als poëzie, verraden een meesterschap over taal en stijl, die niet alledaagsch mag worden genoemd en schijnen ook door de verschillende onderwerpen, die zij behandelen, het jaarboekje in de richting waarin het zich beweegt een lang leven te waarborgen. Jammer maar, dat de redactie in haar woord aan den lezer reden heeft over de geringe belangstelling te klagen, die de oorzaak is, dat de beloofde gravure is achterwege gebleven, om den prijs van het boekje, die toch reeds vrij hoog is, niet nog hooger te maken.
Na de gewone opgaven van personeel enz., worden nog eenige gegevens medegedeeld omtrent een jonge vereeniging door de Nederlandsche Rijkstelegraafambtenaren in het leven geroepen: de vereeniging van ambtenaren bij den Nederlandschen Rijkstelegraaf, tot geldelijke uitkeering bij overlijden, een vereeniging, die verdient door tal van leden gesteund te worden, om het werkelijk nuttige en weldadige doel door haar beoogd des te volkomener te bereiken.
De nieuwe redacteur, de heer J. Duparc Jr. opent het eigenlijk letterkundige gedeelte met een welgeschreven stuk over ‘Klokken en schellen.’ Daarop een bijdrage, geschreven naar aanleiding van de beoordeeling van den eersten jaargang in het Octobernummer van de Tijdspiegel 1871 geplaatst. Veel genoegen deed het mij te ontwaren dat ik in mijn beschouwingen over de strekking van de daarin voorkomende novelle van den heer J. Gram niet alleen sta. Ik geef echter den schrijver er van in overweging die beoordeeling nog eens te lezen, dan zal hij zeker overtuigd zijn, dat de handelwijze van den heer Gram, om ‘na het verlaten zijner betrekking, die bij voorkomende gelegenheid in een minder gunstig daglicht te stellen en de administratie zelve te ridiculiseeren’, door mij wel ‘ridderlijk’ is genoemd, maar in den tegenovergestelden zin, dien men aan dat woord hecht.
Een opstel van den heer B.v.Z. ‘een woord over het vervullen van openbare betrekkingen door vrouwen’ zou mij aanleiding kunnen geven, over dat geliefkoosde thema onzer dagen - de emancipatie der vrouwen - uit te weiden. Ik wil dat echter niet doen, omdat het reeds dikwijls genoeg en uitstekend is behandeld en ik er niets nieuws over zou kunnen zeggen. Ik wensch echter de aandacht te vestigen op een ander punt, dat er in nauw verband mede staat, eigenlijk daaraan vooraf dient te gaan: ik bedoel de emancipatie der mannen. Wat is dit? hoor ik vragen. Zijn de mannen bij ons niet geëmancipeerd genoeg? Integendeel, en dit is het waarop ik de aandacht wensch te vestigen, zij zijn al te geëmancipeerd, zoodanig dat zij de ware emancipatie der vrouw belemmeren. Vergelijken wij b.v. den toestand der vrouw in de groote Amerikaansche republiek met dien bij ons. Daar gaat, om maar eens iets te noemen, de vrouw alleen verre reizen ondernemen, volkomen gerust dat haar door niemand eenige overlast zal worden aangedaan; integendeel verzekerd, dat zij overal geëerbiedigd en haar de meest mogelijke hulp verleend zal worden. En nu bij ons? Ga