De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe wedergevonden zoon.
|
Mr. RADELHOF, bemiddeld rentenier, weduwnaar. |
GOZEWINUS PAS, zijn neef. |
FREDERIK, livereiknecht. |
DELCOURT, tooneelspeler. |
JAN, stuurman. |
Mr. VISSER, commissaris van politie. |
VAN DER MEER, kastelein. |
Het tweede bedrijf stelt de gelagkamer voor van eene dorpsherberg, links eene deur, die toegang geeft tot eene zoogenaamde vrije kamer, en op den achtergrond de tapkast. Hier en daar tafeltjes tegen den wand met couranten, lucifers enz.)
Eerste bedrijf.
Eerste tooneel.
Niets nieuws!.... 't Oude gebabbel in de Tweede Kamer. 't Zijn toch vervelende praatjesmakers; 'k ben. 't volkomen met u eens. Ze voeren niets uit. (Hij kijkt op zijn horlogie.) Al bij achten? Oom komt laat van morgen.... Dat ben ik niet gewoon.....
Tweede tooneel.
Goeden morgen, Gozewijn! Heb je al thee gezet? Dat is goed. Schenk mij dan eens gauw in!
Goeden morgen, Oom! Wel gerust?.... Al zoo geheel gekleed?
Ja, vriendje! Ik moet op reis.... Laat ons daarom maar wat vlug ontbijten.
Op reis?.... Dat is in langen tijd niet gebeurd; 'k ben 't volkomen met u eens. Waar moet dat naar toe, Oom?
Naar Arnhem. Altijd om de zelfde reden, waarom ik er al zoo dikwijls op uit ben geweest. Ik ga mijn Jan weer opzoeken.
Maar Oom!... Om Jan? Ik dacht, dat u dat uit het hoofd had gezet.... Zoo menige vergeefsche reis......
Dit keer zal 't niet te vergeefs wezen, hoop ik. Van nacht heb ik gedroomd, dat ik hem weerzag.... zoo duidelijk als ik u zie. En weet je waar en hoe?... Op het tooneel! Verbeeld u, hij was acteur!.... O, 't is verschrikkelijk, maar 't is zoo!.... 't Eenige is, ik weet nu, dat hij nog leeft, en ook waar ik hem zoeken moet....
Maar beste Oom! Een droom? Hecht u nog aan droomen?.... Hoe is 't mogelijk!
Tien jaren lang heb ik vruchteloos naar hem gezocht; en toch geef ik de hoop niet op. Eerst.... je waart toen nog niet bij mij.... eerst dacht ik, hij zou van zelf wel weerom komen en deed geen
moeite. Hoe zou een veertienjarige bengel het alleen redden? Hij was koppig, maar.... al had hij een mooi sommetje meegenomen, dat zou eindelijk wel op zijn, en dan!.... Mis! Hij was weg en bleef weg! Toen ik er eindelijk op uitging was het te laat!.... Hij was naar Amerika, naar Australie.... Weet ik het waarheen? In Rotterdam was hij het laatst gezien.... Zijne moeder was radeloos, ontroostbaar! Een éénige zoon.... een éénig kind!....
Maar een ondeugende, koppige jongen!
Een wildzang, ja! Een eigenzinnige knaap; dat was hij.... maar vroolijk, aardig!.... Een best hart!.... Zijne moeder had hem verwend, totaal bedorven. Hij kon alles van haar gedaan krijgen. Ik had niets meer over hem te zeggen. Vaderlijk gezag? Hij gaf er volstrekt niet om. Hoe strenger ik hem behandelde des te onhandelbaarder werd hij ook. Eindelijk liep hij weg.... 't Was eene vreeselijke ellende! Uwe tante heeft geen gezond uur weer gehad....
't Was verschrikkelijk, Oom! 'k Ben 't volkomen met u eens. Zij is van verdriet gestorven.... Zoo'n akelige kwajongen! Ik kan mij niet begrijpen, dat u nog zooveel moeite voor hem gedaan heeft.
Wat zeg je?.. O zwijg! Daar begrijp je niets van.... Daar moet je vader voor wezen! Ik heb er al wat onder geleden!
Toen ik bij u kwam was u nog zoo bitter bedroefd over tante. Daar was reden voor, 'k ben 't volkomen met u eens. Maar over zoo'n naren jongen!....
Geen mensch weet, wat ik uitgestaan heb. Mijn zoon weg, mijne vrouw dood.... Alles verloren.... Niets overgehouden!....
Mag ik u nog eens inschenken?.... Ik had zoo'n medelijden met u, toen ik bij u kwam. Maar heb ik niet mijn best gedaan om u op te beuren? 'k Was nog jong; u had eerst niet veel aan mij; 'k ben 't volkomen met u eens.... Ik had ook al veel droefheid gehad. Mijne beide ouders verloren. Ik had hun geen verdriet aangedaan; neen nooit! Op twintigjarigen leeftijd bleef ik alleen achter. Ik had nog wel een ouderen broeder en eene zuster. Wat had ik er aan? Ze hadden te veel om te sterven en te weinig om van te leven. Voor mij konden ze niets doen...
't Was best, dat je bij mij kwaamt. Gij hebt mij veel geholpen. Wat al vergeefsche moeite om mijn armen jongen weerom te krijgen!
Hoe veel brieven heb je wel niet voor mij geschreven? Alles vruchteloos!... Hij was nergens te vinden.
Zal ik u eens wat zeggen? Hij is al lang dood of, als hij nog leeft, is hij een lichtmis, een slecht mensch geworden. Als ik u was, zou ik geen voet meer voor hem verzetten.
Onmogelijk! Neen, hij leeft nog. 'k Heb hem van nacht gezien! En slecht?..... In mijn droom zag hij er uit als melk en bloed, flink, blozend, knap!.... 't Was eene schilderij om te zien!.... Een prachtige jongen.... maar, helaas, een komediant!
Precies! 'k Ben 't volkomen met u eens, een los, liederlijk heer, net als al die komediespelers.... Maar Oom! u heeft maar gedroomd. U zal gisteren te veel aan hem gedacht hebben.
Hij is mij nooit uit de gedachte. Dikwijls droom ik van hem. Maar nog nooit zoo duidelijk als van nacht. En weet je wat zoo treffend is?.... Toen ik van morgen wakker werd en over mijn droom nadacht, was 't net alsof iemand mij ‘Offermans!’ influisterde. Daarom ga ik hem dan ook bij den troep van Offermans zoeken.... Zij spelen, als ik 't wel heb, ergens in Gelderland, te Dieren of Brummen... Staat er ook iets van in de Arnhemsche Courant?
Die heb ik nog niet gezien, dat weet ik niet.
't Doet er ook niet toe. Ik moet toch eerst naar Arnhem. Daar zullen ze 't wel weten.
Ik zou mij eerst nog eens bedenken, Oom!.... uwe reis ten minste een dag uitstellen. Gisteren heb ik zoo druk gewerkt. Eene menigte brieven beantwoord en op van daag gedateerd. In allen gevalle moet u die nog eerst teekenen.
Dat kan wachten! Mijn jongen gaat voor! Die droom, die droom! O neen, ik heb rust noch duur voordat ik op reis ben. 't Is stellig eene vingerwijzing van hooger hand.
Och, dat meent u niet. 't Idee! God zou zich van droomen bedienen, alsof we nog in de tijden der aartsvaders leefden!
Spot niet, jongetje! Weet gij van welke middelen de voorzienigheid zich bedienen kan, om een ongelukkigen vader, wiens hart door wroeging en verdriet verteerd wordt, het geluk van zijn leven weer te geven?
Ik kan 't niet helpen, Oom! Ik geloof nooit, dat dit op die manier gaan zal. Ik blijf bij mijne opinie. U doet vruchtelooze moeite. Jan is of dood of zwerft in Oost of West rond als een mauvais sujet.
Geen van beide! Maar gij brengt mij niet van mijn stuk af. Ik ga toch. Bel Frederik eens!
Maar wil u niet eerst mijne brieven teekenen? U heeft al den tijd nog. De eerste trein is al lang weg....
Half negen?.... 9.55 vertrekt de trein.... Gauw dan maar! Maar stuur Frederik hier!
Derde tooneel.
Zou er niets van in de Arnhemsche staan?
Vierde tooneel.
Goeden morgen, Mijnheer!
Goeden morgen! Heb je de Arnhemsche courant ook gezien?
De Arnhemsche courant, Mijnheer?.... Ligt die niet bij de andere couranten? Ik meende toch, dat ze er was.
Neen, ze is er niet.... Maar dat is 't niet waarom ik je roepen liet. Haal mijn nachtzak van boven, mijn stok en parapluie, en leg alles op de bank in de vestibule.... hier, met mijn overjas! En bestel dan een vigilant. Ik moet met den trein van 9.55 weg....
Gaat Mijnheer op reis? Alleen?.... Ga ik niet mee?
Neen Frederik! gij blijft thuis. Stuur Aaltje met haar stoffer en blik naar de groote logeerkamer en zorg dat alles goed in orde is als ik terugkom. Ik denk dat ik een heer meebreng....
‘Een heer meebreng’?.... Gaat Mijnheer er weer op uit om jongeheer Jan te zoeken?
Ja, Frederik, ja!.... Nog nooit ging ik weg met zulk een voorgevoel, dat ik hem vinden zou.... Maar, 't is nu geen tijd om te praten. Doe maar wat ik u zeg!
Vijfde tooneel.
Maak het kort, hoor! Ik ben veel te gejaagd, om mij met iets bezig te houden. Wat heb je?
Hier heeft u het antwoord aan de Anti-zondagsarbeid-vereeniging. Zooals u gezegd heeft heb ik geschreven, dat u toetreedt en vraagt om de statuten.
Goed! De mindere man moet ten minste één dag in de week rust hebben. Wacht, hier is pen en inkt.
'k Heb hier nog de uitnoodiging van verschillende Maatschappijen en Vereenigingen om uwe deelneming of donateurschap. De Maatschappij tot zedelijke verbetering van dienstmeisjes.
Daar mag tegenwoordig wel wat aan gedaan worden. Alle Mevrouwen klagen steen en been. Heb je geschreven, dat ik toetrad?
'k Ben 't volkomen met u eens. Ja, hier is de brief.
Je hebt geschreven, dat ik toetreden zal zoodra ze betere volksvermaken hebben uitgevonden?
Ja, Oom! (Hij leest) Anti-patent-vleesch-zout- en zeepbelasting- Vereeniging. Ik heb geantwoord, dat ze dat op het Binnenhof maar moesten afdoen.
Wel zeker! Eigen vertegenwoordigers hebben; een last van wat-ben-je-me om ze te kiezen; en dan nog voorschrijven hoe ze wetten moeten maken? Wijsneuzen, betweters, die dit doen; neen, daar bemoei ik mij niet mee. Schrijf dat gerust.
'k Ben 't volkomen met u eens, Oom! 'k Heb juist zoo geantwoord.
Hier heb ik de Vereeniging tot bevordering van den Europeeschen vrede door Evangelisatie van de gekroonde hoofden en de vorstelijke Staatsdienaren.
Loop heen! Onze Keizers en Koningen zijn geen kinderen of Mahomedanen! En dan die malle vredebonden! Zoolang er menschen zijn, zullen er menschen geboren worden met driften en hartstochten, en zoolang die niet worden uitgeroeid zal er ook oorlog wezen.... Daar behoef je niet op te antwoorden.
Ik had geschreven, dat u wilde wachten tot dat alle vredebonden vrede met elkander maakten en niet meer samen strijd voerden.
Ook goed! Wat meer?
Wat blief? De een wil vrede en de ander den krijgsmansgeest aanblazen? Gekheid! Als 't Vaderland gevaar loopt, komt de krijgslust van zelf! Alle Hollandsche jongens zijn dapper, als 't er op aan komt En wat doen die maagden er bij? Onze meisjes hebben krijgsmansgeest genoeg. Ze zien wat gaarne een mooi officiertjeGa naar voetnoot(*).
'k Ben 't volkomen met u eens, Oom! maar ik ken ook wel uitzonderingen. 't Zag er anders voor ons niet-militairen treurig uit.... Maar hier heb ik den brief van een voorstander van het Anti-schoolwetverbond....
Ik wenschte dat ze een verbond sloten tegen alle schoolwet-agitatie. Ze krijgen met al hun gezeur de staatsschool toch niet weg. Nederland heeft hiertoe veel te veel gezond verstand. Je hebt geschreven, dat ik voor de nationale school ben?
O ja, Oom! 't Is maar een heel kort briefje. (Hij geeft het ter teekening). Nu heb ik hier nog een Prospectus en Inteekenlijst op: Het beste en eenig uitvoerbare defensiestelsel. 't Is eene brochure van een deel, gr. 8o., 275 bladzijden....
Is die man gek? 't ‘Eenige defensiestelsel’? En de specialiteiten hebben er ieder een op hunne eigen hand? Verscheur dat maar. Verder!
'k Heb voor u 10 loten genomen in eene loterij van dames hand-
werken ten behoeve van den steeds meer achteruitgaanden weerbaarheidsbond.
Goed! Z.M. onze geëerbiedigde Koning en de Prinsen van den bloede staan bovenaan. Daar behoor ik bij!... Zet twintig!
Aan de Weduwe met hare twaalf zonen heb ik geantwoord, dat zij jaarlijks f 50 zou hebben, en nu terstond 100, om in de eerste behoeften te voorzien.
Best, geef maar hier!... ‘Twaalf zonen!’ en ik geen een!.... Nu heb je toch niets meer?
Nog wel een paar dozijn prospectussen van allerlei Tijdschriften en nieuwe boeken met tal van brochures.
Ga heen! Daar wil ik niets van weten. Zulke prullen!.... Als je niets beters hebt.... maar eerst moet ik mijn jongen weerom hebben!
Ook niet het Familieblad? 't Is zoo mooi.....
Vijfde tooneel.
Mijnheer! de vigilant is voor.
Goed. Ik kom! Dag Gozewijn!
Zesde tooneel.
Zie zoo! Goede reis, Oom! Nu gauw de brieven dichtgemaakt en geadresseerd. Maar dan ook eens gaan kijken naar mijn lieve poelekie! Heerejeetje! Een heele dag vrij. Dat is een buitenkansje. Dat had je niet gedroomd, Gozewijntje! 't Idee om op zoo'n droom af te gaan! Maar laat ik mij niet verschrijven..... ‘Vereeniging tot’..... Belachelijke boel, al die Maatschappijen, Vereenigingen en Verbonden! Waarom richten ze niet zoo'n ding op tot bestrijding van 't geloof aan droomen en voorteekens?.... 't Zal Oom wel weer net gaan als vroeger, hij komt als de Franschen met de kous op den kop thuis. Ja, was dit eens het geval niet! Vond hij zijn jongen eens weerom! Pu, Gozewijntje! dat zou eene misrekening zijn. 'k Ben 't volkomen met je eens. 'k Ben wel niet het éénige neefje, maar die bij 't vuur
zit warmt zich het best..... Voor mijn part mag die galgenstrop gerust wegblijven.....
Zevende tooneel.
Dat is weer een vreemde inval van Mijnheer.... Wat zegt u, Mijnheer Pas?
‘Vreemd’?.... Ja zeker, 'k ben 't volkomen met je eens. Het vreemdste is, dat hij op zulk een dwazen droom er op af gaat.
Op een droom afgaan? Heeft Mijnheer dan gedroomd, dat zijn Jan in 't land is, te Amsterdam of.....
Neen, maar dat hij komediant is, dat hij hem bij den troep van Offermans zal vinden. 't Is dol! 'k Ben 't volkomen met je eens.
Bij den troep van Offermans?..... Komediant?.... Ja, op 't stuk van jongeheer Jan, zie je, is hij altijd raar en lichtgeloovig geweest..... 't Is anders zoo'n verstandig man! En goed? Ik dien hem nu al vijf en twintig jaar en heb het altijd best....
Zeker, goed is hij; 'k ben 't volkomen met je eens. Maar was hij vroeger niet verschrikkelijk driftig?
Driftig?.... Ja, zie je! voor den dood van Mevrouw was hij erg driftig, een echte bullebak als hij begon. Mevrouw was eene vervelende zeur. Ze lag hem altijd aan 't hoofd te malen met allerlei dingzigheden, zie je! Klagen en lamenteeren zonder eind. Dat maakte hem kregel, woedend soms..... Over jongeheer Jan hebben ze wat gekibbeld!..... 't Was toch zoo'n flinke, grappige jongen!..... Mamaatje bedierf hem, Papaatje ranselde hem af; zie je! dat begon zoontje te vervelen en op een goeden dag pakte hij zijne biezen.
En sedert is Oom bedaard..... althans na Mevrouws dood; want toen ik hier kwam.....
Bedaard? Veranderd?.... Ja, zie je! als een blad op een boom. 'k Geloof dat hij erg spijt had, altijd zoo opvliegend en dan zoo bar te zijn geweest. Hier zat wat te knagen, weet je?..... Mevrouw behandelde hij altijd..... Maar ik wil geen kwaad van hem spreken, zie je! Na haar dood is hij een heel ander mensch geworden....
Zoo wat vroom, hé? Zoo'n beetje aan den fijnen kant?
Fijn? Vroom? Och, Mijnheer Pas! daar wil ik niets van zeggen. Dat zijn dingen daar praat ik nooit over. Dat moet ieder voor zich zelf weten, zie je. Vroom en fijn..... zooals ze dat dikwijls noemen..... dat zijn scheldwoorden, zieje, daar houd ik niet van. Mijnheer is een best, braaf mensch, die heel veel voor een ander over heeft. En, als hij nu liever naar de kerk gaat dan naar de kroeg, zie je!.... of, zooals de heeren zeggen, ‘naar de sociëteit’..... Is hij daar dan iets minder om? De meesten van zijns gelijke doen net andersom, zieje: ze komen in kerk noch kluis, armen en ongelukkigen laten ze aan hun lot over en gebruiken hun lieve geldje voor zich zelf, voor hun eigen plezier, zieje!
Neen, dat doet oom niet; 'k ben 't volkomen met je eens. Maar ik verbeeld mij wel eens, dat Oom wat heel veel weg geeft.
Wat heel veel weggeeft? U is misschien bang, dat er niet te veel zal overschieten, als Oompje het hoekje omgaat?
Dat zeg ik niet.....
Neen..... dat hoor ik wel, Mijnheer Pas! Maar als ik u was zou ik maar niet te veel op Oompje rekenen. Oompjes zijn droompjes, zie je?.... Er zijn altijd zoo'n boel neefjes en nichtjes..... Maar van droomen gesproken! Als jongeheer Jan eens terug kwam? Of als hij Papa's dood vernam en zijne erfenis opeischte? Wat zou u dan zeggen?
Och wat! Die Jan is al lang dood of zal wel blijven waar hij is.
Blijven waar hij is? Daar zou ik maar zoo vast niet op rekenen, Mijnheer Pas! Ik voor mij, zie je, zou heel blij zijn als hij weerom kwam. En Mijnheer? O die zou boven de wolken zijn!
Dat zal waar wezen! 'k Ben 't volkomen met je eens.... Maar 't is al te gek. Tien jaar weg zonder taal of teeken! Gij behoeft er niet op te rekenen. Die droom?
Heel goed, Mijnheer!
Achtste tooneel.
te doen aan die liefdadige dingen, daar ze hem altijd in halen. Of om geld te geven aan arme drommels, die hem op den zak kloppen..... 't Is toch een beste man, zie je! Wat geeft hij al niet weg! Kon hij voor zijn geld ook maar de terugkomst koopen van zijn zoon! Wat zou ik dat graag willen!.... Zoo'n Mijnheer Pas zag liever, dat hij weg bleef. Anderen, die er belang bij hebben, zeker ook. Een vet erfoompje, als hij eens kwam te vallen, zie je! Ik dien hem ook niet enkel voor mijn plezier. ‘Om den brok en om den rok’, zooals ze zeggen. Maar ik houd toch zielsveel van hem, zie je! 'k Zou wel door een vuur voor hem willen loopen.... ‘Vroom’, ‘fijn’?.... Ja, zie je! als alle rijkelui op die manier fijn en vroom waren, zouden wij bedienden 't vrij wat beter hebben. Ze klagen zoo over de slechte meiden en de ellendige knechts. Maar hoe veel loon geven ze hun ook? Laat ze uit vromigheid aan eerlijke en trouwe dienstboden geven wat hun toekomt; als dan de verkeerden gebrek lijden is 't hun eigen schuld, zie je..... Vroom? 't Is een poosje in de mode geweest; alle grootelui moesten meedoen; die niet fijn waren zagen ze met den nek aan. 't Begint mooi over te gaan. 'k Geloof dat het de jongelui begon te vervelen dat gezeur en geteem..... 't Wordt nu mode aan niets meer te gelooven. Ik kan niet zien, dat het er beter op wordt....
Maar ik zou Aaltje naar boven sturen om de logeerkamer klaar te maken. 't Zal wel te vergeefs wezen, net als altijd. Die goede, brave Mijnheer! Wat zal dat weer eene teleurstelling voor hem zijn! Gedroomd, dat hij hem weerzag! Als een komediant!.....
Tweede bedrijf.
Eerste tooneel.
Hoor me nu dat leven eens aan!.... 't Is nog te vroeg in den morgen, anders zouden ze al mijne klanten wegjagen....
‘Kastelein! Een glas Beijers!’
Glas Beijers, Mijnheer!
Ik groet je! Ik geef er de maan van. Zeg maar aan den baas, dat ik die rol niet spelen wil.
‘Ga niet heen!’ - ‘Delcourt!’ - ‘Kom hier, ouwe jongen!’
Neen! Ik ga weg! Zeg maar aan Offermans, dat ik van zoo'n doortrapten fielt niets komieks kan maken. Een slecht mensch is niet komiek, hij is alleen verachtelijk.... Daar, ik groet je!
Kastelein!
Aannemen, Mijnheer!
Neen! Je denkt, geloof ik, dat een mensch altijd dorst heeft.
Dat is ons metier, Mijnheer!
Ja, net als het mijne om de lui altijd maar weer aan 't lachen te maken. Drinken en lachen, dat willen ze graag. Alsof een mensch enkel voor zijn plezier op de wereld is!.... Maar dat is 't niet wat ik je zeggen wilde. Weet je hier of in de buurt ook een baantje voor mij?
Voor u, Mijnheer! Ik zou waarachtig niets beters voor u weten dan wat u is. 'k Heb van mijn leven zoo niet gelachen als gisteravond toen je mijn confrater vertoondet.....
En ik had het land als een stier. 'k Zou wel midden onder al dat volk hebben willen springen. 'k Zou ze wel hebben willen toeschreeuwen: ‘lacht niet zoo hard, domme boerenkinkels! De man, die je zoo laat grinniken, heeft meer verdriet dan haren op zijn hoofd!’....
Hoe is 't mogelijk! En je waart zoo dol plezierig! Geen lid van je lichaam of het lachte mee. Als men je maar aanzag kreeg men al schik.... Hoe heb je toch geleerd je gezicht zoo te verdraaien? Als ik 't niet geweten had, dat je 't waart, zou ik je van daag niet herkend hebben.
Dat is de kunst, man! Dat kost inspanning, oefening, studie. Daar weet het publiek niets van. Dat meent, dat iedereen zoo maar van zelf komediespelen kan. Ja, gelijksvloers! Dan wordt er maar al te veel komedie gespeeld! Maar op de planken?..... Je weet niet, welk eene hooge, edele kunst het is..... Mij begint ze evenwel almachtig te vervelen.
Is u niet altijd op de komedie geweest?
Ik? Ik ben al van alles geweest, op het tooneel en van het tooneel; in de oude en in de nieuwe wereld, in Californië, in Boston... overal heb ik rond gezworven... Maar dat eeuwigdurend grappen maken?.... Ben jij altijd grappig?
Wel neen, Mijnheer! Maar dat is ook mijn vak niet. Opgeruimd, tevreden..... Ook wel eens anders....
Precies! Dat gaat van zelf. Als je nurksch bent, ben je nurksch; en als de muts je verkeerd staat, dwingt niemand je 't gezicht tot lachen te zetten. Dat moet alleen een komiek doen. 't Is gloeiend vervelend. Daarom, weet je geen ander baantje voor me?
Mijnheer is zeker geen man voor de kantoorkruk?
Och ja wel! Maanden lang voor den lessenaar gezeten..... 't Is saai, verduiveld saai dikwijls, maar men heeft 's avonds vrijaf. Dat heeft een komiek juist niet! En als een kantoorklerk suf is van 't schrijven en rekenen, moet ik hem weer plezierig maken.
Probeer het dan eens bij den spoorweg. De Exploitatie-Maatschappij heeft altijd volk noodig. Hier bij 't station.....
Dank je wel! Om geëxploiteerd te worden ten behoeve der Maat-
schappij? Van 's ochtends vroeg tot diep in den nacht in 't touw? Dank je!
Anders bij 't Rijnspoor? Die exploiteert het publiek ten behoeve van zijne ambtenaren.
Ten behoeve van de aandeelhouders, wil je zeggen. Neen, dat is zeker het tegenovergestelde van komiek. Dan nog liever op de planken. Maar heb je geen dochters? Kan ik niet je schoonzoon worden en later je opvolger? Zoo'n kasteleinsbaantje is zoo kwaad niet, dunkt me.
Dochters heb ik niet, Mijnheer! Maar ja, zoek een meisje met geld! Dat is een best baantje.
Er zijn er genoeg die dat doen! Maar wij arme komedianten! Een meisje dat wat heeft wil ons toch niet hebben.
Dat is te zeggen!.... Als je gisteren de meisjes eens over je gehoord hadt! Niet, als je zoo bromt en pruttelt als nu; maar als je zoo grappig en pleizierig bent als gisteravond.... Een snaak als gij is best in staat een lief snoesje om te praten....
Daar is wat van aan!.... Dat weet ik bij ondervinding. Meer dan een wilde wel naar mij luisteren. Maar in Amerika; niet hier. De Hollandsche meisjes?... Neen, die mogen lachen en giebelen als je haar grappen vertoont, huilen als 't een treurspel heet; als we weer van 't tooneel af zijn, zien ze ons met den nek aan. Een komediant is maar een komediant.... een slecht sujet.
Vooroordeel, Mijnheer! vooroordeel, anders niet!.... Waarom zou een tooneelspeler niet even braaf, niet even rechtschapen kunnen zijn als.....
.... ‘een kastelein?’ Ja, waarom niet? Ik weet het niet. 't Mag vroeger zoo geweest zijn, maar tegenwoordig?.... 't Zal nog wel veel beter worden, nu we een Tooneelverbond hebben, dat zoo schitterend gesteund wordt door alle voorstanders van de tooneelspeelkunst. Wij tooneelspelers van beroep, wij gaan net zoo goed met onzen tijd mee als anderen. We worden hoe langer zoo fatsoenlijker; onze taal is reeds zoo beschaafd als van een Hagenaar of Amsterdammer. En onze manieren? Zie maar eens hoe wij de rol vervullen van gedistingeerde lui. Als we voor heeren en dames van eenig aanzien spelen, zou je zweren, dat we geboren graven en baronessen zijn. In Amerika kwam dat minder te pas. Daar lachten ze altijd om ons, als we hoogadellijke personages voorstelden.....
Dan viel je ook niet tegen, als je weer onder de menschen waart. Een ordentelijk burgerman op het tooneel, een fatsoenlijke Mijnheer, bleef je altijd dezelfde.... En mochten de Amerikaansche meisjes je dan niet? Zoo'n rijkemans dochter, hé?....
Meer dan eene, man! Toen ik in Boston speelde, vervulde ik eens de titelrol van den Wanhopenden Minnaar. In 't stuk kwam voor, dat ik op een bepaald uur aan het huis van mijn aangebedene had moeten zijn om 't jawoord te krijgen. Ik vertelde dat ik me haastig aankleedde, maar mijne laarzen niet kon aankrijgen. Ik had maar één paar en dat was nat. Wat gedaan? Ik neem een stuk papier, steek het in brand en werp het in de laars. Ongelukkig had ik een te groot stuk genomen, het leer was verschroeid, verbrand op de wreef; ik steek er mijn voet in..... krrris!... de heele laars scheurt op en ik kom er met den voet doorheen. Daar stond ik. Wat nu gedaan? Ik trek de sloffen weer aan en draaf naar een goed vriend in de buurt. Kom terug met zijne laarzen, maar... hij is een reus... ze zijn mij veel te groot, ik kon er wel in wonen. 't Is belabberd, maar ik heb niet anders. Ik klos de trappen af, de straat op, kom een kerel tegen, die een emmer vuil water draagt, loop tegen hem aan en klets.... daar gooit hij den boel over mijn witte broek. Ik was ontoonbaar! Ik weer naar een vriend.... hij is niet thuis.... In mijn drift ren ik een anderen vent omver; er komt een standje en ik word opgepakt.....
Moest je dat alles op het tooneel vertoonen?
Wel neen! Ik vertelde het maar. Ik speelde voor een minnaar, die in plaats van zijn meisje te krijgen achter slot wordt gebracht. Hoe ik op het oogenblik, dat zij de mijne zou worden in een politiebureau zat met een bullebak van een agent naast me. Die noodlottige samenloop van omstandigheden deel ik aan een vriend mee, aan wien ik mijn nood klaag.
't Was ook om dol te worden. En hoe liep het af? Kreeg je haar nog?
Dat doet er niet toe; dat behoort bij de intrigue van 't stuk. Ik wilde u maar vertellen, hoe ik mijne rol zoo tragisch-comisch voordroeg, dat ik dien avond furore maakte. De meisjes vooral hadden dolle pret. Een er van, dieper nog getroffen dan de anderen, stuurde mij den volgenden morgen een pak laarzen om uit te zoeken, een prachtige witte broek en haar adreskaartje.
Dat was duidelijk genoeg.
Accoord! Ik ging er dan ook terstond op af....
Was zij rijk?
Verduiveld mooi en lief! Eene rijkemans dochter, maar.... eene doodarme secondante. Haar vader had alles opgemaakt. Als we trouwden, konden we samen gebrek lijden. Ik zei: ‘dankje! Dat doe ik dan maar liever alleen’.....
't Was doodjammer! Ja, dat geld doet menig huwelijksplan mislukken.
Een anderen keer wilde een Pipa, die zijn geld niet verspeeld had en er warmpjes inzat, mij niet hebben. Ik was het met zijne dochter eens; we wilden samen op den loop gaan.... Ja, larie! De Yankee kreeg er de lucht van; hij voorkwam ons en stuurde haar naar een kostschool te New-York.
En was ze ook zoo mooi en lief?
Een engeltje! Een vroolijk, vlug, geestig ding! O we waren zoo gelukkig samen!.. 't Was dom, archidom van dien Pipa. Wat zou zoo'n verstandig, aardig dotje van 20 jaar op een kostschool nog leeren? Ja, had hij haar hier in Nederland naar eene middelbare school voor meisjes gestuurd! Maar in New-York? Ik heb nog mijn best gedaan haar daar uit te vinden, maar 't was mis! Nu speelde ik niet voor den wanhopenden minnaar, maar was wezenlijk half gek van verdriet.
En ben je toen uit wanhoop naar Holland gesukkeld?
Neen, dat bedaarde wel weer. Meisjes die van liefde sterven, dat kan nog, dat is zoo romanesk! Maar een jonkman daar pit in zit? Neen, die slikt zijn verdriet op en.... ik speelde maar weer voor komiek. Meestal stelde ik een Hollandschen emigrant voor omdat ik het Engelsch zoo grappig radbraken kon. Een tijdlang ging dat goed; maar 't begon eindelijk het Bostonsche publiek te vervelen; er moest eens weer wat nieuws zijn, en ik vertrok. Nu verveelt mij het Hollandsche publiek; het lacht om de flauwste uien het hardst; het laat de geestigste zetten ongemerkt passeeren en ginnegapt soms als we echt tragisch zijn.... Daarom, weet je geen ander baantje voor me?
Heb je 't al eens als handelsreiziger geprobeerd? Je kunt je in alle bochten wringen.
Dat zeg je goed! Misschien nog beter dan je denkt....
Tweede tooneel.
Uw dienaar, Mijnheer!.... Mooi weertje van daag!
Goeden morgen, kastelein! Heb je eene kamer voor me? In de Zon was alles bezet. Daar kon ik niet onder komen.
Dat zal bezwaarlijk gaan, Mijnheer! Mijn huis is ook vol; net zoo goed als de Zon. Ik heb de heeren van Offermans haast allemaal; de vrijgezellen ten minste.....
Zijn die hier? Offermans ook?
Neen, Mijnheer! die niet! Die is in de Zon.
Ik kom juist om dien Mijnheer Offermans. Ik zoek....
Zou ik u even alleen kunnen spreken?
Zijn we hier alleen? Kan niemand ons hooren?
Hier is niemand, Mijnheer!
Ik zal u vertellen wat mijn geval is. Misschien kun je mij helpen. Je kent mij immers nog wel?
Ik meen wel u meer gezien te hebben, Mijnheer! Bij ons kasteleins komen zooveel menschen... Misschien is 't al lang geleden....
Ik ben Radelhof, van Haarlem....
Mijnheer Radelhof? O Mijnheer! neem mij niet kwalijk, dat ik u niet dadelijk herkend heb! O ja, nu zie ik het. Ik zal nooit vergeten wat u eens voor mijn broer gedaan heeft. Had ik dat geweten! Voor u, Mijnheer! heb ik wel eene kamer. De Ontvanger hier vlak over heeft eene heele lieve logeerkamer; die leent hij mij wel eens meer, als ik een gast krijg zooals Mijnheer....
Goed! Maar 't kan ook zijn, dat ik van nacht niet òverblijf.... Misschien kun je mij nu ook eens een kleinen dienst bewijzen.... Ik heb het ongeluk gehad mijne vrouw te verliezen. Ze is van verdriet gestorven over onzen jongen, die weggeloopen is....
Wat zegt u? Weggeloopen? Uw zoon, die aardige, vlugge jongen?
Ja helaas! 't Is nu al tien jaar geleden. Nooit iets meer van hem gehoord. 'k Heb het onmogelijke gedaan om hem weer te vinden en nog heb ik rust noch duur. Altijd verbeeld ik mij, dat hij nog leeft.
En weet u nu iets van hem? Is u daarom op reis gegaan?
Ik heb hoop hem op 't spoor te zijn. Van nacht had ik zulk een merkwaardigen droom. Ik was in de komedie. Ik kom daar anders nooit meer sedert den dood van mijne vrouw. Maar dat is juist het opmerkelijke: ik droomde dat ik er was. En wie denk je, dat ik zie mee spelen? Mijn Jan, mijn eigen, eenigen jongen! Ik wil naar hem toevliegen, ik wil hem roepen, geef een schreeuw en.... word wakker. Van dat oogenblik af is 't mij geweest alsof iemand mij toeriep: ‘hij is bij den komedietroep van Offermans! Hij is bij Offermans.’ En nu moet gij mij zeggen, of een van die komedianten ook zoo heet als ik.
Ik ken al de namen van die heeren zoo niet. Dien van Radelhof heb ik zeker niet hooren noemen. Hij stond ook niet op het affiche...
Maar hij kan een valschen naam aangenomen hebben....
Het beste zou zijn, bij Mijnheer Offermans te onderzoeken.
Dat wilde ik juist aan u vragen. 't Is zoo moeielijk voor mij. De veronderstelling dat een Radelhof op het tooneel.... mijn zoon een komediant is!...
Mijnheer Offermans komt gedurig hier. Vanmorgen was hij er nog niet; maar ik wil met pleizier voor u, Mijnheer! naar hem toe gaan.
Maar je zoudt toch altijd den naam van Radelhof moeten noemen. 't Is dus misschien nog maar beter dat ik zelf ga. Hij logeert in de Zon heb je gezegd?
Mijnheer!.... Zou het werkelijk.... Zou ik wezenlijk.... O ik bid u, zeg mij, heet u Radelhof?.... Heeft u voor tien jaar een zoon gehad, die wegliep?
Ja, ken je hem? Weet je iets van hem? Wie is u?.... Zeg spoedig!....
Ik kan mij best begrijpen, dat u mij niet herkent, Va.... Mijnheer! Als ik uw naam niet gehoord had, zou ik u ook niet gekend hebben. Hoewel ik ben zeker nog veel meer veranderd; ik was nog zoo jong.
Maar van wien spreek je? Wie zijt gij dan? Weet gij iets van mijn zoon? Leeft hij nog? Zie je dan niet, dat ik brand van ongeduld?
Ik weet alles van uw zoon. Hij is gezond en wel. Alleen vrees, dat gij hem afwijzen.....
‘Afwijzen?’ Ik?. Mijn Jan, mijn eigen zoon afwijzen? Man! gij weet niet wat gij zegt! Zeg liever waar hij is....
Zoudt gij waarlijk den vagebond, den ellendeling, die u zooveel verdriet aandeed....
Een ‘vagebond’? Een ‘ellendeling’?.. Mijn Jan?... Wie geeft u 't recht?... Maar al was het zoo, 't is mijn jongen! Als hij nog leeft, als gij iets van hem weet, o zeg het dan! Spoedig!
Gij zoudt hem dus niet verstooten? Gij zoudt hem weer aannemen?
Och man! gij martelt mij. Zeg op, waar is hij? Wat weet gij van hem?
Hij wenscht niets liever dan tot zijn vader terug te keeren. Hij zou het al lang gedaan hebben, als hij niet bang voor u geweest was... Maar herkent gij mij dan volstrekt niet? Kijk mij eens goed aan!
Ik u herkennen?.... Gij wilt toch niet zeggen, dat gij mijn zoon zijt?
Ja, Vader! ja! Dat wil ik wel zeggen. Ik ben Jan Willem Radelhof, al noemt men mij Delcourt. Ik liep als veertienjarige jongen van u weg. 'k Was driftig, boos, woedend over uwe behandeling. Ik liep door naar Rotterdam, ging aan boord van een schip naar Amerika. Ik had geld genoeg....
Ik miste eene banknoot....
Van duizend gulden....
Juist!....
Uit uw eigen portefeuille, die altijd in eene van de laden van uwe schrijftafel....
Zoo is 't!.... Maar....
Herkent u dit nog?
'k Heb het ook als een reliek bewaard.
Gij zoudt dan werkelijk mijn zoon zijn?... Verwonderlijk!... 't Is mij zoo vreemd. 'k Had het mij zoo heel anders voorgesteld! 'k Moest boven de wolken zijn! God! Hoe is 't mogelijk!.... Zoudt gij waarlijk mijn Jan zijn?
'k Heb het verdiend, door mijn eigen vader niet herkend te worden. Ik had terug moeten keeren, toen ik nog niet door ellende en verdriet verouderd was.
Maar waarom deedt gij dat dan niet?
Ik zeide het reeds: ik durfde niet. Ik was bang voor u.... 'k Had het ook te goed in den beginne. 'k Hoopte nog eenmaal als een welgesteld man terug te komen. Maar het noodlot vervolgde mij.... Als een arme schooier sta ik voor u.... Gij veracht mij, verstoot mij misschien....
Ik mijn eigen jongen verstooten? Als gij werkelijk mijn zoon zijt.... Als.... als.... O God!....
Vader! Gevoelt gij 't niet aan uw hart, dat ik het ben? O heb medelijden met mij! Ik beken zelf, dat ik uwe goedheid verbeurd heb; maar ik zal alles doen wat ik kan om het verledene weer goed te maken. Ik beloof het u.
En ik niet minder! Ik gevoel.... ik zie het, dat gij mijn vader zijt. Waarom erkent gij 't dan ook niet?
'k Wil alles wat gij mij oplegt! Nooit, nooit zal ik u weder verdriet aandoen. Wat zou ik er niet voor geven om iets toe te brengen tot uw geluk!
Wil je dat? Kom, ga dan met mij mee! Van der Meer! wijs ons de kamer waarvan gij gesproken hebt! God, hoe zal ik u danken voor het geluk van dezen dag! 'k Heb mijn zoon wedergevonden! De vreugde keert weder in mijn huis, het geluk in mijn vaderhart!...
Derde bedrijf.
Eerste tooneel.
Neen maar, daar is geen eind aan!
Goeden avond, Mijnheer Pas! Is u al lang thuis? Ik heb u niet hooren binnen komen, zie je
Ja? Stoor mij nu niet. Ik heb het veel te druk.
Verwacht u Mijnheer van avond nog?
Oom? Neen!.... Maar, daar zeg je zoo iets; 'k ben 't volkomen.... 't kon nog met den trein van 8.50
Daar zal hij zijn!
Tweede tooneel.
En ik ben nog niet half klaar!
Derde tooneel.
Ik wist het wel! Die droom kon niet liegen!
Welkom weer thuis! Ik zou u niet herkend hebben.
Ik u ook niet. Hoe vaar je? Altijd goed gehad?....
O best!.... Maar, Oom! ik feliciteer u. 'k Had het nooit gedacht. En nog wel zoo gauw! 'k Ben 't volkomen met u eens.
Niet waar? Wat heb ik gezegd? Waar ben je nu met je ongeloof? Die droom kon niet liegen.
Dat blijkt, Oom! 'k Ben 't volkomen met u eens. Ik ga voortaan ook wat meer op mijne droomen letten....
't Is een wonderbare bestiering der voorzienigheid!
Dat moet gezegd worden! En eene groote verrassing!
We kunnen nooit genoeg dankbaar zijn, niet waar Jan?
Dat ben ik, Vader! 't Is de gelukkigste dag van mijn leven.
Dat zeg ik ook!.... Maar wat ben je vervallen! En die nare plunje.... Als ik u zoo aanzie kan ik 't haast nog niet begrijpen, dat je mijn jongen bent. Maar dat is niemendal. Morgen steek ik je in de kleeren en een goede keuken zal de rest doen. Laat ons nu je welkomst eens drinken. Ik heb dorst. Gij zeker ook. Kom Gozewijn! laat Frederik wijn brengen.
Neen, dank u. Ik kan nog niet eten.
Dat zal wel komen. Je moet goed eten zul je er weer fleurig gaan uitzien.
't Is mij alles nog zoo vreemd, Vader! 't Onderscheid tusschen vanmorgen, voordat ik u wedervond, en nu is zoo groot. Allerlei gedachten aan mijne jeugd komen weer boven.... Ik doe mijn best om mij alles hier weer te herinneren....
Deze kamer kun je niet herkennen. Die is geheel vertimmerd. Hier zat je moeder altijd totdat zij ziek werd en boven bleef.... Wat heeft ze hier wel zitten zuchten en klagen over uw gemis! Ze is thans zalig in den hemel! Maar ik wenschte dat zij dit uur nog beleefd had.
'k Ben 't volkomen met u eens, Oom! 't Was een nagel aan hare doodkist.
Laat dat rusten! Ik heb mijn Jan weerom, mijn eigen, éénigen jongen! Al het oude is voorbij!.... Nu Jan! welkom weder in de ouderlijke woning.
Daar kan u staat op maken! Een groote schuld heb ik aan u af te doen; ontzettend veel kwaad weer goed te maken. Heb geduld met mij! Wees toegevend, Vader! Geen grooter geluk voor mij dan door daden u mijne dankbaarheid....
Vierde tooneel.
‘Ik wist het wel, ouwetje! Jij zoudt mij nog wel herkennen’....
In 's hemels naam, Jan? Ben je niet dood?
Ik dood? Dat zie je wel.....
Ben je dan niet verongelukt met de Victoria op de Mississippi?
Wat moet die man? Wat beduidt dat?
Zeg eens, man! Wie ben je? Wat kom jij hier doen?
Ziet u 't dan niet, Mijnheer? Dát is uw zoon! Kijk hem maar eens goed aan!
Ik? Ben je mal! Ik verzuip zoo gauw niet! Maar, waar is....
God! Hoe is 't mogelijk! Jan! Mijn Jan! Het evenbeeld van zijne moeder!
Beste, beste Vader! Wil je den ellendeling nog kennen? Den deugniet, die u zooveel verdriet heeft aangedaan?
O God! Het is te veel! Mijn Jan! mijn eigen, éénige jongen! U niet erkennen? Maar ben ik dan je vader niet? Heb ik je dan niet altijd even lief gehad?... O, laat mij u bekijken. Laat mij mijne oogen verzadigen met u aan te zien.
Beste, beste Vader!
Maar waarom niet eer? Waarom zoo lang gewacht? Dacht gij soms dat wij u niet weer in huis nemen wilden?....
Dwaze, domme vrees! Ik zie het nu zoo klaar als de dag. 't Was gek, dol, verfoeielijk, bang te zijn voor zoo'n allerbesten vader....
Dat had ik verdiend! Maar God dank! Ik heb u weerom! Ik heb
mijn zoon, mijn eigen, mijn eenigen Jan weerom!.... Gozewijn! Frederik! Hier heb je mijn....
Wat blief? Hij uw zoon?... Neen maar, Sandertje! die vind ik mooi! Dat is net een ouwe streek van je!.....
Vergiffenis, Mijnheer!... O Jan! laat mij spreken!... Ik meende zoo zeker, dat gij dood waart. Gij hebt alle recht, Mijnheer! mij voor een huichelachtigen indringer, voor een slecht mensch te houden. Ik verdien uwe verachting ten volle. Terwijl ik met u in den waggon zat ben ik wel zes maal in den wil geweest, u te zeggen, dat ik u bedroog. Maar ik durfde niet. Straks ook nog, toen u zeide, dat het u nog zoo vreemd was.....
Vreemd? Ja dat wil ik wel gelooven! Maar hoe drommel heb je 't aangelegd, om mijn ouwe zulk een loer te draaien?.... Je waart altijd een slimme klant.....
Buitengewoon slim! Doortrapt als weinigen, daar kun je op aan!.... Gij schijnt elkander goed gekend te hebben. 't Was ook anders onmogelijk, dat gij zoo alles wist te vertellen van mij en van mijn zoon. Maar des te afschuwelijker van mijne lichtgeloovigheid zoo'n schromelijk misbruik te maken.
Dat zeg ik ook! 'k Ben 't volkomen met u eens.
Och Mijnheer! ik was desperaat, toen u kwam. Ik hoorde u Radelhof noemen.... U vertelde van uw weggeloopen zoon en terstond dacht ik aan Jan. Jaren lang hebben wij samen in Amerika omgegaan. Ik had zijn laatste souvenir, dat hij mij gaf nog in mijn zak. Ik hoorde u klagen over zijn gemis, uw droom van de komedie.... Ik was komediant, komiek.....
‘Komiek’? O, die is onbetaalbaar! Net iets voor jou! Een baantje voor je geknipt, met je armezondaarsgezicht. Ik wed dat het publiek heeft gelachen, geschaterd van 't lachen als het u zag!.... Maar verder! Wat je nu vertelt is alles behalve komiek. Goddorie nee!... Houd je bek, bliksem!
Dat komt ook volstrekt niet te pas. 'k Ben 't volkomen met u eens.
Och, ik had niemand meer op de wereld. Dat komediespelen begon ik onuitstaanbaar te vinden. Toen ik u hoorde, Mijnheer! zat ik
juist te denken over eene andere betrekking. Als een pijl vloog mij het denkbeeld door de ziel: Jan is dood! Zou ik mij niet voor hem kunnen uitgeven? de rol spelen van den verloren zoon? Ik kan alle rollen vervullen, waarom dan deze niet? 't Vooruitzicht op een goed thuiskomen lachte mij aan. Gij zaagt er zoo vriendelijk, zoo welmeenend uit..... De verleiding was zoo groot!
En heeft hij zijn rolletje zoo goed gespeeld, dat hij u beet had, Vadertje? Laat mij u dan eens zeggen, dat hij een beste vent is, een bovenste beste! En nu ik zelf weer thuis ben.... Eene misrekening van belang voor hem, dat moet ik zeggen!.... maar nu ik er zelf ben.... Wel, nu heeft hij u voorbereid op dit gelukkige uur.
Mijnheer! Daar is Mijnheer Visser met een politie-agent.
De Commissaris van politie?
Hij verzoekt oogenblikkelijk toegelaten te worden.
Laat Mijnheer Visser binnenkomen.
Zeg eens, Sandertje! heb jij wat op je kapotje? Ter kaap gevaren misschien?
't Zou mij niets verwonderen. Die zoo bedriegen kan.....
U vergeet, Mijnheer! dat ik in alle rollen speel. Maar met de politie heb ik niets uit te staan.
En deze Mijnheer, Vader? U heeft mij nog niet gezegd wie dat is.
Ken je dan neef Gozewijn niet meer?
Bommetje? Wel kerel! wat ben je groot geworden! Weet je nog
wel, dat we je altijd Bommetje noemden? Je waart zoo rond als een tonnetje maar nu aardig afgetakeld.....
Jij waart altijd een echte boonenstaak. Ik zou u niet herkend hebben.
En doe je nu de zaakjes van Papa?
Vijfde tooneel.
Mijnheer Visser!
‘Blijf hier wachten!’
Die persoon daar heet zoo.
Delcourt?... Wel alle duivels, hoe heb ik het nu?
Onder dien naam, ja Mijnheer! behoorde ik van morgen nog bij het Tooneelgezelschap van Offermans. Moet u mij hebben?
Ja, zeker moet ik dat! Gij zijt mijn arrestant.
Maar Sander! ben je gek? Jij Delcourt?... Mijnheer de Commissaris! moet u Delcourt hebben, Jean Louis Philippe Delcourt?
Juist, vriendje! Zoo is zijn volle naam.
Ha ha ha! O die is onbetaalbaar! U bedoelt Delcourt, die een vonnis heeft, die niet in 't land mag komen of ze pakken hem op? Mijnheer! je bent in een geheel verkeerd vaarwater, je moet je koers zetten naar Noord-Amerika. Deze heer daar is Alexander de Kort. Arm maar eerlijk, zoo goed als....
Vriendje! Ik heb met uwe praatjes niets te maken. Kom aan, Delcourt! mag ik je verzoeken?....
Maar hoe ben je nu zoo mal, Sander! van onder eene vreemde vlag te varen? Vader! zeg toch eens eerst aan Mijnheer, hoe heet hij ook
weer? dat ik uw zoon ben. Ik ben volstrekt geen ‘vriendje’ van de politie.....
Mijnheer Visser! mag ik u mijn zoon presenteeren? Ik heb het geluk hem.....
1ste stuurman op de Carolina Johanna! Jan Willem Radelhof, volgens de Registers van den Burgerlijken Stand en het Doopboek van Haarlem.
Ik feliciteer u wel, Mijnheer Radelhof! met de behouden thuiskomst van uw zoon. U ook, Mijnheer! welkom weer hier!
Regelrecht.... dat wil eggen over Engeland.... van New-York thuis gevaren. Maar nu u weet, Mijnheer Visser! wie ik ben, nu zal u mij ook wel gelooven als ik zeg, dat u mee naar New-York terug moet, als u Delcourt wil hebben. Daar in Walstreet doet hij goede zaken en lacht wat met zijn vonnis hier in 't moederland. Op mijn woord, een maand geleden sprak ik hem nog.
En wie is u dan eigenlijk?
Zooals Mijnheer Radelhof reeds gezegd heeft: ik ben Alexander de Kort uit Alkmaar. Den naam van Delcourt vond ik aan boord in een Franschen roman, toen ik voor twee jaar ook uit Amerika kwam. Ik wist niet of mijne familie nog leefde en noemde mij zoo, om eerst onderzoek te doen.....
Je hebt zeker dien wisselruiter te New-York niet gekend, anders zou je 't wel gelaten hebben.
Nooit van hem gehoord.
Gij hoort het, Vader! 't Is niets dan eene gekke vergissing. Spreek u borg voor Sander! Ik sta voor hem in. Laat Mijnheer Visser naar den Officier gaan en vertellen, dat Delcourt nog hoog en droog in Amerika zit.....
Wil u dat doen, Mijnheer?
Wel ja! Op den avond van mijne thuiskomst mag mijn beste vriend in dagen van nood niet in de spekkamer gedouwd worden.
Ik moet zeggen dat deze heer niets heeft van het signalement....
‘Van Delcourt?’.... van den echten Delcourt?.... Neen, Mijnheer! Niemendal! Hij is een dikke, vette, ronde patapoef! Ha ha! mijn Sander en Delcourt! Ze lijken op elkaar als een hazewindje op een vet varken.
Als u mij belooft, Mijnheer! dezen heer niet te laten vertrekken, wil ik nieuwe instructies gaan vragen.
Daar zal ik voor zorgen! Sander blijft hier! Wat zeg jij, ouwe jongen? Waar zou je ook heenloopen?
We zijn samen best in staat hem vast te houden; 'k ben 't volkomen met u eens. Maar hij verdiende wel.....
Wil jij je mond wel eens houden!
Wat zegt Mijnheer?
Dat Mijnheer De Kort den hemel aan mij verdiend heeft! Tot tweemaal toe heeft hij mij uit de benauwdheid gered.... Maar, dat zijn geen politiezaken. Laat u hem gerust hier! Mijn vader en ik staan voor hem in.
Ik zal zoo vrij zijn en mijn agent hier laten. Daar heeft u zeker niets tegen, Mijnheer Radelhof?
Volstrekt niet! Maar mag ik u een glas wijn presenteeren?
Dank u wel, Mijnheer! 't Is al laat, en ik moet nog gaan onderzoeken wat ik verder te doen heb. Ik heb de eer uw dienaar te zijn! Goeden avond, Heeren!
Zesde Tooneel.
Daar moeten we eens op drinken, Vadertje!
Dan zou mijn hoogste wensch vervuld worden. O laat ik u nog eens aankijken! Gij weet niet half hoe gelukkig ik mij gevoel.
En ik niet minder!.... Alleen dat moeder er niet bij is spijt mij geweldig.... Dat lieve mensch, dat mij totaal bederven wilde!... 't Is niet anders.... zij ruste in vrede!.... Hoor eens, Vader! Ik heb plan.... Ik beloof u.... Maar neen! Daar praten we over als wij onder vier oogen zijn.
Ten minste als er geen vreemde bij is.... Maar wij moeten Mijnheer Delcourt of.... hoe zeidet gij ook weer?
De Kort, vader! Alexander de Kort. Toen we samen in Noord-Amerika waren noemden we hem altijd Sandertje.
.... Wij moeten Mijnheer De Kort wel hier houden. Hij zou anders zelf wel begrijpen.....
O Mijnheer! laat mij bij den agent of met hem in een ander vertrek gaan. Maar voordat ik heenga zou ik zoo gaarne uwe vergiffenis hebben.
Stil maar! Die krijg je ook. Laat ik maar eens eerst aan mijn ouwe verteld hebben hoeveel lief en leed we samen gehad hebben. Hoor eens hier, Vader! Tweemaal heeft Sander mij het leven gered. De eerste maal in Californië. Die lamme gouddelvers hadden het land aan me. Ze wilden mij vermoorden, ophangen, doodschieten. Ze stonden met geladen revolvers voor me, toen Sandertje bij tijds nog er bij kwam. U had honderd gulden gegeven om te zien, hoe hij die bloeddorstige honden aan 't lachen maakte en mij gelegenheid gaf om te ontsnappen.... 't Was onbetaalbaar!.... De tweede maal spande het niet minder. 't Was in dien fameuzen oorlog met die beroerde Zuidelijken. We vochten als leeuwen met de Yankees mee; maar we kregen klop, we moesten 't op een loopen zetten. De ellendelingen zaten ons op de hielen; ik had een schot in 't been; ik kon niet meer voort; de kogels floten ons om de ooren. En wie nam mij op zijn nek, op gevaar af van hen in handen te vallen?.... Hier! Mijn trouwe vriend Sander!.... Ik was er anders om koud geweest....
Je hebt het dubbel en dwars vergoed! Als ik geen cent om brood te koopen, geen schoenen aan de voeten en geen dak boven mijn hoofd had....
Stil! Wat zou dat?... Je waart altijd een slecht financier. Dat
kon ik beter.... Toen ik in 't hospitaal lag, weet ik nog wel, dat ik je mijn zakboekje gaf met wat van die vuile papiertjes.... Waarheen ben je toen gevlogen of gestoven? Ik werd later zoetwater matroos.... maar jij?
Ik sukkelde naar Boston, werd komediant; maar kon niet grappig genoeg zijn in dat damn'd English en ging eindelijk maar weer naar 't vaderland terug.
Accoord! Ik werd van zoetwater- zoutwatermatroos, toen 3de, 2de, 1ste stuurman, totdat ik plaats kreeg op de Carolina Johanna, die verleden week binnen kwam.... Hoor eens, Vader! 't Is van avond geen tijd om boos te blijven. Doe het om mijnentwil en vergeef aan den armen drommel deze zijne laatste grap als komiek van een Hollandsch Tooneel. Hij belooft u het nooit weer te doen.
Ik beken nog eens, Mijnheer! dat ik u schandelijk heb bedrogen. Ik vraag u, als eene groote gunst, wil het mij vergeven!
Gij hebt mij terstond verzekerd, dat gij een ander, een beter mensch wildet worden. In den waggon hebt gij dit herhaald. Was dat alles komediespel?
Neen, Mijnheer! Zoo waarachtig als God, 't was welgemeend! Uwe goedheid, uwe bereidwilligheid om mij, een verloopen komediant, die door u van de straat was opgeraapt, weer in huis te nemen, trof mij. Wat ik in die eerste opwelling mij voornam, hoop ik gestand te doen. Ja, aan een edel mensch, zooals ik nu weet, dat u is, durf ik meer vragen, dan vergiffenis, durf ik vragen: help mij, mijne belofte na te komen!
Goed gezegd, Sander! 't Is mijn plan ook, een nieuw leven te beginnen. We hebben genoeg van dat vagebondeeren en pleizier maken. Je verzeilt onophoudelijk op allerlei banken en klippen en al kom je weer in vlot water, je gaat toch naar den kelder.... je bent eindelijk voor de haaien....
'k Ben 't volkomen met je eens! Ik bevind mij er best bij. Oppassen is de boodschap!
Hoor me dat Bommetje eens! Die brave Hendrik! Hij legt ook een duit in 't zakje!
Stil, Jan! Mijnheer daar is op dit oogenblik in eene stemming, die hem voor zijn heele leven goed kan doen. Nu geen gekheid!....
Hoor eens, Mijnheer De Kort! wat mijn zoon van u gezegd heeft en ik van u gehoord heb, ontwapent mijne rechtmatige ergernis over uw bedrog. Hier is mijne hand!.... Ik wil nog meer zeggen. Ik schenk u niet alleen vergiffenis, maar wil kwaad met goed vergelden. Niet omdat mijne godsdienst mij dat leert.... Als ik zoo iets zeide zou het veel hebben van eigen lof.... neen, maar omdat dankbaarheid mij dringt, dankbaarheid voor hetgeen gij eenmaal voor mijn zoon hebt gedaan!.... Zeg mij, wilt gij werken?
Niets liever dan dat. Als ik maar eene betrekking kon vinden....
Die zal ik voor u zoeken. Ik heb hier in Haarlem en anders elders invloed genoeg om u voort te helpen. Voor ieder die werken wil en werken kan is altijd gelegenheid genoeg om een eerlijk stuk brood te verdienen, zelfs om carrière te maken....
Achtste tooneel.
Mijnheer! Er is een boodschap gekomen, dat de agent naar huis kon gaan. Die Mijnheer hier was niet de man, ziet u, dien ze zochten. Er had eene vergissing plaats gehad.
Hiep hiep hiep hurrah! Geluk er mee, Sander! Laat die politie naar....
Ik wil niets liever, dan mij vernederen voor den man, wien het mij nu dubbel spijt bedrogen te hebben, nu hij mij vurige kolen op het hoofd hoopt....
In de volle vreugde van mijn hart, nu ik mijn zoon wedergevonden heb, kan ik niet anders dan u vrijspreken, en beschouw ik u voortaan als den vriend van mijn Jan!.... Ik verwacht van u, mijn jongen,
lief hij zijn kinderen heeft voordat hij ze heeft verloren, maar ook dat er geen grooter vreugde is voor een vader dan het wedervinden van een lang betreurden zoon.
En dat maakt de schuld te grooter van hen die hunne ouders verdriet aandoen!
Dat zal waar zijn! 'k Ben 't volkomen met je eens! Als men geen vader of moeder heeft, leeft men voor 't pleizier van zijn Oom, al is hij.... geen erfoompje!
- voetnoot(*)
- Eene geïmproviseerde andere lezing, bij gelegenheid dat het stuk opgevoerd werd, luidde: ‘Onze meisjes hebben krijgsmansgeest genoeg. Zij droomen hare zoetste droomen met een revolver onder het hoofdkussen!’