De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staatkunde en geschiedenis.De eerste expeditie tegen Atjih.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zooals door een ooggetuige verhaald wordt, niets dan eene vervallen woning, door een bouwvalligen en op vele plaatsen ingestorten muur omringd. Van dáár een kijkje nemende, ontwaart men van de vroegere verdedigingsmiddelen nog slechts eenige metalen stukjes van klein kaliber op hunne affuiten, terwijl het overige geschut half in den grond ligt begraven. En eenmaal bezat de koning van Atjih 2000 metalen kanonnen! Van al die vrouwen, lijfwachten, hofstoet, strijdkrachten, en wat niet al, bleef den toenmaligen sultan niets over dan drie vrouwen en een hoop amfioen-schuivende slaven, die op zijne kosten levenGa naar voetnoot(*). Sic transit gloria mundi!’ Verder deed ik opmerken dat de berichten van latere bezoekers geheel overeenkwamen omtrent den armoedigen toestand waarin zij den sultan en zijne woning aantroffen. In den kraton - door gescheurde muren omringd - zag men hier en daar een enkele lelah op de wallen, terwijl eenig ander geschut half onder de aarde lag bedolven. Elk overblijfsel van vorige grootheid scheen verdwenen; vazallen die hunkeren om zich aan het Nederlandsch-Indisch bestuur te onderwerpen; overal sporen van achteruitgang en verval. Zelfs van het ongelukkig legertje van 300 à 400 Bengalezen en Mooren onder 't bevel van eenige Arabieren en een Engelsch renegaat, vroeger door den sultan onderhouden, was bij de komst der Heeren Loon en Ritter niets meer te zien. Er bestond noch zee- noch landmacht. Zóó was de toestand vóór 1824; zóó was hij nog in 1837, 1857, 1871, ja zelfs in 1873 eenige weken vóór het uitbreken van den oorlog. Dat bij latere bezoeken aan Atjih gebracht, melding wordt gemaakt van eenige duizenden gewapende weerbare mannen, waardoor onze gezanten zich soms met moeite eenen weg wisten te banen, bewijst niets voor het bestaan van eene geregelde krijgsmacht, daar - vooral in de hoofdstad - geen Atjinees ongewapend, maar, meestal zelfs met uitgetrokken zwaard, lans of geweer op straat zich vertoont. Intusschen waren onze troepen onverrichter zake teruggekeerd. De eerste expeditie was mislukt. Dit deed onderstellen dat bovenstaande schildering wel een weinig overdreven, de sultan niet zóó verlaten en van hulpmiddelen ontbloot was als sommige schrijvers het deden voorkomen, en zijne macht, onder zekere omstandigheden, wellicht nog grooter kon wezen dan men zou denken. De rapporten, over het aandoen van verschillende peperhavens door Zr. Ms. stoomschip Djambi in 't laatst van 1871, hadden mij in dat denkbeeld versterkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat die toestand echter, wat de hoofdstad betreft, niet overdreven was voorgesteld en denzelfden indruk van machteloosheid bij een geheel onpartijdig toeschouwer achterliet, blijkt uit een bericht van den generaal Donald Steward, gouverneur der strafkoloniën op de Andaman- en Nicobar-eilanden, die kort voor het uitbreken van den oorlog den sultan van Atjih bezochtGa naar voetnoot(*). Ook hij spreekt van een totaal gebrek aan geregelde troepen, vloot en verdedigingsmiddelen. 't Leger - zegt hij - bestond uit eenige Sepoys, de vloot uit één klein gewapend vaartuig te Pinang in reparatie, de artillerie uit eenige oude of inlandsche gedemonteerde stukken. Zes weken voor den oorlog waren de Atjinezen nog geheel onvoorbereid. De kraton, wiens voornaamste poort, een houten deur zonder hengsels, niets afsloot dan een zoogenaamd paleis en eenige vervallen gebouwen van steen, bamboes en leem, zou volgens dien Engelschen schrijver omringd zijn geweest van wallen, bestaande uit dammen van leem, wier gaten door heggen waren aangevuld. Al moge nu ook deze voorstelling niet geheel juist, en vooral niet vrij van overdrijving zijn, evenals de bewering van generaal Steward dat de bevolking zeer schaars van vuurwapenen voorzien, en het fort aan den ingang der Atjih slechts eene aaneenschakeling van moeras en rijstvelden zoude zijn, komt dit oordeel overigens vrij wel overeen met wat bij ons, omtrent het verdedigingsvermogen van dat rijk bekend was. 't Is eene nadere bevestiging van mijne vroegere meening, uit de geschiedenis van Atjih en een zoo nauwkeurig mogelijk onderzoek naar de strijdmacht der Atjinezen geput, dat de onze ruimschoots tegen de hare opwoog en de Indische regeering, wel verre van den vijand te licht te tellen, veeleer bij het samenstellen der expeditie getoond heeft, op alle eventualiteiten te zijn voorbereid. Toch vonden sommigen zich toen reeds gerechtigd den staf te breken over de door haar genomen maatregelen, omdat zij tot geen gunstig resultaat hadden geleid. Intusschen was de expeditie mislukt: mislukt, niettegenstaande door alleszins bevoegde autoriteiten verklaard was, dat de toerustingen meer dan voldoende waren, en men met vertrouwen den uitslag kon te gemoet zien; mislukt in weerwil van den armzaligen toestand waarin de verdedigingsmiddelen, althans de doode strijdkrachten, in Atjih verkeerden. Waaraan moest zulks worden toegeschreven? Aan wien de schuld? Sedert zijn eenige maanden verloopen, zonder veel licht over die eerste expeditie te verspreiden. Wel vernam men enkele korte berichten, 't zij uit de nieuwsbladen, of door particuliere correspondentie, maar zonder dat op eenigszins officieële wijze iets naders bekend werd. Op den 6den Augustus echter kon men in het bijvoegsel tot de Nederlandsche Staats-courant van dien dag no. 184, het volgende onder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Binnenlandsche Berichten’ lezen: ‘De Javasche Courant van 20 Juni ontleent, - ten vervolge op vroegere mededeelingen, aan een verslag van het Departement van Oorlog - omtrent de krijgsbedrijven te Atjih de volgende bijzonderheden: enz.’ waarop ik later terug kom. Of nu ‘de bijzonderheden’ aan dat verslag ontleend, voldoende zijn om daaruit de plaats gehad hebbende gebeurtenissen in verband met oorzaken en gevolgen te kunnen beoordeelen; of het de redenen doet kennen van het niet slagen onzer troepen; of het antwoord geeft op de vraag ‘aan wien de schuld?’ zal door velen met recht worden betwijfeld. Tevens rijst de vraag: behoort die expeditie reeds in zoo verre tot het gebied der geschiedenis, om eene met juistheid beoordeelende critiek te leveren of een veroordeelend vonnis uit te spreken? Ook deze vraag zal met hetzelfde recht ontkennend worden beantwoord. Daarvoor toch zou men alle officieële gegevens moeten kunnen raadplegen, volledig met den juisten samenhang der zaken, den geheelen samenloop der omstandigheden en met die omstandigheden zelven, benevens een tal van bijzonderheden bekend moeten zijn, die thans nog geheel of gedeeltelijk ontbreken. Daar het mij echter vergund was, behalve de door bovengenoemd en het Koloniaal verslag van 1873 medegedeelde feiten, nog enkele bijzonderheden omtrent een en ander uit betrouwbare bronnen te vernemen, heb ik gemeend ze den lezers van dit Tijdschrift - als een vervolg op mijne vorige artikelen over Atjih - niet te mogen onthouden. Door deze beide verslagen, waarvan het laatste zich aan de vroeger door den Minister van Koloniën overgelegde Nota over de betrekkingen tusschen Nederland en Atjih sedert 1848Ga naar voetnoot(*) gevoegelijk aansluit, en die hier getrouw gevolgd zijn, zullen zij een vrij volledig overzicht over die eerste expeditie verkrijgen. Van critische beschouwingen zal om de reeds vermelde redenen geen sprake zijn, ofschoon de loop der gebeurtenissen meermalen aanleiding zal geven tot het stellen van vragen, in wier latere volledige oplossing, wellicht 't antwoord zal te vinden zijn op het ‘Aan wien de schuld?’ Zonder hier in politieke beschouwingen te treden over 't Sumatratraktaat, het ontstaan van den oorlog, of zelfs de wettigheid der oorlogsverklaring aan staatsrecht of staatsbeleid te toetsen; zonder te wijzen op wat daar vóór en tégen, in en buiten de Kamer der volksvertegenwoordiging, niet zelden onder den invloed van partijbelang of partijgeest is aangevoerd, en waarop misschien later wordt teruggekomen, zullen wij ons hoofdzakelijk tot de plaats gehad hebbende krijgsoperatiën met de daaruit voortgevloeide gevolgen bepalen. 't Was op den 22sten Maart 1873, toen op de ree van Batavia, na eene laatste inspectie der vloot die de expeditionaire troepenmacht zou overbrengen, van het Stafschip William Mackinnon, 't sein tot vertrek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd gegeven, dat Zijner Majesteits stoomschip Citadel van Antwerpen, onder bevel van den kapitein-lt. t/z. J.W. Binkes, het anker op de reede van Atjih liet vallen. De vice-president van den Raad van Indie, den Heer F.N. Nieuwenhuijzen, bevond zich als gouvernements-commissaris aan boord van dien stoomer - door drie oorlogschepen vergezeldGa naar voetnoot(*) - met eene bijzondere zending naar dat rijk belast. Aan het Atjineesche bewind werd opheldering gevraagd nopens zijne verraderlijke en dubbelzinnige handelwijze, speciaal omtrent de verrichtingen zijner gezanten te Singapore. Bij het ontvangen van voldoende ophelderingen, zou omtrent het tot standbrengen eener meer gewenschte verhouding tusschen beide gouvernementen overgegaan, en bij het niet voldoen aan onze rechtmatige vorderingen, de oorlog verklaard worden. De tolk Sidi Tahil, die reeds bij vroegere gelegenheden als zoodanig gefungeerd had, begaf zich met eene den vorigen dag daarvoor in dienst genomen prauw, van een brief aan den sultan voorzien, naar den wal. Aan de vijandige gezindheid der Atjinezen behoefde men niet lang te twijfelen. De bedrijvigheid der visschers op het strand, die bij de aankomst der schepen werd waargenomen, hield al spoedig op, terwijl in hunne plaats eene groote, steeds aangroeiende menigte gewapende lieden zich aan het strand vertoonde, die een paar aan den ingang der rivier gelegen bentings bezette en in allerijl eenige aarden borstweringen opwierp. Met ongeduld werd het antwoord ingewacht waarvan vrede of oorlog kon afhangen. In den avond van den 23sten keerde de tolk met een schrijven van den sultan terug. Het bevatte in stede van eenige opheldering of eene gewenschte toenadering, eenvoudig het bericht dat hij het antwoord afwachtte op zijn brief aan Turkije. ‘Ware het ook niet zoo naar den wensch van het Gouvernement’, - zoo drukte de sultan zich uit - ‘het is tweemaal mijn wensch.’ Den volgenden dag gewerd hem een tweede schrijven van den gouv.-commissaris, onder opmerking dat, met het oog op de krijgstoerustingen van Atjih, geen genoegen kon genomen worden met eenig verwijl en er tot beslissende stappen zou worden overgegaan wanneer binnen 24 uren geen antwoord was ingekomen. Den 25sten werd een brief aan boord gebracht, waarin de sultan, zonder eenige nadere verklaring te geven, zich beklaagde dat men tot hem kwam, vóór de 6 maanden verloopen waren die hij voor het vroeger aangekondigd bezoek van den resident van Riouw had verzocht. Daar het nu duidelijk bleek, dat hij slechts tijd trachtte te winnen om zich beter ten strijde te kunnen toerusten, volgde op 26 Maart 1873 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorlogsverklaring, bij het manifest, in de Javasche Courant van 3 April, en de Staats-Courant van 13 Mei opgenomen. Hiervan werd mededeeling gedaan aan den gouverneur der Straits-Settlements en den Lt.-gouverneur van Prince of Waleseiland, zoo mede aan de te Singapore en Pinang gevestigde consuls van vreemde mogendheden, met geruststellende verzekeringen voor de rechtmatige aanspraken van den handel. Door genoemden gouverneur werd al dadelijk eene proclamatieGa naar voetnoot(*) uitgevaardigd, houdende verbod tegen den uitvoer van wapenen, ammunitie, buskruit, militaire- en scheepsbehoeften naar alle tot Atjih behoorende gedeelten van Sumatra, en kort daarop de Engelsche gunboat Hornet naar de Atjineesche wateren gezonden zoowel tot bescherming der Britsche belangen als tot toezicht op de behoorlijke naleving der bedoelde proclamatie. In den morgen van den 27sten kwam een schrijven in van den sultan met het verzoek om twee dagen uitstel tot het geven van een definitief antwoord, waarin bewilligd werd ten einde elke vredelievende oplossing in de hand te werken, met beding, dat van stonde af de krijgstoerustingen aan den wal zouden gestaakt worden. Toch was een granaatschot noodig om de gewapende Atjinezen het strand te doen ontruimen; en toen den volgenden morgen de werkzaamheden aan de bentings op nieuw begonnen, werd van de Citadel van Antwerpen een langzaam vuur geopend. De termijn van uitstel verstreken zijnde, zonder antwoord te ontvangen, werd een drietal granaten uit de getrokken pivotstukken, als waarschuwing in de richting van den kraton gelost. Hoewel deze niet te zien was, werd door hoekmetingen op een in de nabijheid staanden boom, de afstand van den kraton op ongeveer 3600 meters bepaald. Tevens was een geregeld vuur op de strand-versterkingen geopend, dat met tusschenpoozen ook den volgenden dag aanhield. Op den middag van den 31sten ontving de gouv.-commissaris een even ontwijkend antwoord als vroeger, en toen ook een nader uitgelokt schrijven van dien vorst, den 1sten Mei ontvangen, tot geen voldoende verklaringen leidde, werden de onderhandelingen afgebroken. De mededeeling hiervan aan den sultan bleef onbeantwoord. Volgens de berichten van Sidi Tahil, was een krachtige wederstand te verwachten, en scheen men zeer verbitterd op den sjahbandar, die als de bewerker van den tegenwoordigen toestand werd beschouwd. Door verschillende Atjineesche grooten ernstig bedreigd, durfde hij zich niet buiten het verblijf van den sultan wagen. In weerwil van eene hoogst vijandige stemming der XXII Moekims (op en tegen de bergen gelegen), waren de XXV ons goed gezind en tegen den oorlog, terwijl men het daarover in een derde district, de XXVI Moekims, nog niet eens was. De ons toegedane Panglima der XXV Moekims, Sia-Oelamah | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of Nik Radja Moeda Setia, drong in een brief aan den gouv.-commissaris er op aan, zijn schoonvader den Radja Moeda van Troemon, te doen ontbieden, en gaf de verzekering dat hij - wat zijn land betreft - niet anders wenschte dan zich ‘bij de Compagnie te voegen.’ Intusschen was de Citadel van Antwerpen op den 31sten Maart naar Pedro-punt opgestoomd, en ofschoon hier en daar witte vlaggen werden opgestoken, waarom de gewapende stoombarkas op den wal aanhield ten einde zoo mogelijk onderhandelingen aan te knoopen, moest ze, tengevolge van de vijandige en dreigende houding der op het strand verzamelde bevolking, onverrichter zake terugkeeren, terwijl eenige schoten op de dáár vereenigde prauwen werden gelost. Verder bepaalden zich de werkzaamheden van het eskader, in afwachting van de aankomst der expeditionaire troepenmacht, tot eene strenge bewaking der kust en het beschieten, waar noodig, van de vijandelijke bentings. Tegen den middag van den 5den April liet de transportvloot, die zich te Pinang vereenigd had, het anker op de reede vallen, spoedig door Zr. Ms. stoomschip Soerabaja gevolgd, aan welks boord de kapitein t.z. J.F. Koopman zich bevond die, op de Djambi overgaande, terstond het bevel over de maritieme middelen in de wateren van Atjih aanvaardde, waarbij den 7den en 8sten April Zr. Ms. stoomschip Sumatra en de gouvernements-stoomer Bronbeek zich aansloten. Gedurende de vrij voorspoedige reis, waarbij de gezondheidstoestand zeer voldoende was geweest, waren aan de bevelhebbers verschillende instructiën gegeven, zoowel met het oog op de gedragsregelen vóór, in en na het gevecht, als om brandstichting, verwoesting, enz. tegen te gaan. Onmiddellijk na hunne aankomst begaven zich de commandanten der zee- en landmacht naar den gouvernements-commissaris, ten einde verdere maatregelen te beramen, en werd den opperbevelhebber, generaal-majoor J.H.R. Köhier, door dezen medegedeeld, dat door de Atjinezen - tot eene hardnekkige verdediging besloten - geduchte toebereidselen tot tegenweer werden gemaakt. Aan de oostkust der Atjih was een kamp opgericht waarvan de bezetting door den commandant der Citadel van Antwerpen op 500 man werd begroot, en volgens de berichten van den tolk werd aan de monding der rivier eene macht van 3000 man verzameld, welke tot 25,000 (?) zou worden opgevoerd. In den vroegen morgen van den 6den April waren 16 gewapende sloepen met de beide disponibele stoombarkassen achter Zr. Ms. stoomschip Djambi onder bevel van den kapitein lt. t.z. Binkes vereenigd, om den opperbevelhebber en zijn staf met twee Europeesche compagnieën van het 12de bataljon tot het doen eener gewapende verkenning naar den wal over te brengen, terwijl van datzelfde bataljon nog twee inlandsche compagnieën gereed werden gehouden, om zoo noodig de verkenning te versterken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de sloepen werd, al roeiende naar het strand, een goed onderhouden vuur op den vijand gericht, terwijl de Coehoorn en Siak, met 4 kruisbooten op sleeptouw, met hun schrootvuur de landingsplaats schoon veegden. Tegen 9¼ uur bereikten de sloepen het strand, door een heftig geweervuur ontvangen, dat niet minder krachtig werd beantwoord. ‘Vooral de Coehoorn, door den luitenant ter zee J.J. Engelvaart gecommandeerd, manoeuvreerde onder het vuur van 's vijands geschut zeer doelmatig: de batterij werd vlug en nauwkeurig bediend’, en terwijl stoomschepen en kruisbooten uit licht geschut werden beschoten, kwamen op het daartoe gegeven sein omstreeks 9½ ure ook de twee inlandsche compagnieën met den bataljons-commandant (overste Van Thiel) en den 1en luitenant Schneither aan den wal. Door de eerst gelande troepen werd al spoedig eene versterking genomen, en van daar door den generaal en den chef van den staf kolonel A.W. Egter van Wissekerke het terrein verder in oogenschouw genomen, terwijl de kapitein der verkenningen Van Balluseck met de hem vergezellende opnemers het doorloopen terrein zooveel mogelijk in teekening bracht. De beide door den kolonel E.C. van Daalen in reserve opgestelde compagnieën deden iets later meer westwaarts eene verkenning, waarbij eenige, uit een kampong-rand gedane, vrij hevige aanvallen krachtig werden afgeslagen. Door een sein van de Soerabaja gewaarschuwd, dat de vijand zich in grooter aantal begon te verzamelen, waarop zij haar vuur wenschte te openen, keerden ook deze compagnieën naar de landingsplaats terug. Het embarkement had zonder stoornis en in de beste orde plaats. Een oogenblik later werd een sterk geschut- en geweervuur uit het oostelijk steenen fort met goed gevolg door de juist treffende kogels van de vloot beantwoord. Zoo trof een schot uit de Citadel van Antwerpen den vlaggestok van het fort, die echter onmiddellijk weder werd opgericht. Den vijand werden vrij belangrijke verliezen toegebracht, en omstreeks één uur waren onze troepen met slechts vier gekwetsten weder aan boord. Is het reeds vreemd eene eerste verkenning van een genoegzaam geheel onbekend vijandelijk terrein te zien ondernemen met twee compagnieën infanterie - later met twee anderen versterkt - door of onder de onmiddellijke leiding, èn van den opperbevelhebber, èn van den chef van den staf, èn van den hoofd-officier die geroepen is den eerste eventueel te vervangen, zoodat bij een ongelukkigen afloop of eene ernstige ontmoeting met den vijand, de expeditie reeds vóór den aanvang der operatiën van hare voornaamste bevelhebbers kon worden beroofd, even vreemd is het, waarom niet meer en beter partij getrokken is van die zoo gunstig geslaagde verkenning. Vier compagnieën toch zijn gelukkig geland en hebben, zonder veel tegenstand te onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden, zich van eene versterking meester gemaakt. Waarom die niet bezet en alzoo voet aan wal gehouden? Waarom van de toen beschikbare transportmiddelen geen gebruik gemaakt om vivres en meer troepen te ontschepen, en daarmede voortgegaan nu de landing ook van het strand kon worden ondersteund? Waarom die vier compagnieën - men zou haast zeggen - doelloos heen en weer te zenden? Waarom de reeds verkregen voordeelen weder opgegeven? Ziedaar vragen die zich al aanstonds bij de lezing der stukken opdoen. Er was inmiddels besloten de landing op den 8en te doen plaats hebben. Den volgenden dag werden de transportschepen zoo dicht mogelijk onder den wal gesleept om het landen der troepen gemakkelijk te maken, en het oostelijke fort door de Coehoorn en de Marnix beschoten, ten einde het opstellen van geschut te beletten. Den 8sten, 's morgens ten 5 ure, verzamelden zich de gewapende sloepen en 4 stoombarkassen die, onder bevel van den overste Binkes, nauwelijks een uur later het strand in linie naderden; de linkervleugel door het vuur der oorlogschepen, de rechter door dat der kruisbooten ondersteund. De sloepen der ingehuurde transportschepen werden tevens door de Coehoorn en de Siak zoo dicht mogelijk bij den wal gesleept. Omstreeks 8 ure waren de eerste troepen, onder het vuur der forten, gedebarkeerd. De Atjinezen, van alle zijden aangesneld en zich met de klewang in de vuist in dolle woede op de bajonetten werpende, werden door een geregeld geweer- en geschutvuur ontvangen, waarbij de achterladers uitstekende diensten bewezen. De puntgranaten der stoomschepen en het kartetsvuur van de Sumatra en de Coehoorn deden almede eene geduchte uitwerking onder de voorvechters, die met eene bewonderenswaardige doodsverachting den kogelregen van dat moorddadig snelvuur trotseerden. Toen het strand was schoongeveegd, hadden zij het overwicht onzer vuurwapenen, en de Nederlandsche troepen den onstuimigen moed hunner bestrijders leeren kennen. Een half uur later was de marine-landingsdivisie, 450 man sterk, (waaronder het personeel voor ambulance- en transportdienst) ontscheept. Men had hierbij het verlies van den adelborst 1e klasse B.H. Zimmer te betreuren. Doodelijk gekwetst, overleed hij den volgenden dag aan de bekomen wonden. Inmiddels werden de gelande troepen opgesteld, en de manschappen, ter bewaking der gewapende sloepenmacht achtergebleven, hadden al spoedig een paar sloepen bemand om den rechtervleugel te ondersteunen, terwijl de Sumatra een lastig lelah-vuur tot zwijgen bracht, even als de wèlgerichte schoten van de Citadel en de Marnix een hevig vuur, omstreeks 10 uur tegen de debarkeerende troepen uit het oostelijk fort (Kotta Kalaut?) geopend, deden ophouden. Volgens het algemeen denkbeeld waarop de debarkements-regeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegrond was, zouden de twee eerst landende bataljons (het 3de en het 12de) de beide vleugels der aan het strand ingenomen stelling in de richting der vroeger gedane verkenning dekken, en het centrum zich in de richting van een bij diezelfde gelegenheid opgenomen land-inwaarts gaand voetpad voorwaarts begeven. Aan den linkervleugel, stuitte het 12de bataljon al vrij spoedig op de oostelijke versterking, die niet omgetrokken kunnende worden, en na vruchteloos door de artillerie - voor zooverre zij gedebarkeerd was - bestookt te zijn, ook de aanvallen onzer infanterie, waarbij de achtereenvolgens gelande troepen in 't gevecht kwamen, hardnekkig wederstand bleef bieden. Hoewel tegen 3 uur een tweede aanval op het fort werd gedaan, thans door het vuur der stoomschepen Sumatra en Coehoorn ondersteund, die onder den wal tegelijk met de troepen avanceerden, was het vijandelijk vuur zóó hevig, dat de aanvalscolonne een paar uren later genoodzaakt was andermaal terug te trekken. Onzerzijds sneuvelden 9 minderen, en werden 46 - waaronder 5 officieren - gewond. Later bleek het, dat de Atjinezen 80 dooden hadden achtergelaten. Hier vraagt men zich onwillekeurig af, of het raadzaam was, toen eene omtrekkende beweging ten eenenmale ondoenlijk werd geoordeeld, tegen een zóó hardnekkig verdedigd en met steile muren voorzien front, een stormaanval te wagen zonder door een voldoend artillerievuur te zijn voorbereid? Toen de opperbevelhebber omstreeks 5 uur aan wal kwam, was door den kolonel Van Daalen reeds last gegeven den om aanval te staken, en hadden de troepen eene bivouac-stelling ingenomen die zich ter weerszijden van de landingplaats, langs eene vóórliggende lagune, tot aan de eerste westelijke versterkingen uitstrekte. Nadat het vijandelijk vuur had opgehouden, namen de onder stoom zijnde schepen beoosten het bivouac eene standplaats in, behalve de Siak en de Bronbeek - dien dag ten 11 uur aangekomen - die hun anker meer westelijk lieten vallen. Het debarkeeren der troepen, artillerie, enz. werd onafgebroken voortgezet, waarbij de stoombarkassen zeer goede diensten verrichtten, en hoewel de cavalerie en een gedeelte artillerie tengevolge van eenige zwarigheden vooralsnog niet ontscheept konden worden, had de landing met de meeste orde plaats gehad, en de bekomen schade was gering, ofschoon de Citadel een twaalftal kanonschoten in romp en tuig kon aanwijzen. De aan wal gebrachte voorraad water werd door den onvermoeiden ijver van den kapitein Romswinckel nog gedurende den nacht - die overigens vrij rustig voorbijging - behoorlijk onder de troepen verdeeld. Gelukkig verkreeg men een paar dagen later, door het inslaan van Norton-pompen, genoeg water in het kampement om het overbrengen van watervaten van de schepen te doen staken, waarvan de voorraad bijna was uitgeput. Inmiddels was den commandant der zeemacht medegedeeld, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opperbevelhebber het wenschelijk achtte, aangezien 't muurwerk van het oostelijk-fort voor eene bestorming te steil en eene omtrekking niet mogelijk was, hierin door de schepen bres te doen schieten om er zich daarna meester van te maken. Dien ten gevolge hadden de stoomers in den vroegen morgen van den 9den April de onderstaande positie ingenomen: Na een geregeld vuur op de westelijke facen van het fort geopend te hebben, begonnen vrij spoedig geheele stukken muur af te vallen, en was de bres weldra voltooid. Daarna rukte het bataljon barissan (Madureesche schutterij) benevens de vier houwitsers en een peloton mineurs tegen het fort op, dat echter reeds door de Atjinezen was verlaten, en door het linker half-bataljon onder den luitenant-kolonel de Rochemont bezet bleef, terwijl de overige troepen naar het bivouac terugkeerden. Dienzelfden dag werd onder bevel van den majoor Knoote door drie compagnieën van het 9de bataljon, twee pelotons der landings-divisie met eene sectie mineurs - die vooruit was gegaan om de voorliggende brug zooveel mogelijk te verbeteren - eene offensieve verkenning in de richting van den kraton gedaan, waarbij geen weerstand werd ontmoet. Tegen 2 uur in het bivouac teruggekeerd, bracht de commandant, hoewel de verkenning voor den verderen marsch van minder beteekenis was geweest, de betrekkelijk belangrijke tijding mede, dat de kampongs aan de overzijde der lagune, en het daar tot verdediging zeer geschikte terrein geheel verlaten en op geenerlei wijze tot wederstand ingericht waren. Er werd dan ook besloten den volgenden dag met de hoofdmacht in die richting op te rukken, en men ging ijverig voort met het ontschepen van troepen, munitie, vivres, enz., waarbij dikwerf handen en vooral de noodige ontschepingsmiddelen te kort schoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat oprukken, recht op het doek af, zonder met de verdedigings middelen van den vijand bekend te zijn, zonder een behoorlijk verzekerde positie aan het strand en veilige gemeenschap met die operatie-basis, zonder de volledige ontscheping van vivres en munitie, was aan velerlei bedenkingen onderhevig. Is het niet alsof ‘spoed’ tot wachtwoord, tot sein dient, en een eisch geworden is die alles beheerscht? Spoed was zeker noodig om de krijgsverrichtingen vóór het invallen van den ongunstigen moesson ten einde te brengen; spoed werd vereischt om den vijand geen tijd te laten om zich meer te versterken en zijne strijdkrachten op het bedreigde punt te concentreeren; maar spoed, hoe gewenscht ook, mag in geen geval nadeelig op den goeden uitslag terugwerken, of kunnen bijdragen om het beoogde doel te doen mislukken. Reeds bij den opmarsch op den 10den April bleek spoed in zooverre nadeelig te zijn, dat de brug nog niet de genoegzame sterkte bezat om de artillerie er over heen te brengen zonder het materieel uit elkander te nemen, en zelfs minder bruikbaar was dan men zich had voorgesteld. Volgens de gegeven bevelen, bestond de voorhoede uit het 3de bataljon infanterie met eene sectie houwitsers en een peloton mineurs; de hoofdtroep uit de marine-landingsdivisie (zonder geschut), eene sectie houwitsers met 4 mortieren, de 4 eerste compagnieën van het 9de bataljon en het rechter half-bataljon barissan, waarop de koelies volgden met vivres voor één dag, munitie, officiersgoederen, enz. terwijl de achterhoede uit de 5de en 6de compagnieën van het 9de bataljon was samengesteld. Aan het strand waren ter bezetting van de oostelijke versterking, onder bevel van den kolonel Van Daalen achtergebleven: het 12de bataljon, het linker half-bataljon barissan, de cavalerie (in den loop van dien morgen geheel ontscheept), de halve veldbatterij met 4 mortieren van de bergbatterij en de halve compagnie mineurs, die met de geheele vernieling van de sterkte belast was. Aan de overzijde van het defilé, door meergemelde smal toeloopende lagune gevormd, werd na het overtrekken van een pasarplein al spoedig de sawah bereikt, zonder dat de marsch door den vijand werd bemoeilijkt, niettegenstaande het omliggend terrein hem daartoe de meest gunstige gelegenheid aanbood. De uitgestrekte kampongs schenen geheel verlaten; eenige Atjinezen sloten zich vrijwillig bij onze troepen aan, terwijl een paar anderen zonder wederstand gevangen werden genomen. Alvorens de colonne verder te volgen dient te worden opgemerkt, dat hoewel het algemeene doel van den opmarsch - tot de vijandelijke werken door te dringen en er zich meester van te maken - door den opperbevelhebber was aangegeven, hij zich bij de onbekendheid met de ligging dier werken onthouden had eenige nadere gedragslijn voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te schrijven; zich voorbehoudende naar omstandigheden te handelen of nadere bevelen te geven. Bij eene kleine terrein-afscheiding, waar de generaal eene geschikte plaats vond om de voorliggende vlakte goed te overzien, werden onze troepen al spoedig bestookt uit een kampongrand die de sawah ter rechterzijde begrenst. Te gelijkertijd stootte de voorhoede op de versterkte missigit, en het gevecht ontwikkelde zich aan alle zijden, waaraan achtereenvolgens door de artillerie en de beide bataljons werd deelgenomen. De tegenstand was hardnekkig en de geheel steenen ringmuur maakte eene bestorming ondoenlijk. Omstreeks 1 uur echter gelukte het aan de artillerie de missigit met lichtkogels in brand te schieten. Nauwelijks breken hier en daar de vlammen uit of de ringmuur wordt door onze dapperen beklommen en de versterking door den vijand ontruimd. Tegen 2 uur was zij geheel in hun bezit; maar dat bezit bleef niet onbetwist, en de troepen bleven, om en bij de van alle kanten bestookte missigit in een vrij hevig vuurgevecht gewikkeld dat tot omstreeks 5 uur aanhield. Zij werden èn uit den kraton èn van de overzijde der rivier beschoten. Intusschen was last gegeven om een peloton cavalerie, en ter gelegener tijd, ook de meer achterwaarts geplaatste ambulances en koelies met het halve bataljon barissan te doen aanrukken. Toen de opperbevelhebber het noodig oordeelde, wegens de groote vermoeidheid der troepen, den strijd voorloopig te staken, schijnt zijn plan te zijn geweest, het meest afgematte gedeelte in de missigit terug te trekken, ze door versche of minder vermoeide te doen vervangen om zich dáár staande te kunnen houden, en met de overigen meer achterwaarts een bivouac te betrekken. Bij de terugkomst van den chef van den staf, die inmiddels de noodige bevelen voor de bivouac-stelling gegeven had, vernam hij tot zijne bevreemding, dat de generaal, op grond van de reeds doorgestane vermoeienissen en om zijne macht gedurende den nacht niet te verdeelen, van het bezet houden der missigit had afgezien, en den daar bevelvoerend en officier, overste Binkes, last had gegeven ze te verlaten. Als men betrouwbare berichten gelooven mag, zou de overweging of de barissans - die hij aanvankelijk voor vervanging bestemd had - in eene zoodanig bedreigde positie wel geheel te vertrouwen waren, op dit gewichtig besluit misschien niet zonder invloed zijn gebleven. Nog vóór de duisternis geheel was ingevallen, hadden onze afgematte troepen in de onmiddellijke nabijheid (op omstreeks 800 pas benoorden die moskee) het bivouac betrokken, met de reeds in den loop van den dag gevestigde ambulance tot middelpunt. Onze verliezen waren betrekkelijk gering: zij bestonden uit 10 gesneuvelden en 30 gekwetsten. De luitenant t.z. 1e klasse Engelvaart was bij het bezetten van de missigit ten gevolge der hitte en doorgestane vermoeienis aan eene beroerte bezweken. Aan het strand bleef alles rustig; op de ree heerschten leven en be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drijvigheid; stoombarkassen en sloepen waren nauwelijks toereikend voor de transport- en communicatiediensten. Aan de gevraagde versterking van officieren voor de landings-divisie werd gevolg gegeven, en op hun verzoek de luitenant ter zee 1e klasse H.D. Guyot, luitenant ter zee 2e klasse R.C. van der Meulen, benevens de adelborsten 1e klasse C. Meijboom en H.M. Speelman er bij overgeplaatst. Zoowel op de reede als aan den wal liet de gezondheidstoestand weinig te wenschen over, en de zeemacht verleende uitstekende diensten, ofschoon men op de stoomschepen niet zonder zorg de groote vermindering der munitie bespeurde. Men achtte het noodig de soldaten den volgenden dag rust te verleenen, levensmiddelen aan te voeren, brandgranaten aan de marine te vragen, waaraan den vorigen dag de behoefte was gebleken, en de gekwetsten naar het strand over te brengen. Vóór alles evenwel moest een treurige plicht worden vervuld. Weldra stonden dan ook de troepen gereed om het stoffelijk omhulsel van de gesneuvelden grafwaarts te dragen, en de laatste eer aan den gevallen krijgsmakker te bewijzen. Daar staan zij rondom twee geopende graven geschaard en zien huiverend er in neer, de mannen, die gisteren voor geen gevaar terugdeinsden, den dood niet telden en ook straks weder hun leven veil hebben voor koning en vaderland. Zij zien er huiverend in neer, want dat kille graf kan al spoedig ook hunne laatste woning zijn, zonder dat hun de laatste strijd door eene geliefde stem verzacht en het gebroken oog door eene ouder- of vriendenhand zal worden gesloten. Ook zij hebben al wat hun lief en dierbaar is, misschien voor eeuwig vaarwel gezegd; is het wonder dat bij die gedachte, en daar een traan als ter sluiks langs de bruin geblakerde wang neerviel, toen de bevende hand naar de spade greep, om die wijd geopende groeve te vullen? 't Is een plechtig oogenblik als op het slagveld de ruwe oorlogskreet in eene eerbiedige stilte overgaat, als de rust des doods er heerscht en de grond is opgedolven om de gevallen offers te ontvangen. 't Is een oogenblik dat nimmer wordt vergeten. Een handvol aarde nog en de graven zijn gevuld, de laatste liefdedienst is verricht, de laatste eer aan de dooden bewezen. Wie zou thans aan de beurt zijn om hen te volgen? Helaas! de man die in dit plechtig uur hun allen was voorgegaan, de opperbevelhebber, zou tot de eersten behooren die onder 't doodend lood moesten vallen; reeds waren zijne uren geteld. Intusschen werd het kampement eenigszins oostelijk opgeschoven, in beteren staat van verdediging gebracht en onafgebroken van vivres en verdere benoodigdheden voorzien, in weerwil dat de transport-dienst zoowel door de hevige branding op het strand als door den sterk om de Oost loopenden stroom, dikwijls met vele moeilijkheden had te kampen. De stoombarkas no. 1, twee dagen te voren op het strand geraakt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was weder vlot gebracht, de stoomer Cores de Vries naar Pinang gezonden tot het overbrengen van depêches en het innemen van drinkwater, terwijl de overige transportschepen tot meerdere veiligheid wat westelijker opgesleept en gedurende den nacht door gewapende stoombarkassen bewaakt werden, aangezien men voor eene verrassing uit het fort aan de monding der Atjih beducht was. Eene poging van den opperbevelhebber, om den toeankoe Setia, die zich ons genegen noemde, over te halen om zijne onderhoorigen aan te sporen tot het ter markt brengen van levensbehoeften en andere benoodigdheden, werd met allerlei uitvluchten beantwoord. In den avond van dien dag was een bericht aan den legercommandant afgezonden, waarin van de tot daartoe plaats gehad hebbende operatiën verslag werd gedaan, en de generaal zijn plan te kennen gaf, den volgenden dag naar den kraton op te rukken, met de bijvoeging: ‘alwaar volgens de geruchten de wederstand niet zeer groot zal zijn’. De ongegrondheid van dat gerucht zou maar al te spoedig ten onzen nadeele blijken. Toen den volgenden dag, zeer vroegtijdig zijne nadere bevelen voor den opmarsch werden gevraagd, gaf de opperbevelhebber den chef van den staf te kennen, voor heden van den aanval te hebben afgezien, om zich vooraf te overtuigen of het mogelijk zoude zijn door eene omtrekkende beweging den kraton te bereiken zonder de missigit te hernemen. Hij had daartoe te eerder besloten, omdat het hem niet gelukt was uit de aanwijzingen der gidsen, in verband met de voorhanden zijnde terreinopgaven, eene genoegzame kennis omtrent den naar den kraton voerenden weg te verkrijgen. Dientengevolge werd onder de bevelen van den majoor Knoote eene verkennings-colonne uitgezonden sterk drie compagnieën van het 9de bataljon, die, vergezeld van den chef der verkenningen en eenige opnemers, zou trachten door in zuidelijke en daarna in oostelijke richting in het tegenover het bivouac gelegen terrein door te dringen, eenen anderen en beteren weg naar den kraton te vinden, zonder daarbij tot offensieve bewegingen over te gaan, wanneer dat voor het doel niet bepaaldelijk noodig was. Gelijktijdig werden ook in andere richtingen kleine verkenningen met eenige grassnijders uitgezonden, ten einde meerdere kennis van het terrein en eenig voedsel voor de paarden op tedoen, terwijl tevens een transport naar het strand vertrok om vivres te halen, met last twee compagnieën van het 12de bataljon vandaar op te zenden. De te 8 uur opgerukte verkenningscolonne keerde tegen den middag terug, na van 9½ uur af door den van alle zijden oprukkenden vijand bestookt te zijn, waarbij de achterladers op nieuw goede diensten bewezen en den vijand herhaaldelijk met groot verlies deden afdeinzen, terwijl dat aan onze zijde zeer gering was. Zij bracht het bericht, dat, zoo men al inderdaad op het einde van den marsch, tusschen geboomte en struiken door, in de verte muurwerk en wallen had ontwaard, waarschijnlijk tot den kraton behoorende, het doorloo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen terrein zoodanig met dubbele heggen en hindernissen was doorsneden, dat een geregeld oprukken langs die zijde met groote bezwaren zou gepaard gaan. De overige opnemers waren reeds vroeger teruggekeerd of hadden zich bij de colonne aangesloten zonder iets belangrijks te kunnen mededeelen. Omstreeks 2 uur opende de vijand aan alle zijden het vuur, voornamelijk tegen den kampongrand aan de noordzijde, waar de marine en een gedeelte van het 3de bataljon, en tegenover de westzijde, waar de barissans waren opgesteld. Aan beide zijden vooruitgeschoven, gelukte het onze troepen den vijand terug te dringen, wat aan de westzijde tot een scherp gevecht aanleiding gaf, waarbij onder anderen de (inlandsche) luitenant-adjudant der barissan Djojo Sasmito sneuvelde. Ook hier zou, in weerwil van menig blijk van individueelen moed, het vooruitgaan van 't geheel te wenschen hebben overgelaten, waardoor het vertrouwen op die barissan niet werd vermeerderd. Aan de andere zijden bepaalde zich de strijd meer tot een verwijderd vuurgevecht, hetwelk langzamerhand ophield. De 2 compagnieën van het 12de bataljon, omstreeks dien tijd in het bivouac aangekomen, werden als algemeene reserve achter een der frontlijnen geplaatst. Hoewel door een helderen maneschijn begunstigd, maakten de genomene veiligheidsmaatregelen het steeds waakzaam blijven van een belangrijk gedeelte der troepen noodzakelijk. De 13de April ving aan met eene allerhevigste regenbui die ruim een uur duurde, op het bijna geheel ongedekte, in kleigrond gelegen bivouac zeer ongunstig werkte en het verbinden en wegzenden der geblesseerden vertraagde. Om 8 uur echter was het transport gereed, waarbij zich, behalve eene compagnie van het 9de bataljon, de landingsdivisie bevond, die verder aan het strand verblijven en bij den hoofdtroep door nog twee compagnieën van het 12de bataljon vervangen zou worden. Ook tot opzending van munitie en de overige cavalerie waren de vereischte bevelen medegegeven. Daarna had de plechtige begrafenis der gesneuvelden plaats, en werd na eenige bespreking met de korpscommandanten, waarbij de chef van den staf voorstelde onmiddellijk voorwaarts te gaan, door den opperbevelhebber bepaald, dat den volgenden dag vroegtijdig naar de missigit zou worden opgerukt. Behoudens nog eene hevige regenbui, die het bivouac in een modderpoel herschiep, en eene kleine verkenning naar een huis in de noord-westwaarts gelegen kampong, waar, gelijk gezegd werd, munitie enz. verborgen was, doch welke tocht weinig resultaat opleverde, ging de dag en ook de nacht vrij kalm voorbij. Op den 14den April rukte des morgens ten 5 ½ uur het 3de bataljon ten aanval vooruit, geformeerd in drie colonnes van twee compagnieën, op elk der vleugels gedekt door eene compagnie van het 9de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bataljon (achterladers), terwijl de artillerie (eene sectie houwitsers en de vier mortieren) met hare dekking, eene compagnie van het 9de, eenigszins meer achterwaarts was opgesteld, gereed om op de eerste aanvraag op te komen. Bij de tot stormen bestemde colonne waren de mineurs met stormladders ingedeeld - buskruit en ontstekingsmiddelen werden eveneens gereed gehouden. Nadat door de stormcolonne de muur van de missigit was beklommen, en bij 's vijands hardnekkigen wederstand eerst nog twee compagnieën achterladers en daarna nog een derde in het gevecht waren gebracht, was tegen 7 uur de moskee genomen en bezet (bij deze gelegenheid sneuvelde de luitenant Vogelenzang), waarna de positie door den chef van den staf in oogenschouw genomen en, hoewel ver van veilig, nochtans geschikt bevonden werd, om ook de overige troepen, de ambulance en den verderen trein op te nemen. Tevens werden maatregelen getroffen om ze door afsluiting, en het maken van eene gemeenschapsopening in den westelijken muur, zooveel mogelijk te verbeteren. De opperbevelhebber, hiervan onderricht, en zich vereenigende met het voorstel om aan die verdere oprukking gevolg te geven, ging omstreeks 8½ uur met den chef van den staf de stelling rond, en ontving aan de grootendeels ongedekte, naar 's vijands werken gekeerde voorzijde een schot in de borst, dat binnen weinige minuten een einde maak te aan zijn leven. De chef van den staf, tijdelijk het bevel op zich nemende, zond door eenen stafofficier, die tevens persoonlijk de noodige inlichtingen omtrent den toestand kon geven, bericht aan den kolonel Van Daalen, die als oudste officier den opperbevelhebber moest vervangen. Terwijl aan de nog in het oude bivouac verblijvende troepen last was gezonden dadelijk op te rukken, werd het lijk van den generaal, vergezeld van een zijner adjudanten (den luitenant-ter-zee Marinkelle), te gelijk met een transport geblesseerden, naar het strand gezonden, en daarna alles in het werk gesteld om, door inbrenging eener kleine borstwering (van het bijeen verzamelde hout) aan de open voorzijde, opruiming van belendend struikgewas en van een paar huizen, de positie een meer defensief vermogen te geven; eene verbetering die, onder het voortdurend vuur van den vijand, door den ijver zoo van de mineurs als gedeeltelijk van de troepen zelve tot stand werd gebracht. Daarna werden zij zoo bedekt mogelijk in de missigit opgesteld. De cavalerie, afgezonden op een zich aan de achterzijde (in de richting van het verlaten bivouac) verzamelenden troep vijanden, die ijlings de oppervlakte verliet en naar den kampongrand terug week, had bij die gelegenheid zeven gewonden bekomen. In den namiddag kwam de kolonel van Daalen, van zijnen adjudant vergezeld, met het transport dat vivres en munitie aanbracht - in de missigit aan, nam het bevel der troepen op zich, stelde zich onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorlichting van den chef van den staf op de hoogte der positie en gaf de bevelen voor den volgenden dag. Een vooraf beraamd plan van handelen of op welke wijze de aanval te regelen en te besturen, schijnt niet te hebben bestaan, en uit de hieromtrent door den optredenden opperbevelhebber gedane vragen blijkt alleen, dat het voornemen bestond om voorwaarts te rukken in de richting van den kraton. Inmiddels had de commandant der zeemacht bericht ontvangen dat de Atjinezen voortgingen zich aan de monding der Atjih te versterken en geschut in batterij te brengen, waarop door de Djambi en de Citadel van Antwerpen op den 14den eene verkenning van dien riviermond plaats had. Hun vuur bleef bij die gelegenheid niet onbeantwoord. Vier malen werd eerstgenoemde bodem door zeer nauwkeurig gerichte schoten getroffen; de vijandelijke stukken en bediening echter waren en bleven onzichtbaar. Na het ophouden van dit vuur bleef de Citadel ter observatie achter, en toen de Djambi in den namiddag weder voor het kampement zijn anker liet vallen, was het opperbevel op den kolonel Van Daalen overgegaan. Het lijk van den generaal Köhler werd op den 15den met de vereischte plechtigheid en onder geleide van den gouvernements-commissaris en verdere officieren der zeemacht, van de Soerabaja naar de Siak overgebracht om het naar Poelo Pinang over te voeren. Na zijne terugkomst voor het kampement, rapporteerde de commandant van de Citadel van Antwerpen, dat hij in de oostelijk van Atjih aanwezige kreek, drie schooners ontdekt had, die hoewel slechts op ruim drie kabellengten van den wal, echter zeer moeielijk te bereiken waren, en te weinig kans van treffen aanboden om ze in den grond te kunnen boren. Bovendien had hij eene versterking aan den rechteroever der Atjih en eene sterke benting met steenen muur, op omtrent een halve mijl verder om de Oost, ongeveer 600 meters van het strand, opgemerkt. Een vrij hevig lelahvuur was door dat stoomschip spoedig tot zwijgen gebracht. Bij de gevechten van 12, 13 en 14 April had de landmacht 12 gesneuvelden en 178 gewonden bekomen. Onder de eersten telde men 3, onder de laatsten 9 officieren. De marine-landingsdivisie, die naar het strand-bivouac was teruggekeerd, telde 3 dooden, waaronder een officier en 18 gekwetsten. Ook was een 80tal Atjinezen begraven. Avond en nacht gingen betrekkelijk rustig voorbij, hoewel soms hevig gevuurd en in het zeer blootgestelde bivouac nu en dan een man getroffen werd. Eene verkennings-colonne, op den 15den uitgezonden, (vier compagnieën van het 12de bataljon, een officier der verkenningen, en eenige mineurs) om te onderzoeken, of het terrein toeliet de versterkingen tusschen de missigit en den kraton om te trekken, rapporteerde dat het te doorloopen terrein voor den opmarsch ten aanval ongeschikt was. Bij haren marsch werd die colonne op hevige wijze bestookt, waarbij onder an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren de luitenant Surber sneuvelde en eenige officieren en minderen gewond werden. Na het genomen besluit om alsnu zonder omweg op die versterkingen af te gaan, rukte den volgenden dag, des morgens ten 5¼ uur (zijnde dit vroege uur bepaald om den vijand zoo mogelijk te verrassen), het 3de bataljon onder zijnen commandant met de mineurs tot den aanval op, terwijl het 9de als reserve werd gereed gehouden, en cavalerie en artillerie zoodanig waren opgesteld, dat zij dadelijk konden volgen. De vier compagnieën van het 12de met het halve bataljon barrisan bleven tot bezetting der missigit, dekking der daarop gestelde ambulance, vivres, koelies, enz. achter. Bij het naderen der vijandelijke positie poogden onze troepen, onder het werkzame vuur der Atjinezen en in weerwil dat de stormladders door de vluchtende koelies waren weggeworpen, in de sterkten door te dringen, doch de tegenstand was en bleef zóó hardnekkig, dat de commandant van het 3de bataljon weldra versterking liet vragen; drie compagnieën van het 9de stelden zich naast en tusschen het 3de op en namen aan het vuurgevecht deel, 't welk hoe langer hoe heviger en moorddadiger werd. Van alle kanten beschoten, bleven de soldaten echter moedig standhouden, maar eindelijk nam het verlies aan onze zijde zoodanig toe, dat de commandant vermeende machtiging te moeten vragen om, daar hij geen kans zag verder door te dringen, den terugtocht aan te nemen - eene machtiging, die hem door den kolonel-opperbevelhebber werd verleend en waaraan hij eenigen tijd later gevolg gaf. Even vóór den terugtocht, gelukte het de 2de compagnie van het 3de bataljon onder het bevel van den luitenant Albrecht, de poort van een der vijandelijke werken open te slaan en binnen te dringen. Die macht was evenwel te zwak om den vijand, die achter eene tweede versterking opgesteld, haar uit de naburige huizen en van achter de boomen aan alle zijden bestookte, verder terug te werpen, zoodat die officier het behaalde voordeel, dat door den reeds aangevangen terugtocht niet opgemerkt werd, moest opgeven. Ook hij moest besluiten terug te gaan toen hij de rest onzer legermacht zag aftrekken. In goede orde keerden de troepen tegen 6½ uur terug, na in dat korte tijdsverloop ruim honderd gesneuvelden en gekwetsten te hebben bekomen. Onder de laatsten waren twee officieren, die later aan hunne wonden bezweken: de luitenant Gandenberger binnen een paar dagen, de kapitein Sepp op de terugreis naar Batavia. Een paar uur na de terugkomst in het bivouac werd rapport ontvangen, dat de vijand bezig was op onzen verbindingsweg met het strand, bij eene terreinafscheiding (eene sloot met klapperboomen omzoomd) tusschen twee rijstvelden eene versterking op te werpen. Onmiddellijk werden een paar compagnieën met de cavalerie benevens eenige mineurs derwaarts gezonden om den vijand te verjagen, het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gonnen werk te vernielen en daarna ter plaatse stand te houden, welk een en ander dan ook zonder veel weerstand geschiedde. Daarna, en in verband met deze, hoewel dan nog zwakke poging om de terugtochtslijn te bedreigen, riep de opperbevelhebber de chefs der korpsen bijeen, om hun oordeel over den toestand te vernemen. Het was in overeenstemming met de toen geuite zienswijze, dat hij besloot niet tot een tweeden aanval over te gaan, maar den volgenden dag naar het strand terug te trekken: een besluit, in hoofdzaak gebaseerd op de bij allen gevestigde overtuiging, dat de middelen waarover men te beschikken had, tegenover de strijdkrachten en middelen nevens den steeds toenemenden wederstand des vijands, niet genoegzaam waren om het doel te bereiken. Nadat de gekwetsten naar het strand gebracht en van daar nog zooveel mogelijk koelies waren opgezonden, om al wat nog in de missigit aanwezig was naar behooren te vervoeren, werd op den 17den de afmarsch aangenomen. De voorhoede bestond uit de vier compagnieën van het 12de bataljon, de cavalerie en de sappeurs onder het commando van den luitenant-kolonel van Thiel; het hoofdkorps uit het 3de bataljon infanterie, de barissan, de artillerie, den staf enz. benevens den eigenlijken legertros onder de bevelen van den majoor Cavaljé, terwijl de achterhoede (het 9de bataljon) door den majoor Knoote werd aangevoerd. Uitgezonderd eenige schoten door de achterhoede met den vijand gewisseld, werd de terugtocht niet bemoeilijkt en rukte de colonne reeds vroegtijdig het kampement binnen. De marine-landingsdivisie werd, in verband hiermede, dienzelfden dag weder ingescheept. En nu volgt in het koloniaal-verslag het verhaal, hoe ten gevolge eener conferentie aan boord van de Soerabaja, tusschen den gouvernements-commissaris, den kolonel-opperbevelhebber - van den chef van den staf vergezeld - en den commandant der zeemacht gehouden, bij telegram van de Indische Regeering machtiging werd verzocht tot tijdelijke staking der expeditie, om die in het gunstiger jaargetijde te hervatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Zoo was dan op officieële wijze het verzoek gedaan om de expeditionaire macht te doen terugkeeren. Op welken grond en om welke redenen? Ziedaar vragen welke zich als van zelve opdoen en die men zou wenschen op eene afdoende en bevredigende wijze te kunnen beantwoorden. Ten einde het aaneengeschakeld verhaal van den loop der plaats gehad hebbende gebeurtenissen na de verovering van de missigit niet af te breken, heb ik gemeend mij van iedere opmerking en elke vraag te moeten onthouden; thans echter dient op een en ander te worden teruggekomen. Nimmer is de uitslag eener militaire expeditie in onze Oost-Indi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche bezittingen, tengevolge van de snelle wijze waarop thans de dáár plaats hebbende feiten tot het moederland doordringen, zóó snel bekend geweest als die, waarvan wij het verhaal tot hiertoe hebben gevolgd. Maar ook nimmer zijn de beschikkingen, die aan eene expeditie voorafgaan, de samenstelling, de leiding, militaire feiten en bevelhebbers, in één woord al wat er mede in verband staat, zóó snel - dat wil zeggen - zóó oppervlakkig beoordeeld of veroordeeld als thans het geval was, en nimmer wellicht werd een oordeel met minder zaakkennis uitgesproken. Omtrent de ware toedracht van sommige zaken en feiten is men zelfs tot heden nog slechts gedeeltelijk ingelicht en althans te weinig bekend, om met eenige zekerheid van de gevolgen tot de oorzaken te kunnen opklimmen. Gaven reeds de eerste verkenning en de opmarsch aanleiding tot bedenkingen, zoo deden zich later zaken voor die even moeilijk te begrijpen als te verklaren zijn, maar wellicht in 't vervolg voldoende zullen worden opgehelderd. Geen wonder dan ook, dat naarmate men met meerdere bijzonderheden bekend raakte, die bijzonderheden meer en meer werden besproken, waarbij zich al spoedig eene groote verdeeldheid in gevoelen deed kennen, zoowel omtrent de militaire leiding der expeditie zelve, als omtrent de redenen die tot hare tijdelijke staking aanleiding hadden gegeven. Met recht toch zocht men o.a. naar afdoende redenen waarom de vruchten van het op den 10den behaalde voordeel werden opgeofferd en geheel verloren gingen, door de ten koste van zulke zware offers veroverde missigit te ontruimen en aan den vijand over te laten. Is het verlaten van eene belangrijke en duur gekochte positie, zonder overwegende redenen, reeds in 't algemeen moeilijk te rechtvaardigen, hoeveel te meer moet het dan bevreemden een zoo gewichtig punt als dit te zien ontruimen om iets meer achterwaarts eene even en (naar men zegt) zelfs meer aan het vijandelijk vuur blootgestelde stelling in te nemen, een bivouac zonder eenige beschutting en van alle zijden door de Atjinezen omringd. Als men den plattegrond van die missigit nagaat, is het niet gewaagd te veronderstellen dat zij een vrij wat veiliger en geriefelijker verblijf voor de troepen zou hebben opgeleverd. In de overdekte ruimte konden wellicht 600 à 800 man onder dak worden gebracht, terwijl de door hooge muren omringde gangen de overigen gelegenheid gaven zich vrij te bewegen en op te stellen, niet alleen voor de veiligheidsdienst, maar tevens om zich desverkiezende tot uitvallen of andere offensieve bewegingen voor te bereiden. De vermoeide troepen hadden dáár - men zou het althans uit de hierbijgevoegde teekening mogen opmaken - een vrij veilig toevluchtsoord kunnen vinden. Er moesten dus wel vele en overwegende redenen bestaan, om een met zooveel inspanning verkregen materieel voordeel, een oogenblik later, geheel vrijwillig weder prijs te geven, en de moreele uitwerking, die er het gevolg van kon wezen, moest een bevel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebber in zoodanig geval dubbel omzichtig doen zijn. De indruk dien het verlaten van de moskee bij onze troepen achterliet, zal dan ook wel van geheel anderen en minder opwekkenden aard zijn geweest dan bij den vijand, toen hij het verloren maar zoo gemakkelijk herkregen heiligdom, dat voor onneembaar doorging, weder betrok, al werd het hem drie dagen later opnieuw door de kafirs ontnomen. En gedurende al dien tijd bleven onze troepen, uitgenomen eenige transporten naar het strand en kortstondige verkenningen, schier werkeloos in een van alle zijden open bivouac, aan het vuur of de aanvallen der Atjinezen blootgesteld. Nadat het gebleken was dat de kraton bij eene omtrekkende beweging niet of hoogst moeilijk kon worden bereikt, moest diezelfde missigit ten koste van nieuwe offers herwonnen worden, en toen bleek ze, ‘hoewel ver van veilig’, toch geschikt om ‘ook de overige troepen, de ambulance en den verderen trein op te nemen.’ Niet minder vreemd komt het velen voor, dat de brug over de tot voorbij het kampement zich uitstrekkende lagune niet onmiddellijk in goeden staat gebracht en geschikt gemaakt werd om tot overgang ook van zwaarder geschut te kunnen dienen. Van het verbeteren der communicatie-lijn vindt men almede geen gewag gemaakt, en oppervlakkig beschouwd, zou het verbranden der omliggende huizen en 't zooveel mogelijk opruimen van struikgewas enz. veel tot hare meerdere veiligheid hebben bijgedragen. 't Schijnt althans dat men bij den betrekkelijk zeer geringen afstand van de missigit tot het strand-bivouac steeds bevreesd was in dat bedekte terrein door den vijand te worden aangevallen of verontrust. Hieraan zal dan ook wel zijn toe te schrijven dat bij elk transport een vrij sterk geleide - somtijds van twee comp. infanterie - noodig werd geacht, waardoor de troepen met een onaangename en afmattende dienst werden bezwaard. 't Zou tevens de koelies meer moed en vertrouwen hebben gegeven, wier vreesachtigheid zoo dikwerf een hoogst nadeeligen invloed op den gang der zaken kan uitoefenen; doch zonder genoegzame kennis van het errein valt zulks moeilijk te beoordeelen. Wanneer op bovengenoemde en ook later op nog andere voorkomende feiten gewezen wordt, is het geenszins om daarover een ongunstig oordeel uit te lokken, maar alleen met het doel om zoo mogelijk de redenen op te sporen, die aanleiding konden geven tot het mislukken van deze expeditie; eene expeditie, waarvan èn door de samenstelling der daartoe aangewezen troepenmacht èn met het oog op de bekende geringe verdedigingsmiddelen van den vijand, met recht een gelukkige uitslag te verwachten was. Het uitlokken van eenig oordeel behoort niet tot de taak die de schrijver op zich nam; 't zou bovendien, zonder eene volkomene kennis van zaken en vooral van zeer juiste topographische en andere gegevens, al zeer weinig waarde hebben, terwijl het bedoelde onderzoek bevorderlijk kan zijn om met meer gemak tot de werkelijke toedracht van het gebeurde door te dringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier vraagt men zich alweder af, of datzelfde denkbeeld van spoed, waarop reeds vroeger gewezen is, niet ten koste van een meer stelselmatig plan van aanval werd doorgedreven, waarbij vele zaken anders geregeld en door het aanwenden van een krachtiger artillerievuur ook betere resultaten verkregen zouden zijn. Dat nergens gewag wordt gemaakt van de halve veldbatterij (4 getrokken kanonnen van 8 c.m.), die door hare grootere uitwerking zulke uitstekende dienst had kunnen bewijzen, terwijl de munitie van 't lichtere geschut volgens sommigen doelloos werd verspild, doet mij veronderstellen dat die aanwending om de een of andere reden onmogelijk was, als zijnde de leiding der artillerie aan een te kundig hoofdofficier toevertrouwd, dan dat hier aan eene minder doelmatige keuze van geschut zelfs mag worden gedacht. Nog doet zich de vraag voor, of de nieuw opgetreden bevelhebber met de plannen van zijn voorganger bekend en alzoo voorbereid was om hem in het opperbevel te vervangen? Of bestond er geen vooraf bepaald plan-de campagne, waarbij alle eventualiteiten bij het doordringen in een zoo weinig bekend terrein voorzien en berekend, en de aanvalsmiddelen in verband gebracht waren met den vermoedelijken tegenstand? Die twijfel is een natuurlijk gevolg van het feit, dat bij zijne aankomst in de missigit, de vraag daaromtrent door den nieuwen commandant gedaan, onbeantwoord bleef. En hoe vreemd het ook schijnen moge, noch de opvolger van den generaal Köhler, noch de chef van den staf waren met zijne plannen bekend gemaakt. Uit de verdere handelingen zijn evenmin de uitvloeisels van een vooraf beraamd plan te herkennen. Van meer dan ééne zijde is het in den kolonel Van Daalen gelaakt, dat hij onder de gegeven omstandigheden, en toen hij de zekerheid had erlangd de vóorliggende versterkingen niet te kunnen omtrekken, een aanval op den kraton waagde zonder zwaar geschut en met troepen wier moreel veel had geleden. Hij had geen oogenblik moeten aarzelen - zoo zegt men - om onmiddellijk naar het strand-bivouac terug te keeren, ten einde dáár al het noodige tot den aanval te doen gereed maken of voorbereiden. Hij had terstond moeten besluiten terug te gaan om communicatielijn en brug geschikt te maken tot het overbrengen van des noods nog zwaarder geschut dan de 4ponders, personeel, materieel en munitie behoorlijk te doen aanvullen, om daarna volgens een vast plan, en niet maar ‘zóó in den blinde weg’ tegen den kraton op te rukken. Er ligt ontegenzeggelijk veel waarheid in die redeneering opgesloten, en had men er naar gehandeld, bijaldien de omstandigheden het toelieten, de uitkomsten zouden waarschijnlijk beter zijn geweest; slechts één gewichtig punt wordt er voorbij gezien. 't Zijn juist de omstandigheden waaronder die hoofdofficier het opperbevel had aanvaard, die hem wellicht hebben genoodzaakt zóó en niet anders te handelen. Men mag toch den moeilijken toestand waarin hij verkeerde, en den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogst ontmoedigenden indruk van een dergelijk besluit op den geest der troepen niet buiten rekening laten. Men vergete niet dat er eene buitengewone geestkracht met veel zelfvertrouwen en zedelijken moed noodig waren, om het opperbevel op die wijze te aanvaarden. Een hooge mate van zelfstandigheid werd tot het nemen van een zoodanig besluit vereischt, waarbij men eene groote verantwoordelijkheid op zich moest nemen, met den vasten wil, om elke lasterlijke toespeling of verkeerde uitlegging en beoordeeling te trotseeren. Zou bovendien de terugkeer naar het strand-bivouac het reeds geschokte vertrouwen niet in wantrouwen en volslagen moedeloosheid hebben doen overgaan? ‘Terugtrekken’ mag slechts noode het eerste woord zijn door een pas opgetreden veldheer uit te spreken. Moest dan de missigit voor de tweede maal worden ontruimd, zonder ééne poging te wagen om tot den zoo nabij gelegen kraton door te dringen? Zou men dat duur gekochte punt op nieuw prijs geven en de reeds zoozeer geknakte geestdrift bij de troepen geheel uitdooven, om die van den vijand daarentegen tot het hoogste peil te doen klimmen? Was het dan onmogelijk om in die versterkingen door te dringen, en mocht men thans, vooral met het oog op 't vergevorderde jaargetijde, al het voorafgegane ongedaan maken? Was het eene onvermijdelijke noodzakelijkheid alles op te offeren en van meet af aan te beginnen? Men stelle zich op het standpunt van den pas opgetreden opperbevelhebber, en ik geloof niet dat velen op hem den steen zullen werpen omdat hij voorwaarts is gegaan, ofschoon dan ook onder hoogst ongunstige omstandigheden, doch niet zonder eenige hoop om den aanval met een gunstigen uitslag te zien bekroond. En dat die hoop niet ijdel, - dat vertrouwen niet van allen grond ontbloot, de kraton niet onneembaar was, blijkt uit het verslag en uit later ontvangen mededeelingen, waarin verzekerd wordt dat de 2de comp. van het 3de bataljon werkelijk tot in de enceinte van den kraton was doorgedrongen. Ongelukkig was, zooals wij gezien hebben, toen reeds het bevel tot den terugtocht gegeven. Die terugtocht naar het strand-bivouac is den lezer bekend evenals het hoogst gewichtig besluit in de conferentie aan boord van de Soerabaja genomen. Was dat besluit door de omstandigheden gewettigd en gerechtvaardigd? Ziedaar de hoofdvraag die alles beheerscht, en waaromtrent van hooger hand een nader onderzoek is ingesteld. Ongetwijfeld is men er niet lichtvaardig toe overgegaan, en men mag als zeker aannemen dat het verzoek om machtiging tot het tijdelijk staken der expeditie niet aan de Indische regeering zal zijn gedaan, dan na rijp beraad en een nauwkeurig onderzoek naar het vóór en tégen te hebben ingesteld. Toch is voor velen die vraag ook thans nog niet voldoende beantwoord. Ten einde tot eene gereede oplossing te geraken, dient men vooreerst van een geheel onpartijdig standpunt na te gaan, wat al zoo in de toen gehouden conferentie tot bovengenoemd besluit kan hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleid, en vervolgens of de daarvoor aan te voeren redenen als geldig en overwegend te beschouwen zijn. Wat pleitte er voor? Volgens sommigen zou dit reeds genoegzaam blijken uit het verslag, waarin gezegd wordt: - ‘Veel geduchter dan men, zelfs na de ingekomen, weinig geruststellende berichten, verwacht had, bleken de toebereidselen te wezen welke van Atchineesche zijde tot verdediging waren gemaakt. Buitendien toonde de vijand over eene zeer groote numerieke meerderheid te kunnen beschikken en legde een hardnekkig verzet aan den dag. Hoewel aanvankelijk niet zonder goeden uitslag gestreden en ook aan de zeezijde door de marine uitmuntend geageerd werd, namen de zaken spoedig een minder gunstigen keer, daar de militaire autoriteiten, na de op den 16den April mislukte pogingen om tot den kraton door te dringen, in een op dienzelfden dag gehouden krijgsraad eenstemmig het gevoelen uitspraken, dat, in verband met de door den vijand aan den dag gelegde krachtsontwikkeling en ingenomen positie, en in verband met onze beschikbare strijdkrachten en middelen, van een hernieuwden aanval tegen of in de richting van den kraton geen succes te verwachten was. De tijdelijk opgetreden opperbevelhebber besloot daarom, niet tot een hernieuwden aanval over te gaan, maar de ingenomen positie te ontruimen en den terugtocht naar het strand aan te nemen. Ook in het strandbivouac zou echter, zelfs al wierden de strijdkrachten aangevuldGa naar voetnoot(*), de toestand, naar men meende, niet langer houdbaar zijn, uit aanmerking vooral van den zich inzettenden zuidwestmoesson, waardoor de gemeenschap met den wal weken lang kon verbroken zijn.’ Afgescheiden van andere, meer ondergeschikte punten, wordt door de voorstanders van 't verlaten der Atjineesche kust nog gewezen op het geschokte moreel van de troepen, tengevolge der verliezen bij zoo vele mislukte aanvallen geleden, de moeilijkheid om ten bestemden tijde personeel en munitiën aan te vullen, alsmede de artillerie- en cavaleriepaarden steeds van het noodige voedsel te voorzien. Bovendien zouden overwegende redenen geweest zijn: de steeds hardnekkiger en beter georganiseerd wordende verdediging, waarbij onze aanvalsmiddelen te kort schoten; de mogelijkheid om door een zooveel talrijker vijand bij de minste aanvallende beweging omsingeld en van de operatiebasis afgesneden te worden; doch vooral de vrees, dat bij een langdurig verblijf in het strand-bivouac, de troepen te veel zouden lijden om er eenige inspanning van te kunnen vergen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anderen willen de meest afdoende redenen in de maritieme aangelegenheden gezocht hebben, en in de moeilijkheid om de troepen op den duur door de zeemacht van het noodige te blijven voorzien. Zij betwijfelen, of gedurende den met April invallenden moesson, de reede van Atjih eene genoegzaam veilige ligplaats voor de schepen aanbood, en zijn overtuigd dat tengevolge der hevige stormen, hooge zeeën en sterke branding, de gemeenschap met het strand onmogelijk bewaard had kunnen blijven. Zij achten tevens bij het invallen van den zuidwest-moesson, en met het oog op den bedroevenden staat onzer marine, eene blokkade niet alleen doelloos maar ondoenlijk, en beweren, dat de commandant der zeemacht niet anders mocht adviseeren dan tot het tijdelijk staken der expeditie. Voorts zou tengevolge van den slechten staat der stoomketels, zooals o.a. van de Djambi, Marnix en Coehoorn, het voor die bodems hoogst moeilijk wezen steeds stoomklaar te blijven en het noodige drinkwater te distilleeren. Om in het gebrek aan die eerste levensbehoefte te voorzien, zou een gestadig heen en weder varen naar Pinang gevorderd worden, en dit eene hoeveelheid steenkolen vereischen, die men niet zeker was zich voortdurend te kunnen aanschaffen. Zonder nu het gewicht van de meeste dezer aangevoerde redenen te betwisten, waarvan enkelen mij echter wel eenigszins overdreven voorkomen, blijft het de vraag, of zij genoegzamen grond opleverden en van zulk een overwegend gewicht waren, om de expeditie te staken en Atjih te verlaten. Na de argumenten te hebben doen kennen waarop de voorstanders van den terugkeer naar Java zich beroepen, is 't niet meer dan billijk, de motieven door de tegenstanders aangevoerd er tegenover te stellen, opdat de lezer, omtrent die veel besprokene zaak behoorlijk ingelicht en met het voor en tegen bekend gemaakt, zich een zelfstandig oordeel zou kunnen vormen. Zij beweren: dat al mochten onder de bovenstaande omstandigheden, de offensieve operatiën al voor eenigen tijd gestaakt moeten worden, het strand-bivouac - waarvoor eene vroegere vijandelijke versterking (Kotta-Bras?) tot grondslag diende - eene stelling aanbood, tegen iederen onverhoedschen aanval gewaarborgd of gemakkelijk te verdedigen. De troepen, voor drie maanden van levensmiddelen en munitie voorzien, bevonden zich in goeden staat, en al bleek niet alles ruimschoots voorhanden te zijn, zoo had men tijd genoeg om het ontbrekende voor een langer verblijf te ontschepen of onmiddellijk te doen aanvoeren. Zij geven toe dat de invallende regen-moesson het naderen der kust voor eenige dagen, maar nimmer voor eenige weken kon beletten, en de reede juist dàn somtijds minder gevaarlijk was dan in den zoogenaamden droogen moesson. Ook vermeent men van die zijde, dat er voldoende gelegenheid be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond om de zware zieken naar Padang of Java te evacueeren en door middel van de achtervolgens terugkeerende stoomschepen de noodige aanvulling en versterking te verkrijgen, al mochten zij genoodzaakt zijn eenige dagen langer zee te bouwen alvorens de kust te kunnen bereiken. Van de omliggende verlaten kampongs kon partij worden getrokken, om de invaliden en zelfs de gezonden geheel of gedeeltelijk, bij aanhoudend ongunstig weder onder dak te brengen. Het staatkundig belang 't welk in de eerste plaats medebracht te voorkomen, dat door een overhaast vertrek uit Atjih aan het prestige van Nederland en het overwicht zijner wapenen zoowel dáár als op Sumatra, ja in geheel den Oost-Indischen Archipel een gevoelige schok werd toegebracht, stond tevens met krijgskundige en financieële belangen in een zóó nauw verband, dat die terugtocht in geen geval te rechtvaardigen is. Uit een krijgskundig oogpunt toch, mochten de reeds verkregen voordeelen niet zoo op eenmaal prijs worden gegeven, waardoor men den vijand als 't ware den palm der overwinning toekende, zijn moed en zelfvertrouwen verhoogde, en hem de gelegenheid schonk om zich ongestraft te versterken en tot eene nog hardnekkiger verdediging voor te bereiden; bovendien waren de millioenen schats gespaard, die thans aan eene tweede expeditie worden opgeofferd. Ook behoefde men in die streken, waar de zware regens dikwijls door dagen lang goed weder worden afgewisseld - 't geen trouwens gedurende het laatste verblijf onzer troepen aan het strand bevestigd werd - zich niet van elke militaire verkenning of aanvallende beweging te onthouden. Sommigen onder deze tegenstanders erkennen evenwel, dat bij hun afkeurend oordeel, staatkundige meer dan krijgskunstige beschouwingen op den voorgrond treden, en huns inziens de grootste fout begaan is op den oogenblik, dat de bevelhebbers het staatkundig belang uit het oog verloren, door in de conferentie het kardinale punt - de politieke en inwendige toestand van het Atjineesche rijk - voor ondergeschikte punten te doen wijken. De voordeelige kansen, welke de inwendige verdeeldheid in Atjih aanbood, zijn - naar hunne meening - òf niet genoegzaam bekend geweest, òf aan boord van de Soerabaja niet ernstig genoeg in aanmerking genomen. Later zal ik gelegenheid hebben hierop met een enkel woord terug te komen. Onze troepen, zoo beweren zij verder, zouden al spoedig meester zijn geweest in het door twist en tweedracht verscheurde Atjineesche rijk, en men heeft - door dat ontijdig terugtrekken - den sultan en zijne partij een dienst bewezen, waarop hij had durven noch kunnen rekenen. Volgens anderen, is het alleen aan 't krijgskundig beleid te wijten dat de kraton niet genomen en een tweede expeditie noodzakelijk geworden is. Werd de verdediging steeds hardnekkiger en al beter en beter georganiseerd (waarop vroeger gewezen is), welnu: men had er een nog hardnekkiger, een nog beter georganiseerden aanval moeten tegenoverstellen. Tegen insluiting, omtrekking of afsnijding had ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waakt kunnen worden; de gezondheidstoestand onzer troepen liet niets te wenschen over, en hoe krachtig de vijand zich ook vertoonde, men bezat de middelen om hem met nog krachtiger elementen te bestrijden, wanneer ze doelmatig en met beleid waren aangewend. Latere berichten uit Atjih bevestigen het gerucht, dat bij eene laatste krachtige inspanning, de kraton waarschijnlijk in ons bezit ware geweest. Men verzekert althans, dat het verblijf des sultans reeds van alle zijden werd verlaten, en Toeankoe Polim, het hoofd der ons zoo vijandig gezinde XXII Moekims, aan wien de verdediging was toevertrouwd, op het punt was ze op te geven, en zich overwonnen te verklaren, toen het sein tot den aftocht den aanval deed staken. Die aftocht, door de Atjinezen in den beginne als eene krijgslist aangemerkt, werd dan ook in niets bemoeilijkt; zij hadden een gevoelig verlies geleden, hun laatste bolwerk was bijna in onze handen gevallen, en de vrees voor het overwicht der Nederlandsche wapenen en krijgskunst deed hunne legerhoofden tot aan de wederinscheping onzer troepen toe steeds voor een hun onbekend plan van aanval beducht zijn. Van daar ook dat het strandbivouac met rust werd gelaten. Ik geloof hierbij te mogen herinneren aan wat daaromtrent reeds vroeger is opgemerktGa naar voetnoot(*). De maritieme bezwaren - zoo gaan zij voort - hadden op het besluit van den opperbevelhebber geen invloed mogen uitoefenen; ze waren, zoo al niet te voorkomen, evenwel te overkomen geweest. In één woord: het terugtrekken onzer troepenmacht uit Atjih beschouwen zij als onverantwoordelijk èn uit een staatkundig èn uit een krijgskundig oogpunt, zoodat de bevelhebbers der zee- en landmacht den gouvernements-commissaris nimmer hadden mogen adviseeren, evenals deze er nimmer toe had mogen besluiten, om de machtiging te vragen tot het tijdelijk staken der expeditie, die, zooals te voorzien was, door de Indische regeering niet kon of mocht geweigerd worden. Men ziet uit dit alles, dat de gevoelens omtrent dien aftocht nogal uiteenloopen, de argumenten vóór en tégen onbewimpeld worden uitgesproken, en de taak zoo gemakkelijk niet is, een goed- of afkeurend oordeel uit te spreken waar zich van weerszijden zulke krachtige stemmen verheffen. Dat ook de Indische regeering deze zienswijze deelt, blijkt uit het Koloniaal verslag, waar gezegd wordt: ‘Vermits sedert verkregen inlichtingen twijfel hebben doen rijzen omtrent de noodzakelijkheid van den terugkeer, is bij besluit van den 18en Mei 1873 no. 1 door den gouverneur-generaal eene commissie van enquête ingesteld om onderzoek te doen naar het geheele beloop der expeditie van hare uitrusting af tot de wederinscheping toe.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het oog op dit ingesteld onderzoek zoowel als op de zoo uiteenloopende, dikwerf lijnrecht tegen elkander overstaande gevoelens hierboven medegedeeld, geloof ik dat het vooralsnog even onvoegzaam als onvoorzichtig zoude zijn, dat onderzoek - op welke wijze dan ook - vooruit te loopen. 't Was echter noodig mijne lezers de verschillende zienswijzen benevens de voornaamste der door voor- en tegenstanders geuite meeningen eenigszins van nabij te doen kennen. Thans naar het bivouac terugkeerende, waarvan het bevel aan den luitenant-kolonel Bouwmeester was opgedragen, vinden wij er alles in beweging om het voor de grootere troepenmacht zoo veel doenlijk geschikt te maken en er tevens het noodige verdedigingsvermogen aan te geven. De communicatiebrug werd afgebroken, en kort daarna zag men een gedeelte der aangrenzende kampong Marassa (XXV Moekim) in brand staan: blijkbaar eene wraakoefening op de bevolking, die zich leidelijk betoond en van elken vijandigen toeleg onthouden had. Op den 19den werd het kampement door den gouvernements-commissaris bezocht, en de gezondheidstoestand bleef bij het gunstige weder vrij voldoende. Dagelijks werd door de cavalerie en artillerie onder bedekking der infanterie gefourageerd, doch het kostte veel moeite, uithoofde van het weinige gras dat om en bij het bivouac gevonden werd, de paarden van genoegzaam voeder te voorzien, en 't scheen wel dat de vijand, die zich noch bij de tot uitbreiding der terreinkennis ondernomen verkenningen vertoonde, noch aanstalten maakte om het bivouac op de een of andere wijze te verontrusten, besloten had meer verdedigender- dan aanvallenderwijs te handelen. Van tijd tot tijd ontving men vertrouwelijke brieven van radja Setia, die de bescherming van den bevelhebber voor de zijnen inriep, en sommige strandbewoners gaven zelfs blijken van hunne vriendschappelijke gezindheid. Op, den 21sten had eene verkenning plaats in zuidwestelijke richting, waaraan 3 compagnieën barissan, 3 compagnieën van het 3de bataljon, eene sectie veld-artillerie en een peloton cavalerie onder de leiding van den luitenant-kolonel de Rochemont deel namen zonder dat dit door den vijand werd belet. Zr. Ms. stoomschip Sumatra echter, dat de kust om de oost was gaan opnemen, werd uit een der vijandelijke versterkingen, op de waterlijn door een schot getroffen, dat een vrij aanmerkelijk lek veroorzaakte. De machtiging der Indische regeering om de troepen te doen terugkeeren werd in den avond van den 23sten ontvangen, en vermits de opperbevelhebber dien terugkeer, in den toestand, die zich sedert de conferentie van 17 April verder ontwikkeld had, urgent bleef achten, op den 25sten een aanvang gemaakt met het weder inschepen van paarden en geschut, waarbij de geladen vaartuigen door den gouvernementsstoomer Telegraaf naar de schepen werden gesleept, zonder van de zijde der Atjinezen eenigen tegenstand te ondervinden. Den 27sten werden vivres en bagage benevens de dwangarbeiders in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gescheept. Den volgenden morgen ten 5½ ure, begon het embarkement der troepen, dat ten 9 ure was afgeloopen. Door schoon weder en stil water begunstigd, had hun terugkeer naar de schepen in de beste orde plaats, en ook deze inscheping werd door den vijand in geen enkel opzicht bemoeilijkt. Zoo was dan het pleit beslecht en Atjih's grondgebied ontruimd. Velen zullen voorzeker met weemoed en een gevoel van bittere teleurstelling op dat strand zijn blijven staren, 't welk men gehoopt had niet dan als overwinnaar te verlaten. Wat is er van zoo veler wensch naar eer en roem geworden, wat van al die schoone vooruitzichten overgebleven? Wat het loon geweest voor zoo veel inspanning en moedig getrotseerde gevaren? want ook daar heeft het niet aan moed en zelfopoffering ontbroken. - Het springen van eenige mijnen en het afbranden van enkele in het kampement achtergelaten goederen zijn de laatste getuigen van het kortstondig bezoek aan Atjih gebracht.... en weldra was ook die laatste flikkering aan het strand even als de hoop en verwachting van zoo menig jong soldaat, zoo menige eerzuchtige droom in rook verdwenen. Den volgenden morgen had de transportvloot de reede verlaten. Wij zullen onze troepen op die terugreize niet volgen. Alleen zij nog vermeld, dat toen in de eerste dagen van Mei versch water en steenkolen te Singapore werden ingenomen, den opperbevelhebber - bij afwezigheid van den gouverneur - door den colonial secretary, den heer Woodford Birch, kennis werd gegeven van den inhoud eener missive uit Atjih ontvangen. In dien brief werd door den sultan hoog opgegeven van de door hem en zijne onderdanen geleden schade, en Engelands hulp tegen Nederland ingeroepen. In den avond van den 9den en in den loop van den 10den Mei liet de transportvloot het anker op de ree van Batavia vallen. De uit de 2de en 3de militaire afdeeling op Java afkomstige troepen betrokken na een kort oponthoud hunne garnizoenen en de barissan van Madura werd op voet van vrede teruggebracht. Zieken en gekwetsten waren met de meest mogelijke zorg verpleegd. Overal werden onze teruggekeerde dapperen met hartelijkheid ontvangen, en allen namen eene dankbare herinnering mede aan zoo menige verkwikking of versnapering, hun op milde wijze door het centraal-comité van het Roode-Kruis in Nederlandsch-Indië geschonken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Toen het telegram van den gouvernements-commissaris Batavia bereikte, waarbij 't mislukken van den veldtocht tegen Atjih bekend gemaakt en de machtiging verzocht werd tot tijdelijke staking der expeditie, was het eerste werk van den gouverneur-generaal den Raad van Indië bij een te roepen. In die hooge vergadering, door de comman- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
danten der zee- en landmacht benevens den inmiddels benoemden opperbevelhebber, generaal-majoor G.M. Verspyck bijgewoond, werd op 20 April besloten de gevraagde machtiging te verleenen, en de krijgsoperatieën in het najaar, bij de intrede van 't gunstig jaargetijde, met kracht te hervatten. Tevens werden de bevelen ingetrokken betreffende de afzending, te gelijk met het vertrek van den nieuw benoemden opperbevelhebber, eener versterking voor leger en marine. Daar evenwel het besluit genomen was om de vijandelijke kust, in afwachting eener effectieve blokkade, tot het weren van oorlogs-contrabande te doen bekruisen, werd het eskader door Zr. Ms. stoomschip Timor versterkt, en de zeemacht zou thans een moeilijken plicht te vervullen hebben. Voor dat wij echter in gedachten naar de ree van Atjih terugkeeren - waar de gouvernements-commissaris aan boord van de Soerabaja verbleven was - om eenige bijzonderheden omtrent die blokkade mede te deelen, dienen wij een blik te slaan op den inwendigen toestand van dat rijk, waarop reeds vroeger met een enkel woord is gewezen, bij de bewering, dat ook uit een staatkundig oogpunt de terugkeer onzer troepenmacht ongeraden was. Hoewel het ons goedgezinde hoofd der XXV Moekims noch levensmiddelen had laten aanvoeren, noch zijne belofte - den 11den April schriftelijk gedaan - om den generaal in 't hoofdkwartier te bezoeken was nagekomen, eene belofte die wellicht door den spoedig daarop veranderden loop der gebeurtenissen onvervuld bleef, zagen wij echter dat hij zijne briefwisseling niet had gestaakt. Het in de asch leggen van een deel der kampong Marassa, eene bestraffing hem wegens zijne vriendschappelijke houding tegenover Nederland op last van den sultan toegediend, evenals het verzoek om bescherming voor de zijnen, strekten ten bewijze dat de vorst van Atjih niet op een onverdeelden bijval zijner rijksgrooten kon rekenen, en er eene verdeeldheid bestond, waarvan men dezerzijds wellicht beter partij had kunnen trekken. Men vernam tevens van een zijner vertrouwde zendelingen, dat de sultan zich nog in den kraton bevond, door verscheiden hoeloebalangs (krijgsoversten) en minstens 3000 - volgens anderen - 6000 weerbare mannen omringd. Het meest verbitterde deel der Atjinezen behoorde tot de XXII Moekims, die dan ook de brandstichters in de kampong Marassa waren geweest. Deze zoogenaamde strafoefening was echter door het hoofd der XXVI Moekims - een bloedverwant van radja Setia - zoo hoog opgenomen, dat hij met zijne onderhoorigen den kraton verlaten had om zich zoo noodig op eigen gebied te verdedigen. Daarentegen zou het hoofd van Merdoe, een vijand van den radja van Edi, ze met 500 der zijnen hebben bezet, waar zich bovendien de mannen van de IV kotta's en van eenige aan het strand gelegen kampongs zouden bevinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de landschappen Pedir, Gighen en Simpang-Olim aan de noorden noordoostkust, scheen de bevolking nog niet naar den kraton te zijn opgekomen, maar zou deze waarschijnlijk in hare kampongs en versterkingen eene afwachtende houding aannemen. Het bericht omtrent het niet oprukken der Pedirezen naar Groot-Atjih stemt vrij wel overeen met 't geen later in Edi van juist uit Pedir daar aangekomen personen werd vernomen. Zij deelden mede dat tongkoe Pakir van Pedir, een familie-lid van den sultan, op het vernemen van den oorlog, wel omstreeks 4000 met geweren gewapende hulptroepen, benevens 200 paarden met rijst en ammunitie naar Atjih had afgezonden, maar dat ze door een machthebbende van den radja van Gighen waren tegengehouden, die, steeds met tongkoe Pakir in oorlog, hem thans ten strijde uitdaagde. In den kraton begon zich, volgens hetgeen den bedoelden berichtgever was ter oore gekomen, langzamerhand gebrek aan levensmiddelen te doen gevoelen, waarin door den, een paar maanden geleden afgeloopen, overvloedigen rijstoogst uit het binnenland moest worden voorzien. Omtrent de eilanden Wai, waar vele pepertuinen worden aangetroffen, en Bras met zijne sawahs en klappertuinen, werd nog medegedeeld dat het eerste onder beheer staat van den hoeloebalang van de XXVI, terwijl het andere gedeeltelijk onder de XXV Moekims ressorteert. Een schrijven, den 25sten April door den gouvernements-commissaris van tongkoe Setia zelf ontvangen, behelsde de mededeeling, dat volgens bij hem ingekomen berichten, zeer vele lieden van Pedir zich in zijne kampong Marassa zouden komen nederzetten, men aan de monding der Atjih eene versperring had gemaakt, en de mannen van de XXVI Moekims van den kraton waren teruggekeerd om hunne eigene kampongs te bewaken. In een door hem bij die gelegenheid ter doorzending aangeboden brief aan zijn schoonvader, den radja moeda van Troemon, kwam de opmerking voor ‘dat de kracht der Atjinezen thans gebroken was,’ ofschoon van eene andere zijde beweerd werd, dat de sultan steeds voortging meer volk op de been te brengen. Dat zich enkele Europeanen of andere Westerlingen bij den vijand ophielden, die zijne artillerie hadden bediend, was op grond van verschillende berichten niet twijfelachtig. Uit dit alles zou men, m.i. met eenig recht mogen besluiten dat Atjih, in zichzelf verdeeld en weinig op voortdurende ondersteuning kunnende rekenen, geen vijand is waartegen men zoo hoog behoeft op te zien, en dat onze troepenmacht onder gunstiger omstandigheden sterk genoeg zou geweest zijn om als overwinnaar uit den strijd terug te keeren. Het blijkt hoe langer hoe meer dat de Indische regeering bij het samenstellen dezer expeditie haren vijand niet te licht heeft geteld, en men die kust niet zoo spoedig had moeten verlaten. Den 10den Mei verliet de gouvernements-commissaris de reede van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Atjih om naar Batavia terug te keeren. Volgens zijne laatste berichten hadden zich nu en dan eenige Atjinezen langs het strand vertoond, doch was overigens in de houding des vijands geene verandering gekomen, en de achtergebleven flotille, tot welker spoedige versterking afdoende maatregelen waren genomen, bleef den invoer van oorlogscontrabande zooveel mogelijk tegengaan, 't geen den 23sten Mei bij het verhinderen van de lossing eener vijandelijke prauw tot een vrij hevig geweer- en geschutvuur, zoowel van het strand als uit de daargelegen forten, aanleiding gaf. Intusschen scheen men uit het menigvuldig afbranden van sawahs, van de reede waargenomen, te mogen opmaken dat het meerendeel der Atjineesche krijgslieden zich weder aan den veldarbeid had begeven, en zou volgens loopende geruchten zich bereids gebrek aan rijst en vooral aan zout doen gevoelen. Ook wordt naar men verneemt de bevolking thans door minder toevoer van opium, op eene nog gevoeliger en voor haar hoogst pijnlijke wijze getroffen. Daags nadat de transportvloot onder stoom was gegaan, had ook de Marnix de reede van Atjih verlaten om naar Batāvia terug te keeren, welke bodem den 4den Mei gevolgd werd door de Djambi, terwijl de gouvernements-stoomers Bronbeek en Telegraaf, benevens de kruisbooten, op laatstgenoemden datum naar Riouw en Deli werden gedirigeerd. De ter bewaking der kust achterblijvende zeemacht, waarvan het bevel op den kapitein-luit. t.z. Binkes was overgegaan, bestond alzoo uit Zr. Ms. stoomschepen Citadel van Antwerpen, Soerabaja, Sumatra en Coehoorn, welke nog met de Timor werd vermeerderd, die den 5den Mei van Edi was aangekomen. Den 4den Mei werd door de Sumatra post gevat tusschen Poeloe-Baroe en Pedro-punt om de Malakka-passage te bewaken, welke oorlogsbodem op den 9den met den schoener Conqueror, onder Engelsche vlag, voor Atjih terugkwam, als hebbende deze tusschen de lading twee stukken geschut verborgen, welke niet op de scheepspapieren vermeld waren; later werd deze schoener naar den Nederlandschen consul te Pinang opgezonden. Terwijl de Sumatra den 12den de reede verliet om te Batavia eenige hoogst noodige reparatiën te ondergaan, vertrok de Coehoorn eenige dagen later van Atjih om de noordwestkust van dat rijk te bekruisen. De Siddo- en Kloewang-baaien werden bezocht en eenige vaartuigen onder Engelsche vlag gevisiteerd, waarvan de papieren in orde werden bevonden en die geen oorlogscontrabande aan boord hadden, waarna de terugreis benoorden langs de eilanden Wai en Bras naar Atjih werd aangenomen. Van verschillende zijden is de vraag gedaan, waarom het eiland Wai of een der anderen niet bezet werd, die - naar men zegt - zoowel tot steunpunt der marine als tot berg- en stapelplaats der land- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
macht eene geschikte gelegenheid aanbieden, en vanwaar men steeds met den vasten wal in gemeenschap kan blijven. Ook de Citadel van Antwerpen verliet de reede om de noordkust te bekruisen. Verschillende inhammen en baaien werden tot aan Tandjong-Pasangan door genoemden oorlogsbodem bezocht en eenige vaartuigen gevisiteerd die in orde werden bevonden. Den 23sten Mei ontving de Timor bevel, onverwijld naar den wal te stoomen, waar eene prauw bezig was met lossen, doch wegens de geringe diepte niet genoeg kunnende naderen, en door de forten - waaronder de prauw ten anker lag - hevig beschoten, werd ze al spoedig teruggeseind. 's Avonds werd eene gewapende sloep en stoombarkas van de Citadel van Antwerpen afgezonden om dat vaartuig te nemen. Als reserve volgde de stoombarkas der Timor. In de nabijheid gekomen, en door een vrij hevig geschut- en geweervuur van de prauw en de forten langs het strand ontvangen, gelukte het evenwel de bemanning zich van dat vaartuig - 't welk onder het gevecht bleek verlaten te zijn - meester te maken en met behulp der stoombarkassen naar de Citadel van Antwerpen op te sleepen. 't Was nagenoeg nieuw, met rijst en gambier geladen, doch van scheepspapieren of vlag was geen spoor te ontdekken. Daar de gezondheidstoestand aan boord der Citadel van Antwerpen veel te wenschen overliet, en de beri-beri al meer en meer toenam, besloot de commandant der maritime middelen dien bodem eenige dagen te Pinang te doen ververschen, werwaarts genoemde stoomer dan ook den 26sten vertrok, en te Edi Zr. Ms. stoomschip Den Briel aantrof dat van Muntok gezonden was om die plaats van de zeezijde tegen Simpang-Olim te beschermen en verder de kust tot Diamantpunt te bekruisen. Al mocht nu de marine vooralsnog niet bij machte zijn, de Atjineesche kust in de volstrekte beteekenis van het woord te blokkeeren, zoo was zij toch een beletsel voor den vrijen in- en uitvoer, en kon de vijand een voorproef nemen van 't geen hem later te wachten stond. Voor eene spoedige, krachtige versterking van het met de blokkade belaste eskader waren inmiddels de noodige maatregelen genomen. In verband vooral met de verwachte aankomst der achtereenvolgens in Februari, April en Mei j.l. van hier uitgezonden 8 oorlogsstoomschepen, waarvan de 7 laatste via Suez zijn vertrokken en sommigen van Ceylon rechtstreeks naar Atjih zouden worden gedirigeerd, zou bedoeld eskader in de maand Juni bestaan, behalve uit 3 gouvernementsstoomschepen (Hertog Bernhard, Siak en Telegraaf) en drie gewapende booten, uit 10 stoomschepen der militaire marine: namelijk het stoomfregat Zeeland, de schroefstoomschepen Metalen Kruis (1ste klasse), Citadel van Antwerpen en Watergeus (2de klasse), Coehoorn en Den Briel (4de klasse), benevens de raderstoomschepen Soerabaja, Timor, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sumatra en Admiraal van Kinsbergen. In Juli en de eerste helft van Augustus zou het eskader voor Atjih gaandeweg nog met de 7 volgende stoomschepen der militaire marine versterkt worden, als: de schroefstoomschepen Vice-Admiraal Koopman (2de klasse), Schouwen, Riouw, Banda, Amboina en Bommelerwaard, beneven het raderstoomschip Borneo. Ter westkust van Sumatra bevond zich bovendien het schroefstoomschip 4de klasse Maas en Waal en te Deli het gouvernementsstoomschip Bronbeek. Volgens later ontvangen mededeelingen zal ook die bodem, zoodra te Deli een kleiner stoomvaartuig gestationeerd zal zijn, aan het blokkadeeskader worden toegevoegd, en evenals reeds in Mei j.l. bepaald is ten aanzien der overige gouvernementsstoomschepen die aan de blokkade deel nemen, zal ook op de Bronbeek een officier der militaire marine als militair commandant worden geplaatst, benevens een adelborst 1ste klasse en een detachement gewapende mariniers en matrozen. Voor communicatiediensten enz. zouden overigens enkele particuliere stoomvaartuigen worden gehuurd of aangekocht. Uit telegraphische berichten is gebleken dat tot 6 Augustus bereids 6 der uit Nederland gezonden oorlogsbodems in Indië waren aangekomen, die op één na, sedert korteren of langeren tijd in de wateren van Atjih dienst deden. Tevens waren de noodige maatregelen genomen om de bedoelingen van het Nederlandsche gouvernement aan de bewoners der vijandelijke kusten te doen kennen. Zoo zouden onder anderen eenige onderhoorige staatjes, door een daartoe bijzonder geschikt en toegerust oorlogschip - Zr. Ms. stoomschip Watergeus - worden bezocht tot het verspreiden eener in de Maleische taal gestelde proclamatieGa naar voetnoot(*), waarbij de betrokken hoofden en bevolkingen, onder verzekering van vriendschap en welwillendheid dezerzijds, tot eene vredelievende houding jegens het Nederlandsch-Indisch gouvernement werden aangemaand; doch tevens onder bedreiging van geweld tegen hen, die, onder welken vorm ook, den sultan in zijn verzet bleven steunen. Tot de verspreiding dezer proclamatie in de binnenlanden van Atjih, zou de tusschenkomst van de vorsten van Deli, Langkat en Edi worden ingeroepen. Later zijn ook de radjas van Troemon en Tampat-Toean ons daarin behulpzaam geweest. Van enkele onderhoorigheden waren intusschen reeds blijken van vredelievende gezindheid ontvangen. De radja van Tampat Toean ten noorden van Troemon, en als 't ware in den rug van het onder ons gezag geplaatste Langkat gelegen, verklaarde in een brief aan den resident van Tapanoli dat, hoewel de overige staatjes aan de westkust partij voor den sultan hadden gekozen, hij elke ondersteuning zou weigeren bijaldien hij de verzekering erlangde als vriend van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch gouvernement te worden beschouwd. Die verzekering werd hem geschonken, en aan zijn verzoek voldaan, om de vaartuigen van Tampat Toean afkomstig en onder eigen vlag varende, in onze wateren tot den handel toe te laten, zoolang de bewoners van dat landschap zich van elken steun aan Atjih onthielden. Aan de noordoostkust, in Mei door het stoomschip Timor bezocht, was het voornamelijk te Edi waar eene gunstige stemming jegens ons aan den dag werd gelegd. Toen de radja van Edi-besar, tongkoe Tjihik, aan boord kwam, waar hij den controleur Kroesen en den laksamana (vlootvoogd) van Langkat aantrof, gaf hij opnieuw zijn wensch te kennen om zich bij het gouvernement aan te sluiten en de Nederlandsche vlag te mogen voeren, een wensch die thans door al zijne rijksgrooten werd gedeeld. Na zich van de in zijn gebied heerschende goede stemming te hebben overtuigd, begaven zich de commandant van dien bodem en de controleur in eene ongewapende sloep naar den wal, waar zij te midden van een dichten drom inlanders naar behooren werden ontvangen. In de woning van den radja, waar de hoofden van Tapin-Batoe en Edi-ketjil, de sjahbandar van Edi-besar en het aan tongkoe Tjihik verwante hoofd der aldaar gevestigde Pedirezen tegenwoordig waren, kwam hij op zijn verzoek aangaande het voeren der vlag terug. Hij gaf te kennen dat dit geschiedde in overeenstemming met al zijne mindere hoofden, en al durfde hij voor de tijdelijk in Edi wonende vreemdelingen uit Pedir, Merdoe en andere plaatsen (ongeveer 800 à 1000 zielen) niet instaan, op de goede gezindheid zijner eigene bevolking, van omstreeks 5000 man, kon met te meer zekerheid worden gerekend. Hij verlangde uit zijne moeilijke stelling te geraken, aangezien in de oogen van het Atjineesche bestuur Edi reeds behoorde tot het Nederlandsch-Indisch gouvernement, zonder dat hij in staat was daarvan een openlijk blijk te kunnen geven. Op de vraag, of hij zich sterk genoeg gevoelde om die vlag steeds voor schennis te behoeden en bij voorbeeld een aanval van Simpang-Olim te weerstaan, antwoordde de radja dat hij noch voor een binnenlandschen vijand noch voor een aanval van Simpang-Olim, des noods van Perlak tegelijk bevreesd was. Hij voegde er bij, zich aan land sterk genoeg te gevoelen om iederen vijand het hoofd te bieden, tenzij geheel Atjih en onderhoorigheden hem langen tijd mochten bestoken; maar hij behoefde steun ter zee, aangezien door eene blokkade - en de vloot van Simpang-Olim werd gezegd uit 14 gewapende schoeners te bestaan - het land ten eenemale verstoken zou zijn van de levensmiddelen, die van Pinang en elders worden aangevoerd. Na nog andere ten zijnen voordeele pleitende berichten te hebben ingewonnen, aarzelden de vertegenwoordigers der Indische regeering dan ook niet langer aan zijne, zoo dikwijls herhaalde wenschen te voldoen.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schets van het Strand - Bivouak.
Schaal 1/2000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schets van de Missigit.
Schaal 1/2000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den 7den Mei werd in tegenwoordigheid van de reeds genoemde en nog andere opgeroepen hoofden op plechtige wijze de vlag aan den radja van Edi uitgereikt, en wappert thans de Nederlandsche driekleur aan de noord-oostkust van het Atjineesche rijk. Het gerucht als zoude Simpang-Olim den sultan met 8000 man te hulp komen werd in Edi tegengesproken, waar den controleur nog werd medegedeeld, dat het aantal te Groot-Atjih gesneuvelde inlanders op omstreeks 1700 werd geschat. In den avond van dienzelfden dag lichtte de Timor het anker om zich bij de flotille voor Atjih aan te sluiten, en werd kort daarop door het in de wateren van Banka gestationeerde stoomschip Den Briel vervangen, ten einde de door den radja van Edi-besar verlangde hulp aan de zeezijde te verleenen, en de kust tot bij Diamantpunt te bekruisen. Omstreeks ten zelfden tijde ontving Troemon een bezoek van het aan de westkust gestationeerde stoomschip Maas en Waal, aan boord waarvan zich de resident van Tapanoli bevond. De radja moeda, die, behalve - zooals wij vroeger zagen - met het hoofd der XXV Moekims, ook met andere rijksgrooten in Atjih verwant of bevriend is, gaf duidelijke blijken van eene voor Nederland gunstige gezindheid, en beloofde onzen naastbij gevestigden ambtenaar (den controleur te Singkel), met de bewegingen der Atjinezen bekend te maken. Reeds vroeger waren met dit landschap - dat het oppergezag van Atjih niet of zeer noode erkent - vriendschappelijke betrekkingen aangeknoopt en den radja een jaargeld geschonkenGa naar voetnoot(*). Hoewel met inbegrip van het onderhoorige Boeloe-Sama, Troemon niet meer dan omstreeks 400 man onder de wapenen kan brengen, scheen de radja evenals die van Edi in geenen deele voor Atjih bevreesd te zijn. Mocht hij onverhoopt door de Atjinezen worden aangevallen en hulp noodig hebben, dan zou hij om een gouvernements-kruisboot verzoeken. Men ziet hieruit, dat ook de afvallige vasallen, die alles van den sultan te vreezen hebben, niet hoog opzien tegen de hem ten dienste staande strijdkrachten. Een maand later vernam men dat hij zoowel aan den sultan als den rijksraad brieven had doen toekomen, om hen tot onderhandelingen over te halen, waarop evenwel nog geen antwoord ontvangen was. Uit de laatst ingekomen berichten mag men opmaken, dat de minder voorspoedige afloop der krijgsverrichtingen in Groot-Atjih, noch in de gouvernements-landen noch in andere gewesten op Sumatra een buitengewonen indruk op hoofden of bevolking heeft gemaakt. Overal heerschte de meest gewenschte rust. Zelfs op Singkel, dat door zijne ligging het meest aan een inval uit Atjih zou blootstaan, kon men niet de minste onrust bespeuren. Ook de hoofden langs de rivier gaven blijken van hunne goede gezindheid, door het aanbod om in heerendienst het struikgewas in den omtrek der versterking op te ruimen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als voorzorgsmaatregel echter is zoowel daar als op eenige andere plaatsen in de noordelijke afdeeling en op Nias, het aantal der bezetting vermeerderd, en in verband met de gebeurtenissen in Atjih, wordt jegens de radjas der beide Simpangs, die wel is waar de souvereiniteit van Nederland erkennen, maar nog altijd groote sympathie voor den sultan aan den dag leggen, bijzondere waakzaamheid in acht genomen. 't Zij mij vergund, hier de onjuiste opgave te herstellen in mijn vorig opstel voorkomendeGa naar voetnoot(*), als zou de Atjinees Sidi Mohammed Roes, die langen tijd in Parijs vertoefde en zich later in deze streken vestigde, één en dezelfde persoon zijn, als de Arabier Habib Abdoe'r-Rahman, eerste rijksbestuurder van Atjih, en die thans naar men zegt de belangen van zijn meester bij den Grooten Heer te Constantinopel behartigt. Uit later door mij geraadpleegde officieele bescheiden blijkt, dat beide mannen niets met elkander gemeen hebben. Sidi Mohammed, zooals in genoemd opstel vermeld wordt, door zijn vader Toekoe Ibrahim aan den Franschen koopvaardij-kapitein afgestaan - die hem eene behoorlijke opvoeding liet geven - was, na een bezoek aan Rotterdam, Den Haag en Amsterdam gebracht te hebben, naar Frankrijk teruggekeerdGa naar voetnoot(†). Vandaar over Constantinopel en Mekka naar Atjih vertrokken, heeft hij wel eenigen tijd bij den sultan doorgebracht, maar werd hem dat verblijf al spoedig ontzegd. Zich toen naar de westkust begevende, waar hij onder den hoogdravenden titel van Toeankoe Hadji Mohammed Roes, panglima Chalipa Atja Adoem etc. etc. etc. een paar vrouwen nam en op verschillende plaatsen zich diep in schulden stak, was het hem gelukt in Tarbangan-gedong en ketjil zich eenigen tijd de aan den sultan verschuldigde schatting toe te eigenen, totdat door den rijksbestuurder Hahib Abdoe'r-Rahman, die op zekeren dag de aan zijnen meester toekomende huldegiften der peperhavens kwam innen, voor goed een einde werd gemaakt aan dat op eigen gezag en voor eigen rekening ingesteld ontvangers-ambt. Later huwde hij te Sinaboe de dochter van het in 1840 door ons verdreven hoofd van Singkel, radja Amaris, en werd alzoo een neef van den radja van TroemonGa naar voetnoot(§). 't Scheen wel alsof een gedeelte van den haat, door zijn schoonvader den Nederlanders toegedragen, op hem was overgegaan, daar hij steeds de eerste was om twist en tweedracht te zaaien en de radja's van de omliggende landschappen tegen het Indisch bestuur op te ruien. De hoogere beschaving, door hem in Europa opgedaan, bepaalde zich voornamelijk tot het talent van veel schulden en nog meer onzinnige plannen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken, terwijl het hem gelukkig aan de middelen ontbrak om ze uit te voeren; het eene maakte hem gehaat, het andere belachelijk. Volgens zijne profetieën zou o.a. de Hollandsche vlag niet alleen op Java maar in geheel den Oost-Indischen Archipel weldra door de vaan van Atjih worden vervangen, waarbij hij zelf een groote rol te vervullen had.... en als hoofd van Sinaboe, kon die armzalige grootspreker ter nauwernood over 20 weerbare mannen beschikken! In 1865 had hij radja Golang, het ons vijandig hoofd van de Simpang-kirie, overgehaald om een aanval van de landzijde op Singkel te wagen, terwijl het door hem van de zeezijde zou worden bedreigd. Hij zwoer bij Allah en den Profeet niet te zullen rusten voor hij den voet had gezet op Singkel's grond. De door hem toegezegde hulp bleef als naar gewoonte achterwege: zijn eed echter moest hij gestand doen, maar hoe? Eene prauw, te Singkel met aarde gevuld, hielp hem uit den nood: en toen hij in 't bijzijn zijner onderhoorigen den voet zette op den grond in dat vaartuig geladen, meende hij, zoo al niet zijne belofte dan toch zijn eed te zijn nagekomen; welke meening evenwel door weinigen zijner landgenooten werd gedeeld. Later wist hij zich op te werpen als radja van Tarbangan-ketjil, maar werd een jaar of vijf geleden, door de naburige radja's gedwongen het bestuur aan den rechthebbende weder af te staan. En hiermede nemen wij afscheid van dien pocher, den doodvijand van Nederland Sidi Mohammed etc. etc. etc.
Zoowel de marine als de verkennings-brigade hebben het hare bijgedragen om, door hydro- en topographische opnemingen, de kusten van Atjih benevens een gedeelte der omgeving van de missigit en kraton beter te doen kennen. Wat de rivier de Atjih betreft, zoo is thans gebleken dat zij slechts met ééne monding in zee stroomt, terwijl wat men vroeger de Gigi en de Marassa noemde kreken of lagunen zijn, geheel of gedeeltelijk evenwijdig aan het strand, en met een breeden mond in gemeenschap met de zee. Op ruim een uur gaans westwaarts van de Atjih, wier monding 75 à 80 meters breed is en door de tegen elkander over liggende kotta's Boegis of Tjina(?) en Moesapi of Babi(?) verdedigd wordt, stroomt de zee landwaarts in, en vormt eene lagune, Koewala Tjangkoe of Marassa ook wel Koewala Lemada genoemd. Bij hare monding, hier en daar tusschen de 200 en 500 meters breed en 8 à 9 voet diep, stroomt zij oostwaarts langs de kotta Marassa heen en genoegzaam evenwijdig aan de kust, bij eene gemiddelde breedte van 50 à 60 m. al kronkelend voort. Reeds spoedig binnen nog engere oevers begrensd, vormt zij ter hoogte van kotta Bras (het strandbivouac) eene kreek, welke zich iets hooger dan het oostelijk fort (kotta Kalaut) in de daar zijnde moerassen verliest, hoewel men vermeent dat zij zich bij Djamboi Pokek met de Atjih vereenigt. In hare zuidelijke richting blijft de lagune | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot op ongeveer 7 à 800 meters van de kust bevaarbaar, ter hoogte waar het raadhuis aan den linkeroever - thans vermoedelijk in een benting herschapen - en aan den tegenovergestelden, de missigit van de kampong Tjankoe - tot de IV Moekims behoorende - zich verheffen. Iets verder hoe langer hoe smaller toeloopende, doorsnijdt zij bij de pasar Lemada den weg die van Koerong Raba naar den kraton voert. Bij eb valt zij daar ter plaatse reeds geheel droog. Op ongeveer halverwege tusschen die missigit en het strand-bivouac, strekken de kampongs Marassa en Lemboek - waarschijnlijk onder het gebied der IX Moekims - zich langs de lagune uit. Beide plaatsen hebben door bruggen gemeenschap met de overzijde en het strand, vanwaar voetpaden naar het binnenland voeren. Een derde arm, die zich al spoedig in het gebergte van Djembara schijnt te verliezen, loopt in westelijke richting voort. De lagune wordt behalve door kotta Marassa, ook nog door een daartegenover aan het uiteinde eener smalle landtong gelegen sterkte Mugat(?) verdedigd. Overigens zijn eenige andere gedeelten van de noord- en oostkust opgenomen, en tijdens het bezoek door de Timor aan Edi gebracht, is nog het volgende betreffende den toestand van land en volk aangeteekend. De weerbare bevolking van Edi-besar zou bestaan uit omstreeks 5000 man Ediërs, waaronder uitgewekenen van Pasei en Merbau, benevens ongeveer 1900 man van Pasangan, Merdoe en Pedir. Bepaalde kampongs zijn er niet. Geheel Edi, schrijft de controleur, is tot meer dan een dag reizens landwaarts in, als het ware één pepertuin, waarin de woningen verspreid liggen. De radja houdt zijn verblijf in de nabijheid van de pasar, waar de peper verhandeld en afgescheept wordt; zijn huis is een klein, onaanzienlijk houten gebouw, omringd van een steenen muur die alleen aan de voorzijde voltooid is. Het geheel staat bekend onder den naam van ‘de kotta.’ De rivier van Edi is vrij smal, maar diep genoeg om vaartuigen van 40 koiangs laadruimte zonder moeite tot aan den pasar te kunnen brengen, nagenoeg één uur roeiens van de monding gelegen en verder slechts voor kleine prauwen bevaarbaar. De mannen zijn zonder onderscheid (vrouwen en kinderen werden schier niet gezien) steeds gewapend, tengevolge waarvan de minste twist dadelijk bloedige gevolgen heeft. Chinezen schenen zich in Edi nog niet te hebben durven vestigen, en de nijverheid der inwoners bepaalt zich tot het smeden van klewangs, het bouwen van kleine vaartuigen en het weven van zijden sarongs en broeken, alles voor eigen gebruik. De uitvoer bestaat bijna geheel uit peper, waarvan de hoeveelheid veilig op 40000 pikols per jaar gesteld kan worden. Het product wordt deels door de Ediërs naar Pinang vervoerd, deels door de handelaars van die plaats te Edi opgekocht, waar tal van schoeners en tongkans om peper te laden voor anker lagen. Op den uitvoer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt eene belasting geheven van 1¼ dollar per pikol; één dollar daarvan is voor den radja, terwijl de rest onder de ‘ketoeahs’ (bestuurshoofden) wordt verdeeld. Andere artikelen van uitvoer zijn boschproducten (voornamelijk getah) en huiden. De invoer bestaat in rijst van Pedir, Pasei en Pinang, lijnwaden en amfioen, benevens klappers van Pasangan: die van rijst en klappers is vrij. Op lijnwaden wordt een recht geheven van 3½ pct. van de waarde en op amfioen van 20 dollars per kist van 40 bollen. De sjahbandar verkrijgt alleen een gedeelte der inkomende rechten. Behalve met Pasangan, Pasei en Pedir heeft Edi geen handelsbetrekkingen met de op de oostkust van Atjih onderhoorige rijkjes aangeknoopt. De kotta Edi-besar werd in de maand September door eene compagnie infanterie uit Deli bezet, ten einde onzen bondgenoot tegen mogelijke vijandelijke invallen zijner naburen te beschermen, terwijl de vriendschappelijke verhouding tusschen dien radja en het Nederlandsch-Indisch gouvernement niet op Edi-ketjil was overgegaan, waar steeds eene zeer ongunstige stemming bleef heerschen. Nadat men van daar herhaaldelijk op onze schepen gevuurd had, werd eindelijk de kotta van dat landschapje, op den 31sten door Zr. Ms. stoomschip Timor vernield en de vijandige bevolking verjaagd. Omstreeks denzelfden tijd werd ook een kampong op Poelo Nassi getuchtigd, als hebbende op eene sloep van de Amboina geschoten, en vóór Edi, door de gewapende visitatiesloep van Zr. Ms. stoomschip Den Briel, onder den adelborst 1ste kl. A. Voormolen een vaartuig - na eene hardnekkige verdediging - geënterd en genomen, waarbij slechts weinigen van de opvarenden door 't geweervuur bleven gespaard. 't Is het voorspel van krachtdadiger handelingen die wij eerstdaags kunnen te gemoet zien. Het is der Indische regeering door velen als een grief en door sommigen als eene fout toegerekend, dat zij tot eene expeditie tegen Atjih besloot, zonder zich geheel op de hoogte te hebben gesteld van die topographische kennis, zoo noodig om in een vijandelijk land met kracht te kunnen optreden, en er niet - zooals men zegt - als blinden rond te tasten. Men verliest echter uit het oog, dat zulks bij de meeste onzer expeditiën in den Oost-Indischen Archipel het geval is geweest, en het somtijds geheel onmogelijk wordt die zoo gewenschte terreinkennis bij tijds te kunnen opdoen. Men schijnt zich niet te willen herinneren wat er op Borneo, Bali en bij Boni plaats vond, en vergeet geheel en al de tusschen ons en Atjih bestaande verhouding. Men bedenkt niet dat hij het stelsel van jaren-lange onthouding van elke gemeenschap, en de vijandige gezindheid waardoor dat rijk geheel van ons vervreemdde, dáár onmogelijk iets meer dan eene hoogst oppervlakkige lokale kennis kon worden opgedaan. Behalve de in 1872 bij het topographisch-bureau gereed gekomen kaart van Atjih op de schaal van 1:500000, voor wier samenstelling met bijbehoorende topo- en ethnographische beschrijving o.a. gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was gemaakt van de door den militairen commandant van Sumatra's Westkust verzamelde bijdragen, en van de rapporten omtrent het bezoek aan dat rijk door Zr. Ms. stoomschip Djambi in het najaar van 1871, bestaan er thans meer gegevens. Onder een vijftal teekeningen, onlangs door-den minister van koloniën uit Batavia ontvangen en aan de topographische inrichting alhier gereproduceerd, - de afbeeldingen van het strandbivouac en de missigit zijn hier teruggegeven - behoorde almede eene kaart - op eene schaal van 1:10000 - van het terrein des oorlogs nabij de hoofdplaats van Atjih, door de expeditionaire verkennings-brigade opgenomen. Ze werd in de laatste dagen nog verrijkt door aanwijzingen en inlichtingen van verschillende inlandsche berichtgevers, waardoor de richting van eenige wegen en kanalen, benevens meer bijzonderheden omtrent den kraton bekend werden. Met een enkel woord zal ik ze den belangstellenden lezer mededeelen. Het gedeelte van Groot-Atjih, 't welk vooral thans het meest onze aandacht verdient, is de noord-westhoek; het gebied, meer rechtstreeks aan den sultan onderworpen, met zijne hoofdstad en haren onmiddellijken omtrek, als zijnde het tooneel, waarop spoedig het tweede, en naar wij hopen het laatste bedrijf van het bloedig drama zal worden afgespeeld. Daarom is eenige meerdere kennis der middelen van gemeenschap en vervoer, van de richting en den toestand der wegen, vooral in een land waar ze zeer schaars en dan veelal nog in gebrekkigen staat worden aangetroffen, van het hoogste gewicht. In het zuiden van 't kleine schiereiland dat tusschen Atjih-hoofd, de Koningspunt en Kaap Masamoeka het noord-westelijk uiteinde vormt van Sumatra, loopen twee voorname wegen, die van Langei - langs welken men den kraton in 4 à 5 uren bereikt - en die van Koerong Raba met een brug over de bij pasar Lemada smal toeloopende koewala Marassa naar Atjih. Deze twee wegen staan met verscheidene andere aan de beide oevers der lagune in verband, die èn naar het strand èn naar het binnenland voeren. Laatstgenoemde verdeelt zich bij pasar Lemada, en ook die tweede meer in oostelijke richting loopende weg schijnt Atjih ter hoogte van den kraton te bereiken. De weg, waarschijnlijk steeds door onze troepen en transporten gevolgd, loopt van het strandbivouac door een laag, moerassig terrein - voor het vervoer van eenigszins zwaar geschut misschien onbruikbaar - tot aan de bij Lemboek over de lagune geslagen brug, en vandaar over den pasar van genoemden kampong, langs en over sawahs, door de kampong Pandei naar de missigit. Op eenige honderden meters in noordwestelijke richting vóór den kraton, niet ver van den linker-oever der Atjih gelegen, is deze tempel vermoedelijk de moskee van den kampong Djawa, en niet de prachtige missigit die getuige was van de voormalige grootheid en luister van het Atjineesche rijk. Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch, door Iskander Moeda in 1614 onder den naam van Beitoe'r-rahman (het huis des Barmhartigen) gesticht en onder de regeering zijner dochter afgebrand, maar hoogstwaarschijnlijk door de vrome en rechtzinnige Tadjoe'l-alam weder opgebouwd, zou volgens sommige schrijvers bezuiden den kraton zijn gelegen. Ook deze weg staat met eene menigte voetpaden en andere wegen in verband, die zich in verschillende richtingen tusschen de omringende tuinen en sawahs verliezen. Van de Atjih voeren verscheidene paden en kanalen naar de meer oostelijke Koewala Gighen; o.a. zou een voetpad uit den kraton, bezijden de woning van den Sjahbandar, die plaats in drie uren bereiken. Aan en onmiddellijk langs den rechter-oever, noord-oostwaarts van de missigit, tusschen een kanaaltje van 6 m. breedte, in gemeenschap met en een weg naar Koewala Gighen, strekt zich eene groote vlakte uit. Aan het noordelijk uiteinde van die vlakte vind men de kampongs Bedoek en Penajoeng, en in het zuiden eene versterkte positie des vijands aangewezen, die aan de overzijde der Atjih verlengd, de missigit aan de oostzijde door hare werken als een halve maan omringt. 't Zuidelijkste gedeelte van die werken dekt tevens het noorderfront van den kraton. Tegenover het punt, waar de Koerong Daroe, ook Koerong Tjoet of Dalam genoemd, - die den kraton bijna in zijne geheele lengte doorstroomt - zich met de rivier vereenigt, loopt een ander kanaal in oostelijke richting voort, en bij dat punt van samenvloeing is het huis van den sjahbandar gelegen. Iets zuidwaarts van deze woning ligt de pasar van Atjih, die, ten westen aan de Koerong Daroe en de buitengracht van den kraton leunende, in 't zuiden begrensd wordt door een weg naar Toenong, langs welken men het gebied van Panglima Polim in 2 à 2½ dagmarsch bereikt. Eene aaneengebouwde stad schijnt niet te bestaan. De kraton en de missigit zijn door eene menigte afzonderlijk staande of in groepen verdeelde huizen, tuinen, kleine boschjes en begraafplaatsen omringd, die op korten afstand door de kampongs Djamboe Madat(?), Djawa, Lampoe Idjoe en Pajate worden omgeven. Wat den kraton betreft, op ongeveer een paar honderd m. van den linker-oever der Atjih gelegen, beslaat hij een groot vierkant, aan alle zijden door eene natte gracht ingesloten, en hoewel de afmetingen - door onze inlandsche berichtgevers medegedeeld - slechts als approximatief te beschouwen zijn, schijnt de kraton ongeveer eene oppervlakte van 150 à 160 duizend vierk. m. te beslaan. Op den buitensten wal, drie m. hoog met een berm van zes m. breedte, en geheel met bamboe-doeri beplant, staat aan de noordzijde een twintigtal stukken in batterij, die tevens een gedeelte der rivier en het terrein vóór de missigit bestrijken, terwijl aan de zuid- en west-face eenige onbruikbare stukken op den grond liggen; behalve één kanon van zwaar kaliber, dat van den laatstgenoemden wal den weg naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pasar Moekim IV bestrijkt. Op ongeveer 140 à 150 m. afstands van de oostelijke grens, stroomt de Koerong Daroe aan de noordzijde naar binnen, loopt evenwijdig aan die oostelijke grens in zuidelijke richting voort, wendt zich dan op een vijftigtal m. van en evenwijdig aan de zuidelijke gracht van den kraton naar het westen, en verlaat den vierhoek aan die zijde, met een bocht langs de daar ter plaatse van steen opgetrokken kotta Patjoet, om zich daarna in de rawahs te verliezen. Deze moerassen, die zich tot dicht bij de zuider-buitengracht uitstrekken, zijn bij vloed voor kleine schuiten bevaarbaar. Bezijden de zoo even genoemde punten van in- en uitstrooming bevinden zich de toegangen tot de inwendige ruimte van den kraton, aan weerszijden door wachthuizen en eenig geschut beschermd. Omstreeks 50 m. aan de oostelijke face, loopt eene gracht, 3 m. breed en 1,5 m. diep, van het noorden naar het zuiden, in welk afgesneden gedeelte de verblijfplaats der vrouwen en de vorstelijke begraafplaats zijn gelegen. Westwaarts van die gracht wordt door een hoogen wal, op een afstand van ongeveer 100 m. van de noord- en westelijke, en 30 m. van de zuidelijke grens, een tweede vierkant ingesloten, in welks midden, door een iets minder hoogen binnenwal, een derde vierhoek gevormd wordt, waarin tegen de zuidzijde de woning des sultans benevens het raad- en kruithuis zich bevinden. Vóór het raadhuis staan eenige stukken op den daartegenover liggenden, geheel vervallen wal gericht. Die binnen-wallen (van muren wordt niet gesproken) zijn vooral aan de noord- en de zuidzijde geheel of grootendeels vervallen, zoodat ze geen 't minste defensief vermogen bezitten. Waarschijnlijk zullen in de hierboven beschreven binnenruimten nog andere woningen gevonden worden, waarvan echter geen melding wordt gemaakt. Midden voor het noorderfront staat een hooge katapang (waarschijnlijk de boom waarvan reeds vroeger gesproken is), en de uitgang aldaar wordt door eene droge gracht met eene dubbele rij randjoes gedekt, terwijl de linkervleugel van de versterkte positie, welke de missigit omringt, dit vermoedelijk front van aanval tevens tot voorwerk dient. Alvorens 't eenvoudig en beknopt verhaal van deze expeditie te eindigen, behooren nog de sterkte en samenstelling der zee- en landmacht, benevens de door ons geleden verliezen te worden aangegeven, om later een punt van vergelijking te hebben, wanneer de officieële sterkte-staten der 2de expeditie bekend zullen zijn. De expeditionaire macht, die op 22 Maart 1873 onder het opperbevel van den generaal-majoor J.H.R. Köhler van Java naar Atjih vertrok, was als volgt samengesteld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duizend bannelingen en vijftig mandoors waren als koelies onder beheer der militaire administratie aan de expeditie toegevoegd. Behalve de in den loop van het verhaal reeds voorgekomen namen der overige bevelhebbers, zij hier nog aangeteekend, dat zoo er geene veranderingen daarbij hebben plaats gevonden, de cavalerie onder de bevelen stond van den ritmeester H.K.E. Perié, de artillerie onder die van den luit.-kolonel H.G. Bouwmeester, en de genie onder het bevel van den kapitein W.J. Leers. Als chef der militaire administratie fungeerde de onderintendant 1ste kl. J. Hofstede, en als die van den geneeskundigen dienst, de officier van gezondheid 1ste kl. J.H. Becking.
De maritime macht, onder bevel van den kapitein ter zee J.F. Koopman, bestond uit de volgende schepen en vaartuigen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benevens eene landingsdivisie van 450 mariniers en matrozen, waarvan 300 als infanterie met geweren gewapend, 50 tot bediening van 5 stukken landingsgeschut en 100 voor ambulance en transport. De transport-vloot bestond uit de zes volgende stoomschepen van de Nederlandsch-Indische stoomvaartmaatschappij: William Mackinnon, Gouverneur-Generaal Mijer, Baron Bentinck, Koning Willem III en Cores de Vries; verder uit vijf koopvaardijschepen, waarvan twee waren aangewezen als vivres- en kleedingschip en een tot ziekenschip was ingericht. Van de landmacht zijn gedurende de expeditie (6-16 April) in 't geheel gesneuveld: 4 officieren en 46 minderen, waaronder respectivelijk 3 en 28 Europeanen; gewond 30 officieren en 396 minderen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder welke laatsten 182 Europeanen. Van de gekwetsen zijn sedert (volgens de tot 7 Juni te Batavia ingekomen opgaven) aan hunne wonden overleden 2 officieren en 23 minderen (12 Europeanen en 11 inlanders), terwijl tijdens de expeditie aan andere oorzaken dan wonden (vermoeienis of ziekte) overleden zijn 1 officier en 6 minderen (1 Europeaan en 5 inlanders). Totaal verlies aan gesneuvelden en overledenen 7 officieren en 75 minderen, waarvan 6 en 41 Europeanen. Van de zeemacht zijn gesneuveld 1 adelborst en 2 minderen (mariniers) en gewond 2 zeeofficieren en 20 minderen (10 Europeesche matrozen, 7 mariniers en 3 inlandsche schepelingen); van de 7 mariniers was 1 later aan zijne wonden overleden, terwijl 1 zeeofficier tijdens de expeditie aan vermoeienis en ziekte bezweek. Mocht reeds met een enkel woord zijn gewezen op de dankbare herinnering, ten gevolge der goede zorgen van de vereeniging het Roode Kruis bij onze troepen achtergelaten, zoo wordt ook bij het jaarlijksch verslag van den minister van Koloniën (zitting 1873-1874) aan de Staten-Generaal ingezonden, openlijk hulde gebracht aan eene instelling waaraan men reeds zooveel heeft te danken. ‘Het te Batavia gevestigde centraal-comité voor Nederlandsch Indië van de vereeniging het Roode Kruis - wordt daarin gezegd - gaf hij vernieuwing zoowel hij de expeditiën naar Deli (Sumatra) en Balangnipa (Celebes) als bij die naar Atjih, herhaaldelijk overtuigende bewijzen van warme belangstelling in het lot van den Nederlandsch-Indischen krijgsman te velde, eene belangstelling, die door het geheele leger dankbaar wordt gewaardeerd. Ten gevolge van de rapporten over de practische waarde van de artikelen, door de vereeniging toegezonden, ontving het centraal-comité van het legerbestuur een opgave der artikelen die voor den soldaat te velde het meest doelmatig en aangenaam zijn, en naar welke de latere verzendingen met de meeste welwillendheid werden geregeld. Bij laatstgenoemde expeditie zag het Indische centraal-comité zich tot ruime hulp der zieken en gewonden in staat gesteld, tengevolge van de beschikbaarstelling langs telegraphischen weg (April 1873) van belangrijke sommen door de Nederlandsche vereeniging, onder andere van f 25.000 door het hoofdcomité en van f 10.000 door de afdeeling Rotterdam. Bovendien werden onderscheidene collis goederen tot hulp en verkwikking onzer strijders en tot verzachting van hun lot door het hoofdcomité en de afdeeling Amsterdam per stoomschip naar Batavia en Padang uitgezonden.’
Bij het ter perse gaan van dit opstel staat eene tweede naar Atjih uitgezonden expeditie gereed hare taak te aanvaarden, en als dit schrijven onder de oogen mijner lezers komt, hebben wellicht reeds gebeurtenissen plaats gehad die over het toekomstig lot van 't noordelijk Sumatra zullen beslissen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al kan de loop dier gebeurtenissen niet worden vooruitgezien, al kunnen ook thans weder menschelijke berekeningen falen, toch is met een gunstiger jaargetijde, de ontvangen lessen en opgedane ondervinding, gepaard aan meerdere lokale kennis, en bij een verstandig gebruik der verkregen inlichtingen, een gunstige afloop te verwachten. Bovendien leveren de militaire bekwaamheden van den opperbevelhebber, de toewijding en onbezweken moed der officieren onzer zee- en landmacht, evenals de antecedenten van het Nederlandsch-Indische leger zoo vele waarborgen op, dat de eer van Neerlands vlag, de glorie der vaan van Oranje en het prestige onzer wapenen, met inspanning van alle krachten, zullen worden gehandhaafd. Moge de tweede expeditie naar Atjih den minder gelukkigen afloop der eerste weldra doen vergeten, en eene nieuwe roemrijke bladzijde beslaan in de geschiedrollen van een leger, waarin zoo menig eervol blad wordt bewaard! Dan voorzeker zal de stof niet ontbreken om ook voor dit Tijdschrift, al spoedig eene nieuwe belangrijke bijdrage tot onze Oost-Indische krijgsgeschiedenis te leveren. 's-Hage, December 1873. |
|