| |
Gemeenzame brieven van een vriend der natuur.
I.
Een paar nieuwigheden.
Amice!
Hoe dikwijls heeft men ons al niet geschreven, hoe dikwijls is ons uit duizend en meer monden niet toegeroepen, dat wij leven in de eeuw van vooruitgang bij uitnemendheid, in de eeuw die gekenmerkt is door de meeste en de schoonste wetenschappelijke ontdekkingen, welke de industrie tot verbazende hoogte hebben opgewerkt. Zie eens rondom u. Op elk gebied van wetenschap en kennis is vooruitgang; altijd voorwaarts! roept men luide; wij moeten vooruit, en wij gaan vooruit... door stoom en met stoom. Ja, stoom is de levensvraag van
| |
| |
den dag: zonder stoom geen industrie, zonder stoom geen intellektueele ontwikkeling; maar... geen stoom zonder materiaal, zonder steenkolen, sic ergo geen intellectueele vooruitgang zonder steenkolen; zonder steenkolen geene wetenschap. 't Is prozaisch! Was dat materiaal voor den stoom maar wat anders als steenkolen; was het bijv. maar water, das schöne blaue Wasser, dat is ten minste meer poëtisch, en bovendien: steenkolen kunnen gaan ontbreken; dàt is practisch; zij kunnen opraken, en dàn?... maar water, zie, dat is er altijd. Dus konden wij de steenkolen als beweegkracht maar eens gaan vervangen door water, dan, ja dan zouden wij ze immers kunnen missen, die dure steenkolen, en de industrie zou nog veel, veel hoogere vlucht nemen. Maar voorwaarts! voorwaarts! roept men luide; altijd voorwaarts! dat water mag niet kunnen ontbreken, dezelfde hoeveelheid water moet kunnen dienen voor eeuwigdurende beweging. Zie daar hebt ge het zenith van de industrie, eeuwigdurende beweging, zonder verbruik van materialen. Eeuwigdurende beweging! Mij dunkt ik zie u lachen en ik hoor u zeggen, dwaasheid! dat is onmogelijk. Zijt gij daar zoo stellig van overtuigd? De Association scientifique de France is het niet.
Wat? Ja wel. De heer Dupont heeft in het wekelijksch verslag van die vereeniging de beschrijving van een, door hem uitgevonden, Machine hydraulique ten beste gegeven, waarmede hij niets minder beoogt dan... dan de totale verdringing van alle mogelijke brandstoffen. Het toestel is, 't spreekt van zelf, eenvoudig, zeer eenvoudig, is 't ei van Columbus. Uit een grooten vergaarbak loopt door eene kraan water op een rad, dat derhalve bewogen wordt en die beweging aan andere toestellen kan overdragen. Dat is echter niets nieuws, maar wel het volgende. Het water, dat op het rad gewerkt heeft, wordt in een anderen vergaarbak opgevangen en dan op de hierna beschrevene wijze zonder eenig verlies (?) in den eersten vergaarbak gevoerd. In den eersten bak bevindt zich een vlotter, die door middel van eenige hefboomen werkt op een paar kleine deurtjes, en deze, indien hij zakt, kan openen. Nu is het duidelijk, niet waar? dat indien de vlotter zakt, de deurtjes opengaan, en het gebruikte water komt toestroomen om met de rest in den eersten vergaarbak het lieve leventje opnieuw te beginnen. Geen droppeltje water gaat verloren; het water valt altijd neer, het komt altijd terug en... de beweging is eeuwigdurend. Ziet ge 't wel, amice, ‘la suppression complête du combustible’ is er mee gemoeid? Ik kon mij al zoo'n voorstelling maken van een locomotief gedreven niet meer door stoom, o neen! vallend water, mijnheer, altijd door! En ik vermeide mij reeds in het kwade bloed dat de philosopheerende Duitschers zetten zouden, nu ze dan toch eens door de Franschen geslagen waren, en dàt... door de eeuwigdurende beweging! Edoch daar komt waarlijk in het volgende nummer een erratum van dezen lakonieken inhoud: Supprimez l'article. De man was bekeerd; hij had niet
| |
| |
gedacht aan de wrijving der spillen, assen, enz. die eene zekere hoeveelheid beweegkracht omzette in arbeid die voor den toestel onbruikbaar was, in warmte namelijk; noch had hij er rekening van gehouden dat door het uitstorten van het water uit de kraan over het rad, wrijving moest ontstaan, die warmte opwekte en dus verloren ging voor den toestel. Wat er van is weet ik niet; ik vermoed wat anders n.l. dat het werktuig in die acht dagen eenige malen stil is blijven staan: het beste bewijs voor den uitvinder van de niet altijddurende beweging. Ik beweerde zoo straks dat wij behoorden vooruit te gaan; stilstaan is achteruitgaan; ik zeg meer, wij gaan zoo vooruit dat we altijd zullen blijven bestaan. Voor ons, negentiende-eeuwers, is een gelukkige toekomst weggelegd: onze vaderen en voorvaderen, zij werden begraven, die goede oude liên; zij vergingen nog tot stof en assche; wij niet meer; wij zullen in de salons van onze kinderen en kleinkinderen bewaard worden in glazen kasten om door hen te worden aanschouwd, opdat zij aan ons een voorbeeld zouden nemen, aan ons, die er op roemen kunnen tijdgenooten te zijn van den man, die de kunst verstaan heeft de lijken van menschen honderden jaren lang te bewaren in een staat alsof zij van gisteren dagteekenden. Gij vraagt wie die groote man is? Dr. Marini van Napels. Maar alle scherts ter zijde. Genoemde doctor heeft in Weenen ontleedkundige praeparaten ten toon gesteld die niet alleen door allen bewonderd worden wegens de nette bewerking, maar ook wegens de buitengewone frischheid waarin zij verkeeren. Marini had bijna 10 jaren geleden in Parijs een voet anatomisch gepraepareerd met hem alleen bekende kunstmiddelen. Die voet was op de Weener tentoonstelling geëxposeerd en verkeerde in een zoodanigen frisschen staat, dat eene snede over de huid gemaakt er uitzag alsof zij een paar dagen oud was. Hij beweert drie manieren te hebben die tot dat resultaat voeren. De eerste dezer manieren schijnt
overeen te komen met de wijze waarop de oude Egyptenaars hunne mummiën maakten; zij heeft op de oude wijze voor, dat de praeparaten voortdurend als versch blijven en de verschillende weefsels hunne oorspronkelijke kleur behouden. Eene tweede wijze is: al de dierlijke weefsels op eigenaardige wijze te looien en tot een soort van leder te maken, dat, in water geplaatst, na verloop van eenige uren er uitziet alsof de weefsels pas eenige uren afgestorven zijn. Eene speciale commissie uit de Jury heeft meer dan eens op verschillende praeparaten de proef gedaan en altijd steekhoudend bevonden. 't Schijnt dat de stoffen die Dr. Marini voor deze wijze van behandeling gebruikt niet schadelijk zijn voor de gezondheid, want hij heeft op volkomen dezelfde wijze, maanden lang, stukken vleesch voor bederf gevrijwaard niet alleen, maar beweert tevens dat zij na een paar uren in water te zijn gelegd, zonder gevaar kunnen gegeten worden. Indien dit waar is, en er is geene reden waarom men er aan twijfelen zou, daar een aantal gecontroleerde proeven het bewijzen, dan is er een uitstekend middel ge- | |
| |
vonden om groote hoeveelheden vleesch naar alle deelen van den aardbol heen te zenden zonder eenig gevaar van rotting. De heer Marini heeft eindelijk nog een derde middel, dat hij de versteening noemt, waardoor alle organische wezens, van de hoogst- tot de laagstgeorganiseerde in de rij der schepselen, kunnen bewaard worden in hunnen oorspronkelijken vorm. De bewerking steunt op het algemeene bekende feit - een feit waarop, zooals gij weet, de galvanische verzilvering of vergulding en de galvanoplastiek berusten - dat scheikundige zouten door een galvanische batterij worden ontleed in hunne bestanddeelen, zuren en basen: het zuur wordt door de eene pool, de base door de andere pool aangetrokken; evenzoo leert ons de natuurkunde dat zouten, bijv. kopervitriool, door den galvanischen stroom van de eene pool naar de andere worden heengevoerd; welnu, op
eene dezer oorzaken, misschien op beide, zegt Marini zijne derde methode te berusten. Hij laat onoplosbare zouten de verschillende weefsels binnendringen, deze opvullen en door hunnen onderlingen samenhang het geheele dier versteenen. Tijd en onderzoekingen zullen moeten bewijzen wat er van deze methode is. Tot nog toe weet niemand de samenstelling der zouten die Marini voor zijne, sit venia verbo, ideale opzettingsmethode gebruikt. Hij schijnt er wel wonderen mee verricht te hebben. Zoo meldt men dat de weduwe van Thalberg, den beroemden pianist, haren echtgenoot heeft doen versteenen en hem als blijvend souvenir van hun gelukkig huwelijk in haar salon heeft opgesteld. Op dezelfde wijze heeft de vinder wijlen den heer Daffito, oud-prefect van Napels, versteend! Had ik onrecht te beweren dat de portretten uit de mode zullen raken en onze kinderen hunne salons met onze versteende lijken als heiligenbeelden in nissen zullen versieren? Voorshands, zoolang het ‘een geheim’ is van Marini, zal natuurlijk de wetenschap weinig met zijne vinding gebaat zijn; wie weet, welke dienst hij de anatomie kan bewijzen indien hij zijn ‘procédé’ publiek eigendom maakt.
Wilde ons de heer Dupont eene onmogelijke eeuwigdurende beweging verschaffen en zal de heer Marini ons, zonder ooit in de ‘Académie’ gezeteld te hebben, binnen kort tot ‘onsterfelijken’ maken, hunne denkbeelden worden overschaduwd door die van den heer G.A. Bergh te Drontheim. Niet tevreden dat de zon ons warmte en licht geeft en van verre ons hare heilgaven toezendt, wil genoemde heer haar tot niets minder maken dan tot onze slavin: zij zal voor ons werken, en arbeiden in eene ‘Sonnenmaschine.’ Ik zal u zoo kort mogelijk mededeelen langs welken weg en door welke redeneering hij tot zijne zonmachine gekomen is.
Wij weten dat de warmte der zon de bron is van alle leven en groei, en dat de in vroegere tijden door den invloed der zonnewarmte gewassen planten door omstandigheden in steenkolen, bruinkolen en turf zijn overgegaan, welker verbrandingswarmte gebezigd wordt tot
| |
| |
het in werking brengen der stoommachines. Welnu, die verbrandingswarmte is niet anders dan gemetamorphoseerde zonnewarmte, want onder den invloed der zon neemt de plant koolzuur op uit de lucht en laat de koolstof, in dat gas bevat, in zich de verbindingen aangaan die de oorzaak zijn van groeien en derhalve van de vorming van nieuwe plantendeelen. Het is dus eigenlijk de zonnewarmte welke de oorzaak is van alle mogelijke mechanische kracht. Waarom moeten wij nu die mechanische kracht ‘uit de tweede hand’ krijgen? Neen, liever uit de eerste hand; de zon zal voor ons arbeid verrichten. Vele middelen zijn voorgeslagen, bijv. om een enkel te noemen, men wilde met een groot brandglas de zonnestralen brengen op een stoomketel om aldus het water te verhitten enz.; behalve deze een aantal andere, waarvan niet één bruikbaar was. De heer Bergh heeft ons in Juli van het vorige jaar, (dus toen de zon vrij sterk was en misschien zonnesteken in dat noordsche land niet zeldzaam waren) met een nieuw middel verrast.
Ik zal den heer B. op den voet volgen bij zijne verklaring. Het is u bekend dat de machines, die warmte overbrengen in mechanischen arbeid, op het beginsel berusten dat een vloeibaar of gasvormig lichaam door de warmte eene verandering in zijne molekulen ondergaat waardoor mechanische kracht ontwikkeld wordt. De verandering van een vast lichaam is te gering om ze tot voortbrenging van mechanischen arbeid te kunnen gebruiken. Gasvormige lichamen zijn wel in sommige toestellen gebruikt, doch hebben noodig eene hooge temperatuur. Er blijft dus niets over dan vloeistoffen te nemen en wel eene die door niet te veel warmte genoegzaam wordt veranderd om mechanischen arbeid voort te brengen. Wij weten dat in de gewone stoommachines eene groote hoeveelheid warmte verloren gaat, doordien het kookpunt van water zoo hoog is, en weten tevens dat hoe meer spankracht de stoom bezit, des te meer arbeid wordt verricht door de aangebrachte warmte. Indien wij nu een lichaam bezaten, dat gemakkelijk en spoedig kookt en dan eene spankracht heeft gelijk aan die van water van zeer hooge temperatuur, dan zouden wij door zeer weinig warmte veel arbeid kunnen verrichten. In het zwaveligzuur bezitten we een dergelijk lichaam. Dit gas ontstaat o.m. bij verbranding van zwavel in de lucht, heeft een scherpen en hoestverwekkenden reuk en is gemakkelijk vloeibaar te maken. Want indien men droog gas leidt in een ballon die door 2 deelen ijs met 1 deel keukenzout gemengd wordt afgekoeld, wordt dit gasvormig lichaam vloeibaar.
Denk u nu een vat dat met vloeibaar zwaveligzuur gevuld is en aan de zonnestralen is blootgesteld; het gas, dat door de verwarming ontstaat, zal een druk van 2-3 dampkringsdrukkingen uitoefenen en indien het, op dezelfde wijze als bij de stoommachine, beurtelings onder en boven den zuiger in den ‘stoomcilinder’ wordt gebracht, zal het beweging doen ontstaan en dus kracht ontwikkelen. Voeren wij nu verder het
| |
| |
afgewerkte gas naar een ander vat dat met eenig koudmakend mengsel is omgeven, dan wordt het gas weer gecondenseerd tot vloeistof en dan door eene pomp naar het eerste vat gevoerd. Ziehier het grondbegrip van de Sonnenmaschine van Bergh. Hoe zullen we echter het zwaveligzuur in voldoende hoeveelheid krijgen? ‘Gaat naar het noorden,’ antwoordt de vinder der zonmachine, ‘daar vindt gij genoeg zwavelkies (eene verbinding van zwavel en ijzer) waaruit zwaveligzuur kan bereid worden.’ 't Is waar, uit zwavelijzer kan zwaveligzuur bereid worden, maar, vergeten wij het niet, door sterke gloeiing in de lucht. Wij hebben nu zwaveligzuur, de twee vaten met zuiger enz. en de zon; de zonmachine zal werken. Maar, vraagt gij, als de zon niet schijnt? Daar heeft de vinder voor gezorgd, luister maar. In de dagen van weelde, als de zon lief aan den hemel schijnt, zal de machine in beweging brengen een zoogenaamd toestel van Natterer, waardoor koolzuur tot eene vloeistof wordt verdicht. Dit koolzuur wordt bewaard in eene groote kolf van ijzer, en is de dag van ellende voor de deur, dan zal het koolzuur uit deze kolf de plaats bekleeden van het zwaveligzuur en de zuiger van de zonmachine in beweging brengen. Wij zien dus dat, n.l. volgens den heer Bergh, de mogelijkheid bestaat om de zonmachine altijd door, dus zonder zon, te laten werken. Het plannetje, zooals gij bemerkt, ziet er nog al bevallig uit, ik twijfel echter èn aan de mogelijkheid èn aan het nut.
Dat de zonmachine werken kan als de zon schijnt wil ik voorloopig aannemen; dat zij werken zal indien het zwaveligzuur vervangen wordt door koolzuur betwijfel ik ten sterkste. Immers het is een bekend feit, dat indien de ontvanger van het toestel van Natterer, welke het vloeibare koolzuur bevat, geopend wordt, wel een gedeelte van het vloeibare koolzuur tot gas overgaat (daardoor zou men arbeid kunnen uitoefenen), doch dat de rest van het koolzuur bevriest en dus niet meer bruikbaar is. De machine zal dus stil moeten staan indien de zon niet schijnt. Wat betreft het nut, de vinder zegt dat zwaveligzuur gemakkelijk uit zwavelkies te verkrijgen is in vloeibaren toestand. Het woordje ‘gemakkelijk’ wegdenkende, is, zooals wij boven zeiden, gasvormig zwaveligzuur te maken door gloeiing in de lucht van zwavelkies. Hebben we nu iets gewonnen? of wij water verwarmen om stoom te maken die onmiddellijk in de toestellen werkt, dan wel zwavelkies gaan gloeien, om gasvormig zwaveligzuur te verkrijgen dat, gecondenseerd, aan de werking van de zonnewarmte moeten worden blootgesteld om nu eindelijk te doen wat de stoommachine veel gemakkelijker deed - ik vraag: hebben wij iets gewonnen met de vermaarde zonmachine? Is de toestel niet een phantasiebeeld van den vinder op een' zomerschen namiddag uitgewerkt? De heer Bergh behoudt zich het recht van uitvinding en uitvoering voor van alle toestellen en machines die op zijne zonmachine gebaseerd zijn. Ik vermeen dat wij hem die vrijheid gerust mogen laten, en dat geen verstandig mensch het ooit zal beproeven
| |
| |
naar zijne denkbeelden eenige machine te maken waarbij de zon als middel tot verwarming wordt gebruikt. De heer B. zal ons later kennis geven van zijne onderzoekingen over een aantal andere stoffen die zwaveligzuur kunnen vervangen. Ik ben nieuwsgierig wat wij dienaangaande nog van hem over zijne zonmachine te lezen zullen krijgen; bij gelegenheid zal ik het u mededeelen. Voorloopig kunnen wij van de eerste en derde vinding gerust met Heine zeggen:
Bleib du in deiner Meerestiefe,
Wahnsinniger Traum.
Adieu. Tot later.
H. Januari '74.
t.t.
max van edijck.
|
|