De Tijdspiegel. Jaargang 29
(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
Suum cuique.Een nieuw volksblad.Nederland. Volksblad aan vooruitgang en beschaving toegewijd: een nieuw, een hoogst verblijdend verschijnsel. ‘Vooruitgang en beschaving’, we hebben die leus zoo menigmaal vernomen; maar ditmaal wordt ze uitgesproken door Katholieke lippen. Daaraan zijn we niet gewoon. Sedert lang hoorden we den vooruitgang smaden in naam van het Katholicismus, en zoo stellig en zoo herhaaldelijk verzekerden ons de tegenstanders van den vooruitgang, dat zij en zij alleen de Katholieken, de éénig ware Katholieken zijn, dat men er bijna niet meer aan durfde twijfelen. Wel werd er beweerd, dat de ultramontaansche journalistiek geen regt had om in naam der gezamenlijke Katholieken te spreken; maar voor die bewering ontbrak het bewijs: zoo stilzwijgen als toestemming moet gelden - de Katholieken zwegen, zwegen lang, zwegen als het graf. Maar ze leefden wel, en in 't eind barst hunne verontwaardiging los over den hoon, hunne godsdienst aangedaan door wie in naam dier godsdienst den geest willen dooden, de maatschappij beroeren, het Nederlandsche volk verscheuren. Nederland noemt zich het nieuwe orgaan. Nederland: Verwrongen werd onze geschiedenis, gelasterd de naam van een edel voorgeslacht; landverraderlijke kreten werden aangeheven, verguisd onze nationale instellingen; op het verlies onzer zelfstandigheid werd gezinspeeld - gehoopt: en dat alles in den naam van het Katholicismus. Is dan het Katholicismus de vijand van Vaderland en vrijheid beide? Neen, verklaren hier luide achtenswaardige Katholieke medeburgers, neen! Nederland en Vooruitgang! Den Hemel zij dank; ze zijn niet voor het Vaderland verloren en niet verloren voor de menschheid, onze Katholieke broeders. Den Hemel zij dank; men kan Katholiek en goed burger, men kan Katholiek en goed Nederlander zijn. Van ganscher harte juichen wij de verschijning van het nieuwe Volksblad toe. Het zal een zwaren kamp hebben te doorstaan. Met waardigheid, met kalmen moed wil het dien strijd voeren. Van dien kamp zij het Nederlandsche volk deelnemend getuige. De moedige Katholieken, die het Jezuitisme onder de oogen durfden zien, hebben aanspraak op de volle sympathie van hunne medeburgers. Allereerst zorge men maar dat het nieuwe orgaan algemeen bekend worde. Om het in onzen kring bekend te maken, laten we hier twee proeven volgen uit het 1ste Nommer, allereerst het Hoofdartikel: | |
‘Aan onze lezers.Wie, bij het verschijnen van het eerste nummer van het weekblad “Nederland” van zijne redacteuren een uitvoerig programma en eene politieke geloofsbelijdenis verwacht, zal zich deerlijk teleurgesteld vinden. In onzen tijd toch heerscht op staatkundig gebied eene jammerlijke spraak- en begripsverwarring, en niet weinigen lijden aan eene manie van geheel willekeurige nomenclatuur, die hen personen, beginselen en staatkundige partijen, enkel naar dezer benaming doet beoordeelen en veroordeelen. Wie in onzen tijd zegt liberaal, vriend van vooruitgang, beschaving en volks- | |
[pagina 285]
| |
ontwikkeling te zijn, wordt, enkel op den naam af, voor een verkapten socialist, demagoog en communalist gehouden, terwijl, van den anderen kant, niet zelden aan de benaming: godsdienstig man door sommigen het denkbeeld wordt gehecht van dweeperij, agitatie, slaafsch volgen der meest dwaze levensbeschouwingen van sommige leden van den clerus van het een of ander kerkgenootschap. Om derhalve alle misverstand in deze te voorkomen, zullen we geen programma, inhoudende de gewone benamingen, waarmede men eene bepaalde politieke richting pleegt aan te duiden, mededeelen, maar in eene reeks van wekelijks te leveren opstellen, duidelijk, eerlijk en vrijmoedig onze zienswijze bloot leggen. Wil men derhalve den waren geest en de bepaalde strekking van het weekblad “Nederland” leeren kennen en daarover met eenige zekerheid oordeel en, men make dan met dat blad eene betere kennis, dan die, welke door het lezen van één enkel nummer of het inzien van een voor zoo velerlei uitlegging vatbaar programma kan verkregen worden. Alleen dit kunnen we aan hen, die belang in onze onderneming stellen, zeggen: ons blad is geheel onafhankelijk, behoeft niemand, - wie ook - te ontzien, en zal dus steeds de waarheid en niet anders dan deze verkondigen. Het heeft daarbij volstrekt en in 't geheel niet de strekking om tegenover wie ook eene vijandelijke houding aan te nemen; nog veel minder om tweespalt te zaaien in kerk of staat. Het treedt in de journalistiek niet strijdlustig maar geheel toegerust en bereid tot den strijd op. Ons blad moet de banier worden, rondom welke zich al zulke staatkundige liberalen scharen, die den godsdienst even lief hebben als de vrijheid; - die zoo wel de eischen van het religieuse en kerkelijke leven als de behoeften van het moderne maatschappelijke leven kennen, beseffen, waardeeren en daarin het redelijke van het onredelijke, het werkelijk goddelijke van het inderdaad slechts menschelijke weten te onderscheiden; - die aan de kerk, wat der kerke, aan den staat wat den state is, toekennen, en noch eene slaafsche kerk in eenen vrijen staat, noch eene vrije kerk in eenen aan de kerk als slaaf onderworpen staat verlangen, en de beide machten van elkander gescheiden willen hebben, niet als twee vijanden, maar als twee van elkander onafhankelijke bondgenooten, ieder zijne individualiteit bewarende en met kracht verdedigende; - die innig en met volle overtuiging gehecht zijn aan den godsdienst in het algemeen en zelfs aan hun kerkgenootschap in 't bijzonder, zonder daarom andersdenkenden met onchristelijke liefdeloosheid of domme onverdraagzaamheid te bejegenen; - die gezond verstand en dogmatische kennis genoeg bezitten, om duidelijk in te zien, dat vaderlandsliefde en gehoorzaamheid aan de wetten des lands steeds den waren christen hebben gekenmerkt en moeten blijven kenmerken, dat de godsdienstleeraars niet in de wereldorde gesteld zijn om zich met zaken van staat en aardsche aangelegenheden te bemoeien, en dat het ware belang van den godsdienst mede brengt, dat die godsdienstleeraars zorgvuldig uit den politieken strijd gekeerd worden; - die de vrijheid niet enkel voor zich zelven, maar voor allen wenschen, en bereid zijn elke overheersching, elke machtsoverschrijding, elke aanmatiging of elk misbruik van gezag - van welke zijde ook beproefd - moedig, eerlijk en vooral kalm, bezadigd, ernstig met bondige redeneering en in den meest beschaafden en heuschen toon te bestrijden; - die het streven der Nederlandsche staatkundig liberale partij, zooals het zich van af 1848 tot op heden deed kennen, bijstemmen en ondersteunen, doch vastbesloten hebben om aan elke poging van radicalisme, de strekking hebbende om de beginselen van onze tegenwoordige Grondwet te overschrijden of het christelijk, godsdienstig karakter van het Nederlandsche volk te verleiden tot ongeloof en godsdiensthaat, het hoofd te bieden; - die 't oprecht, eerlijk en hartelijk goed meenen met de democratische, constitutioneele, parlementaire monarchie, met den intellectueelen zoo wel als stoffelijken | |
[pagina 286]
| |
vooruitgang van het Nederlandsche volk, met de ware christelijke beschaving, de veredeling, ontwikkeling en, waar 't noodig is, volkomene, doch redelijke emancipatie van gansch ons volk. Wie met ons in zienswijze verschillen, zullen wij onze overtuiging niet opdringen. Wie ons bestrijden met eerlijke en onder beschaafde lieden gebruikelijke wapenen, zullen wij bescheiden, gewillig en hoflijk antwoorden. Tegenover trouwlooze insinuaties, onchristelijke verdachtmaking, scheldwoorden en straattaal zullen wij slechts een hooghartig, verachtend stilzwijgen of ironie en satire bezigen. We schrijven voor beschaafde, ontwikkelde en verstandige lieden, en wie in polemiek tegen ons toont noch beschaving noch gezond verstand te bezitten, is ons geene wederlegging waard.’
- ‘In een opstel, getiteld bismarck en de devoten, tracht Arnold van Simpelveld, in het Huisgezin, ware het mogelijk, het betoog te leveren, dat de katholieken niet liberaal kunnen of mogen wezen; dat men hen uit de tusschenpositie moet verdrijven en dat, willen ze niet geheel katholiek (lees modern-ultramontaan) worden, ze dan maar geheel liberaal moeten worden. Het ware nu, inderdaad, tegen windmolens strijden, zulke algemeene, rekbare en veelzijdig te verklaren uitdrukkingen als: liberaal en katholiek te willen aanvallen of verdedigen. Om in deze de polemiek in 't reine en de redeneering op vast terrein te brengen, zouden we ons eerst - Arnold van Simpelveld en wij - moeten trachten te verstaan omtrent de beteekenis, die we beide aan de woorden liberaal en katholiek gehecht wenschen te zien. Wat sommigen omtrent liberalen zeggen en denken en hoe bijster ver hunne overdrijving deswegens gaat, behoeven we zeker niet in herinnering te brengen. Als liberalen werkelijk niets anders waren dan revolutiemannen, brandstichters, plunderaars, kerkroovers, bisschoppenfusileerders enz. neen, dan zou niet één katholiek, maar ook evenmin één verstandig en braaf protestant of israeliet zulk een liberalisme kunnen of willen volgen. Maar van den anderen kant, als men niet katholiek kan wezen, dan enkel naar de opvatting, die de moderne ultramontanen tegenwoordig van de verplichtingen der katholieken als de eenig orthodoxe en ware voorstellen, voorzeker dan bleef aan die katholieken niets anders meer over, dan uit de beschaafde maatschappij der XIXde eeuw, even als vroeger de israelieten uit Egypte, uit te trekken, en in eene woestijn of op een afgezonderd, onafhankelijk eiland te gaan leven, waar de theocratie in hare volle kracht en de politieke toestanden en levenswijze der middeneeuwen weder hersteld konden worden. Want even radicaal als Simpelveld, van zijn standpunt geredeneerd, kan zeggen: “de wereld gaat in twee klassen verdeeld worden: in vrijdenkers en in devoten!” zouden de vrijdenkers kunnen zeggen: de maatschappij zal zich in twee klassen van menschen gaan splitsen: roomschen, die achteruit willen, en de overgroote meerderheid der leden van die maatschappij, die vooruit wil. Met zulke machtspreuken komt men echter niet ver bij nadenkende en zelfdenkende lieden, wel bij de domme gemeente. Daarbij pleit het nu niet veel voor den waren christen-geest van Arnold van Simpelveld, dat hij die ongelukkige katholieke liberalen, wier beginselen hij even weinig blijkt te kennen als zoo vele andere van zijne geestverwanten, maar kort en wel wil verdrijven naar die soort van lieden, met name de liberalen, die in zijn oog, even zoo veel incarnaties van Belzebub in persoon zijn. Dat riekt geweldig den geest van den Oud-Testamentischen Sanhedrin en der middeneeuwsche christelijke liefde van het H. Officie. | |
[pagina 287]
| |
Dat het christelijke verdraagzaamheid of christelijke liefde (volgens den Stichter van het christendom het eenige kenmerk, waaraan men de ware christenen kan kennen) ademt, zal wel niemand, redelijkerwijze kunnen beweren. Dat nu tot redding van christendom en katholicisme alle roomschen devoten moeten worden, zelfs in dien geest als Simpelveld ons deze in de “Inleiding tot het godvruchtig leven” aantoont, mag men toch zeker wel, zoo niet als eene misplaatste aardigheid, dan toch als een bespottelijk sophisme aanduiden. Ook hier schermt men met en haspelt woorden van verschillende beteekenis dooreen. Godsdienstzin is nog geen devotie, zelfs ware godsvrucht nog geen ascetische beoefening der zedelijke volmaaktheid. Tusschen vrijdenkers en devoten, de laatsten in den zin van “fijnen”, van trouwe kerkgangers en vriendjes van den pastoor of den dominé - is er nog ruime plaats over voor oprecht godsdienstige lieden: katholieken, protestanten en israelieten, die het onderscheid kennende tusschen wat waarlijk goddelijk en wat inderdaad slechts menschelijk in den door hen beleden godsdienst is, van katholicisme, protestantisme en israelitischen godsdienst geen politieke machten wenschen te maken en derhalve aan de godsdienstleeraars alle mogelijke grondwettige vrijheid willen bezorgd zien, maar hun invloed op staatkundig gebied bepaald willen te keer gaan en bestrijden. En hoogst waarschijnlijk zullen alleen die godsdienstige, onafhankelijke en zelfdenkende lieden, al zijn ze nog niet in geestelijke volmaaktheid tot de hoogte der devoten opgeklommen, den godsdienst en het maatschappelijk leven van veel meer dienst zijn, dan al die tegenwoordig strijdlustige zeloten en devoten, die inzonderheid het katholicisme bij het intelligente gedeelte der bevolking hoe langer hoe hatelijker maken.’ | |
Een vrijmoedig christenwoord.In meer dan één opzigt leveren de kerkgenootschappen, de Protestantsche zoowel als het R. Katholieke, een bedroevend schouwspel. De geloofshaat is ontbrand en flikkert in laaijen gloed. De onvrijheid wordt als hoofdkenmerk van godsdienst en christendom voorgedragen, opgedrongen. Met een kracht, even onvermoeid als onvermoed, poogt een verouderde wereldbeschouwing zich als de christelijke te handhaven, en de godsdienst des geestes dreigt ook in het protestantismus te verloopen in godsdienstig materialismus. Vertoonen zich deze treurige verschijnselen het meest in het talrijkste protestantsche kerkgenootschap in Nederland, ook de zustergenootschappen lijden mede. Een echo van de klagten en beschuldigingen, waarvan de Hervormde Kerk weergalmt, vernemen wij in een adres aan de Synode der Evangelisch Luthersche Kerk, waarin de Amsterdamsche predikanten - met ééne enkele uitzondering, - beschuldigd worden van ‘te spelen met eed en gelofte.’ Dit adres heeft den Heer Mr. J. de Bosch Kemper, lid dier Synode, aanleiding gegeven tot een Voordracht en Voorstel betreffende: ‘Het toezicht op de Evanglieprediking door Kerkbesturen’Ga naar voetnoot(*). Die Voordragt is helder en klaar, warm en waardig, en het Voorstel getuigt van christelijken moed. 't Doet goed, in dagen van heftigheid eenerzijds en laauwheid aan den anderen kant, de taal te vernemen van een godsdienstig ge- | |
[pagina 288]
| |
moed, dat aan innigheid vrijheidszin paart, van een geloof, dat door zijn diepte verre verheven is boven het ongodsdienstig materialismus, dat de godsdienst verouderd acht, en boven het godsdienstig materialismus, dat in gezag en onnatuur zijn steun zoekt. De schrijver zelf resumeert den inhoud van zijn geschrift in dezer voege: ‘Het adres, waarbij de predikanten te Amsterdam, één enkele uitgezonderd, beschuldigd worden van te spelen met eed en gelofte en de kerkeraad wordt aangeklaagd wegens plichtverzuim, is geheel ongegrond: 1o. Bedriegen zich de adressanten omtrent het wezen en den inhoud van het Evangelie van het koninkrijk Gods, gelijk het door Jezus en de Apostelen verkondigd werd. 2o. Zij onderscheiden niet het geschreven woord der Evangelisten en Apostelen van het eeuwig levend woord van God. 3o. Door verwarring van het goddelijke en het menschelijke miskennen zij de hooge geestelijke waarheid, die uit den Bijbel gekend kan worden. 4o. De inhoud van het geloof, dat de Apostelen en eerste martelaren met hun bloed bezegeld hebben, wordt door hen onjuist voorgesteld. 5o. In strijd met de duidelijkste uitspraken van Jezus en zijne Apostelen, willen zij de vrijheid in het geestelijke leven beperken. 6o. Het beginsel der Hervorming wordt door hen eenzijdig voorgesteld. 7o. Omtrent de godsdienstige behoeften van den tegenwoordigen tijd bedriegen zij zich. 8o. Door gemis aan genoegzame kennis van onze kerkelijke reglementen verstaan zij den geest der verklaring bij de toelating tot den predikdienst niet, en hebben zij geen begrip van de bevoegdheid der Synode. Hoe ongegrond het adres ook moge zijn, zoo vordert toch de dwaling waarin de adressanten en velen met hen te goeder trouw verkeeren, dat de Synode zich duidelijk verklare omtrent hunne wenschen en dat het formulier der belofte verduidelijkt worde, opdat men wete wat de Synode wil handhaven; - de prediking overeenkomstig menschelijke overleveringen en menschelijke leerstellingen - òf wel eene vrije Evangelieverkondiging, in den geest van onzen Heer, met heiligen ernst en onderlinge liefde, ook bij verschil van meening. Op de gronden door mij ontwikkeld stel ik voor: 1o. dat de verklaring in art. 12 van het Herziene Reglement op de toelating als proponent in de Evang. Luthersche kerk voortaan zal gelezen worden: Ik ondergeschrevene verklaar dat ik de mij heilige waarheid van het Evangelie des koninkrijks Gods naar het getuigenis der Schrift, door Jezus Christus verkondigd, naar vermogen zal handhaven en door woord en wandel bevorderen, daarbij voortbouwende op het eeuwig levend Gods woord en op de beginselen der groote kerkhervormers en stichters van ons Evang. Luth. kerkgenootschap. 2o. dat op dit voorstel eerst in de volgende Synode een besluit zal genomen worden, opdat belangstellenden in de gelegenheid zullen zijn daarover hun oordeel uit te brengen.’
De volgende Synode zal uitspraak doen. Getuige die uitspraak, dat godsdienst en vrijheid beide haar even lief zijn. |
|