| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
Er waren eens drie..... Keizers van verschillenden geloove te Berlijn vergaderd. Waarom? ziedaar een vraag, die stof heeft opgeleverd voor al de Europeesche dagbladen gedurende de geheele maand September. De uitstekendste correspondenten van de voornaamste bladen waren tijdig naar Berlijn vertrokken om in de volgepropte stad voor hoog geld een bescheiden onderkomen te zoeken en op te visschen wat er van die Vorstenbijeenkomst zou zijn te zeggen. De Keizers waren vergezeld van hun Ministers voor Buitenlandsche Zaken; de heeren Bismarck, Gortchakoff en Andrassy zouden conferenties houden, en men spitste zich op belangrijke politieke verhandelingen. Gretig werden de nieuwsbladen opgenomen, maar telkens met een gevoel van teleurstelling weggeworpen; men hoorde niets dan algemeene phrasen: entente cordiale, wisseling van vriendschapsbetuigingen, verzekeringen van den algemeenen vrede, enz.; phrasen te vaag en te algemeen om er eenige waarde aan te hechten. Men verzekerde, dat de drie groote potentaten en diplomaten het over alle punten eens waren, maar welke die punten waren, daarover werd een diep stilzwijgen bewaard. Bleef het besprokene geheim, geschreven werd er niets, naar de uitdrukkelijke verzekering en tot groote vreugde van Keizer Alexander, - alsof hij zich zooveel om het geschrevene bekommerde, adres aan het tractaat van Parijs en de boeien van de Zwarte Zee. Het verstandigst bleek Kladderadatsch te zijn; nog vóor de bijeenkomst teekende zij met haar geestige pen het politiek menu, dat door de politieke tinnegieters was opgesteld, een lange reeks van quaesties, en daarbij verschijnt op den drempel van zijn kluis de rustbehoevende, zenuwzwakke kluizenaar van Varzin en geeft de plechtige verzekering, dat hij wel zorg zal dragen, dat de vreemde gasten hun maag niet overladen. En het geschiedde alzoo; de drieharige man sprak tot de Berlijnsche deputatie, die hem het eereburgerrecht kwam overhandigen: niemand heeft een wensch
meegebracht, die niet vervuld kon worden, niet éen vijandige bedoeling tegen eenige Mogendheid is aan den dag gekomen; de vriendschappelijke persoonlijke ontmoeting der drie Keizers heeft bij de vrienden het vertrouwen op het behoud van den vrede versterkt, de vijanden de moeilijkheid dien vrede te verstoren, duidelijk gemaakt. En die sphinxen-taal is het eenige, wat wij tot heden officieel van Duitsche zijde over de beroemde Keizersreunie vernamen.
Dit neemt niet weg, dat de Duitschers de bijeenkomst ophemelden als de belangrijkste gebeurtenis van het heelal, en geen woorden wisten te vinden om de eer uit te drukken, die daarmee aan het kort gele- | |
| |
den om zijn verdeeldheid en zwakheid geminachte Duitschland was ten deelgevallen. Nu, de Parijsche Keizersreunies hadden hen reeds lang in de oogen gestoken.
Maar al zijn wij in de geheimen niet ingewijd van de gesprekken der groote diplomaten te Berlijn, al kunnen wij ons overtuigd houden, dat geen bepaald verbond tusschen de drie Oostersche rijken is aangegaan, toch is het resultaat daarvan, of liever het feit op zich zelf belangrijk. Vooreerst wat de negatieve zijde betreft; men heeft gesproken van een hernieuwing van het Heilig Verbond, en als men de omstandigheden in aanmerking neemt, waaronder dit nieuwe verbond zou zijn gesloten, welk een groote verandering bemerkt men dan niet. Was het vroegere Heilig Verbond gericht tegen het vrijheidsstreven der volken, bracht het de diepe klove aan den dag, die de militaire monarchen scheidde van het volk, thans hebben die Vorsten het recht der volken erkend; zoowel in Oostenrijk als in Duitschland bestaat de constitutioneele regeeringsvorm; het Duitsche parlement wordt zelfs verkozen met algemeen stemrecht en de Oostenrijkers en Hongaren bezitten een constitutie, die hun een mate van vrijheid geeft, die zij nog nauw kunnen dragen. Keizer Alexander heeft zelf het initiatief genomen om de slavenketenen, waarin het grootste gedeelte van zijn volk, de boeren, zuchtte, te verbreken.
Niet éen stem is er opgegaan om het streven naar vrijheid tegen te gaan en elkander te waarborgen tegen een volksomwenteling. De Vorsten trachten veeleer bij hun staatkundige gedragslijn zich van den steun des volks te verzekeren, overtuigd, al wordt het niet open erkend, dat zij zonder dien steun in onzen tijd niets meer kunnen uitrichten. Aan den anderen kant schijnen wij den anti-monarchalen tijd voorbij; wij zien schier overal een aansluiten bij de Regeering, als gold het het handhaven van een gemeenschappelijk belang. In zeker opzicht is dat ook zoo; men zegt, dat onder de punten van bespreking te Berlijn ook de sociale quaestie heeft behoord en het congres der Internationale, dat gelijktijdig in den Haag vergaderde en ook zijn geheime vergaderingen had, en niet over vrede maar over oorlog beraadslaagde, waarmee men zou kunnen beweren, dat de verhouding slechts voor een gedeelte is veranderd; voor '48 waren het de derde en vierde stand, die tegenover de Regeering stonden; de eerste, de bourgeoisie, heeft haar wensch verkregen, is toegelaten tot het deelgenootschap aan de regeering, en laat thans de vroegere bondgenooten, na ze gebruikt te hebben om de kastanjes uit het vuur te halen, aan hun lot over; het bloed, dat in '48 vloeide, was grootendeels het bloed van het volk in den gewonen zin des woords, maar de vrucht, die groeide in de roodgeverfde voren, is door de bourgeoisie geplukt. De verbittering, die tusschen deze beide standen bestaat, is dan ook verklaarbaar. Maar zoo min als men vóor '48 de ontevredenheid meerekende van den burgerstand in de gewone beschouwingen, zoo weinig gewicht wil men thans toekennen
| |
| |
aan de eischen van den minderen stand. Indien de laatste zich niet meer doet gelden, dan is dit alleen daaraan toe te schrijven, dat het bewustzijn van zijn macht nog niet genoeg is ontwaakt.
Merkwaardig is nu de positie, die de Duitsche Regeering in de sociale quaestie heeft ingenomen; zij is onverbiddelijk streng tegen de sociaal democraten van beroep, en laat Bebel, Liebknecht en consorten zoo dikwerf mogelijk achter slot brengen, maar overigens neemt zij telkens de partij op voor de arbeiders. Toen b.v. het vorige jaar de financieele toestand van Pruisen zoo gunstig was, dat er aan vermindering van belastingen kon worden gedacht, stelde de Minister van Financien, Von Camphausen voor, de laagste klassen van de Classensteuer op te heffen, waardoor de mindere stand uitsluitend werd gebaat; het voorstel werd verworpen in den Pruisischen Landdag, omdat de bourgeoisie meende, dat de mindere stand niet uitsluitend gebukt gaat onder de zware belastingen en een meer gelijkmatige verlichting moest plaats hebben.
Terwijl de bourgeoisie beweert, dat de sociale strijd aan de natuur moet worden overgelaten en den arbeider in den ongelijken strijd geen bescherming van den Staat moet worden toegekend, leggen de Pruisische half-officieele bladen hun ingenomenheid aan den dag met het dezer dagen te Eisenach gehouden congres van zoogenaamde Kathedersocialisten, waar grootendeels niet-industrieelen, hoogleeraren en ambtenaren, hebben aangedrongen op interventie van den Staat in den socialen strijd door het bevorderen van arbeiders-vereenigingen, waarbij de gezamenlijke werkkracht tegen de kapitaalsmacht wordt in de weegschaal gelegd en het exploiteeren van het individu door den fabrikant wordt voorkomen; de Staat, verlangde men verder, moet den arbeider beschermen door den arbeid te beperken, door het onderwijs verplichtend te stellen en een inrichting aan de fabrieken voor te schrijven, die aan de eischen der hygiene voldoet. De Pruisisch-Oostenrijksche conferentie over de sociale quaestie zal hoogst waarschijnlijk van dezelfde beginselen uitgaan; de Katheder-socialisten hebben natuurlijk in de meerendeels bourgeoisistische dagbladen een slecht onthaal gevonden.
Maar wij zouden afdwalen bij het wijzen op het merkwaardig verschijnsel van een Vorstencongres, dat niet tegen de vrijheid der volken is gericht. Ook het positieve resultaat is betrekkelijk belangrijk, al is er gelukkig niets geschreven, zooals Keizer Alexander lachte. Dat de Russische monarch, door familie-banden aan het Pruisische vorstenhuis verbonden, de nieuwe orde van zaken in Duitschland en daaronder ook het resultaat van den laatsten oorlog erkende, ja zelfs daartoe tot op zekere hoogte heeft meegewerkt, is bekend, en zijn komst te Berlijn kon slechts de nadere bezegeling zijn van hetgeen voor een ieder duidelijk was. Het feit verkrijgt echter meer gewicht, omdat het gepaard gaat met een vermindering van de anti-Duitsche
| |
| |
stemming in Rusland; Keizer Alexander heeft veel gewaagd, toen hij in den tijd dat de panslavistische Duitschenhaat in Rusland in de mode was en zelfs aan het Hof talrijke voorstanders telde, steeds op denzelfden weg bleef voortgaan en de panslavistische agitatie zooveel mogelijk tegen ging; zelfs de Russische Kroonprins, gehuwd met een Deensche prinses, is, naar men zegt, van zijn haat tegen de Duitschers veel teruggekomen, en het aanzien van de anti-Duitsche partij, vertegenwoordigd door Katkoff is sterk gedaald, zelfs te Moskou. Niemand zal ontkennen, dat de oorlogskans van die zijde daardoor is verminderd.
De minder vijandige gezindheid van Rusland over het geheel is vooral van gewicht tegenover Frankrijk; de Franschman heeft bij al zijn ridderlijkheid nog geen eergevoel genoeg om te beseffen, dat hij zich met Duitschland moet meten zonder hondgenooten; Thiers zelfs, de Franschman-type, rekent het Napoleon nog altijd als de grootste zonde aan, dat hij den laatsten oorlog zonder bijstand heeft aanvaard, al streed de Germaan alleen. Rusland werd en wordt steeds door de Franschen gehouden voor den natuurlijken bondgenoot van Frankrijk; evenals kinderen naar hun verjaarsgeschenk, zien de Franschen uit naar elk bewijsje van sympathie van den kant van den Czaar; de Fransche journalisten deden den rondendans, toen zij hoorden, dat de Czaar gedronken had op het Pruisische, niet op het Duitsche leger; later bleek hun lezing geheel onjuist te zijn; de Czaar had gedronken op het leger van zijn gastheer; men herinnert zich den ophef, die in de Fransche Regeerings-bladen werd gemaakt van de woorden, die de Russische Keizer zou hebben gebezigd tot den Franschen ambassadeur Gontaut Biron; de monarch zou namelijk hebben verklaard, dat hij nooit naar Berlijn zou zijn gekomen, indien hij had kunnen bevroeden, dat er iets kwaads werd bedacht tegen Frankrijk; de uitdrukking kan historisch zijn, maar zal in de gegeven omstandigheden wel niet meer beteekenen, dan dat er geen tegen Frankrijk vijandige bedoelingen bestonden, - eer een negatieve dan een positieve verzekering.
Dat bedelen bijna om de gunst der vreemde Mogendheden werpt een minder gunstig licht op het Fransche karakter; het getuigt van weinig edelen trots. Door de goede verstandhouding tusschen Rusland en Duitschland is nu vooreerst aan Frankrijk het vooruitzicht op dien machtigen Oosterschen bondgenoot ontnomen en het vooruitzicht op een wraak-oorlog is verdaagd. Rusland, dat zijn eigen rekening heeft gemaakt in den Fransch-Duitschen oorlog, onderteekent ook het Duitsche succes, de Duitsche annexatie van Elzas en Lotharingen. Wil Frankrijk op het gebeurde terugkomen, het zal te Petersburg aan een doovemans deur kloppen en voor 't minst niet worden gesteund.
Het zwaartepunt van de Berlijnsche Keizersreunie lag echter in de verschijning van den Keizer van Oostenrijk; aan den eenen kant was de komst van den Habsburger het bewijs, dat men te Weenen al het uiterlijke wilde aannemen van den treurigen tocht van '66 en de diepe
| |
| |
vernedering toen ondergaan te vergeten; om geen oude wonden open te rijten werden uit de museums te Berlijn zorgvuldig alle schilderijen verwijderd, die aan den oorlog van '66 herinnerden. Wij hebben reeds vroeger de geschiedenis van de toenadering tusschen Pruisen en Duitschland verhaald, hoe te Versailles nog von Bismarck het geschikte oogenblik wist waar te nemen om von Beust de hand der vriendschap te bieden en deze van den nood een deugd maakte om een lange vriendelijke depêche terug te schrijven. De entente cordiale tusschen de beide rijken was sinds lang een feit, dat alleen nog soms het hoofd deed schudden over de snelheíd waarmeê wij leven en de wisseling van het lot.
Anders was het met Oostenrijk en Rusland; de haat tusschen deze beide rijken was ingeworteld sinds den Krimoorlog, toen Oostenrijk de in bangen nood verbeide hulp van Rusland vergold met partij te trekken voor de Westersche mogendheden. Men vertelt dat vorst Gortchakoff na een onderhoud in die dagen met den Oostenrijkschen Minister van Buitenlandsche zaken, in de anti-chambre een glas water, genomen om zijn drift te bekoelen, op den grond aan stukken wierp met de woorden: ‘Zoo zal het Oostenrijk gaan!’ Waar of onwaar, beter dan een betoog geeft deze anecdote de verhouding tusschen de beide rijken weer. Langen tijd hield men dan ook een afrekeningsoorlog tusschen de beide staten voor een quaestie van tijd, en zoo deze niet is gevolgd, heeft men dit zonder twijfel meer daaraan te danken, dat Rusland vreesde voor de afmeting, welke die oorlog buiten Oostenrijk zou aannemen, dan wel dat het zijn vijand niet aandurfde. Ongestraft beweerden de Russische publicisten, dat de weg naar Konstantinopel over Weenen lag en het langzamerhand tijd werd op reis te gaan. Juist omdat Weenen en Konstantinopel uit een politiek oogpunt in een rechte lijn liggen, bestond de vrees, dat een Russisch-Oostenrijksche oorlog geheel Europa in de krijgsvaart zou meeslepen en aanleiding geven tot een verwarring zonder eind. Indien de verandering van tooneel, de vriendschap tusschen Rusland en Oostenrijk, - al heeft het laatste den eersten stap gedaan, - het werk is geweest van von Bismarck, heeft de eminente staatsman ook hier weder een kunststuk geleverd van niet geringe waarde.
Men heeft gevraagd, welke concessies van weerszijden zijn gesteld en gedaan, vóor deze vriendschap beklonken was, want moeielijk laat het zich aannemen, dat de beide mededingers in de nalatenschap van het stervend Turkije elkander zonder eenige inleiding de hand zouden reiken. Het schijnt echter, dat men den eenig mogelijken weg heeft ingeslagen om vriendschapsbetuigingen te wisselen, dien namelijk om het punt in quaestie niet aan te roeren, en de zaken, die reeds langen tijd slepende zijn geweest, ook verder te laten rusten. De diplomatie heeft dit wat uitgebreid en daarvan gemaakt het voortduren of handhaven van het statu quo. Ja, mogen wij de Pruisische half-officieele bladen gelooven, dan zou tusschen de, drie monarchen besloten zijn om bij
| |
| |
elke quaestie, die er voortaan ontstaat, eerst met elkander van gedachte te wisselen, te trachten tot een schikking te geraken en tegenover derden een gemeenschappelijke gedragslijn te volger. Dit wordt eenigszins waarschijnlijk gemaakt door den toeleg van Pruisen om zich meer dan vroeger met de zaken in Turkije in te laten, althans zich op de hoogte te stellen. Men maakt dit op uit de benoeming tot Duitsch ambassadeur te Konstantinopel van een der eerste Pruisische staatslieden, den heer von Keudell, en de plaatsing aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Berlijn van den bekenden Duitschen consul te Bucharest, Radowitz, in Turksche verwarring zeer ervaren.
Voor het oogenblik is dit resultaat zeer belangrijk; al zal er waarschijnlijk nooit een formule gevonden worden tot oplossing van de zoogenaamde Oostersche quaestie, die Oostenrijk en Rusland beiden willen of kunnen onderteekenen, het is reeds veel gewonnen, dat men voor het oogenblik de oplossing wil verschuiven en dat een derde persoon, Duitschland, in de quaestie wordt gemengd, een persoon die waarschijnlijk hier meer invloed zal uitoefenen, naarmate hij minder onmiddellijk belang heeft bij de oplossing. Men zou van deze zijde gezien de Keizersreunie een ombrepartijtje kunnen noemen, waarbij Bismarck spadille en basta, zijn meester Keizer Wilhelm in handen heeft weten te werken; de laatste is daarmeê de machtigste partij geworden. Is het de grillige fortuin of zijn 't werkelijk de uitnemende gaven, die den Duitschen staatsman in alles zoo bewonderingswaardig doen slagen? Hoe dit zij, wij hebben ons niet te beklagen, wanneer de afgodisch door zijn volk vereerde Duitsche staatsman ook het achtereind grijpt van de Russische en Oostenrijksche politiek. Wij laten daar, dat de ex-jonker de man is, die Pruisen langzamerhand en mutatis mutandis tot een liberalen staat heeft gemaakt, die het initiatief neemt tot een voortvarendheid op het gebied der wetgeving, waarvan men in geen rijk van ons werelddeel een tweede voorbeeld zal vinden, die met krachtige hand het oude feudale gebouw van het Pruisische binnenlandsch bestuur omverrukt om, getuige de Kreisordnung, een groote mate van provinciale en gemeentelijke autonamie te schenken, veel grooter althans dan het vrijheidschreeuwende en steeds despotisch bestuurde Frankrijk, hetzij hier de republiek, hetzij de monarchie ten troon zit, - wij hebben hier meer het oog op de verhouding van Pruisen tot het buitenland, en dan gelooven wij nog altijd, dat de niet-Duitschers van geen Staat zoo weinig hebben te vreezen als van von Bismarck. Men heeft den Duitschen Rijkskanselier bespot om zijn wensch, dat
de geschiedenis thans eenige jaren mocht stilstaan, en de Fransche journalisten herinnerden weder aan het beeld van het zat gegeten roofdier, dat rust begeert voor zijn moeielijke spijsvertering, - wij zien in die uitdrukking het bewijs, dat de staatsman wat het buitenland betreft zijn taak voor afgewerkt houdt en alleen het eengeworden Duitschland wil organiseeren op vasten grondslag. Bismarck heeft nooit een geheim gemaakt van zijn plannen, er is zelfs
| |
| |
een tijd geweest, dat men hem aan het Fransche hof uitlachte en hem voor onschadelijk hield om zijn openhartigheid. Bismarck is evenmin de man om een stap buiten Duitschland te doen als Cavour, indien hij nog leefde, buiten Italië. Van daar dat wij gelooven, dat het Duitsche Keizerrijk een rijk des vredes is, mits men het ook met rust late en men de Duitschers het kinderlijke genoegen gunne zich te verblijden in hun nieuwe grootheid, een groot verschil in elk geval met het vernederde Frankrijk, dat nog steeds zijn zoogegenaamde wereldroeping niet wil vaarwel zeggen, en waar de republikeinen zich inbeelden, dat weldra de gansche wereld naar hun eeuwig verdeelde of despotische republiek zal verlangen.
Vraagt men nu, of wij veel gewicht hechten aan deze conventioneel politieke beschouwingen, zooals wij ze zouden kunnen noemen, of wij werkelijk gelooven, dat met de Keizersreunie de vrede jaren lang verzekerd is, dan antwoorden wij neen, en nog eens neen. De keizers en hun diplomaten schijnen afgesproken te hebben, dat zij bij elke oprijzende politieke quaestie eerst met elkander in overleg zullen treden; goed, maar niemand zal gelooven, dat zij ook hun macht beschikbaar zullen stellen om den vrede te handhaven en den eersten den besten vredeverstoorder door hun overwicht terugwijzen. Wanneer, om een voorbeeld te noemen, Frankrijk op Duitschland revanche wil nemen, dan zal de keizersreunie op zijn hoogst uitwerken, dat en Rusland en Oostenrijk Frankrijk dien stap ontraden, maar verder zullen zij de twee geburen elkander den twist laten beslechten. Duitschland, Oostenrijk en Rusland beschikken te zamen over een leger van ongeveer 3 millioen soldaten; geen macht in Europa is tegen die vereende krijgrenschaar opgewassen; maar reken zulk een gezamenlijk optreden alleen ten gunste van den vrede, gerust onder de droomen. Men moet geheel onbekend zijn met de geschiedenis, met de staatkunde, met de geheele geaardheid van den mensch, men moet een Vredebonder zijn om zoo iets te kunnen denken. De vrede is, - dus drukte ongeveer de Oostenrijksch- Hongaarsche Minister van Buitenlandsche zaken, graaf Andrassy zich uit voor de Oostenrijksche Delegatie, toen het verhoogde budget van Oorlog in gevaar kwam, - niet meer verzekerd dan hij verzekerd is, m.a.w. elken dag kunnen stormen komen opdagen, die ons de weinige illusie ontnemen, die wij ons wellicht nog hebben gevormd van de oogenblikkelijke overeenstemming van de drie Oostersche keizers.
Een onpartijdige blik op de geschiedenis der oorlogen van den laatsten tijd brengt ons dan ook terstond uit het vrededroomgebied op dat der werkelijkheid. Twee oorzaken bewerkten het ontstaan van die oorlogen, vooreerst de woelziekigheid van het Fransche volk, dat zich steeds het recht aanmatigde om zich met alle Europeesche zaken te bemoeien en de pretensie maakte de wet voor te schrijven aan de wereld, en de nationaliteiten-quaestie. De eerste oorzaak hebben wij minder te vreezen dan vroeger; al peinst en denkt
| |
| |
Frankrijk aan de revanche tegen Duitschland, in de eerste jaren zal het zich kalm moeten houden, en wanneer de tijd het wraakgevoel niet verzwakt, zal het in een nieuwen oorlog met Duitschland spoedig leeren, dat het tegen de Germanen niet meer is opgewassen. De strategische positie is veranderd door de annexatie van Elzas-Lotharingen, Straatsburg en Metz vormen weldra een ondoordringbaren ijzeren muur; buitendien voert in de moderne oorlogen met hun verdragende vuurwapenen niet meer de onstuimige geestdrift, het elan tot de overwinning, maar het koele verstand, het berekenend overleg en de onverstoorbare kalmte; de Fransche legers behaalden hun overwinningen met de bajonet, maar de hoofdslag wordt geleverd door de getrokken kanonnen, en iedereen zal moeten toestemmen, dat bij deze wijze van oorlog voeren al het voordeel is aan de zijde der Duitschers. Zooals wij straks reeds opmerkten, heeft Frankrijk geen hulp te wachten van eenigen bondgenoot, omdat het niemand eenig voordeel kan aanbieden; en waar het eigenbelang niet spreekt, heeft men in de politiek althans geen medestanders. Wij hebben dus hier over eenige jaren hoogstwaarschijnlijk een oorlog, maar die wij kunnen omschrijven, waarvan wij den uitslag ongeveer kunnen bepalen en die een middel zal zijn in de toekomst het gevaar te doen verminderen. Franknjk's aanmatiging moet geheel worden geknot, wil het zijn pretensie en zijn bemoeizucht met aangelegenheden, die het niet aangaan, afleggen. Het schijnt of de binnenlandsche verdeeldheid in dit door de natuur zoo rijk gezegend land wil medewerken om het onschadelijk te maken.
Anders is het met de tweede oorlogsbron in Europa, de nationaliteiten-quaestie. Wij zijn weinig ingenomen met het nationaliteitsbeginsel, om de overdrijving, waarmee het gepaard gaat. Heeft het een zeker recht, wanneer wdj het beschouwen als handhaving van de individualiteit van een volk, in de toepassing wordt het een spiegel der ijdelheid, waarin de volken gaarne zich zelf bewonderen. Elke individualiteit, hetzij van een volk, hetzij van den afzonderlijken mensch, heeft zijn goede maar ook zijn minder gunstige zijde, en de laatste kan zoo op den voorgrond treden, dat de eerste er onder lijdt, in sommige gevallen geheel wordt opgeheven. Het streven van het humanisme om den internationalen band te bevorderen onder de volken heeft door de overdrijving van het nationaliteitsbeginsel veel geleden; de volken zijn verder van elkander verwijderd geraakt en de treurige Roode en Zwarte Internationale zijn schier de eenige dragers van het schoone denkbeeld van de eenheid van het menschelijk geslacht, dat het Christendom aanvankelijk met zooveel succes heeft verbreid. Daarbij is het een politiek wapen geweest, dat in de werkelijkheid lang zooveel gewicht niet heeft als men er aan wil toekennen. Men vindt volksstammen vereenigd, die hemelsbreed van elkander verschillen, en waar toch aan het nationaliteitsbeginsel in politieken zin niet wordt gedacht. Vlamen en Walen b.v. vinden het vrij wat beter om vereenigd te blijven, dan zich naar
| |
| |
Noord en Zuid te verdeelen, omdat zij een verschillende taal spreken. Er wordt met het nationaliteitsbeginsel verbazend veel komedie gespeeld. Een komedie was de annexatie van Savoye en Nizza, de volksstemming werd gehouden onder een stroom van materieele beloften, die nog altijd op hare verwezenlijking wachten. Het schijnt echter dat de menschen daar weinig van het nationaliteitsbeginsel afweten, want zij zijn even goede Franschen als Italianen. In den Elzas daarentegen verzekert men u in goed Duitsch, dat men honderdmaal liever Fransch was gebleven.
Maar hoe opgeschroefd en kunstmatig ook, het nationaliteitsbeginsel speelt een groote rol in de geschiedenis van onzen tijd; het nationaliteitsgevoel kan worden aangewakkerd en een vuur doen ontstaan, dat in vlam, in oorlog uitbarst. In het westen van Europa heeft het echter zijn rol uitgespeeld; de nationale eenheid van Duitschland en van Italië is tot stand gekomen; Spanje, Italië, Portugal en Frankrijk zijn uitsluitend Romaansche Staten, waar van het nationaliteitsbeginsel geen sprake is; Nederland en België zijn te klein om zich aan de nationaliteitsspeculatie te wagen en wij Nederlanders hebben aan twee Zwarte provincien, aan éen klein Spanje reeds genoeg om nog meer te verlangen; de antipathie van de Kelten in Ierland tegen de Angelsaksische overheerschappij oefent minder algemeenen invloed uit op den gang van zaken in Europa tengevolge van de geïsoleerde ligging van Groot-Brittannië. De Duitschers in de Russische Oostzeeprovinciën zijn te weinig talrijk, al vormen zij de intellectueele en industrieele meerderheid, om op dien grond aansluiting aan het groote Duitsche vaderland te vragen.
De toestand wordt echter geheel anders, wanneer wij naar het Zuid-Oosten van Europa gaan en de rijken opnemen, die van de zoogenaamde Oostersche quaestie zwanger zijn; de Slaven staan gereed om op grond van het nationaliteitsbeginsel hun rol te spelen, en de staatkunde heeft het nationaal gevoel hier reeds zoodanig overprikkeld, dat een uitbarsting slechts een quaestie is van tijd. Veel verschillen de drie groote nationaliteiten in Europa wat getalsterkte betreft niet van elkander; de Germanen tellen ongeveer 93 millioen, de Romanen 98 millioen en de Slaven 82 millioen; de laatsten echter leven 't meest verdeeld; 30 millioen Slaven zijn onder vreemde heerschappij en verschillen in taal en deels ook in godsdienst van hun beheerschers. Twee en een half millioen vindt men in het Duitsche Rijk ingelijfd, waarvan 2 millioen Polen, maar zij komen minder in aanmerking, omdat zij tegenover de 40 millioen Duitschers minder gewicht in de schaal werpen. In Oostenrijk vormen de Slaven echter ongeveer de helft van de bevolking; 12 millioen Noord-Slaven, Polen, Ruthenen, Czechen, Slavonen en 4 millioen Zuid-Slaven verdeeld over Croatië, Zevenbergen, Illyrië, Dalmatië, Karinthië, Krain en Zuid-Stiermarken. De antipathie van de Slavenen de Duitschers en Hongaren is deels historisch geworden tengevolge van vroegeren strijd,
| |
| |
deels een gevolg van de vroegere Oostenrijksche staatkunde, waarbij de verschillende nationaliteiten tegen elkander werden opgezet om met het Jezuïetische divide et impera het absolutisme in stand te houden, deels een uitvloeisel van de moderne en overdrevene toepassing van het nationaliteitsbeginsel. Het is bekend dat de nationale antipathie in Oostenrijk zich met den dag sterker ontwikkelt en reeds tot een hoogte is gestegen, dat het bestaan van Oostenrijk wel eens een quaestie van tijd wordt gerekend. Nog ongelijker is de verhouding in Europeesch Turkije, waar 5 millioen Turken staan tegenover 10 millioen Slaven; hier is het vooral ook de godsdienst, die een vereeniging van de verschillende volksstammen belet; Christenen en Mohammedanen, schoon hun godsdienst een gelijken, zoogenaamd bovennatuurlijken oorsprong heeft, houden elkander steeds voor ongeloovigen; daarbij is het Turksche juk drukkend om het Oostersch wanbestuur, dat eeuw aan eeuw in stand blijft. Reken daarbij dat in de nabijheid van deze beide Staten een rijk is, waar op de 80 millioen bewoners 70 millioen Slaven zijn, dan ligt het in den aard der zaak, dat deze toestand niet houdbaar is.
Er bestaan dan ook een aantal staatkundige plannen, die tot hoofddoel hebben de vorming van zelfstandige Slavische rijken, plannen echter die in de uitvoering elkander uitsluiten. De panslavistische partij in Rusland wil drie, nauw aan elkander verbonden Slavische rijken; het hoofdrijk moet het tegenwoordige Rusland zijn, dat het gedeelte van Oostenrijksch Galicië annexeert, door de Rutheenen bewoond; verder zullen hiertoe nog behooren eenige Turksche provincien, Servië en Bulgarije. Het tweede rijk, liefst geregeerd door een Russischen prins, zal omvatten het oude koninkrijk Polen en ook die deelen, die door Oostenrijk en Pruisen zijn aangehecht; dat rijk zal ongeveer de Oder tot westergrens hebben en niet alleen Pozen en Gnesen, maar ook Thorn, Bromberg, zelfs Danzig in zich opnemen. Het derde rijk moet bestaan uit alle Zuid-Slaven in Turkije, de Oostenrijksche Militaire Grenzen, Karinthië, Krain, Stiermarken en Boheme. De Duitschers, Hongaren of Romanen, die in deze streken wonen, zullen de eer hebben bij deze Slavische rijken te worden ingelijfd, of kunnen vertrekken.
't Zijn panslavistische phantasieën, die staatkundige plannen, - goed, maar vergeet niet, dat met de al of niet uitvoering van die plannen op deze wijze, het hoofddenkbeeld niet valt, dat de Russische Slaven zich verwant gevoelen aan hun Oostenrijksche en Turksche broeders en zij elke poging tot bevrijding van het Turksche, Duitsche of Hongaarsche juk van harte toejuichen en in de hand werken. Het nationaliteitsbeginsel is hier het gistend element, waarvan de werking door geen keizersreunie kan worden bezworen. De verovering en annexatie van Europeesch Turkije is tevens een punt van het testament van Peter den Groote en als zoodanig reeds een lievelingsdenkbeeld van den Rus. En al had Peter de Groote er nooit van gesproken en al woonden er geen Slaven beneden de Pruth en de Donau, ook dan nog zou Rusland
| |
| |
trachten naar uitbreiding van zijn gebied naar het Zuiden. Het wordt daartoe gedreven als door instinkt; alle volken trachten kustgebied te verkrijgen; Hongaren, Serven en Croaten hebben allen sinds jaren het oog gevestigd op Dalmatië, en het is merkwaardig om te zien, hoe de Hongaren in hun staatkunde tegenover Oostenrijk evenals op een schaakbord, telkens hunne pionnen in de richting van de Adriatische Zee vooruitbrengen; de aanhechting van de Militaire Grenzen geschiedt met geen ander doel. De noorder havens van Rusland, de Witte en de Oostzee, zijn een groot gedeelte van het jaar voor de vaart gesloten en voldoen buitendien niet aan de behoefte van het Zuidelijk gedeelte van dit onmetelijk rijk. Van daar de dwaasheid van de Parijsche diplomaten in '56 om Rusland in de Zwarte zee aan banden te leggen, een fout, die door het verbreken van het tractaat van Parijs in '70 naar verdienste gestraft werd. Waar Rusland vrij wil zijn in de Zwarte zee, moet het natuurlijk ook naar het bezit haken van den sleutel van de Zwarte zee, de Dardanellen en het zal nooit rusten, zoolang de Bosphorus in handen is van zijn vijand, den Sultan.
Het eenige middel om deze natuurlijke begeerte van Rusland te voorkomen, zou zijn, dat het in het Turksche rijk een macht tegenover zich zag, die minstens tegen hem was opgewassen. Maar dit is juist niet het geval. Turkije is het zwakste land van Europa; het is zwak door zijn gemengde bevolking, door taal en godsdienst van een gescheiden, het is zwak door het Oostersche wanbestuur, slechte administratie, afzetterij en knevelarij der bevolking, voor welke niets wordt gedaan; Turkije is een zieke man, naar de berucht geworden uitdrukking, en niemand in Europa die niet overtuigd is, dat het sterven van dien man niet heel ver meer af kan zijn. Reeds lang zou Rusland hem den genadeslag hebben toegebracht, indien hij niet liep op de krukken van de Westersche Mogendheden, indien niet Engeland, Frankrijk en Oostenrijk belang hadden bij zijn lang leven, niet omdat zij dat leven zooveel waard achten, maar omdat zij vreezen voor de uitbreiding van Ruslands macht. Oostenrijk wordt bij de annexatie van Turkije door Rusland, of door de oprichting van een Zuid-Slavisch rijk bijna geheel door Rusland ingesloten en het wordt een onmogelijkheid voor de Duitsch-Oostenrijkers om hun heerschappij over de Slaven te handhaven. Frankrijk en Engeland houden mede Turkije op de been, om het zoogenaamde evenwicht in Europa te handhaven; het laatste is tevens bevreesd dat Rusland zijn weg naar Indië zal doorzetten en de Engelsche bezittingen bedreigen. Houdbaar is de toestand in Turkije niet en het is de vraag, hoelang de Westersche Mogendheden het vol zullen houden om voor de kunstmatige orde van zaken aldaar zich opofferingen te getroosten.
En vreemd genoeg - schoon 't gaat meermalen zoo bij kunstmatige levensrekking, - de Westersche diplomatie, die al haar krachten aan de zoogenaamde Oostersche quaestie heeft gewijd en zich moê gepeinsd
| |
| |
op het netelig vraagstuk, heeft de zaken nog meer verward en het Turksche Rijk belangrijk verzwakt. De natuur ging hier boven de leer. Wilde men Turkije handhaven als een machtigen Staat, die een dam opwierp tegen Ruslands uitbreiding naar het zuiden, dan was het wel een eerste vereischte de integriteit van het Turksche Rijk te handhaven en niet te gedoogen dat de Slavische of Romaansche bevolking zich onafhankelijk verklaarde en van Turkije zich losscheurde. En toch is dit geschied; Griekenland, - men herinnert zich nog de sentimenteeliteit in West-Europa voor dit ruwe rooversvolk, - Rumenië en Servië werden achtereenvolgens zelfstandig verklaard, behoudens de erkenning van het oppergezag van den Sultan en de voogdijschap van de Westersche ‘beschermende’ Mogendheden; zelfs de roofzuchtige Montenegrijnen werden door de Westersche Mogendheden steeds in het gelijk gesteld, en de vorst der Zwarte Bergen is het troetelkind van Oostenrijk, al werden de weldaden beloond door de ondersteuning van den opstand in Dalmatië. Buitendien wordt het gezag van de Turksche Regeering ondermijnd door de bescherming en de privilegies, die de Christenen, Grieken en Slaven er individueel genieten van de Europeesche Mogendheden. Muzelmannen en Christenen hebben in Turkije evenzeer en telkens te klagen over slechte behandeling, omdat het bestuur voor beiden even slecht, willekeurig, knevelachtig is, maar dat de Christenen door de buitenlandsche consuls recht verkrijgen, terwijl de Turken moeten lijden, is een voortdurende bron van spanning en van oneenigheid tusschen de in geloof verschillende onderdanen; de onverdraagzaamheid wordt er door bevorderd.
In weerwil van de Westersche diplomatie, en voor goed deel zelfs met medewerking van die diplomatie, die tegen zich zelf in werkt, gaat dan ook de verzwakking en verbrokkeling van Turkije voort. Een merkwaardig voorbeeld daarvan levert de thans aanhangige quaestie met het Bulgaarsche exarchaat, schijnbaar een kerkelijke zaak, waarvan het belang te dikwerf wordt over 't hoofd gezien. De Slavische volksstam der Bulgaren, waarvan de hoofdmacht woont tusschen de Balkan en de Donau, was sinds lang bedacht op zijn onafhankelijkheid; waarom zou hij die ook niet hebben evenals de naburige Rumenische en Servische broeders. Om die onafhankelijkheid te verkrijgen wordt een kerkelijke quaestie opgeworpen, overtuigd dat als de kerkelijke zelfstandigheid eenmaal is tot stand gekomen, de politieke van zelfs moet en zal volgen. De Bulgaren stonden onder het geestelijk oppergezag van den patriarch van Konstantinopel; zij eischten echter, dat zij een eigen geestelijk opperhoofd zouden verkrijgen en de Bulgaarsche Kerk onder een exarch onafhankelijk worden verklaard; redenen of voorwendsels waren gemakkelijk te vinden; men klaagde over achteruitzetting van de Bulgaren, onderdrukking van de Bulgaarsche taal, een Slavisch dialect, enz. Het is bijna onverklaarbaar, en wel een bewijs voor de volleerdheid van den Russischen gezant generaal
| |
| |
Ignatieff om te intrigueeren en strikken te spannen, dat de Turksche Regeering in '67 bij een uitdrukkelijken firman de kerkelijke zelfstandigheid van Bulgarije of het Bulgaarsche exarchaat erkende. De Grieksche synode, eenige weken geleden, te Konstantinopel vergaderd, heeft nu den kerkelijken ban uitgesproken over het Bulgaarsche exarchaat en alle handelingen van den benoemden exarch van onwaarde verklaard. Deze stoort zich daar echter niet het minst aan en gaat voort als geestelijk opperheer van de Bulgaren te handelen. De Grieksche synode was bij haar vonnis in haar recht, omdat de Sultan in deze zaak geheel onbevoegd is; bovendien moest zij als maatregel van zelfbehoud tot de veroordeeling van de Bulgaren overgaan; in den firman waarbij het Bulgaarsche exarchaat wordt erkend, is o.a. bepaald, dat alle gemengde gemeenten in Turkije (van Grieken en Bulgaren), waar de Bulgaren de meerderheid vormen van tweederden, tot het Bulgaarsche exarchaat zullen worden gerekend; daar de Bulgaren nu in een groot aantal gemeenten in Turkije die meerderheid hebben, loopt de Grieksche Kerk gevaar door de Bulgaarsche onderdrukt te worden; het Slavisch dialect van de Bulgaren is natuurlijk voor de Grieken, die de nieuw-Grieksche taal spreken, onverstaanbaar.
Wat het einde van de quaestie zal zijn, is moeilijk te bepalen; de Bulgaren zullen van hun kerkelijke zelfstandigheid geen afstand meer doen, zij zullen haar verdedigen met al de kracht van het nationaliteitsbeginsel. Het gebeurde heeft onder de Grieksche bevolking in Turkije en in Griekenland een weerzin opgewekt tegen den Russischen invloed, die te Athene zelfs aanleiding gaf tot een zekere spanning, terwijl het volk aandrong op de verwijdering van den Russischen secretaris van de Koningin, een Russische prinses en noch deze noch de Koning daarin wil toestemmen.
Heeft de Sultan soms gedacht dat de kerkelijke verdeeldheid onder de Christenen hem sterker zal maken? Maar weegt dit op tegen het nadeel van een nieuw zelfstandig vorstendom Bulgarije? Want dat dit het einddoel is en de kerkelijke onafhankelijkheid slechts de eerste stap, een vorm, is zeker. Met Montenegro is het op dezelfde wijze gegaan; omstreeks 20 jaar geleden behoorde Montenegro feitelijk tot Turkije; het kerkelijke beheer was in handen van een bisschop, onder den titel van Vladica; op eens echter verklaart deze Vladica, Danilo genaamd, dat hij geen lust meer heeft geestelijke te zijn, dat hij wil trouwen en liever wereldlijk heer zijn; zoo geschiedde het en Montenegro werd zelfstandig. Met Bulgarije zal het ongeveer denzelfden weg gaan. Turkije wordt langzamerhand, wat het Europeesch gebied aangaat, een land bestaande meerendeels uit een aantal vijandige vorstendommen, die door den zwakken band van het leenheerschap aan het rijk zijn verbonden.
Reeds lang zou het hooggeroemde nationaliteitsbeginsel het Turksche rijk in Europa omver geworpen hebben, indien de Zuid-Slaven meer
| |
| |
ontwikkeld waren en meer eensgezind. Onderlinge verdeeldheid is echter zoo zeer een kenmerk van de Slavische volksstammen, dat zij daardoor tijdelijk minder schadelijk worden. De eeuwigdurende onderlinge twisten van de Polen zijn spreekwoordelijk geworden; de verdeeling van hun rijk was uit dit oogpunt een ongelukkige, maar niet zoo geheel onverdiende straf. Wie zal aan het hoofd staan van het gedroomde Zuid-Slavische Rijk; de Rumeniërs, de Serven of straks de Bulgaren? Allen maken er gelijkelijk aanspraak op. Zij heulen steeds met Rusland, maar meer om de Russische ondersteuning te verkrijgen voor hun eigen plannen, dan wel dat hun lust om zich aan te sluiten bij het Russische absolutisme zoo groot is. Een tijdelijke vereeniging van de Zuid-Slaven tegen de Turken of tegen de Duitschers is echter volstrekt niet onmogelijk, want in hun weerzin tegen beiden komen zij allen overeen. De toenemende ontwikkeling onder de Zuid-Slaven moge voor het oogenblik nog zeer oppervlakkig zijn, - een opgeplakte naäperij van de Westersche vormen, ook in het politieke leven, men vergelijke de uiterst liberale, maar voor de bevolking ten eenenmale ongeschikte constitutie van Rumenie, - over het geheel gaat het volk vooruit en naarmate het meer ontwikkelt, neemt ook het gevoel van eigenwaarde toe en wordt de vreemde heerschappij ondragelijker. De tijd is wellicht niet zoo heel ver af, dat het nationaliteitsgevoel de Zuid-Slaven tot een opstand brengt en wie zal dien brand blusschen? Schier geheel Europa kan in de oplossing van de Oostersche quaestie worden betrokken.
Men zegt, dat het resultaat van de Keizersreunie geweest is het handhaven van den bestaanden toestand in het Oosten, maar is die handhaving in de macht van de drie daar vergaderde diplomaten? Kan er niet schier elken dag een feit voorvallen, dat het smeulend vuur in lichtelaaie vlam doet uitbarsten? Het zou niet de eerste maal zijn, dat het opgeroepen nationaliteitsbeginsel de diplomaten parten speelde, waarop zij niet gerekend hadden. Verzekeringen van blijvenden vrede hebben derhalve volstrekt geen waarde, omdat zij niet gegrond zijn op de werkelijkheid; het is een woordenspel van de diplomaten, of het zijn fantasieën of illusies van Vredebonders en soortgelijke oppervlakkige lieden, en men doet het verstandigst om aan die diplomatieke verzekeringen niet verder te hechten dan de klank van het woord draagt. De vrede is nog altijd niet meer verzekerd dan hij verzekerd is, - door den feitelijken toestand, en deze boezemt alleen voor het oogenblik minder gevaar in.
Maar is het dan onmogelijk en ondenkbaar, dat Rusland, Duitschland en Oostenrijk gezamenlijk de oplossing van de Oostersche quaestie ter hand nemen en, steunend op hun materieel overwicht op de andere Mogendheden van Europa, den vrede blijven verzekeren? Men moet een groote mate van naïveteit hebben om hieraan een oogenblik te gelooven. Vooreerst is bij de oplossing van het vraagstuk het eigen- | |
| |
belang, vooral van twee dier rijken verbonden; in de tweede plaats is de quaestie te ingewikkeld en de oplossing voor een goed deel ook afhankelijk van de Zuid-Slavische bevolking zelve; Turkije is een oud vervallen gebouw, dat op instorten staat; schoor en steun het van buiten, bepaal dat gij het voorloopig nog in dien toestand wilt houden, omdat gij niet weet, wat er voor in de plaats te stellen, - maar, in het gebouw zelf is ook beweging en vooral wanneer de stutten onhandig worden aangebracht, verzakt en vervormt het zich, zonder aan de schoring gebonden te zijn.
Een vredelievende oplossing! o ja, het evenwicht in den dampkring is verstoord, de electriciteit is ongelijk verdeeld; een aantal sentimenteele geleerden hebben uitgemaakt, dat storm en onweder volstrekt niet noodzakelijk zijn om het evenwicht te herstellen en dit zeer goed geleidelijk zonder schokken en breken kan gaan. Wees verzekerd, dat er honderden en duizenden zijn, die het gelooven zullen en die geleerden wellicht een adres van adhaesie zenden, ja een maatschappij of bond oprichten, die zich ten doel stelt het onweer en den storm onmogelijk te maken. Laat de bliksem dan den volgenden dag hun woning in brand slaan, de loeiende storm over de aarde bulderen dat het giert en kraakt, zij zullen blijven gelooven en wellicht zeggen, dat het nu wel voor de laatste maal zal geschied zijn, omdat zij bij de beoordeeling der feiten niet uitgaan van de werkelijkheid, maar alleen hun oppervlakkig gevoel raadplegen en de sentimenteliteit als rechter willen laten optreden. Met den oorlog verkeeren wij in hetzelfde geval; de ervaring, en niet het minst die van onze beschaafde eeuw, leert, dat er niet veel noodig is om den oorlog tusschen de volkeren te doen ontbranden en een aantal quaesties alleen door het zwaard kunnen worden opgelost, door de macht van den sterkste. De diplomatie is altijd een zeer slechte extincteur geweest voor die branden; zij voedt veeleer de vlam, omdat zij niet uitgaat van het hoofddenkbeeld om den brand te blusschen, maar allerlei bijoogmerken heeft, ingegeven door het eigenbelang.
Maar het scheidsgericht van Genève dan? Is daardoor niet een oude, ingekankerde veete tusschen twee machtige natiën langs den weg der minnelijke schikking opgelost? Inderdaad, de dagbladen welke die oplossing hebben voorgesteld als een model voor de toekomst, hebben weer iets geschreven, waarover men de moeite niet genomen had na te denken. De Alabama -quaestie tusschen Engeland en Amerika was een geldquaestie geworden; wanneer men er ooit over had willen vechten, dan had men het gedaan terstond na den Amerikaanschen oorlog; maar de omstandigheden verhinderden het, meer nog de eigenlijke aard der zaak, die de hartstochten niet zoo in beweging bracht; men gevoelde bij al den ophef, door de journalisten van de zaak gemaakt, dat zij zeer goed met wat geld was afgeloopen en minder geld dan een nieuwe oorlog zou kosten. Reken daarbij dat men hier te doen heeft met
| |
| |
twee weinig ridderlijke, handeldrijvende geldnaties. Er was spoedig zooveel over de quaestie geschreven, dat het vuur van zelf bedaarde, en iedereen was overtuigd, dat wanneer het scheidsgericht te Genève niet aan het doel beantwoordde, de Alabama eenvoudig een quaestie zou zijn gebleven. Hoeveel hinderpalen heeft het scheidsgerecht nog gehad, voor het werkelijk bijeen kwam; de uitlegging van het tractaat, de quaestie der indirecte schaden, dreigde de geheele schikking weder omver te werpen en wie weet wat er gebeurd zou zijn, indien de twee natiën niet door de groote zee waren gescheiden geweest.
De meeste politieke quaesties zijn niet met geld af te koopen; de ijverzucht van de natiën onderling, zooals die tusschen Frankrijk en Duitschland, die tusschen Pruisen en Oostenrijk voor '66, kunnen alleen door het zwaard worden beslist. Wat zou een scheidsgericht in zulke zaken vermogen? De drie Keizers in September te Berlijn vergaderd, hebben over den vrede gesproken en aangezien zij allen met het oog op den toestand in hun eigen land, den vrede broodnoodig hebben, hebben zij zeer wijselijk den kortsten weg genomen om tot dat doel te geraken en bepaald dat zij het statu quo willen handhaven, behoudens de quaesties die zich onverwacht kunnen opdoen; ontstaan deze - en dat kan zoo licht geschieden - dan zullen zij eerst met elkander in overleg treden. Keizerssamenkomsten te Petersburg en te Weenen zijn in 't verschiet, - o die vrede! Toen na den Krimoorlog de groote staatsmannen van Europa te Parijs in congres vergaderd waren, trachtte men eveneens algemeene scheidsrechterlijke beginselen vast te stellen en de groote Mogendheden beloofden elkander plechtig, dat er geen schot zou worden gelost, vóor men elkander eerst had geraadpleegd en alle pogingen in het werk gesteld om de zaak langs den minnelijken weg te schikken. Sedert dien tijd hebben wij drie groote oorlogen gehad, dien in Italie in '59, den Pruisisch-Oostenrijkschen in '66 en den Fransch-Duitschen oorlog in '70. Tusschen den Krimoorlog en den Italiaanschen liggen slechts vijf jaren; wie weet wat wij in '76 reeds beleven of in het verschiet hebben; aan brandstof ontbreekt het in Europa nog niet.
Welke reden zou er buitendien kunnen zijn, die ons in de toekomst iets anders voorspelde? Zijn de menschen minder hartstochtelijk geworden, oefent de godsdienst meer invloed uit of heeft het verstand meer de overhand bij hunne handelingen? Niets van dit al; men kan met gezonde zinnen noch het een, noch het ander beweren en een blik op het gewone dagelijksche leven doet ons spoedig inzien, dat het zedelijk gehalte der menschen nog altijd van dien aard is, dat een oorlog tot de gewone verschijnselen kan worden gerekend, die geheel in overeenstemming zijn met de menschelijke natuur. De mensch bedrijft dagelijks tegenover zijn evenmensch zoowel als tegenover het dier, dat treurig genoeg aan zijn heerschappij is onderworpen, daden van nog lager gehalte dan de oorlog. Het eenige
| |
| |
onderscheid is, dat het egoïsme, de onstuimige natuurdrift hem bij de daden van het gewone leven blind maakt voor het onrecht, dat hij bedrijft, voor het vertrappen en verachten van de billijke eischen, die andere wezens aan hem kunnen stellen; of ook wel het dagelijks aanschouwen van de mishandeling van mensch of dier, het uitzuigen van den evenmensch, listiger soms dan de intrigues van de volleerdste diplomaten, heeft het gevoel verstompt en wij zien het niet meer; de onmogelijkheid om het te veranderen, de onverschilligheid voor hetgeen ons niet zelf aangaat, doet ten laatste er in berusten of een spreekwoord uitvinden, waarmee men zich van dieper nadenken kan ontslagen rekenen. Bij een oorlog werken dezelfde oorzaken, maar zij liggen minder voor de hand; schijnbaar is het de hartstocht en het egoïsme van slechts enkele individuen, dat hier in het spel komt; de groote meerderheid denkt niet diep genoeg na om de overeenkomst te ontdekken.
Hebben wij derhalve weinig reden om te hechten aan de keizerlijke vredesverzekeringen van Berlijn, die verzekeringen hebben buitendien veel van een satyre. Bismarck verklaart dat de geschiedenis wel eenige jaren stil zou kunnen staan, - maar geen stilstand daarom in de toerustingen ten oorlog; geen land in Europa groot of klein, of de militaire quaestie staat op den voorgrond; met koortsachtigen ijver wordt er georganiseerd en gereorganiseerd aan de levende en doode strijdkrachten; Europa is herschapen in een reusachtig legerkamp; de zoogenaamde groote Mogendheden in de eerste plaats zijn tot aan de tanden gewapend; het geldt in den kortst mogelijken tijd de grootst mogelijke legers in het veld te brengen, de snelstvurende wapenen te hebben, de sterkste vestingen te bouwen; de legers, die tegenwoordig in vredestijd worden op de been gehouden, terwijl de staatslieden om strijd de lengte van den vrede uitmeten, zijn grooter dan de sterkste legers, die de verbonden mogendheden gezamenlijk vroeger in oorlogstijd konden bijeenbrengen; niet meer naar duizenden, maar naar honderdduizenden en millioenen telt men de legers van de groote Staten; het beroemd geworden leger, waarmee Napoleon I naar Rusland trok, werd geschat op 500,000 man; tegenwoordig houdt de Fransche republiek in vredestijd bij zwaar geschokte financien zulk een leger in vollen vrede onder de wapenen. Eenige jaren geleden kon men nog met vrucht wijzen op de schaduwzijde van dit militaire spel en op de belangen van het maatschappelijk leven. Tegenwoordig hebben de anti-militairisten geen stem meer in het kapittel; wie de noodzakelijkheid van de uitbreiding van de militaire strijdkrachten en de verplichting van de verhooging van de begrooting van Oorlog durft betwijfelen, wordt gehouden voor iemand, die niet op de hoogte is van zijn tijd, die den ernst der omstandigheden niet beseft, niet ingewijd is in de nieuwe indeeling van Europa in nationaliteiten.
20 October '72
noorman.
|
|