigen componist, die sinds een jaar in de privaatinrichting van Dr. Richarz te Endenich, zijn treurig bestaan voortsleept en wiens lot hun het diepste medelijden inboezemt.
Beiden hebben den componist gekend, beiden zijn mannen van het vak, die zijne werken hoog vereeren.
Medegevoel en belangstelling hadden hen reeds meermalen naar Endenich gedrongen om navrage naar hun vriend te doen, en altijd was het hun duidelijk geworden dat er aan zijne genezing niet te denken viel. Ook dezen keer boezemt hun het bedenkelijk gezicht van Dr. Richarz weinig moed in. Nadat de bezoeken van Bettina v. Arnim, van Joachim en de jonge Brahms (die zooveel aan Schumann's steun te danken had) den toestand van den krankzinnige hadden verergerd, werden er geene bezoekers meer bij hem toegelaten.
Met zijne vrouw onderhield hij briefwisseling, maar zij had hem nog niet gezien; dit waren de troostelooze berichten, die de kunstvrienden ontvingen; daarna bracht Dr. Richarz hen voor Schumann's kamer, waar zij door een opening in de deur den lijder konden gadeslaan.
De componist zat voor de piano en phantaseerde. Zijne haren hingen verwilderd langs zijne slapen, zijne doffe oogen staarden strak voor zich uit; waanzin, volslagen waanzin sprak uit zijn geheele wezen en niet het minst uit zijn onzinnig spel. Verminkt was de geniale geest, die zooveel schoons had gewrocht, verlamd de kracht waaruit hij putte, lichamelijk en geestelijk gebroken de ongelukkige, die daar op hartverscheurende wijze zijne verwarde gedachten in valsche, verwarde harmonieën uitte.
Ontroerd verwijderen zich zijne bespieders.
Ach, ware hij gestorven!
Eerst een groot jaar later werd deze wensch vervuld.
Op den 26sten Juli 1856 snelde Clara naar Endenich om den laatsten zucht op te vangen van den echtgenoot, wien zij alles was geweest en dien zij toch niet had kunnen behoeden voor den schrikkelijken afgrond waarin hij geslingerd werd.
Den 31sten Juli had de begrafenis plaats; een onafzienbare menigte volgde die lijkstoet naar het kerkhof te Bonn. Dáár liet de diep bedroefde weduwe, die met acht kinderen den ontslapene beweende, een eenvoudigen, ruwen steen op zijn graf plaatsen, die zijn naam draagt en met klimop welig begroeid is.
De roem eens kunstenaars heeft zijn ebbe en vloed. Voor het meerendeel zijn groote kunstenaars eerst na hun dood tot hun recht gekomen. Schumann smaakte echter de voldoening, dat men reeds tijdens zijn leven zijn waarde erkende. De schrikkelijke catastrophe die zijne laatste levensjaren verbitterde en waarvan de kiem zich reeds vroeger bij hem openbaarde, heeft er misschien veel toe bijgedragen om hem een tijdlang na zijn dood te doen miskennen.
In zijne muziek was genoeg verwards en vreemds om het oordeel van sommigen te rechtvaardigen, dat zijn zinsverbijstering ook hierin duidelijk genoeg doorstraalde. Bovendien miste zijne muziek te veel eigenschappen om in den smaak van het groote publiek te vallen. Nochtans is zijn roem weder gerezen, en zoo hij al het plastische van een Beethoven, het aantrekkelijke van een Mozart en het bevattelijke van een Mendelssohn mist, kan men hem toch voor menig kunstproduct waarin hij kracht en stoutheid bij diepte van gevoel paart, den palmtak der overwinning niet weigeren. Is muziek een gevoelssprake, niet minder is zij een zaak van smaak.
De Schumann-muziek heeft hare groote vereerders, maar ook, zelfs onder de musici, hare vitters. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in het eigenaardige dezer muziek, die, op eenige uitzonderingen na, te duister, te mystiek is om iedereen te kunnen voldoen. En hierin treedt de minderheid van Schumann, bij een Beethoven vergeleken, dan ook in het helderste licht.
Zeventien jaren zijn verloopen sinds de dood dezen veelbeproefden componist op 46jarigen leeftijd wegrukte. Nog altijd bedekt geen ander sieraad zijn graf dan de ruwe steen, waarop het klimop welig voortwoekert. Maar het nageslacht is niet ondankbaar en met het stijgen van den roem des dooden, groeide ook de behoefte aan om hem een waardiger gedenkteeken te schenken. Het plan tot een Schumann's-feest werd in den afgeloopen zomer (1873) te Bonn ontworpen en uitgevoerd. De beroemdste toonkunstenaars uit verschillende landen waren in getale toegestroomd om dit feest luister bij te zetten. Talrijk was ook de opkomst van het publiek, en de Beethoven-Halle op het schitterendst uitgedost, in een ware feestzaal herschapen.
Welk een treffend oogenblik voor Clara, toen bij haar optreden het publiek als lostbarstte in den bijvalsstorm, die haar dreigde te overstelpen; toen het door opstaan en zakdoekgewuif haar meer eer bewees, dan mogelijk eenig kunstenaar nog is ten deel gevallen.
Maar ook gold het hier niet alleen de overal gevierde, talentvolle pianiste, die in vlugheid, smaak, gevoel en kunstvaardigheid haars gelijke niet heeft; hier gold het tevens de echtgenoote van den man, wiens meesterwerken de muzikale wereld versieren en verrijken en nu op het volmaaktst werden weergegeven; hier gold het de weduwe, de moeder, die onder zware beproevingen haar roem had weten te handhaven, zichzelve en hare kinderen een weg had gebaand door het leven, en bovendien - hier gold het de Clara, die het grootste deel had aan Schumann's kunstontwikkeling, het grootste deel aan zijne schoonste melodieën, het grootste deel aan de waardeering zijner composities.
Daarom uitte zich de geestdrift voor die kunstenares zoo stormachtig, zoo overweldigend, zoo éénig! Daarom zal altijd de naam van Clara Wieck samenklinken met dien van Robert Schumann!
- voetnoot(*)
- Hiller was het concert-directeurschap te Keulen aangeboden.
- voetnoot(†)
- Mendelssohn was vroeger te Dusseldorp muziek-directeur geweest. Hij werd opgevolgd door Riesz en deze door Hiller.
- voetnoot(*)
- Concertdirecteur te Dresden.
- voetnoot(†)
- Het buitengoed van mevrouw Serre, waar Schumann dikwijls vertoefde.
- voetnoot(*)
- Men trachtte Schumann de tweede kapelmeestersplaats aan het koninklijk hoftheater te Dresden te bezorgen.
- voetnoot(*)
- Franziska Schwarzbach, toen de eerste operazangeres van Saksen.
- voetnoot(*)
- 27 Februari 1854.
- voetnoot(†)
- Jozef Wilhelm v. Wazielewski en Otto v. Königslow.