aflevering van de Tijdspiegel reeds elders over deze geheele reeks het een en ander in het midden wordt gebracht, zal ik mij met de bespreking van het plan in het algemeen, - hoe ingenomen ik daarmede ook ben, - hier niet inlaten, maar mij alleen tot het werkje bepalen, waarover mij de redactie verzocht heeft een en ander te zeggen.
Kunnen we reeds uit het prospectus van den uitgever de bedoeling der uitgave en den kring van lezers opmaken, voor wie de werkjes geschreven zijn, zoo heeft Dr. Winkler er in zijne inleiding nog eens bepaald op gewezen, dat zijn boekje ‘niet is bestemd voor geleerden: het worde gelezen door hem, die niet gesteld is op groote reeksen van cijfers en meteorologische tabellen, noch op een verslag van de proefnemingen en waarnemingen van de mannen der wetenschap, maar die tevreden is als hij de uitkomsten van die geleerde studiën op eene bevattelijke wijze ziet medegedeeld.’ Ziedaar dus het standpunt duidelijk aangewezen, waarop men zich bij eene beoordeeling heeft te plaatsen.
Die beoordeeling nu kan onmogelijk gunstig zijn. Wel bevat het werkje een aantal zeer wetenswaardige zaken en juiste opmerkingen, maar bijna overal mist men scherpte en nauwkeurigheid, die juist in een populair werkje zoo hoogst noodzakelijk zijn, wanneer het niet in plaats van te onderwijzen en terecht te helpen, onjuiste begrippen zal verspreiden en op een dwaalspoor brengen.
Of dat gemis aan juistheid en ondubbelzinnigheid een gevolg is van eene welwillende maar hier vaak overdrevene vrees van den schrijver om in zoogenaamd dorre beschouwingen en droge bepalingen te vervallen, dan wel of het aan andere oorzaken te wijten is, laat ik geheel in het midden; maar zeker is het, dat in sommige gedeelten van zijn geschrift de bedoelde eigenschap zoo hoog is opgedreven, dat men verplicht is daarover den staf te breken en niet mag nalaten het publiek daartegen te waarschuwen.
Dit is vooral van toepassing op het tiende hoofdstuk, waarin over vallende sterren, vuurkogels en luchtsteenen wordt gehandeld, en het is mij volkomen onverklaarbaar hoe iemand, die den naam van wetenschappelijk man wenscht te verdienen of te behouden, zich zoo onvoorbereid en zoo weinig op de hoogte van zijn onderwerp tot schrijven kan neerzetten.
Dr. Winkler staat, - naar het bedoelde hoofdstuk te oordeelen, - omtrent het leerstuk der vallende sterren nog op hetzelfde punt, waar de sterrenkundigen een jaar of tien geleden stonden, en toch, - hoeveel zijn de inzichten juist op dit gebied in de laatste jaren verhelderd geworden! Met geen enkel woord vinden wij melding gemaakt van het zoo uiterst merkwaardige verband, dat naar de onderzoekingen van Schiaparelli en anderen tusschen de banen der vallende sterren en der kometen ten duidelijkste is aangetoond en dat sedert zoo glansrijk is bevestigd geworden. Bij de opsomming der sterrenregens vindt men