| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis van den dag.
Er zijn in Engeland vreemde dingen geschied; de verkiezingen voor het Parlement zijn zoo conservatief uitgevallen, dat zelfs de vinnigste Tory dien afloop niet had durven voorspellen, toen Gladstone met zijn ontbindingsboodschap als uit de lucht kwam vallen. Neemt men in aanmerking dat Gladstone, toen hij het bewind in '68 aanvaardde, rekenen kon op een meerderheid van een kleine 120 stemmen en zelfs in den laatsten tijd nog altijd op een meerderheid van 67, en de conservatieven nu een meerderheid hebben van omstreeks 50 stemmen, dan ziet men een zoo groote verandering in de gezindheid des lands, dat men in het afgetrokkene besluiten moet tot een gewichtig motief, dat daaraan ten grondslag ligt. Wanneer een Regeering langen tijd heeft bestaan tegen den wensch der natie in, wanneer zij de openbare meening tegen zich heeft ingenomen, dan is zulk een groote verandering verklaarbaar. Maar juist naar zulk een grond zal men te vergeefs zoeken. De best ingelichte berichtgevers hielden zich zoozeer overtuigd van de instemming van de meerderheid des lands met de Gladstone-regeering, dat zij het terugkeeren van dezelfde liberale meerderheid voor waarschijnlijk hielden en in elk geval een ietwat kleinere meerderheid voor zeker verklaarden. De vrees bestond alleen dat de liberalen, die in het Parlement werden verkozen, niet allen van hetzelfde gehalte zouden zijn en de radicalen in grooter aantal verschijnen dan den premier lief was. Nu dit niet is geschied, nu de uitslag van de verkiezingen zoo bepaald conservatief is, dat de mannen van deze richting er zelf over verbaasd staan, komt de vraag op: zijn de verkiezingen een volksluim geweest, die in veranderlijkheid alleen met den wind kan worden vergeleken, of is er een of andere dieper liggende oorzaak aan te wijzen?
Laat ons zien. Vijf jaren geleden aanvaardde Gladstone de teugels van het bewind, gesteund door een aanzienlijke meerderheid; hij had zijn plaats veroverd in een ridderlijken strijd; afschaffing van de Staats- | |
| |
kerk in Ierland was zijn leus. Klein is het aantal Protestanten in Ierland, zij vormen daar een geringe minderheid, in grillige tegenstelling met de voorrechten en rijkdommen hun toebedeeld; neem die onrechtvaardigheid van eeuwen weg, en de Ier zal bevredigd zijn, - dus sprak Gladstone. En in een opwelling van edelmoedigheid, waaraan oud-Engeland vooral niet te veel doet, waar het zijn eigen, hoe onrechtmatig ook verworven, bezit geldt, werd er geluisterd naar die stem; de afschaffing van de Staatskerk in Ierland kreeg haar beslag. Al ware 't daarom alleen, verdient Gladstone onze bewondering; hij wentelde een steen los van den ouden muur, waar kalk en steen zoo met elkander zijn verhard, dat men ze niet meer kan scheiden zonder verbrijzelen, - den ouden muur van het vooroordeel. Dan gaat de heele muur! riep men in oud-Engeland, maar Gladstone bleef staan bij dien éénen leelijken steen, en hij viel.
't Was wel om aan te moedigen; de Ieren gaven wel zulke blijken niet van groote tevredenheid, maar die zouden wel komen, wanneer men nog een stap voorwaarts deed op den goeden weg. De Iersche landwet volgde, - een kunstig stuk, dat meer leek dan het was, maar dat moeilijk anders kon uitvallen in de gegeven omstandigheden. Werd de wet in goeden geest uitgevoerd, dan kon zij ongetwijfeld een geheel anderen toestand voorbereiden; men zou langzamerhand een kleinen boerenstand verkrijgen en de Ier een vaderland hebben in den waren zin des woords, en niet langer uitsluitend de daglooner zijn van den Engelschen meester.
Met die twee wetten kon Gladstone de Iersche quaestie voorloopig afgehandeld rekenen; de tijd moest eerst de wetten laten werken. Er was elders in den Augias-stal der beschaving nog genoeg te doen; men deed de ontdekking, dat de algemeene ontwikkeling in het groote, rijke Engeland zeer klein was; het ging niet langer aan het onderwijs over te laten aan de Kerk en de particuliere industrie; de Staat moest zich het stierkind aantrekken. De schoolwet kwam, en als voorbereiding werden de koorden van de beurs wat uitgehaald: vond men een paar jaar geleden slechts 400,000 pd. St. voor onderwijs uitgetrokken, de post steeg ras tot 900,000 pd. St. De algemeene schoolplichtigheid werd wel met 421 tegen 60 stemmen verworpen in het Parlement, maar alles kan niet opeens komen, en 't was voor Engeland al veel, dat met de wet werd erkend, dat het onderwijs staatszorg was; aan de verschillende schoolcommissies werd overgelaten bepalingen in te voeren betreffende den schoolplicht. Ook op het punt van het kerkelijk of godsdienstig onderwijs gaf de wet niet alles wat men wenschen kon; maar eenmaal aan de orde gesteld, kon dit punt naderhand even goed, ja beter worden beslist. Men heeft in Engeland minder het zwak van te streven naar ideale wetten, die steeds in de maak blijven, en schroomt niet een wet, die men het eene jaar voor goed heeft verklaard, het volgende jaar te wijzigen, op grond van door de ervaring
| |
| |
aangewezen gebreken. Gladstone trachtte als een goed staatsman te bereiken datgene wat voor het oogenblik bereikt kon worden, en hij slaagde. Zijn naam is voortaan onafscheidelijk verbonden aan de geschiedenis van de groote hervorming van het onderwijs in Engeland.
Hervormingen als de afschaffing van den verkoop der officiersplaatsen in het leger, - minder liberaal doorgedreven bij Koninklijk besluit, toen het Hoogerhuis weigerde daartoe mee te werkea - en de invoering van de geheime stemming kunnen een conservatief naijverig maken, en deze vijf voorname punten zijn, al hebben zij ook niet geheel beantwoord aan het doel, toch van dien aard, dat men zou zeggen, dat het de plicht der erkentelijkheid moest geweest zijn van het Engelsche volk zulk een Regeering opnieuw te bekrachtigen. En nu zulk een nederlaag!
Er is meer; men heeft in den laatsten tijd dikwerf beweerd, dat de Engelsche natie eigenlijk een volk is van kruideniers. Partijzucht alleen kon zulk een beschuldiging uitdenken; een volk dat een Dickens, een Macaulay, een Darwin, een Buckle voortbrengt en op prijs weet te stellen heeft nog ander dan kruideniersbloed. Wie zal het een handeldrijvend volk ten kwade duiden, dat het een bijzonder oor heeft voor den klank van het zilver en in de eerste plaats van zijn bestuurders verlangt, dat zij niet misdeeld zijn van financieel talent? En juist op dat gebied ligt de kracht van Gladstone; sommigen beweren zelfs, dat het zijn éénige werkelijke deugd is, en zeker is het dat zijn bekwaamheid in dit opzicht al zijn andere kundigheden verre achterlaat. In zijn vijfjarig bestuur heeft Gladstone daarvan de bewijzen gegeven. In weerwil van de uitkeering aan de Vereenigde Staten ter vereffening van de Alabama-rekening, van den oorlog met de Ashantijnen en andere moeilijkheden, heeft Gladstone 20 millioen pd. St. schuld afgelost, de belastingen verminderd met 12½ millioen pd. St., en komt dit jaar het land verrassen met de blijde mare, dat er een batig saldo is van 5 millioen pd. St., zoodat verschillende belastingen kunnen worden afgeschaft of verminderd. Was het te verwonderen, dat hij, zich bewust van zijn kracht, dit punt op den voorgrond plaatste? Het financieel belang van een land is, zoo niet het eerste, dan toch een der eerste belangen van den Staat, want een goede huishouding is in het groot en in het klein veel waard, zoolang de wereld haar groote prozaïsche zijde heeft.
Heeft Engeland zich dan de beschuldiging van kruidenierachtigheid te veel aangetrokken, dat het doof gebleven is voor het klinkend betoog van Gladstone en het verlokkend vooruitzicht van minder belasting te kunnen betalen? Het schijnt wel zoo, want de overgang is werkelijk verbazend groot. Men kan zijn oogen nauwelijks gelooven, wanneer men de berichten van de verkiezingen leest; de liberale candidaten hebben het onderspit moeten delven op plaatsen, waar men het tot de onmogelijkheden was gaan rekenen, dat er ooit weer een
| |
| |
conservatief zou worden verkozen; te Manchester, Leeds, Glasgow, te Londen zelfs behaalden conservatieven de zege. Het is of er plotseling een conservatieve stroom is gekomen, waaraan geen keeren is, en die in zijn vaart alles meesleept. 't Is waar, de geheime stemming is voor het eerst bij de algemeene verkiezingen in practijk gebracht, maar niet daaraan kan men de oorzaak van de veranderde stemming toeschrijven. De conservatieven hebben veeleer dit in hun nadeel gehad en waren dan ook indertijd de heftige bestrijders van de ballot-bill. Maar vanwaar dan het feit te verklaren?
Sommigen beweren dat men hierbij alleen te denken heeft aan het verschijnsel, dat men ook elders in Europa meent aan te treffen, de verlevendiging namelijk van het conservatisme; in Engeland zou dit verschijnsel wat scherper optreden, wellicht omdat het Engelsche volkskarakter gewoonlijk aan overdrijving mank gaat. Indien wij deze overtuiging hadden, wij zouden haar niet verhelen, ook al is het dat wij van het conservatisme geen heil verwachten voor eenig volk of voor eenige zaak. Het is ons meer te doen het bestaande uit den samenhang te verklaren dan het bestaande te gebruiken om deze of gene politieke theorie aan te bevelen, en dan moeten wij bekennen, dat wij na nauwlettende waarneming der feiten tot de slotsom zijn gekomen, dat de verkiezingen in Engeland weinig of niets voor de conservatieve beginselen bewijzen, en zulk een verklaring evenmin met de werkelijkheid overeenkomt als de bewering van de algemeene toeneming van het conservatisme. Vanwaar zal men het bewijs hiervoor halen? Welk land zal men daarvoor aanwijzen? Het éénige dat daarvoor zou kunnen dienen, is Frankrijk, wanneer men aan de phrasen-helden van de meerderheid der Nationale Vergadering geloof wil slaan. Maar iedereen weet immers dat die meerderheid met de Regeering, die uit haar is voortgekomen, bestaat tegen de meerderheid van de natie in, zooals schier elke verkiezing bewijst, een regeering buitendien die zich staande moet houden door allerlei kunstgrepen en met haar meerderheid er alleen op uit is om de instellingen des lands zoo te verwringen, dat zij de teugels van het bewind in handen houdt. De val van de dwaze republiek in het ongelukkige Spanje zal men wel niet als een zegepraal van de conservatieve beginselen willen beschouwen; zelfs de tegenwoordige Regeering is een mengeling - een zonderlinge, dat moeten wij erkennen - van liberale mannen. Overal elders waar geen dwang is gepleegd en de zaken haar natuurlijken loop volgen, stuit men op het merkwaardige verschijnsel
dat de conservatieven als partij bijna hebben opgehouden te bestaan. Conservatieven leven alleen nog daar waar zij op sleeptouw zijn genomen door de clericale partij, waarvan zij vroeger, en door hun beginsel nog, schier evenver verwijderd zijn als de liberalen; de kerkelijke partij is een afzonderlijk verschijnsel in onzen tijd, dat zich zeer goed laat verklaren uit hetgeen in de Kerk, niet uit hetgeen in den Staat is voorgevallen.
| |
| |
Waar is de conservatieve partij in Oostenrijk, in Hongarije, in Duitschland of in Pruisen? Rusland zelfs volgt geheel den liberalen weg door de invoering van hervormingen, die uitgaan van het persoonlijk initiatief des Keizers.
Wil men nader bewijs, men vrage de conservatieven naar hun program; indien er werkelijk een conservatieve partij bestaat, dan zal zij wel eenige vaste punten weten op te geven, die haar van de liberalen onderscheiden en die, door haar in toepassing gebracht, wanneer zij eenmaal aan het bewind is, aan den Staat een andere leiding zullen geven. En wanneer wij nu de Engelsche conservatieven hooren, met hun premier Disraeli aan het hoofd, dan ontdekt men spoedig, dat zij geen program hebben, geen belangrijke punten, waarin zij zich van de liberalen onderscheiden en die haar recht zouden geven op grond daarvan de teugels van het bewind te aanvaarden. Men kan veel gemakkelijker beweren, dat Gladstone niet liberaal is dan Disraeli conservatief. Immers liberaal zijn is uitdrukking geven aan de adspiraties tot vooruitgang die in een bepaald tijdperk bestaan; als zoodanig is op dit oogenblik in Engeland aan de orde scheiding van Staat en Kerk in gezonden zin; de opheffing van de Staatskerk ook in Engeland, de verdrijving van de Kerk uit de school, waar zij niets dan onheil sticht, een verdrijving die de Kerk alleen verdiend heeft door de wijze waarop zij het onderwijs, ook haar eigen onderwijs, heeft veronachtzaamd; de ellendige sleur, die zij steeds heeft gevolgd, is eigenlijk een goed ingerichte verstompingsmachine. Welnu, men zoekt in het manifest, dat Gladstone tegelijk met de ontbinding van het Parlement heeft uitgevaardigd, - in zijn brief aan de kiezers te Greenwich - tevergeefs naar het bewijs, dat hij begrijpt, wat in zijn land van een liberaal ministerie kan worden verwacht. Hij kon er niet buiten om zich uit te laten over het al of niet wenschelijke van een wijziging van de onderwijs-wet van '70, omdat een deel van de liberale partij, zij die niet tot de Engelsche episcopale Kerk behooren, die wijziging tot een schibboleth had gemaakt. Gladstone evenwel stuurt de lieden met een kluitje in 't riet, - de liberalen hebben er soms zoo uitnemend slag van - en zegt
dat aan die wijziging voor het oogenblik niet kan worden gedacht, omdat de ervaring ten opzichte van de onderwijs-wet van '70 nog niet genoeg heeft gesproken. Men ziet, een conservatief kon moeielijk anders spreken.
Een ander punt is op dit oogenblik aan de orde: de uitbreiding van het stemrecht tot de werklieden op het platteland; het is de uiterste linkerzijde, voor het oogenblik nog weinig of niet vertegenwoordigd in het Engelsche Parlement, die in den laatsten tijd sterk hierop heeft aangedrongen. De arbeiders in de fabrieksteden, - zooals men weet, een aanzienlijk deel der bevolking in Engeland - hebben zich vereenigd om eigen afgevaardigden naar het Parlement te zenden, of althans zulke afgevaardigden, die hetzij conservatief, hetzij liberaal,
| |
| |
gezind zijn om aan het arbeidersprogram uitvoering te geven. Indien nu ook aan de dorpers het stemrecht wordt gegeven, dan is de vorming van een arbeiderspartij in het Parlement waarschijnlijk. Weinige dagen voor het ontbindindingsbesluit van Gladstone kwam een dorpersdeputatie haar opwachting bij hem maken om aan te dringen op de vervulling van hun liberaal verlangen. En weer maakte Gladstone zich van de zaak af; hij kon niet ontkennen dat de eisch op zich zelf niet onbillijk was; immers, liberaal zijn is streven naar een zooveel mogelijk zuivere vertegenwoordiging van het geheele volk; de premier meende echter dat de openbare meening op dit punt nog niet genoeg gevestigd was en de behandeling der zaak derhalve niet van dringenden aard. De waarheid is intusschen dat een deel der liberale partij in Engeland zoo goed als elders de toenemende macht van de arbeiderspartij vreest en haar zoolang mogelijk uit de volksvertegenwoordiging zoekt te weren. Het is een kleingeestige opvatting, die aan onzen tijd bijzonder eigen is; het streven naar invloed op het staatsbestuur van de zijde der arbeiders bestaat nu eenmaal; de ongunstige toestand, waarin de werklieden over het geheel verkeeren, geeft aan dat streven een eigenaardig karakter van prikkelbaarheid; door die partij te weren uit de volksvertegenwoordiging drijft men nog meer tot verzet evenals een kracht, die men belet zich te uiten; zijn de arbeiders eenmaal in het Parlement toegelaten en staat de gelegenheid voor hen open om hun denkbeelden mee te deelen, dan vindt die kracht een uitweg en wordt zij minder gevaarlijk. Indien Gladstone zijn talent had willen gebruiken om de bevordering van de vertegenwoordiging der dorpers op dien grond te verdedigen, zou hij aan zijn partij en aan zijn land een weldaad hebben bewezen; hij zou kinderachtige vrees hebben weggenomen en in de toekomst gevaar voor botsing hebben bezworen. Nu hij van de zaak zich trachtte af te maken, op den dwazen grond
dat de tijd nog niet rijp is voor een oplossing van die quaestie, heeft hij opgehouden liberaal te zijn en stapt over op vreemd, op conservatief grondgebied.
Inderdaad, het positieve deel van Gladstone's program is schraal, te schraal om een hoogen dunk te geven van zijn liberaliteit; behalve de toezegging van een wet betreffende het erven en bezitten van land, is er niet één punt, dat een conservatief premier niet even goed voor zijn rekening had kunnen nemen; het maken van een jachtwet, van een wet op het verkoopen van geestrijke dranken, valt ook binnen het bereik van de conservatieven. Rest alleen het bovengenoemde financieel argument, en het is hoogst merkwaardig, dat Gladstone hier geheel den liberalen weg verliet om het conservatieve beginsel te omhelzen. Het schoonste deel van het liberaal program is het streven naar een gelijkmatige verdeeling van de Staatslasten; en een inkomstenbelasting mag om die reden nooit op het liberaal program ontbreken; steuning van den Staat naar ieders individueel vermogen, is een
| |
| |
van die waarheden, die door geen spitsvondige redeneeringen en doctrinairen omhaal meer omver kunnen worden geworpen. Men kan het als liberaal oneens zijn over de beste wijze van heffing van die belasting, over de zaak kan of moest geen verschil bestaan. En wat doet de liberale premier in Engeland in zijn verkiezings-manifest? Hij verklaart dat hij met het oog op den gunstigen toestand van de schatkist, van het batig saldo van het vorige jaar de inkomsten-belasting geheel zal afschaffen! Moet men bij zulke feiten niet gaan denken aan politieke spraakverwarring?
De verwondering over het program van Gladstone is te grooter, omdat men op goede gronden kon aannemen, dat hij na zijn nederlaag door de verwerping van de Iersche onderwijswet - welke nederlaag hij voornamelijk had te danken aan den afval van de Katholieke afgevaardigden, - zijn kracht zou zoeken in het vooropstellen van de scherpe punten van het liberaal program. Daarop wees o.a. het weder opnemen van Bright in het Ministerie. Het verkiezings-manifest staat daar lijnrecht tegenover en doet geheel denken aan een tactiek, die moet dienen om stemmen te leenen in het conservatieve kamp.
Zou men het aan Gladstone's halfslachtigheid moeten toeschrijven, dat Disraeli's manifest zoo weinig conservatief is, en wat nog dien naam kan dragen, ontleend is aan het clericale kamp? De Engelsche kiezers moeten dezer dagen, wanneer zij Göthe's Faust kenden, bij het hooren van Disraeli en de zijnen wel gedacht hebben aan Gretchens woorden:
Ungefähr sagt das der Pfarrer auch,
Nur met ein bisschen andern Worten.
Disraeli verlangt behoud van de Staatskerk in Engeland; Gladstone denkt in de verste verte niet haar af te schaffen. Disraeli verlangt behoud van de tegenwoordige onderwijswet, handhaving derhalve van het godsdienstonderwijs op de school; Gladstone verklaart uitdrukkelijk, dat hij dit punt vooreerst niet aan de orde zal stellen; Disraeli wil geen uitbreiding van het stemrecht, al doet het hem genoegen dat de arbeiders conservatief gestemd hebben, en Gladstone wil die uitbreiding evenmin.
Het meest komische van de zaak is, dat Disraeli terstond het stuk van het liberaal program opneemt, dat Gladstone heeft overboord geworpen om het zinkende liberale schip boven water te houden, namelijk de inkomsten-belasting. Disraeli verdedigt die belasting natuurlijk niet op de gewone liberale gronden - dan zou de aap te veel uit de mouw komen -; maar wil het behoud alleen omdat die belasting, in tijd van nood ingesteld, ook later weder uitstekende diensten kan bewijzen. Een deel der liberale partij was om dezelfde reden tegen de door Gladstone voorgestelde afschaffing van de inkomsten-belasting; de bezwaren tegen die wet betroffen hier over het algemeen meer de onbillijke wijze van heffing dan de belasting zelf.
| |
| |
Hebben de Engelsche kiezers derhalve uitspraak gedaan tusschen Gladstone en Disraeli en den laatste gekozen boven den eerste, niets geeft recht om de beslissing aan te merken als een uitspraak over de liberale of conservatieve beginselen; plaatst men beide mannen naast elkander, dan kan men moeilijk anders zeggen, dan dat beide conservatief zijn gekleurd en alleen de vorm van hun conservatisme verschilt; de kiezers hebben beslist over een personenquaestie, niet over beginselen; geen van beiden immers hebben die met genoegzamen nadruk op den voorgrond gesteld.
Dit is zoo waar, dat Disraeli in de redevoeringen tot zijn kiezers blijkbaar verlegen was met zijn conservatisme en zoo spoedig mogelijk over de conservatieve beginselen heenstapte. De hoofdargumenten, die hij tegen de regeering van Gladstone gebruikte, waren van anderen aard. Vooreerst was Disraeli's doel het klinkende argument van Gladstone te ontzenuwen en de kiezers opmerkzaam te maken, dat hier niet alles goud was wat er blonk. Er was werkelijk veel gespaard, maar de zuinigheid had volgens hem bij Gladstone de wijsheid bedrogen; er was veel bezuiniging verkregen, maar door verwaarloozing van de belangen des lands; zoo was het geen kunst zuinig te wezen en belastingen af te schaffen. Hiermee stond in het nauwste verband het tweede punt, dat den hoofdaanval van Disraeli uitmaakte, de buitenlandsche staatkunde van Gladstone, waar zeer zeker de quaestie van staatkundige beginselen geheel buiten spel is. Men weet wat vroeger het hoofdbeginsel was van de buitenlandsche staatkunde; men trachtte desnoods met geweld aan andere, zwakkere volken, zijn wil op te dringen, zijn macht te doen gevoelen en de oplossing van de hangende quaesties in geheel egoïstischen zin te verkrijgen. Een Minister, die de belangen van zijn land eenzijdig wist door te drijven ten koste van andere volken, die de macht en het aanzien van zijn land verhoogde, door welke middelen ook, was de lieveling zijns volks. De bemoeizucht, de willekeur van Engeland ten opzichte van andere volken is maar al te berucht geworden; zoo gedroegen de Engelschen zich in vroeger tijden, alsof de zee hun uitsluitend eigendom was en de andere volken de heerschappij van Engeland ter zee moesten eerbiedigen, omdat Engeland over de grootste vloot en derhalve over de meeste macht beschikte. Vooral de opkomst en de wonderbaar snelle ontwikkeling van Amerika heeft echter de macht van Engeland geknot en aan de handhaving van het eenzijdig overwicht een einde gemaakt.
Toen de staathuishoudkunde een wetenschap was geworden, die haar slotsommen in netten betoogtrant voordroeg, begon men tevens te begrijpen dat het handhaven van eenzijdig overwicht duur is en oorlogvoeren veel, veel geld kost, dat voor een goed deel improductief is. Zoo ontstond de school van de vredelievende staatkunde, van de mannen van de niet-interventie, en het is duidelijk dat Gladstone geheel onder den indruk stond van de vredelievende staatkunde, door
| |
| |
Richard Cobden gepredikt. Had Gladstone geheel aan zijn wenschen kunnen botvieren in dit opzicht, hij zou het leger en de vloot zoodanig hebben verminderd, dat er nog meerdere millioenen waren bespaard, maar ook het voeren van een oorlog voor Engeland tot een onmogelijkheid werd gemaakt. De omstandigheden, de Fransch-Duitsche oorlog voornamelijk, hebben Gladstone verhinderd de beginselen, die hij in het begin zijner regeering met zooveel nadruk op den voorgrond liet treden, geheel door te voeren.
Niemand zal ontkennen, dat de buitenlandsche staatkunde van Gladstone meer overeenstemt met de eischen van onzen modernen tijd; het gevoel voor recht is in onzen tijd sterker dan vroeger en men is gedwongen te erkennen, dat elk volk meester is in zijn eigen land en het niet aangaat een ander de wet te stellen in de binnenlandsche aangelegenheden. De politiek van niet-interventie is de staatkunde, door het gezond verstand voorgeschreven.
Nu zijn er echter omstandigheden, dat het hoogst moeilijk is aan de staatkunde van niet-interventie getrouw te blijven; in theorie klinkt de vrede-politiek zeer schoon, maar in de practijk is 't niet altijd gemakkelijk haar door te voeren.
Es kann der Beste nicht in Frieden Leben,
Wenn es dem bösen Nachbar nicht gefällt,
zeggen de Duitschers, en 't is waar; als wij in ons eigen huishouden druk werkzaam zijn, meenen wij dat alles goed gaat en wij met de buitenwereld niet te maken hebben, maar straks ontmoeten wij onzen buurman, die ons herinnert, dat wij niet alleen op de wereld zijn en onze belangen dikwerf strijd voeren met die van anderen; dan is macht soms noodig om onze belangen te beschermen en de consequente vredebonder wordt het kind van de rekening. Bij de afneming van Engelands macht door vermindering van de uitgaven voor vloot en leger, vergat Gladstone te veel, dat er omstandigheden konden komen, waarin het bezit van een behoorlijke macht een noodzakelijkheid is. Later werd hij er op een onaangename wijze aan herinnerd en hij zag zich genoodzaakt de uitgaven voor het departement van oorlog te verhoogen. 't Sprak evenwel van zelf dat iemand van de denkwijze van Gladstone toch een slecht Minister van Buitenlandsche Zaken moest zijn. Terwijl zijn geheele staatkunde er op was ingericht om het buitenland het denkbeeld te geven, dat Engeland zich voortaan met zijn eigen zaken zou bezig houden en afkeerig was van oorlog, liet hij echter niet na in de Engelsche notas een hoogen toon aan te slaan, die in de gegeven omstandigheden niet anders dan een glimlach kon verwekken; iedereen wist dat Engeland onder Gladstone toch geen oorlog kon voeren. Zoo konden de Engelsche notas worden beschouwd als scheurpapier, en wanneer de Engelschman zich de glorierijke dagen van ouds nog herin- | |
| |
nerde, toen schier alles kroop, wanneer de Engelsche leeuw de manen schudde, moest hij onder Gladstone wel tot de overtuiging komen, dat de vredelievende politiek wel goed was voor de Engelsche beurzen, maar toch meer van de eigenliefde vorderde dan de mensch van vleesch en bloed wellicht verdragen kan.
In een van de redevoeringen, door Disraeli dezer dagen voor de kiezers gehouden, gaf deze Gladstone de schuld van den Krim-oorlog, omdat hij tijdens zijn toenmalig ministerschap aan Rusland geheel den indruk gegeven had, dat het Engeland niet ernst was met zijn protest en het geen kogel overhad voor het behoud van Turkije. De beschuldiging is zeker overdreven en komt in elk geval meer ten laste van Lord Aberdeen, die tijdens den Krim-oorlog premier was, maar geheel onwaar is de aantijging niet. Op dezelfde wijze had Engeland door een vaste staatkunde in '70 op den Fransch-Duitschen oorlog invloed kunnen uitoefenen, dien wellicht kunnen voorkomen, maar Gladstone trachtte met beide partijen op goeden voet te blijven en verspeelde daardoor de gunst van beiden. De Fransche Keizer wist wel dat Engeland geen soldaat en geen penny zou opofferen om de Rijnprovincie voor Pruisen te behouden, al had het in '15 mede het Weener tractaat onderteekend, en Bismarck hield zich even vast overtuigd, dat de Engelsche aanmerkingen op de annexatie van Elzas-Lotharingen en de vijf milliarden oorlogsbelasting nooit tot iets anders dan een papieren oorlog konden leiden. Zoo bracht de nieuwe buitenlandsche staatkunde er van zelf toe om Engelands prestige in Europa geheel te vernietigen. Voeg daarbij dat de Alabama-quaestie wel zonder bloedvergieten is afgeloopen, maar toch geld heeft gekost en op het beleid van Gladstone in die zaak eveneens niet weinig aanmerkingen kunnen worden gemaakt; vergeet niet dat het tractaat met Nederland over den afstand van de kust van Guinea eveneens zijn moeilijkheden heeft opgeleverd en de opofferingen, die men zich naderhand met den oorlog tegen de Ashantijnen moest getroosten, volstrekt niet geevenredigd waren met de daaraan verbonden voordeelen; en zoo wordt het begrijpelijk dat Disraeli juist het buitenlandsch beleid van Gladstone's regeering tot zijn hoofdaanval koos en dat de Engelsche kiezers volstrekt geen geestdrift gevoelden om voor Gladstone in
de bres te springen.
De fout van Disraeli bij zijn aanval op de buitenlandsche staatkunde van Gladstone is dat hij hem persoonlijk voor die staatkunde aansprakelijk stelt, hem als de éénige oorzaak van die staatkunde aanwijst, terwijl die staatkunde veeleer het uitvloeisel is van den moreelen toestand van het Engelsche volk, waarvan ook Gladstone een der gevolgen is. Men heeft de geaardheid van het Engelsche volk in de laatste jaren vergeleken bij den leeuw, die zijn beste dagen heeft gehad en oud en stram is geworden; wanneer men hem uit zijn hok lokt, kan hij weinig meer dan geeuwen en rekken. De voorstelling is zeker overdreven; Engeland is niet afgeleefd en het is er niet minder om
| |
| |
wanneer het zijn oude leeuwen-eigenschappen heeft afgelegd; er kunnen wel andere veroveringen worden gemaakt dan die welke aan het roofdier herinneren; maar de eerste indruk is toch niet zeer verheffend, te meer omdat het oude en het nieuwe nog strijd voeren en men zich van het onderscheid tusschen het oude en het nieuwe nog niet volkomen helder is bewust. De toekomst zal leeren, of het Disraeli gelukt den leeuw weder op te kammen en die sprongen te laten doen, die Engeland vroeger evenzeer tot een schrik als meestal tot een vloek maakten voor andere volken. Waarschijnlijk heeft de toekomstige premier nog niet ernstig nagedacht over de oorzaak van Gladstone's zwakheid op het gebied der buitenlandsche staatkunde; het was hem uitsluitend te doen om een oppositie-wapen te hebben tegen een vijand, die door zijn gematigdheid zoo weinig punten van aanval aanbood en te dicht bij de conservatieven stond om voor hun onvoorwaardelijken vijand te worden uitgemaakt.
De verkiezingsstrijd is dus volstrekt geen strijd geweest tusschen liberale en politieke beginselen; men kan zelfs zeggen, dat in Engeland weinig over deze leuzen wordt gestreden. In '68 was dit in zeker opzicht het geval, omdat Gladstone toen een groote hervorming, de afschaffing van de staatskerk in Ierland, aan het hoofd van zijn program plaatste; nu was dit niet het geval; Gladstone stopte de punten, die het liberaal program moesten vormen, weg om de kleurlooze financieele politiek op den voorgrond te plaatsen. Dat Disraeli handig van de gelegenheid gebruik maakte om het verworpen liberale punt, de inkomstenbelasting terstond op te nemen en er zijn voordeel mee te doen, is in Engeland volstrekt niet vreemd. Men is gewoon de Tories voor conservatieven te houden en de Whigs voor liberalen; in zeer algemeenen zin is dit ook het geval; de Tories trachten in den regel het bestaande te behouden en de Whigs het bestaande te verbeteren, des noods door krachtige hervormingen. Maar veel meer is in Engeland de strijd tusschen Tories en Whigs een personenstrijd, een strijd om de macht, om de teugels van het bewind in handen te hebben; om de macht te behouden hebben de Tories niet zelden liberale maatregelen voorgesteld en de Whigs hun liberaliteit ingetoomd en conservatieve hulpmiddelen gebruikt. Een groot deel van de kiezers was dan nu ook zoo weinig van den ernst der keuze zich bewust, dat men elkander soms lachend toeriep, dat men ‘het nu eens met den anderen wilde probeeren; 't kwam toch op hetzelfde neer.’ Er zijn bij deze verkiezingen dan ook meer kwinkslagen verkocht dan ernstige discussies gevoerd over de groote verandering, die het land onder het conservatief bewind van Disraeli zou hebben te wachten. Was het derhalve te verwonderen, dat, het weifelachtige, ledige program van Gladstone in aanmerking genomen, de ware geestdrift bij de liberale kiezers ontbrak en men, niet ondankbaar voor hetgeen in de laatste vijf jaren was verricht, toch geen lust
gevoelde om zich in de bres te stellen voor een bewind, dat
| |
| |
blijkbaar zijn kracht had uitgeput en niets meer wist te geven, en daarbij de nationale eigenliefde gevoelig had gekwetst door de verkleining van den invloed van Engeland op den loop der zaken van het vasteland?
Reken bij de licht verklaarbare onverschilligheid der liberale kiezers om voor hun premier op te komen, eenige kleine invloeden die met elkander een aanzienlijk deel der kiezers hebben bewogen om hun stem uit te brengen tegen Gladstone en zijn aanhangers, en derhalve te stemmen op Disraeli en de zijnen, en de wonderlijke omkeer der verkiezingen is verklaard. De zuinigheid van Gladstone's bestuur, dat zulke aanzienlijke overschotten en zulke belangrijke verminderingen van belasting heeft mogelijk gemaakt, heeft niet kunnen plaats hebben zonder de belangen van duizenden te benadeelen; de werklieden op de landswerven te Chatham en te Plymouth b.v. kwamen er rond voor uit, dat zij voor den anti-ministeriëelen candidaat gingen stemmen, omdat de liberalen hun te zuinig waren.
In de tweede plaats heeft het Ministerie Gladstone door de wet op het beperken van den verkoop van geestrijke dranken, waaronder ook bier, zich alle bierbrouwers en kroeghouders tot onverzoenlijke vijanden gemaakt; elke drank- of bierslijter was een geestdrijvend agent voor den conservatieven candidaat van het district.
Niet weinig heeft Gladstone eindelijk rekening moeten houden met het ook in Engeland ontwakende clericalisme. Schaarden vroeger de Katholieken zich uitsluitend om de liberalen, die dagen zijn ook in Engeland voorbij; ook de Engelsche Katholieken zijn geultramontaniseerd; de Roomsche bisschoppen traden op als verkiezings-agenten; de bisschop van Salford verbood de geloovigen in een herderlijken brief om te stemmen op een voorstander van de nationale school, door hem de moeder genoemd van het atheisme. Wij zagen dat noch Gladstone noch de meerderheid der Engelsche liberalen vooreerst verandering willen brengen in de onderwijs-wet, waarbij het godsdienstig element op de school wordt behouden; toch werden den liberalen candidaten in dit opzicht de meest radicale plannen aangewreven. Zoo wordt het verkiezingswerk gedreven; men leeft van overdrijving.
En ook de Protestantsche clericalen hebben hun best gedaan; hoe duidelijk Gladstone ook heeft te kennen gegeven, dat men van hem vooreerst geen ingrijpende liberale hervormingen heeft te wachten, zijn de clericalen niet gerust; de val van de staatskerk in Ierland heeft den schrik er in gebracht en zij zijn niet ten onrechte bevreesd, dat de opheffing van de staatskerk ook in Engeland slechts een quaestie is van tijd. Men kan zelfs zeggen, dat het clericalisme de éénige macht is die op grond van een beginsel bij de verkiezingen is opgetreden.
Of de clericalen echter van de Tories zooveel meer te wachten hebben dan van de Whigs is nog onzeker. De antithese van clericaal en anti-clericaal is in Engeland eerst begonnen, en er is nog weinig van te zeggen, welken loop de zaken daar in dat opzicht zullen nemen,
| |
| |
Disraeli heeft wel het behoud van de staatskerk en van de kerkelijke school verzekerd, maar dat is slechts een kiesmanoeuvre, en het zou volstrekt geen verwondering baren, wanneer die zelfde Disraeli, als de openbare meening straks is gekeerd, met geheel andere voorstellen in het Parlement optrad. Wat een oordeel over de macht van de clericale partij in Engeland in de toekomst moeilijk maakt, is het vreemde soort van de godsdienstigheid, dat men er heeft. Zij is in zulk een ongelooflijke mate vormelijk, dat zij zich veelal niet verheft boven den fetischdienst. Juist de sterke overdrijving in dit opzicht maakt de zaak onhoudbaar, zoodra er wrijving komt van gedachten; en dat er gisting der geesten is in Engeland bewijst o.a. de opgang, dien de ook onder ons bekende Ware Geschiedenis van Jozua Davids heeft gemaakt.
Met de komst van Disraeli aan het bestuur heeft men waarschijnlijk vooreerst een tijdperk te wachten van stilstand; na vijf jaren, rijk aan ingrijpende hervormingen, kan een weinig rust geen kwaad; zij moet de krachten verstalen voor nieuwen strijd tegen het oude en afgeleefde. Er is in Engeland nog veel te hervormen, en het gezond verstand van het volk staat er borg voor, dat men er niet voor goed zal blijven stilstaan.
Leerrijk zijn de verkiezingen voor Gladstone en zijn partij; de eerste heeft ervaren, dat men om aan het hoofd van een volk te staan voortdurend een bezielende hervormende kracht van zich moet doen uitstralen, dat men een man moet zijn in den vollen zin des woords. Gladstone was dat in '68 toen hij als hervormer optrad. Heeft men aan zijn volk niets meer te zeggen, men make plaats voor anderen. De liberalen hebben blijkbaar den vijand te licht geacht; door inwendige verdeeldheid verzwakt, hebben zij waarschijnlijk op de werking van de geheime stemming te veel gerekend en kunnen in de toekomst hun voordeel doen met hun ervaring.
Voor de verwoestingen van het radicalisme behoeft men overigens in het land der vrijheid bij uitnemendheid, waar de Roode Internationale jaren lang haar hoofdzetel had opgeslagen, waar de arbeidersvereenigingen beter dan elders zijn georganiseerd, nog niet ongerust te zijn. Van al de arbeiders-candidaten werd slechts één verkozen, Macdonald. De welbekende hoofden Odger e.a. bleven in de minderheid. De propagande voor de republiek is dus minder gevaarlijk, naarmate men haar meer vrijheid laat van spreken.
15 Februari '74.
Noorman.
|
|