De Tijdspiegel. Jaargang 29
(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Smaakt naar meer.Allard Pierson, Docteur ès-lettres et Professeur à l'université d'Heidelberg. Morceaux choisis de la littérature française avec des notices biographiques et littéraires (à l'usage de l'enseignement). Première partie, depuis les origines jusqu'à Voltaire. Arnhem, D.A. Thieme.‘Da krabbeln sie nun, wie die Ratten auf der Keule des Hercules.’ Die woorden klinken mij telkens en telkens weder in 't oor, sedert mij 't verzoek gedaan is, het werk, welks titel hier boven staat, te recenseeren. ‘Da krabbeln sie...’ neen, dat zal ik niet, al heb ik 't nu ook juist met een Hercules-knods te doen. Eene recensie schrijf ik niet; ik werp 't ontleedmes weg, en mocht ik ook een enkel vlekje meenen te bespeuren, ik wijt het aan mijn orgaan, en maak er wijselijk geen gewag van: 'k zou gevaar loopen mijn eigen krediet te benadeelen. Geene recensie dus; alleen een paar los heengeworpen opmerkingen over en naar aanleiding van genoemd boek. Boven den titel staat: ‘Allard Pierson, Doet. etc.’ De vlag dekt de lading. Maar deze lading heeft niet eene zoo roemrijke vlag, heeft geheel geene vlag noodig. Is zij ook van beter gehalte, grooter waarde dan de vrachtbrief vermeldt, van contrabande geen spoorGa naar voetnoot(*). Ook de kitteloorigste partij- of kleurman zal hier niets vinden, dat hem kwetst; 't is eene waar, die op alle markten gewild is, en hoe nader kennis er meê gemaakt wordt, hoe grooter de aanvraag zal zijn, en hoe meer er zal geroepen worden: ‘Aanvoer, meer aanvoer.’ Ik zal motiveeren. De geschiedenis der letteren eens volks is de schoonste bladzijde van zijne geschiedenis; met die van zijne wetgeving geeft zij een getrouw en vrij volledig beeld van zijne zedelijke ontwikkeling, van zijne deugd. Al de overige bladzijden ontleenen aan haar hare hoogere beteekenis; zonder haar spreken ze van weinig meer dan van zelfzucht, materialisme, force brutale. Dit wordt zelfs met de geschiedenis der wetgeving het geval, als men ze van die der letteren scheidt. De geschiedenis der letteren is dan wel bij uitnemendheid die van het volk. Waarom is er dan toch tot voor een klein aantal jaren zoo weinig werk van die geschiedenis gemaakt; waarom bleef die schoone, aantrekkelijke bladzijde ongelezen? Eenvoudig omdat ze niet geschreven was, althans niet genietbaar voor 't groot publiek en nog minder bruikbaar bij 't onderwijs. Van den eenen kant te streng wetenschappelijk | |
[pagina 236]
| |
en veel te uitvoerig, van den anderen kant - ja, wat soort van werken hadden we ten behoeve van onze studie? Tabellen en even onvruchtbare handboeken, bevattende de namen van een aantal schrijvers, den datum van hunne geboorte en hun overlijden, benevens de titels hunner voornaamste geschriften. Dat alles kon men dan van buiten leeren en zoodoende alle beschikbare ruimte van zijn brein met ballast vullen. Geen wonder dat men dan nog liever dat brein vol stopte met de geschiedenissen der oorlogen met hunne bloedige veldslagen, belegeringen en verwoestingen van steden, verstoringen van welvaart en met de cijfers van de gesneuvelden en verminkten, en dergelijke illustraties van de humaniteit. Geen wonder dan ook dat histoire bataille eeuwen lang werd beschouwd als de kern der geschiedenis. Dat ik niet overdrijf, bewijzen nog heden ten dage de meeste onzer leerboeken voor de geschiedenis. Gelukkig heeft men in de laatste jaren meer en meer ingezien, dat de ware geschiedenis eens volks vooral in zijne ontwikkeling op 't gebied van wetenschap en kunst moet gezocht worden, en evenzeer, dat hoe ver de mensch ook boven den staatsburger, en dus ook de geschiedenis van den eersten boven die van den tweeden staat, er toch zulk een innig verband tusschen deze beide is, dat de eene zonder de andere niet is te begrijpen, dat ze elkander onophoudelijk aanvullen en verklaren. Men denke slechts, om een enkel voorbeeld te noemen, aan de meeste werken van Vondel en den maatschappelijken en staatkundigen toestand van zijn tijd, of aan de geschriften van Rousseau, Diderot en hunne tijdgenooten in den vooravond der revolutie. Het gevolg van die veranderde zienswijze is, dat de geschiedenis der letteren een leervak van steeds meer gewicht op onze inrichtingen van voortgezet en middelbaar onderwijs wordt, en dat er werken verschijnen, welke dat onderwijs bevorderen. Onder dat soort van werken neemt dat van Dr. Pierson eene voorname plaats in, ja, er is mij voor Fransche letterkunde niet een bekend, dat bij dit mag genoemd worden. Op den titel afgaande zou men dit niet zeggen; deze is te nederig en doet aan eene bloemlezing denken, zooals er legio zijn, en van eene eigenlijke bloemlezing heeft dit werk al zeer weinig. Het is veel meer eene geschiedenis der Fransche letteren, beknopt maar zaakrijk, en volledig genoeg om den ernstigen lezer eene duidelijke voorstelling te geven van den gang der ontwikkeling dier letteren en van de verschillende phases, die zij hebben doorloopen. De levensbeschrijvingen zijn met enkele uitzonderingen kort maar altijd voldoende, de betrekkelijk uitvoeriger karakterschetsen, de teekeningen der toestanden, de inhoudsopgaven van sommige werken laten niets te wenschen. De aangehaalde stukken zijn gelukkig gekozen. Taal en stijl zijn onberispelijk; zoodat het boek bij zijne wetenschappelijke verdienste ook nog die heeft van zeer onderhoudend te zijn. Volgens den titel en 't voorbericht weten we waarvoor de schrijver | |
[pagina 237]
| |
zijn werk heeft bestemd. 't Is een leerboek en zal inzonderheid den onderwijzer dienen tot ‘point de départ’ voor mondelinge voordracht, en hem in staat stellen den smaak zijner leerlingen te ontwikkelen en te leiden. Hier ligt werkelijk gevaar. De zaken duidelijker en juister te zeggen zal den meesten onderwijzers wel niet mogelijk, en voor eene breedvoeriger behandeling de tijd hun toegestaan, te kort zijn. 't Laatste is, dunkt me, ook niet noodig. 't Eenige wat den onderwijzer, die dit werk bij zijne lessen volgt, te doen overblijft, is, dat hij bij de behandeling van eenig voortbrengsel der Fransche letterkunde meer in bijzonderheden - opmerkt of zoo mogelijk, doet opmerken, wat in het boek in groote trekken is geschetst; bij zulke lessen kan hij bij-, open uitwerken en daartoe zal het boek voor hem een uitmuntend punt van uitgang en tevens een zeer doelmatige leiddraad zijn. Men meene echter niet, door den titel misleid, dat dit boek alleen in handen van leeraren en leerlingen te huis behoort. Ook in dit opzicht is de titel te nederig. 't Boek behoort in de handen van allen, die aanspraak maken op beschaving of voor beschaving vatbaar zijn. Velen, 't is eene droevige ervaring die anderen met mij zullen opgedaan hebben, velen onzer jeugdige landgenooten kennen van de voortbrengselen der Fransche letterkunde weinig meer dan een dozijn of wat zinne-, zoute- zedelooze romans, dat is, boeken, die op eene genoegelijke wijze ontzenuwen en aan de moraliteit misschien nog meer nadeel doen dan de sterke drank. Vooral in hunne handen is het boek op zijne plaats. Voelen zij zich er dan door opgewekt, en bij velen kan 't niet uitblijven, om nadere kennis te maken met de door den schrijver aangeprezen werken, dan zullen weldra bij hen die lieve romannetjes vol gruwelen en akeligheden niet langer alledaagsche kost zijn, en door degelijke werken, werken die een edel en krachtig leven in den mensch helpen ontwikkelen, vervangen worden. Wat ik nog meer in de pen heb, wensch ik te besparen tot het tweede stuk van 't werk verschenen is. Alleen nog een paar wenschen. Ik zou gaarne gezien hebben dat de schrijver ook van de eerste aangehaalde stukken, zoo niet geheel dan ten deele, den oorspronkelijken tekst had medegedeeld. 't Ware misschien dienstig geweest ter bevordering van de historische taalstudie, waarvan tot nog toe weinig of geen werk wordt gemaakt, en die toch ook voor het goed verstaan der Fransche taal onmisbaar is. Ook onder hen, die geen plan hebben zich in 't bijzonder op dien tak van taalstudie toe te leggen, zullen er wel zijn, die gaarne die oude vormen eens voor oogen zouden hebben al was 't ook maar om te zien hoe sommige der aangehaalde verzen zich in de oorspronkelijke taal vertoonden, b.v. het zangerige refrein: Que le vent souffle et que les rameaux bruissent,
Ceux qui s'entr'aiment dorment doucement.
| |
[pagina 238]
| |
Voor vele lezers had de schrijver nog wel eenige verouderde woorden en zegswijzen meer mogen vertalen dan hij gedaan heeft. Ik heb gezegd dat dit werk zeer weinig van eene bloemlezing heeft; ik wenschte wel dat het er nog minder van had. Eenige aangehaalde stukken in de tweede helft van 't boek hadden zeer wel weg kunnen blijven. De werken van Racine, Molière en verscheidene hunner tijdgenooten zijn toch in zoo vele boekenkasten te vinden, dat eene bloote aanduiding van de stukken, die de schrijver tot staving van zijn oordeel noodig keurde, voldoende was. Natuurlijk zijn onder deze stukken niet die begrepen, welke de schrijver meer in bijzonderheden behandelt en toelicht, b.v. de ‘Cid’; maar zooals de beide fabelen van De la Fontaine, het koor uit Esther, het fragment uit de Misanthrope en misschien nog een paar meer. De correctie is verre van onberispelijk; vooral met de 's is op eene vreemde wijze huisgehouden: ook zinstorende fouten komen nu en dan voor. Dyon voor Dijon verdient genoemd te worden, omdat die fout zoo algemeen in onze boeken en dagbladen gemaakt wordt. Ten slotte nog deze wensch. Als de uitgever nog eens weder bij den schrijver meent te moeten aankloppenGa naar voetnoot(*), en hij zal er wel aan doen, dan hoop ik dat hij niet weer eerst na zeven jaar gehoor krijgt; 't goede komt nooit vroeg genoeg en - we leven immers ook niet meer in de eeuw van Vader Jakob. -
Groningen. W. Reinkingh. |
|