| |
Geschiedenis van den dag.
Er is een tijd geweest, dat de politiek zich oploste in twee woorden: conservatief en liberaal; onder liberaal verstond men het verdringen van het monarchale stelsel en van het nauw daarmee samenhangende nepotisme, het stellen van de regeering onder de contrôle van de verkozenen des volks en de deelneming des volks aan de regeering. Conservatief zijn was arbeiden aan het behoud van het monarchale gezag, noodig geacht om de maatschappelijke orde te handhaven. Die tegenstelling echter heeft zichzelf overleefd; de vertegenwoordigers van het monarchaal gezag, de Vorsten, hebben zich over het geheel vrij wel geschikt in de nietsbeteekenende rol, die hun bij de nieuwe orde van zaken werd toegewezen, en - jammer genoeg - meest allen na dien tijd zich gewijd aan die zaken, waartoe schier ieder vervalt, die voor zijn onderhoud niet behoeft te zorgen en op zijn weg geen bepaald levensdoel vindt. De conservatieven hebben zich met het liberale, anders gezegd constitutioneele regeeringsstelsel verzoend, zoodat het vroegere onderscheid is verdwenen. Conservatieven mogen zich een enkele maal nog wel eens op het gezag der Kroon beroepen, de liberalen doen dit op hun beurt eveneens, wanneer in bepaalde om- | |
| |
standigheden het partijbelang het meebrengt. Of in Engeland b.v. Gladstone of Disraelli aan het roer staat, het constitutioneele stelsel, de mede-regeering des volks, de contrôle van de regeering zal er geen schade bij lijden. Niet één liberaal zal in Engeland beweren, ook niet uit oppositie-manie, dat Disraeli de rechten van de volksvertegenwoordiging wil besnoeien. Een conservatieve of liberale regeering is dus wel bezien slechts een persoonsquaestie geworden, of het onderscheid bestaat in ondergeschikte punten, in de opvatting van die zaken, waarmee het vroegere verschil niets te maken heeft, b.v. verschillend inzicht in de buitenlandsche staatkunde, in het financieel beheer. De liberalen b.v. verwijten wel eens de conservatieven, dat
zij niet behoudend zijn op het gebied der geldzaken en de begrootingen opdrijven. De begrootingen worden echter onder conservatieven en liberalen beiden steeds hooger, om redenen geheel onafhankelijk van hun beweerd verschil in staatkundige zienswijze. Toch is de tegenwoordige toestand grootendeels het werk der liberalen; zij hebben het beginsel aangegeven en doorgedreven van het constitutioneele stelsel, en de conservatieven zijn willens of onwillens gedwongen mee te gaan, om met den algemeenen negentiende-eeuwschen eerbied voor het fait accompli zich neer te leggen bij 't geen was en is.
Welke grootsche verwachtingen zijn er. niet aan de liberale staatkunde vastgeknoopt! wat heil heeft men niet verwacht van het constitutioneele stelsel! Van paradijsachtige toestanden is gedroomd, van toenemend welvaren van allen, van veel beschaving, van groote ontwikkeling! En werkelijk is de vooruitgang in vergelijking met vroegere toestanden niet gering. Er is allerwege openbaarheid gekomen in het bestuur; de vroegere, meestal schadelijke geheimzinnigheid van groote en kleine regeeringen is verdwenen; eenige indirecte belastingen, die 't meest en daarom onrechtvaardig drukten op den minderen stand, zijn afgeschaft. Het onderwijs is verbeterd en uitgebreid. En dat over het geheel het zaad der liberalen in goede aarde is gevallen, blijkt reeds daaruit, dat er geen concervatieve partij in den ouden zin meer bestaat.
Maar - in weerwil dat men een serie van verbeteringen kan aanwijzen, in den nieuweren tijd tot stand gebracht, gaat het roemen in het liberalisme toch niet van harte in onze dagen; al de goede dingen door het constitutioneele stelsel aangebracht, laten ons ontevreden. Is het omdat het ‘jonge Holland,’ zooals men het laatste geslacht noemt, den druk van vroeger dagen niet heeft beleefd en daarom niet zoo gevoelt als het oude Holland? omdat een jeugdiger geslacht het oude beheer van monarchale willekeur en verdrukte openbare meening niet heeft gekend? Voor een deel zeker ja, maar het geeft slechts een kleine reden aan van het algemeen gevoel van malaise, dat onzen tijd ook tegenover het liberale stelsel eigen is.
Vooreerst maakt het een treurigen indruk, dat de kracht van het
| |
| |
constitutioneele stelsel, of wat ongeveer hetzelfde is, de werkzaamheid van de liberale partij is verlamd, nog vóór het werk, dat zij op zich nam, half voltooid is. Wij zijn in de hervorming b.v. van het rechtswezen, in de reorganisatie van het belastingstelsel blijven steken, en wij zien bij de ervaring der laatste jaren maar al te goed in, dat het optimisme wat al te ver gedreven zou zijn om te meenen, dat de eerstvolgende tijd de verwezenlijking zou brengen van de meest bescheiden wenschen, die wij in dat opzicht koesteren. Wij zien geen kans met de werking van het constitutioneele stelsel voor ons, van onze oude dwaze, meest Fransche wetten ontslagen te raken. Het blijkt dat wij de vruchten, die het liberalisme ons leveren zou, hebben overschat; wij zijn er een eind weegs mee vooruitgekomen, en staan nu stil, niet omdat wij overtuigd zijn, dat wij niet verder kunnen, of dat wij niet verder moeten, maar 't is alsof een booze geest ons vastgenageld houdt op de plaats, waar wij staan.
Het feit zal wel door niemand tegenwoordig meer worden ontkend. En de fout ligt, dunkt ons, voor de hand. Bij de vreugde over de verandering, die nu ongeveer vijfentwintig jaren geleden is tot stand gekomen, heeft men, dwaas genoeg, gaan meenen, dat nu alles als van zelf zou beter worden, dat een algemeene geluksstaat, voorzoover bereikbaar, van zelf uit de nieuwe vormen moest voortvloeien. De ingenomenheid met het nieuwe stelsel, de tevredenheid en zelfgenoegzaamheid van deel uit te maken van de regeering des lands, heeft doen vergeten om nauw te letten, welke de gebreken waren van het nieuwe stelsel. Niets is onvoorwaardelijk goed, want elk stelsel heeft zijn gebreken; niets is zeker goed voor alle tijden, want de tijden veranderen, en daarmee ook de eischen, die aan ons worden gesteld. En de schaduwzijde van het liberale stelsel lag zoo voor de hand, dat men van tevoren reeds opmerkzaam had kunnen zijn op de uitzuivering van de noodzakelijk daaruit voortvloeiende gebreken.
Om het constitutioneele stelsel toe te passen, is allereerst noodig een behoorlijk personeel, bruikbaar genoeg om de regeeringsfabriek geregeld te doen loopen; en dat personeel bestaat niet, het is althans niet talrijk genoeg. In een klein land als het onze moet men behalve de ministers en de hoogere toongevende ambtenaren, een tachtig personen hebben, die een genoegzame mate van staatkundige kennis en ontwikkeling bezitten om de Tweede Kamer te kunnen vullen. De ervaring leert, dat dit getal niet bestaat, en wij worden telkens herinnerd aan de satirieke opmerking, die wij ergens - waarschijnlijk in een Duitsch werk - hebben gelezen, dat men om over eenige zaak ter wereld te spreken, te oordeelen en daarnaar te handelen, een zekere mate van kennis van die zaak zich moet eigen gemaakt hebben, maar dat de staatkunde hiervan schijnt uitgezonderd. Het ontbreekt namelijk de volksvertegenwoordigers, geroepen om contrôle uit te oefenen over de regeering en zelf mede te regeeren, over 't geheel aan de noodige kennis om
| |
| |
mee te spreken over de zaken, die volgens het liberale stelsel aan hun oordeel moeten worden onderworpen.
En het is waarlijk niet te verwonderen, dat het aantal politieke mannen in een land als het onze zoo gering is; vooreerst ligt het niet in onzen volksaard om te politiseeren; wij hebben nog te veel van het oude bloed in ons om over ons te laten regeeren, mits wij maar het recht hebben er over te morren, wanneer het niet naar onzen zin gaat; zooals de heeren 't wijzen, zullen wij het prijzen, - is de oud Hollandsche zegswijze.
Voor een constitutioneel te regeeren volk nu is een eerste vereischte, dat het belang stelt in de publieke zaak, ijverig daaraan deelneemt, niet misdeeld althans is van het instinct om zelf het initiatief te nemen en de handen uit de mouw te steken.
Bij de invoering van het liberale stelsel had men dus er bovenal op bedacht moeten zijn om de behoefte aan politiek leven op te wekken, en wellicht ware die behoefte ontstaan, wanneer men meer op de verspreiding van politieke kennis had gelet. Deze kennis werd echter tot voor weinige jaren alleen onderwezen aan de Hoogescholen en nog wel aan ééne faculteit, de juridische. In de laatste jaren ook op de hoogere burgerscholen geleerd, moet zij echter daar leven van de kruimkens, die vallen van de tafel van de natuurkundige wetenschappen.
En ook bij de geroepenen tot de politieke zaken, de juristen, laat de politieke ontwikkeling uit den aard der zaak veel te wenschen over; niet ieder bezit daarvoor aanleg, en waar deze al bestaat, het onderwerp is aanvankelijk niet zoo begeerlijk dat velen er een nauwgezette studie van zullen maken. Men kan dat moeilijk doen om er een betrekking in te vinden en er zijn brood in te zoeken, - bij hen die misdeeld zijn van fortuin, - omdat het mandaat van volksvertegenwoordiger bezwaarlijk als een bepaalde betrekking kan worden aangemerkt; de karige belooning daargelaten, is men afhankelijk van de luimen - 't is het ware woord - van het kiezerspersoneel, dat, vertegenwoordigd in de verkiezingsclubs, ook niet zoekt naar politieke ontwikkeling, maar door allerlei bijzaken zich laten leiden; de keus der personen is dikwijls niet meer dan de gril van het oogenblik. Trouwens, hoe kan men bij de onkunde van het algemeen, gepaard met de verrassende meening van kennis, een eenigszins gegronde keuze verwachten?
Het gevolg is dus, dat men een gehalte krijgt in de Kamer om de regeering te contrôleeren en mee te regeeren, dat op zeer enkele personen na onbruikbaar is. Daarbij komt de specialiteiten-manie van onzen tijd; als de specialiteit zich nu maar hield op haar speciaal terrein, dan zou dit kwaad nog zoo erg niet zijn, maar een van de nadeelen van den specialiteit-man is, dat hij, vergetend dat zijn meerdere kennis op één gebied zijn onkunde in alle andere vakken niet dekt,
| |
| |
in den waan verkeert, dat hij werkelijk ook verstand heeft van andere zaken en men slechts woorden behoeft te luchten te hangen om den Staat van zelf goed te besturen. Vandaar dat men mannen, die b.v. van letteren, van militaire of andere zaken vrij wat afweten, wellicht omdat zij nooit aan iets anders hebben gedaan, ziet zondigen tegen de eerste regelen van een goede staatkunde. Het blijkt ook een gewoon zielkundig verschijnsel te zijn, dat iemand het bloed naar het hoofd stijgt, wanneer hij tot Kamerlid is benoemd, en het met den eigenwaan er vooral niet beter op wordt, wanneer men in 's lands vergaderzaal met een portefeuille zich kan nedervleien.
Het gehalte van onze Kamerleden is derhalve noodzakelijk zooals het is, en het helpt weinig er over te klagen; men moet doordringen tot de oorzaak, wil men de kwaal verhelpen of onschadelijk maken. Juist omdat dit gehalte is zooals het is, ziet men van het liberale stelsel alleen dan vruchten, wanneer in het parlement een persoon optreedt, die het geheel door de kracht van zijn geest beheerscht en de meerderheid leidt naar zijn invidueel inzicht. Dit is een van de redenen, waarom in Engeland het constitutioneele stelsel beter slaagt; naast de in het volk gewortelde deelneming aan de publieke zaak, heeft zoowel de conservatieve als de liberale partij in den regel een hoofd, sterk genoeg om aan de leden der partij ontzag in te boezemen. Van daar dat ook ten onzent het constitutioneele stelsel vruchten afwierp, toen Thorbecke met zijn geestkracht, zijn onverzettelijken wil, gepaard met parlementair talent en overleg, aan het roer stond. Wij laten de waarde der onder hem vastgestelde wetten daar, en wijzen alleen op het verschijnsel, dat er toen werkelijk belangrijke wetten tot stand kwamen; er werd iets uitgericht; de vruchten mogen niet in alle opzichten zoo uitstekend geweest zijn, maar er was draagkracht en voortbrenging. Die kracht verminderde, toen met den ouderdom Thorbecke niet meer den vroegeren invloed kon uitoefenen; ook bezat deze niet de parlementaire rekbaarheid om al plooiend meester te blijven van het terrein en de afdwalende geesten aan zich te trekken; hij was daarvoor te veel een man uit één stuk en zijn jongeren hebben hem altijd te veel in zijn eigenzinnigheid gestijfd; de raad, dien hij in 't laatste der dagen gaf om het bewind aan de conservatieven over te laten, opdat de liberale partij in de oppositie zich weder zou terugvinden en opnieuw tot eendracht komen, was geheel constitutioneel, maar ongelukkig niet uitvoerbaar, omdat de conservatieve partij geen hoofd bezit, begaafd genoeg om van hem de teugels
over te nemen.
De talenten, die in een wezenlijk partijhoofd, zooals Palmerston, Thorbecke, Gladstone, Disraeli vereischt worden, zijn echter zoo buitengemeen, dat het te veel gevergd zou zijn, wanneer men in een landje als het onze aanspraak maakte om bestendig zulk een man te bezitten. Zulke mannen zijn geen gewone verschijnselen; zij worden
| |
| |
voortgebracht door een bijzonderen tijd, gevormd door de sterke behoefte aan een hervorming, die alleen door een hoogen geest kan worden tot stand gebracht. Het is zelfs waarschijnlijk, dat mannen als Thorbecke, in een anderen tijd geboren, zeer gewoon zouden geweest zijn; waarschijnlijk dat er wat aanleg, vatbaarheid voor ontwikkeling aangaat, enkelen leven, die vooral niet minder zijn dan hij, maar tengevolge van andere tijdsomstandigheden niet datgene konden worden wat Thorbecke geworden is; leeft in een tijd een sterke behoefte, dan vindt een geest als die van Thorbecke daarin voortdurende wrijving en daardoor wasdom; zij die later werden geboren dan hij, groeiden meer op in tevredenheid over het bestaande, in verheuging over de overwinning, met het nieuwe constitutioneele stelsel behaald, en moesten derhalve zich minder ontwikkelen. De algemeene tevredenheid in het tijdperk hunner ontwikkeling maakte hen van zelf voorbeschikt tot die zelfgenoegzaamheid, die het hervormingsinstinct zoo goed als doodde en hen blind maakte voor de gebreken van het stelsel, dat hen op een al te gemakkelijke wijze in de hoogte had gestoken. Het is mogelijk, waarschijnlijk zelfs dat het algemeene gevoel van malaise, dat het latere geslacht, het zoogenaamde ‘Jonge Holland’ eigen is, weer aanleiding geeft tot de vorming van een groot karakter, een verheven geest, geschikt en noodzakelijk om het constitutioneele leven te bezielen en vruchtbaar te doen zijn. Zoolang zulk een geest ontbreekt, - en iedereen zal moeten erkennen, dat er in onze Kamer geen enkel persoon is, die zich buitengemeen verheft, - doen wij het best om onze verwachting van de vruchten van het liberale stelsel niet hoog te stellen, maar den tijd te besteden aan het opsporen van de gebreken, die het stelsel noodzakelijk met zich brengt, en de meest geschikte wijze om die te verhelpen. Het monarchale stelsel heeft zich te veel gecompromitteerd om ooit meer in aanmerking te
komen; een volk keert buitendien nooit weer terug tot het oude, zoolang het nog leven in zich draagt; het oog moet voorwaarts, niet achterwaarts gericht zijn, wanneer wij den waren vooruitgang liefhebben. Wij hebben ergens - bedriegt het geheugen ons niet, in een der vroegere werken van den hoogleeraar Opzoomer - gelezen, dat het eenigste middel om ons geheel aan den invloed van een of andere gedachte te onttrekken, daarin bestaat dat wij haar ontstaan tot den eersten oorsprong naspeuren. Zoo is het wellicht op dezelfde wijze met het constitutioneele stelsel; wij zullen van de gebreken, die daaraan eigen zijn, - want niets is volmaakt en nooit zal de volmaakte regeeringsvorm worden uitgevonden - eerst dan verlost worden, niet wanneer de klacht daarover algemeen is, maar wanneer de kennis en het helder bewustzijn van de oorzaken, die daartoe geleid hebben, algemeen is doorgedrongen. Voorshands zij het genoegzaam om de voorstanders van het liberale stelsel en inzonderheid de vertegenwoordigers, de Kamerleden een zekere mate van bescheidenheid aan te bevelen.
| |
| |
Waarlijk, er is reden toe wanneer men op de werking van dat stelsel in onze dagen let.
Kan het constitutioneele stelsel eerst langzaam beter aan zijn doel beantwoorden door de verspreiding van meer politieke kennis en het opwekken van belangstelling in de openbare zaak, het ontbreken van geschikt personeel, gepaard met het weinige begrip dat men van dat stelsel bezit, heeft aanleiding gegeven tot een andere schaduwzijde; voor zoodanig moeten wij het telkens terugkeeren van dezelfde afgevaardigden houden, vooral wanneer zij reeds als Ministers zijn opgetreden. Men weet, dat het in ons land en ook elders een zeldzaamheid is, wanneer een Minister, die is afgetreden, niet terstond weder verkozen wordt tot lid der Kamer. Den tegenwoordigen president-minister De Vries werd zelfs de candidatuur reeds aangeboden, nog vóórdat op zijn verzoek tot ontslag als Minister was beslist, en dat nog wel in een kiesdistrict, waar hij als liberaal weinig kans van slagen had. Bij de gewone geaardheid van de menschelijke natuur moet die gewoonte ten stelligste afgekeurd worden; er zijn slechts enkele uitzonderingen: het eminente hoofd van een partij, een als minister aftredende Thorbecke of Gladstone of Disraeli b.v. moeten voortdurend in het parlement zitting houden; zij zijn hoofden van hun partij en moeten geacht worden door hun buitengewone gaven boven persoonlijke overwegingen verheven te zijn. Voor gewone politieke personen echter is het wenschelijk, dat zij in de eerste jaren na hun ministerschap niet weder in de Kamer verschijnen; zijn zij mannen van wezenlijk talent, dan kunnen zij hun invloed wel op andere wijze uitoefenen dan door in de Kamer het woord te voeren.
Het ministerschap is in de eerste plaats een eere-ambt; het heet, dat de uitnemendste mannen van een partij daarvoor worden aangewezen; het ligt in den aard der zaak dat een minister dan ook wenscht zijn betrekking zoolang mogelijk te bekleeden; hij zal zijn uiterste kracht inspannen om tijdens zijn ministerschap zooveel te geven als in zijn vermogen is; de maatregelen, die hij voorstelt, zijn gewikt en gewogen; het zijn zijn lievelingskinderen geworden, want daardoor hoopt hij het vertrouwen van de Kamer of van zijn partij te behouden. Valt hij, anders dan door nieuwe verkiezingen, - wat een zeldzaamheid is, - dan moet hem dit langen tijd grieven, zoo zelfs dat hij een onjuist beoordeelaar moet zijn van de maatregelen, die straks door zijn opvolger in plaats van de zijne worden voorgesteld. Om die reden is zijn verblijf in de Kamer af te keuren; hij moet geen mensch zijn, om niet, stilwerkend voorzeker, zich te laten leiden door persoonlijke consideratieën, die de zaken des lands blootstellen aan een beslissing, aan het wezenlijk belang vreemd. Kleingeestig, - zal men wellicht opmerken, maar wij antwoorden: wanneer is dit een reden geworden om het daarom van Kamerleden, ook van oud-ministers niet te verwachten? Wanneer men tusschen de regels van het Bijblad leest, dan wordt er in onze Kamer zelfs zooveel beslist door persoonlijke overwegingen,
| |
| |
dat de werking van het constitutioneele stelsel er door wordt ondermijnd. Ook de vernieuwing der Kamer is om die reden van tijd tot tijd wenschelijk, wat de gewone afgevaardigden betreft; nu heeft deze, dan gene afgevaardigde een wensch, een verzoek aan den minister van particulieren aard, waaraan, niet om het belang der zaak, maar uit persoonlijke sympathie of antipathie al of niet wordt voldaan. In het laatste geval ontstaat verstoordheid; de eene vriend neemt den anderen tegen den minister of tegen dezen of genen afgevaardigde in, en inzonderheid in den laatsten tijd heeft men kunnen zien, hoever de personaliteiten kunnen gaan; wij behoeven geen namen te noemen; het is ons om de personen niet te doen, maar om de zaak. Veel meer dan het publiek weet, worden in onze Kamer de zaken beslist uit persoonlijke overwegingen; meer en meer vormen zich bepaalde clubjes, naar de voorliefde voor en de vijandschap tegen dezen of genen minister genoemd, en hoe groot ook de kundigheden van een of ander Kamerlid mogen zijn, in het belang van een goede werking van het constitutioneele stelsel is het wenschelijk, dat de afgevaardigden, die blijkbaar door persoonlijke overwegingen geleid worden, niet worden herkozen. Toen onlangs over de begrooting van een der ministers zou worden gestemd, verliet een der afgevaardigden de zaal; hij deed dit om uit persoonlijke overwegingen niet tegen te stemmen. Er waren er die het loyaal vonden! Is het constitutioneele stelsel dan reeds zoo diep gezonken, dat het vergeten van den persoon voor de zaak niet meer als eisch mag worden gesteld?
Is het gebrek aan candidaten voor de Tweede Kamer werkelijk zoo groot, dat men gedwongen is telkens dezelfde personen te herkiezen? Dan ware het beter wat lager af te dalen en geen mannen te zoeken van halve of kwart politieke vermaardheid, maar eenvoudige mannen, die bekend zijn door een helder oordeel, door een weinig gezond verstand. De contrôle van de regeering zou er niet minder om zijn, en de mede-regeering waarlijk niet slechter.
Innerlijke onwaarheid wreekt zich steeds - allereerst door machteloosheid; van daar dat iemand, die niet zelf geheel en ten volle overtuigd is van de waarheid van hetgeen hij zegt, geen invloed uitoefent; nu behoeft men niet veel te weten van de toepassing van het constitutioneele stelsel om de innerlijke onwaarheid daarbij op te merken. Het beginsel van dit stelsel is mede-regeering van de zijde des volks en wel door middel van zijn vertegenwoordigers; maar hoe wordt dat beginsel niet verkracht, en al te dikwerf die verkrachting verheerlijkt, door allerlei drogredenen? Bij de bespreking van het nog altijd in onze Kamer hangende en hangende wetsontwerp tot uitbreiding van het stemrecht door verlaging van den census, wezen wij reeds op het onware en derhalve onbillijke om slechts de meerderheid van de gegoede klasse, den welgezeten burgerstand, de bourgeoisie te laten vertegenwoordigen en aan deze vertegenwoordiging den naam van volksvertegen- | |
| |
woordiging te geven. Dat men met voorzichtigheid tot een vertegenwoordiging des volks trachtte te geraken en met meer angstvalligheid dan het hooggeprezen beginsel van volksregeering meebracht, naar een maatstaf zocht om een waarborg te hebben, dat men een goede volksvertegenwoordiging verkreeg, is niet te misprijzen; maar men had van het begin af in het oog moeten houden, dat men slechts een proef voor zich had, die zoodra doenlijk op uitgebreider schaal moest worden toegepast; men had zich moeten voornemen de ervaring trouw te raadplegen over de werking van de proeve; men had in overweging kunnen nemen het nadeel, dat het direct kiesrecht bij de mindere standen waarschijnlijk zou hebben, - door de onafhankelijke positie waarin de kiezers hier zouden verkeeren, - te voorkomen of althans te verminderen door hier getrapte verkiezingen voor te schrijven. In plaats van zorgvuldig te overwegen hoe men kan geraken tot een zoo zuiver mogelijke volksvertegenwoordiging, houdt men krampachtig vast aan de eerste proeve
van het constitutioneele stelsel, en de meerderheid der conservatieven reikt hier de meerderheid der liberalen de hand; ondersteuning vindt het plan tot uitbreiding van het stemrecht alleen op de uiterste linkerzijde en de uiterste rechter-, bij de clericalen, - de laatsten omdat de lagere standen de meeste vatbaarheid bezitten om tot kerkelijken hartstocht te worden opgezweept. Wat zal men nu antwoorden, wanneer tot de tegenwoordige afgevaardigden wordt gezegd: gij vertegenwoordigt niet het Nederlandsche volk! gij hebt uw plaats veroverd in strijd met het vaandel, waaronder gij de monarchie hebt bestormd en aan de gezags-regeering een einde gemaakt!
't Is waar, in theorie heet het, dat elk afgevaardigde het geheele volk vertegenwoordigt, maar wij weten hoe het in de practijk daarmee gaat; precies als met de niet-vertegenwoordiging van de belangen van de bepaalde districten, waarin de personen verkozen zijn; toen onlangs - een uit velen - over het wetsontwerp betreffende de rechterlijke organisatie werd beraadslaagd, was een der liberale afgevaardigden naïef genoeg om den Minister de uitdrukkelijke verklaring te geven, dat hij tegen de wet zou stemmen, wanneer de hoofdplaats van zijn district niet werd bevoorrecht! Men eische geen onnatuur van de volksvertegenwoordigers; het ligt in den aard der zaak, dat zij in de eerste plaats de belangen voorstaan van het district, waarin zij gekozen zijn; de afhankelijkheid van de kiezers leidt er toe; zij kunnen ook over de belangen van hun district het best oordeelen, altijd wanneer zij zelf uit het district zijn, en wij beschouwen dit steeds als wenschelijk -; het vloeit voort uit den aard der zaak, al wordt de dwaasheid meer en meer gebruikelijk om geheel onbekende candidaten te zoeken, mannen uit verre gewesten, personen, die schier niemand in het district ooit heeft hooren noemen. Er bestaat namelijk weinig gevaar, dat door districtsvertegenwoordigers te zoeken de landsbelangen zullen worden opgeofferd aan districtsbelangen, want de geheele volksvertegenwoor- | |
| |
diging beslist, en de beste pleitbezorger van de belangen van een district is hij, die het bewijs weet te leveren, dat districtsbelang in de gegeven omstandigheden bepaald landsbelang is. Men wachte zich slechts voor overdrijving, voor de plompheid van genoemden liberalen afgevaardigde.
Dat de volksvertegenwoordiging niet het volk, maar slechts bepaalde standen, en meer uitsluitend éen stand vertegenwoordigt, is veel erger; het heeft tengevolge dat de belangen van een groot deel der natie niet vertegenwoordigd zijn en blijkens de ervaring ook niet behartigd worden. Spreek niet van de theorie van vertegenwoordiging van het gansche volk; er zijn phrasen genoeg, die slechts holle klanken, leugens zijn, wanneer het op werkelijkheid aankomt. De behartiging van die belangen doet denken aan de rijke dame, die bij snerpende koude uitreed en onder den indruk van de barheid van het weder aan haar knecht last gaf om straks bij haar te komen om geld ten einde turf te koopen voor eenige armen. De knecht had het thuiskomend druk om de paarden te verzorgen op den warmen stal, waar de thermometer vrij wat hooger stond dan in menig arm huisje; hij kwam eerst mevrouw herinneren aan haar bevel, toen deze ontdooid was van het koude ridje en op haar gemak het schoone weder bewonderde; mevrouw vond nu dat het inderdaad niet zoo koud was en de turfbezorging wel achterwege kon blijven. Wij gelooven het gaarne, onze volksvertegenwoordigers zijn niet uit onwil zoo traag in het behartigen van de belangen van de mindere volksklasse, maar zij kennen de diepe ellende van het volk niet; zij hebben er slechts van kennis genomen met een zeer vluchtigen, voorbijgaanden indruk; zelf het goed hebbend, - een mensch is zoo gewoon een ander af te rekenen naar zich zelf, - meenen zij dat anderen het ook zoo kwaad nog niet hebben. Is het daarom dat in ons parlement de zoogenaamde sociale quaestie zoo weinig wezenlijke belangstelling vindt? Is het daarom dat men van den volksnood zich zoo spoedig mogelijk afmaakt en er overheen praat zooals de spin over 't water loopt? Is het daarom dat de afgevaardigde, die het durft wagen van den ernst der tijden in dat opzicht te spreken, verdacht wordt van minder eerlijk bejag op volksgunst?
Maar de behoefte aan uitbreiding van het stemrecht bestaat niet, beweerden zelfs liberale couranten; immers, indien de behoefte bestond, zou zij zich doen hooren; laat ons derhalve ons houden aan het bestaande... en zoo conservatief mogelijk zijn, - had zulk 'n liberale courant er naïef bij kunnen voegen. Dat het feit bestaat, zullen wij niet ontkennen; het volk in den eigenlijken zin van het woord heeft niet gevraagd om op ons Binnenhof te worden vertegenwoordigd, maar wat bewijst dit? Dit, dat het volk van het constitutioneele stelsel nog weinig begrip heeft, of er zich weinig van voorstelt, en derhalve ook het verband niet begrijpt tusschen de mogelijke verbetering van zijn lot en de vertegenwoordiging in 's lands vergaderzaal; misschien ook
| |
| |
wel dat al hetgeen het volk zoo van ter zijde heeft gehoord van de wijze van behandeling der zaken in die volksvertegenwoordiging, het den moed beneemt te hopen dat langs dien weg ooit iets goeds zal worden tot stand gebracht. In doffe bewusteloosheid gevoelt het volk zijn treurigen toestand, en de ontevredenheid van de arbeidende klasse is te gevaarlijker, juist omdat zij geen voorwerp heeft om op te staren als middel ter verbetering. Uit het zwijgen des volks ten opzichte van de bestaande politiek op te maken, dat het geen verandering wenscht, dat het tevreden is met het bestuur, men moet een politieke krantenmaker zijn om zulk een redeneering uit te denken.
Een regeeringsstelsel kan alleen vruchtbaar werken in een land, wanneer het beantwoordt aan zijn beginsel of wanneer althans zooveel mogelijk naar de eerlijke toepassing van dat beginsel wordt gestreefd; waar dit niet het geval is, verwerft en verdient dat stelsel ook niet het vertrouwen; het wordt evenals de monarchie in vroeger dagen gewantrouwd, en is dat wantrouwen mettertijd diep doorgedrongen, dan valt de regeeringsvorm; liberalen en conservatieven moesten derhalve beiden de gestadige ontwikkeling en de eerlijke toepassing van het constitutioneele stelsel boven alles stellen. Beiden zondigen daartegen in vele opzichten en brengen daardoor het stelsel in minachting. 't Is mogelijk dat deze of gene partij door middel van een standen-verkiezing wat langer aan het roer blijft, 't is mogelijk dat of de conservatieven of de liberalen door de partijdige indeeling van de kiesdistricten - een der meest gebruikelijke constitutioneele oneerlijkheden, - het leven eenige jaren rekken, maar zij ondermijnen op den duur niet alleen hun eigen gezag, maar ook dat van het stelsel, en wel niet omdat dit stelsel niet deugt, maar omdat de toepassing verkeerd is, omdat men de gebreken, die het aankleven, - en, wij erkennen, noodzakelijk aankleven, want elk stelsel moet door de ervaring blijken inhoever het bruikbaar is, - niet heeft verbeterd en ook niet wil verbeteren. Wat is een regeeringsvorm, die blijft bestaan tegen de minachting van een natie in? En dat het constitutioneele stelsel, zooals het in den laatsten tijd zich deed kennen, geminacht wordt, is een waarheid. Het monarchale stelsel was in zijn tijd- de noodzakelijke regeeringsvorm; zóo alleen kon toen worden geregeerd, maar dat stelsel is gevallen evenzeer door de misbruiken, die er langzamerhand mede gepaard gingen en die in het stelsel als vast roestten, als door de voortgaande ontwikkeling, en daarmee het ontstaan van nieuwe behoeften bij de volken. Wat de ontwikkeling betreft kan men niet zeggen, dat wij
het constitutioneele stelsel ontgroeid zijn; in tegendeel; het stelsel is buitendien nog jong, wij hebben nauw de eerste proef er mee genomen; maar er dreigt een groot gevaar; wij letten te weinig op de gebreken en daardoor dreigt het stelsel te versteenen, vóor het nog zijn tijd heeft uitgediend; het kan zoo diep zinken in de achting van de weldenkenden, dat het onmogelijk is het weder te verheffen. Het gevaar is grooter dan men wellicht meent;
| |
| |
door een verkeerde toepassing van het constitutioneel stelsel zijn sommige landen reeds zoover gebracht, dat zij zweven tusschen de dwingelandij van een dictator, hetzij Koning, hetzij Keizer, hetzij dezen of genen eerzuchtige, of de verwoestende heerschappij van de demagogie; regelmatige ontwikkeling wordt daar onmogelijk geacht.
Soms lijkt het ons toe, of het constitutioneele stelsel niet ontkomen kan aan de kinderschoenen; het werd geboren uit den strijd tegen de monarchie; van daar dat het aanvankelijk angstig, kleingeestig toezag, of men het wel gaf wat het toekwam; gekibbel over hetgeen de volksvertegenwoordiging rechtens al of niet mocht eischen, was in dien toestand zeer verklaarbaar; maar ook nu het stelsel vasten wortel heeft gevat, nu 't het burgerrecht heeft verkregen en niemand er in ernst aan denkt om die rechten te verkorten, is van dien ouden kinderachtigen aard veel bijgebleven en hakt en hakkelt men over zaken en quaesties, die niet wezenlijk meer bestaan; de afgevaardigden zijn heel blij, wanneer zij van tijd tot tijd eens gelegenheid hebben om hun hooge politiek in dat opzicht te luchten. Het is alsof alleen de politiek daar is om het stelsel, en indien het stelsel maar zuiver blijft, het paard om zoo te zeggen precies getuigd, men over het overige, over hetgeen verder moet volgen, zich zoo ongerust niet behoeft te maken. Men beschouwt in éen woord, wellicht onbewust, het stelsel als doel, en niet als middel; van daar de ontaarding van het stelsel in een spel, waarin de spelers alleen behagen scheppen, maar dat voor de omgeving evenmin winst afwerpt als het vermaakt. Het doel van elken regeeringsvorm moet zijn het belang van het algemeen te bevorderen, de welvaart te doen toenemen, althans weg te nemen wat haar in den weg dreigt te treden, beschaving en ontwikkeling te bevorderen, den mensch zooveel mogelijk mensch te doen zijn. In algemeenen zin wachtte men dit alles van het constitutioneele stelsel; indien wij naar de stem van de kampioenen van dit stelsel hooren, dan had dit veel van den hoorn des overvloeds. Dat menigeen nu lacht om de illusies, die men zich vijfentwintig jaren geleden maakte, laten wij daar; het is een gewone eigenschap van ons menschen om de toekomst te licht te kleuren bij het maken van onze plannen, maar - dat wij na verloop van
vijfentwintig jaren nog zoo weinig verder zijn en nu geheel dreigen te blijven steken, dat had niemand kunnen denken, dat grieft en smart en doet niet zonder vrees aan de toekomst denken. Indien het stelsel niet krank is, zeker zijn zij het, die geroepen zijn het in de eerste plaats toe te passen. De weldenkende leden der Kamer, de niet verpolitiekte, schamen zich over het gepraat en het werk, maar staan machteloos tegenover den boozen geest, die rondwaart en alles afrukt wat zich nog wil verheffen boven den sleur, boven den dampkring van klein individualisme, onvruchtbare politiekerij en laag eerzuchtsspel. En dat
| |
| |
Der kranke, der geschokte maatschappij,
Vol onverschilligheid, alarm en dweperij.
Wij spraken van de kinderschoenen, waaraan de constitutioneelen zich blijkbaar niet kunnen ontworstelen; ook in een ander opzicht is dit waar en wij staan soms verbaasd over de naïeveteit, die men bij hen aantreft. Een der hoofdbeginselen van de liberale partij was de inmenging van den Staat in het maatschappelijk leven zooveel mogelijk te beperken. De wording van het negatieve staatsbegrip laat zich gemakkelijk verklaren; zij was reactie van de bemoeizucht van het vroegere regeeringsstelsel; zag men de wrange vruchten van de bemoeialligheid der regeering, men maakte de voorbarige, wel wat kinderachtige gevolgtrekking, dat het beter zou gaan, naarmate de Staat zich minder inliet met de verschillende belangen. Het was de gulden eeuw voor de volgelingen van Adam Smith; indien men slechts overal de meest volledige vrijheid gaf, zom zich uit den strijd van het eigenbelang van zelf een normale toestand ontwikkelen en vestigen, die geheel beantwoordde aan dat ideaal, dat wij recht hebben ons van het leven voor te stellen, zoo meende men; de Staat was volgens de echte Staathuishoudkunde, een noodzakelijk kwaad, dat zooveel doenlijk moest worden beperkt. De meeste liberalen staan nog op dit standpunt van Adam Smith, en zoo er tal van inconsequenties zijn begaan op politiek gebied en de ervaring leerde dat het onmogelijk was zich streng aan die theorie te houden, lag het evenwel in den aard der zaak, dat het staatsbegrip zich niet kon ontwikkelen en de Staat iets negatiefs werd. Het is derhalve niet meer dan consequent dat de bestaande toestand der maatschappij den liberalen politiekman nauw belangstelling inboezemt; de ervaring doet duidelijk zien, dat de toepassing van het hooggeroemde beginsel van volkomene vrijheid, de maatschappij naar den afgrond voert; rijk en arm, wordt het meer en meer in de maatschappij, rijk en arm, die met kwalijk verholen wrok en wrevel tegenover elkander staan; de haat en verbittering van den minderen stand tegen den meergegoeden
neemt met den dag toe; zoodra hij het toppunt zal hebben bereikt, moet de uitbarsting volgen; wij zien de omwenteling van den vierden stand naderen met langzame maar vaste schreden. Wij herinneren aan de gruwelen van Parijs onder de Commune; zij zijn het voorspel geweest; wat daar is geschied, wordt door duizenden en duizenden verdedigd, geroemd, omdat de overtuiging algemeen wordt onder den minderen stand, dat een vergelijk met de hoogere standen als een hersenschim moet worden opgegeven. Voeg er bij dat onder de meer gegoede standen een bedenkelijke demoralisatie wordt waargenomen, die hen geheel onbekwaam maakt om den zeker te verwachten schok te weerstaan. En toch weten de liberalen op dit alles niet anders te antwoorden dan met den hollen klank: laisser aller, laisser faire; immers bij de vrijheid komt alles te recht!
| |
| |
Het eenige punt, waarop de liberalen hun beginsel van niet-interventie in de maatschappij - altijd behoudens den zooveel mogelijk beperkten politiestaat - prijs geven, zij 't dan ook schoorvoetend en met halve overtuiging, is het onderwijs, maar het is belachelijk, wanneer men de werkelijkheid hier toetst aan de meest bescheiden eischen. Dat de meeste onderwijzers in den letterlijken zin honger lijden en nu en dan de openbare liefdadigheid moeten inroepen, zullen wij daarlaten; wij vragen: welke vruchten geeft het onderwijs, en dan is de algemeene onkunde zeker allertreurigst; in den regel leert men op het platteland en bij de meerderheid ook in de steden werktuigelijk lezen en rekenen, dat voor een goed deel straks weer verleerd wordt, omdat het niet wordt onderhouden; overal stuit men op gebrek aan oordeel, aan gezond verstand, waartoe juist het onderwijs moest opleiden; de letters en cijfers zijn niets anders dan de wielen van een wagen; het oordeel is de kracht, die den wagen in beweging moet brengen; maar wat helpen nu al de letters en cijfers, indien die kracht ontbreekt en de wagen blijft staan? Wij leven vijf en twintig jaren onder het constitutioneele stelsel, dat de eeuw van verlichting en beschaving zou openen, en wij hebben een wet op het lager onderwijs, die gebrekkig werkt, en van den honger rammelende schoolmeesters; een wet op het middelbaar onderwijs, die een verbazende hoeveelheid theoretische vakkennis geeft, voornamelijk van de natuurkundige wetenschappen. Het is algemeen erkend, dat de ontwikkeling van het kind vroeger moet beginnen, wil het lager onderwijs vruchten afwerpen; maar men heeft onder elke liberale regeering gemeend, dat de zorg voor de regeling van goede bewaarscholen, te nietig was om er zich aan te wijden.
De geschiedenis van het constitutioneele stelsel dreigt geheel de geschiedenis te zullen worden van het Christendom; oorspronkelijk een zaak voor het praktische leven, een ander leven voorhoudend aan een door haar verdorvenheid ten val neigende maatschappij, werd er kort na den dood van den stichter een afgetrokken stelsel van gemaakt, dat ruimte gaf om het veroordeelde beginsel der oude wereld onder een anderen vorm weer toe te laten; het oude onzedelijke godsbegrip werd hersteld; de ongelijkheid der standen op nieuw gehandhaafd en voor het beginsel van zelfverloochening en zelfopoffering kwam het streven naar macht en rijkdom; sedert wisselden in de wereld de theologische stelsels elkander af, en waar men in theorie tot het eerste humanisme scheen terug te keeren, bleef feitelijk het inhumane in vorm en daad leven en heerschen. Verstelseld en verkerkt vindt men het ware Christendom het minst daar, waar men den klank er van heeft en het zinnebeeld.
Ook het constitutioneele stelsel heeft slechts recht van bestaan, in zoover het den eisch verwezenlijkt, die het aanvankelijk zich zelf heeft gesteld: dien van een betere regeeringsvorm te zijn door het verspreiden van meer algemeene welvaart, algemeene ontwikkeling
| |
| |
en beschaving; indien het in plaats van dien eisch te vervullen, blijft hangen aan de theorie, aan het stelsel, indien de kracht van liberaal en conservatief uitsluitend wordt besteed aan politiekerij, zooals zoo menig constitutioneel jaar daarvan het voorbeeld levert, indien men feitelijk, zooals Multatuli zegt, slechts geeft:
Een onbesuisd verlangen naar iets beters,
Maar 't middel niet, dat tot het betre leidt.
Ontkenning, zonder kennis... en voor 't misbruik van den adel,
Misbruik zonder adel, verwaand gekakel tegen allen die regeeren,
dan moet de afkeer van het constitutioneele stelsel zoo diep en zoo algemeen worden, dat het bij een eerste en mislukte proeve blijft.
Komt de onvruchtbaarheid van het politieke gestelsel, gepaard met het beginsel van niet-interventie, wat bij een regeering gelijk staat met geen beginsel, duidelijk aan den dag bij de machteloosheid en radeloosheid ten opzichte van de sociale quaestie, niet minder is dit het geval tegenover de kerkelijke quaestie. Het liberalisme heeft altijd weerzin gehad tegen de behandeling van kerkelijke zaken; de groote meerderheid der liberalen had inwendig met de Kerk gebroken en bleef slechts als een vorm van uiterlijke beleefdheid de betrekking met de Kerk aanhouden; was het geen gewoonte geworden de kinderen te laten doopen en aannemen, de betrekking zou ook uiterlijk reeds lang zijn afgebroken; maakte men de aanmerking dat het vasthouden aan den vorm niet van eerlijkheid getuigde, men hoort lachend een excuus; de Kerk achtte het van hare zijde niet noodig op een nadere verklaring aan te dringen. Het liberalisme achtte zich te verlicht om aan de macht der Kerk te gelooven en meende dat het laisser aller een macht, als de Kerk van zelf zou doen ineenstorten. De ervaring, dat elke aanval op de Kerk deze slechts ten goede komt, was mede geschikt om dit beginsel als het toppunt van wijsheid te verkondigen. De ervaring nu slaat dit beginsel telkens in het aangezicht; in weerwil van de theorie der liberalen is de Kerk een macht geworden, die tegen den Staat optreedt en, zich van de door de liberalen vooropgestelde leuze van vrijheid meestermakend, den Staat sommeert aan haar eischen te voldoen op straffe van verbeurdverklaring; in sommige landen is men verplicht om met de Kerk te transigeeren, wil de regeering van haar bestaan verzekerd zijn; in andere landen heeft men openlijk den strijd tegen de Kerk aangegord en moet de kracht van den sterkste beslissen, wie heerschen zal de Staat of de Kerk; elders leeft men in onschuld voort en tracht den strijd te ontwijken en hoopt, zooals ten onzent, dat de beide kerkelijke machten, die van Rome en de Hervorming,
het onderling genoeg oneens zullen blijven om haar krachten niet gezamenlijk tegen den Staat aan te wenden, wat ieder die den aard van het clericalisme kent, onder welk kleed ook, voor een illusie moet houden. Wie een koele berekening maakt van de beide krachten, de liberale
| |
| |
en de clericale, acht een overwinning van de laatste volstrekt niet onmogelijk; hier zwakheid van standpunt, onzekerheid van willen en handelen, weergalooze verdeeldheid, daar vastheid van beginsel, zekerheid van doel, werktuigelijke eenheid, zoodat de massa met een enkel woord wordt in beweging gebracht, door dweepzucht ten strijde ontvlamd, - voor ingebeelde belooning ja, maar waarvan het bedriegelijke meestal niet eer wordt ontdekt, vóor de strijder is bezweken.
Men ziet, in een optimistische beschouwing van de zaken mogen wij ons niet verheugen, maar ons pessimisme strekt zich niet zoover uit, dat wij de toekomst verloren wanen voor de liberale partij; wij willen zelfs toegeven, dat wij wellicht daarom zoo ontevreden zijn, omdat wij onze eischen hooger stellen. 't Is nooit onder een regeeringsvorm volmaakt geweest; elke nieuwe vorm bleek spoedig niet of zeer weinig aan de verwachting te beantwoorden en wij tobben en worstelen voort, het volmaakte zoekend, maar het nooit bereikend. 't Zijn de slechtste tijden niet, waarin veel geklaagd wordt, wanneer namelijk onze klachten het gevolg zijn van de behoefte aan het betere en de wensch naar een meer gezond en krachtig leven zich ook doet kennen door daden. Wanneer wij over de fouten van het constitutioneele stelsel het eens zijn, zullen zij ook worden genezen; allereerst houde de politiek op een zaak te zijn van hooger sfeeren; zij worde praktisch en haar bruikbaarheid aan de praktijk beproefd; de pers is tot heden een maar al te getrouwe afspiegeling geweest van de kamerpolitiekerij; levend als 't ware van die politiek, in de kleingeestige partijschappen en persoonlijke veeten mede betrokken, zweeg zij meestal over de ergerlijkste misbruiken, vooral wanneer de fouten werden bedreven door geestverwanten of door vrienden; wij hebben groote advertentie-bladen, maar zijn in de journalistiek nog zeer ten achter. Soms schijnt het, of er in ons kleine land slechts plaats is voor partijgeschrijf, en al wat zich niet beweegt in het gelid van deze of gene partij, moet worden dood gezwegen. Indien men den naam van Multatuli niet wil noemen, waarom weerlegt men zijn beschuldigingen niet? Sommigen meenen, dat er verbetering in den toestand zal komen, wanneer de groepeering der partijen verandert en zuiverder wordt; wanneer rechts de heilige zeven anti-revolutionairen zich afscheiden van de conservatieven, en wanneer links de eigenlijke conservatieve elementen zich met de bestaande
conservatieven hebben vereenigd om een groot centrum te vormen, dat als regeeringspartij de teugels van het bewind aanvaarden kan. Een andere partijgroepeering moet echter naar ons inzien met ons tegenwoordig Kamerpersoneel tot de ijdele wenschen blijven behooren, omdat de noodzakelijke afscheiding en vereeniging wordt tegengehouden door een geheele geschiedenis van personaliteiten; een anti-revolutionaire of christelijk-historische partij zal buitendien even moeilijk in de Kamer zijn bijeen te brengen als eenige mannen, talrijk genoeg om in alle bescheidenheid een uiterste linkerzijde te vormen. Onze vlucht
| |
| |
moet hooger gaan; er is een standpunt, waarbij al het partijgehaspel als nietig en klein toeschijnt, een standpunt waarbij de politiek niet om de politiek wordt gediend, maar eenvoudig de vraag gesteld langs welken weg de constitutioneele regeeringsvorm dienstbaar kan worden gemaakt aan de verbetering van den maatschappelijken toestand, aan de bevordering van de algemeene welvaart, de toeneming van beschaving en ontwikkeling; indien men op politiek gebied die vragen zich steeds voorlegt, zal men van zelf inzien, dat er veel achterwege kan blijven en er veel gedaan kan en moet worden, in de eerste plaats om een oplossing te beproeven van de sociale quaestie en vooral ook om de toenemende macht te keer te gaan van den vijand der moderne maatschappij, het clericalisme, in Roomsche en Protestantsche kleur.
Men heeft altijd geklaagd, dat ons volk te kerkelijk is om in politieke zaken belang te stellen; langen tijd is dit ook het geval geweest; in de laatste jaren is die kerkelijkheid echter met den dag achteruitgegaan; de Hervormde Kerk moest juist tengevolge van de algemeene onverschilligheid onder de meer ontwikkelden bij de verkiezingen met éen slag overgaan in dompershanden. Wij willen dat feit hier niet beoordeelen, maar nemen er alleen aanleiding uit om te wijzen op de noodzakelijkheid van een ander middelpunt, waarom de krachten zich kunnen aaneensluiten, en dit kan geen ander zijn dan de Staat als de vertegenwoordiger van alle maatschappelijke belangen. De werkzaamheid van den Staat moet worden uitgebreid en, eerst wanneer hij van zijn negatieve rol heeft afstand gedaan, zal hij aansluiting, ondersteuning vinden bij alle weldenkenden, bij hen die van de Kerk-manie, van de clericale dweepzucht zich hebben vrijgehouden.
20 December '73.
noorman.
|
|