De Tijdspiegel. Jaargang 29
(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Geschiedenis van den dag.Geen nieuws uit Frankrijk, - indien men althans de vraag stelt, waarmee geheel Europa zich bezig houdt: zal de voorloopige toestand worden bestendigd, en den grond leggen voor een definitieven regeeringsvorm, den republikeinschen, of kunnen wij ons voorbereiden op een omwenteling, waarin de uiterste partijen tot elkander zullen zeggen evenals de schooljongens: laat ons dezen twist beslechten, door eens moedig saam te vechten. Inderdaad is de toestand van Frankrijk over 't geheel nog dezelfde als eenige maanden geleden. Wij leven als 't ware in afwachting, dat de gewone Fransche politieke komedie weder een aanvang zal nemen; de verschillende spelers staan achter de schermen en leggen de laatste hand aan de schikking hunner kostumes; soms wagen zij zich halverwege buiten de schermen, driftig gesticuleerend, maar zij durven nog niet handelend, doortastend op te treden. De Nationale Vergadering is nog altijd een toonbeeld van verdeeldheid; een clericaal-legitimistisch-orleanistische meerderheid, die door de laatste aanvullingsverkiezingen wel wat verminderd is, maar toch nog altijd den boventoon voert, en wanneer zij wil, over elke benoeming beslist. Op de uiterste rechterzijde eenige verstokte clericalen, kool-zwarten, die den Paus en naast zijn Z.O.M. den graaf van Chambord aanbidden; iets talrijker de fusionisten, die met een hardnekkigheid, een betere zaak waardig, intrigueeren voor de Bourbonsch-Orleanistische compagnie en niet weten, waarover zij zich het meest zullen bedroeven, over de onhandigheid van den graaf van Chambord, die door zijn witte vaan zich onmogelijk maakt, of over den graaf van Parijs, die door zijn stilzwijgendheid zich steeds een goed leerling van Talleyrand betoont. Daarnaast de Orleanisten in het rechter centrum, mannen die hun eenig heil in leven en in sterven zoeken in de alleenzaligmakende kracht van het oude parlementaire regime, dat onder Louis Philippe op de bekende koddige wijze werd van de baan geschoven. Het linkermidden is bijna een Nationale Vergadering in 't klein; het heeft geen exclusief programma; een vijftigtal leden zijn tevens lid van het rechtermidden, terwijl een twintigtal tevens lid zijn van de fractie der gematigde linkerzijde. Men heeft wel eens gedacht, dat het linkermidden de schaal voor goed naar links of rechts zou doen overslaan; wanneer men echter het gehalte van de leden dezer fractie in oogenschouw neemt, dan bestaat er veel meer kans, dat de vereeniging te een of anderer tijd uiteen spat, en zich links en rechts oplost, zonder de meerderheid belangrijk te verschuiven; zij is een dergelijke ontbinding reeds meer dan eenmaal nabij geweest. De linkerzijde vertoont in haar positie tegenover de rechterzijde meer | |
[pagina 122]
| |
eenheid dan zij in werkelijkheid bezit. Vooreerst vindt men er de gematigde republikeinen, de aanhangers van Thiers, die de luimen van den ouden man zelfs voor lief nemen; verder de republikeinen, die zich rondom Gambetta hebben geschaard en die men de radicalen zou kunnen noemen; het behoeft wel niet gezegd te worden, hoe weinig zij met de gematigde of Thiers-republikeinen overeenstemmen; het gemeenschappelijk arbeidsveld is tijdelijk en geldt alleen de ondersteuning van Thiers tegen de manoeuvres van de rechterzijde. Radicaler dan Gambetta zijn een zestigtal leden van de uiterste linkerzijde, die nog altijd den ondergang van de Commune-regeering bejammeren. In het geheel berekent men, dat de vergadering een 400 monarchalen telt, tegenover ruim 300 republikeinen: 100 Thiers-republiek-mannen, 170 Gambettisten en 60 radicalen. Bij beslissende stemmingen halen de republikeinen echter zelden het hun toebedachte deel, daar onder hen een aantal gerekend worden, die voorbehoudsmannen zijn en hun republikeinsche overtuiging zouden laten varen, indien Thiers sneuvelde. Kwam er werkelijk sprake van een republiek naar den zin van Gambetta, nog daargelaten de zinnen der Communisten, dan zou het groepje republikeinen nog meer inkrimpen. De hoofdpartijen, rechter- en linkerzijde, doen in haar verhouding tot elkander in de laatste maanden, denken aan de warme zomerdagen met een doorgaande zoele, drukkende atmosfeer; nu en dan broeit er onweer en van verre rommelende donderslagen doen vreezen voor de uren, die komen, maar - de buien drijven telkens over om plaats te maken voor een heldere lucht en zonneschijn, zoolang als 't duurt. De rechterzijde verkeert voortdurend in gespannen, geagiteerden toestand; nog altijd afgaande op de eerste verkiezingen na den val van het Keizerrijk, houdt zij zich overtuigd, dat de meerderheid des lands conservatief en derhalve ook monarchaal is; vrede met de republiek heeft zij nooit gehad; van het begin af heeft zij haar geduld als de anti-chambre van de monarchie die gelegenheid gaf om in tijds over den toekomstigen monarch in nader overleg te treden; zij meende te minder haast te kunnen maken, omdat de man, die aan het hoofd der republiek kwam, een oude beproefde dienaar was van de monarchie; Thiers scheen inderdaad te oud om nog van overtuiging te veranderen en te eigenzinnig om het ooit met de republiek goed te meenen, die hij dan ook alleen aanbeval als het middel om voor het oogenblik de minst mogelijke verdeeldheid te hebben. De rechterzijde zag echter bij haar beschouwing van Thiers over 't hoofd, dat men vele instellingen en betrekkingen kan afkeuren, maar als men zelf daarin optreedt als de belangrijkste persoon, men een geheel ander oordeel velt; ook met wat minder menschelijke ijdelheid dan de kleine Thiers bezit, ligt het geheel in den aard der zaak, dat de president eener republiek anders denkt en gevoelt, dan een belangrijk persoon bij de constitutioneele monarchie. Het bleek weldra dat er met den grooten kleinen man | |
[pagina 123]
| |
niets was te beginnen op het kardinale punt: de voorbereiding der monarchie. Niet dat Thiers onbeleefd was tegenover de rechterzijde; integendeel, hij nam zooveel mogelijk alle vormen in acht, waaraan de rechterheeren zich konden stooten; menigmaal wekte hij den toorn der linkerzijde op om de rechter- in een goed humeur te houden. Zoo trok Thiers geen partij voor Parijs, toen de verkiezing voor de hoofdstad aan de orde kwam; de kleine meederheid, waarmee dit voorstel der Nationale Vergadering verworpen werd, maakte vooral daarom een pijnlijken indruk, omdat er uit kon worden opgemaakt, dat de zaak waarschijnlijk zou zijn geslaagd, wanneer Thiers zijn prestige gebruikt had om haar te bevorderen. Thiers liet echter zonder veel bezwaar zijn bekwamen minister van binnenlandsche zaken Casimir Perier trekken; deze alleen had zich persoonlijk voor de zaak geïnteresseerd. Zoodra er echter troonpretendenten aan de orde waren, trok Thiers zich geheel terug; hoe gemakkelijk had hij de prinsen van Orleans den toegang tot de Nationale Vergadering kunnen maken door hen van hun vroeger gegeven woord te ontslaan; door hen naar de Nationale Vergadering te verwijzen, verwekte hij onder de Orleanisten een blijvende gevoeligheid. De fusionisten reisden naar Antwerpen, maar Thiers hield zich op een eerbiedigen afstand van de komedie. Onmachtig om ten gevolge van de verdeeldheid der troonpretendenten iets uit te richten, scheen het na het laatste reces van de Nationale Vergadering, of er meer kalmte in den dampkring was gekomen; de rechterheeren hielden zich vrij bedaard, maar het bleek slechts de voorbode te zijn van een nieuwer en ditmaal heviger onweer. Het laat zich moeilijk aannemen, dat de laatste drie verkiezingen voor de Nationale Vergadering meer dan een gezochte aanleiding zijn geweest voor het rechter centrum om openlijker en heftiger tegen Thiers op te treden dan dit tot heden het geval geweest was; veel waarschijnlijker is het, dat de ontevredenheid ook zonder den zoogenaamd radicalen uitslag der verkiezingen op deze of andere wijze zou zijn losgebarsten, en wel ten gevolge van de meer zelfstandige houding, door Thiers in den laatsten tijd aangenomen. Indien de daden van Thiers al eenigen twijfel overlieten, de taal die zijn orgaan, de Bien public aansloeg, liet duidelijk doorschemeren, dat de president de republiek van een voorloopige tot een definitieve instelling wilde verheffen; met het oog op de diensten door die republiek - lees Thiers - bewezen, was dit dan ook zoo onbillijk niet; was de republiek geen tijdperk van orde geweest en was de ontruiming van het Fransche grondgebied niet bespoedigd, dank zij de overeenkomst met de Duitsche regeering? Dat was te veel voor de rechterzijde; een deputatie van het rechter midden werd op den president der republiek afgezonden om hem te onderhouden, hem de les te lezen. De laatste verkiezingen fungeerden voor stok, en daaraan werden de gewone grieven vastgeknoopt: Thiers hield de radicalen niet | |
[pagina 124]
| |
in toom en vergat, dat hij de uitvoerder was van de bevelen van de meerderheid der Nationale Vergadering; nog altijd zag men te vergeefs uit naar een ministerie in den geest dier meerderheid. De veranderde houding van Thiers bleek uit het afwijzend antwoord, dat hij de deputatie gaf en meer nog uit de taal van de Bien public, die niet weinig den draak stak met de door verdeeldheid onmachtige rechterzijde. Een formeele breuk van de rechterzijde met den president der republiek schijnt hiervan het gevolg te zijn; in de Nationale Vergadering legt men het er nog meer dan vroeger op toe om Thiers te plagen en te dwarshoomen. Veel verder zal het waarschijnlijk niet komen en de bui als gewoonlijk weer in woorden en plannen uitregenen. De rechterzijde gevoelt, wanneer het op daden aankomt, dat zij te weinig steun heeft in het volk en Thiers niet gemist kan worden, zoolang de vrede met Duitschland niet volkomen haar beslag heeft gekregen, de laatste financieele bepaling is uitgevoerd en het Fransche grondgebied is ontruimd. Volgens de laatste overeenkomst loopen de zaken met Duitschland eerst in '75 af, maar het is de vraag, of het geduld der rechterzijde zoover reikt. De ervaring leert, dat de zenuwachtige toestand, waarin zij zich bevindt, toeneemt, en het was niet onmogelijk dat zij de dwaasheid beging om Thiers ten val te brengen en de uitvoerende macht in meer bevriende handen te brengen. Voor de linkerzijde zou dit het sein wezen om eveneens de handen aan 't werk te slaan en haar afwachtende houding vaarwel te zeggen. Een geheele of gedeeltelijke ontbinding der Nationale Vergadering is herhaalde malen door haar aanbevolen, en indien aan dien wensch geen gehoor werd gegeven om de meerderheidsquaestie tot een oplossing te brengen, is Gambetta met al zijn in de laatste maanden betoonde bezadigdheid de man niet om lang te wachten om het tot dadelijkheden te laten komen. Vroeger of later, dat gevoelt men van beide zijden, zal het tot een strijd moeten komen; de rechterzijde zal nooit aftreden, noch nu, noch in '75, vóor zij een grondwet heeft gegeven, waarin de monarchale quaestie is beslist. Een wezenlijk onweder, dat den dampkring moet zuiveren, een omwenteling, die de hangende quaesties tot een oplossing moet brengen, zietdaar de toekomst, die Frankrijk wacht; het bepaalde tijdstip daarvoor aan te geven, zou op dit oogenblik gewaagd zijn. Indien maar door dien strijd de quaestie werkelijk werd opgelost, maar dit juist is hoogst twijfelachtig; zoo onwaarschijnlijk als de republiek is als blijvende regeeringsvorm van Frankrijk, zoo moeilijk is de monarchale quaestie op te lossen op een wijze, die eenigszins strekt tot bevrediging des lands. De Orleanistische prinsen hebben wel persoonlijke aanhangers, maar geen bepaalde partij onder het volk; de vorsten van dien stam hebben nooit een diepen indruk op het Fransche volk kunnen maken en indien men aan het tellen ging, zou men nog meer aanhangers vinden van den Bourbonschen | |
[pagina 125]
| |
of Bonapartistischen ‘oudsten zoon der Kerk’; de eerste toch, de graaf van Chambord, is de candidaat der Zwarten, en men weet, dat ook in Frankrijk de Ultramontanen in de laatste jaren zijn toegenomen in tal en kracht. Bezat de toekomstige Hendrik V iets van den tact en de rekbaarheid van zijn Orleanistische neven, zijn kansen zouden werkelijk zoo slecht niet staan. Zijn onmogelijk programma, zijn manie voor de witte vaan heeft hem echter tot een minder gevaarlijken concurrent gemaakt voor den ‘wijsgeer van Chislehurst’, dus spreken de Bonapartisten, - en al komen de Franschen voortdurend met de zedelijke onmogelijkheid aan om dien man terug te zien, en al maakt de vice-Keizer in de Nationale Vergadering, Rouher, niet dien opgang, dien hij zich zelf had voorgesteld, en al doen de Bonapartistische candidaten nog geen opgeld, toch rekenen wij de terugkomst van Napoleon of van den gevuurdoopten Loulou volstrekt nog niet tot de onmogelijkheden. Gaat men de laatste verkiezingen na, dan blijkt dat de Bonapartisten wel de overwinning niet behalen, behalve op Corsica, - het eksternest, dat die roofvogels heeft uitgebroeid, - maar toch altijd meer stemmen behalen, dan uit de theorie van de zedelijke onmogelijkheid zou voortvloeien. Buitendien is het nog de rechte tijd niet voor het rijzen van de actiën van de Napolontische dynastie; eerst moet het onvermijdelijke tijdvak der verwarring daar zijn, de vrees voor een omwenteling, voor het roode spook als een centenaarslast drukken op de gemoederen, vóor men evenals in '51 uitziet naar den grooten politie-man, bijgenaamd Badinguet. Boer en burger zijn nog altijd even egoïstisch, en indien zij bij de sterke Bonapartistische propagande zooal niet hardop denken, dan droomen zij er toch van: ‘onder het Keizerrijk verdienden wij meer geld, hadden wij meer veiligheid, konden wij ons beter amuseeren, waarom zullen wij het niet weder nemen.’ Ook de Zwarten zullen Loulou voor lief nemen, wanneer zij Hendrik V niet krijgen kunnen, want met dien Loulou keert de bigotte Spaansche hertogin weder, die steeds een werktuig is geweest in de handen der Jezuïeten. Een der redenen, waarom niemand gelooven kan aan het blijvende van de ‘voorloopige’ republiek in Frankrijk, is, dat de tegenwoordige Regeering geen persoonlijk prestige meer bezit, in Frankrijk een noodzakelijk vereischte. De ‘groote kleine’ President heeft in weerwil van al de verdienste, die hij zich heeft verworven voor zijn vaderland, het meest daartoe bijgedragen. Zijn dreigen met ontslag heeft in de meeste gevallen niet kunnen leiden tot het krijgen van zijn zin en was van alle zijden gezien zoo dwaas, dat men een Thiers moet zijn om zulke luchtsprongen te wagen. Er zijn er, die de bekwaamheid van den President afmeten naar het tijdelijk succes dat hij behaalt; men wijst op het voor Frankrijk belangrijk verschijnsel, dat hij zich staande weet te houden en de rust niet wordt verstoord in weerwil van de minder gunstige omstandigheden, waarin Frankrijk na het leed van den oorlog en de daarop gevolgde hooge belastingen verkeert. In elk geval | |
[pagina 126]
| |
is echter de lof, dien men om die reden aan den President zou willen toezwaaien, overdreven; Thiers wordt veeleer gedragen door de onvermijdelijke noodzakelijkheid der exceptioneele omstandigheden, dan wel dat hij Frankrijk draagt en leidt door zijn macht en zijn beleid. Men zou veeleer kunnen zeggen, dat de verouderde denkbeelden van den President, vastgehouden en doorgedreven met al de eigenzinnigheid van den ouderdom, hem veeleer tot regeeren onder gewone omstandigheden ongeschikt maken. Thiers heeft alleen oor en oog en begrip voor hetgeen wellicht goed zou zijn geweest in zijn jonge jaren; hij phantaseert zich des noods een wereld zooals hij die gaarne hebben wil; het was geen fictie bij hem, maar vaste overtuiging, dat de buitenlandsche Mogendheden hem bereidwillig de hand zouden leenen om de beginselen van het vrijhandelstelsel op zij te zetten en de handelstractaten te wijzigen, vóor de termijn was afgeloopen. Het is bekend dat niet éene Mogendheid geneigd was aan de grillen van den ouden man te voldoen en daardoor de uitvoering van de door de Nationale Vergadering aangenomen en door den President bekrachtigde scheepvaartwet mogelijk te maken. En in weerwil van die ervaring bleef Thiers hangen aan de belasting op de grondstoffen en moet het als de grootste zelfverloochening worden beschouwd, dat hij geen aftredingsquaestie van de aanneming van zijn lievelingsdenkbeeld wilde maken, waartoe echter in de eerste plaats bijdroeg, dat de ontevredenheid van de rechterzijde in de laatste weken van dien aard is geworden, dat er alle kans bestaat, dat men hem ditmaal aan zijn woord zou houden en gaarne naar een plaatsvervanger omzien. Ook op politiek gebied zou Thiers gaarne de kaart van Europa herzien en al het moderne daaruit verwijderen; tot voorzichtigheid genoopt tegenover Duitschland, durft hij van Sadowa geen woord reppen, maar geeft nog altijd zijn onverholen spijt te kennen, dat de eenheid van Italië is tot stand gekomen. Ware geheel Europa een Nationale Vergadering, men kan verzekerd zijn, dat Thiers urenlange redevoeringen hield om te betoogen, dat het heil van ons werelddeel afhing van de consequente toepassing van het beginsel: het groote éénige Frankrijk omgeven door zwakke kleine geburen en den toon aangevend in het Europeesch concert. Goddank is het anders geworden en kan Europa rustig zijn, ook indien geheel Frankrijk ontevreden is. Vandaar dan ook dat men met volle recht Thiers' tijdelijke vredelievende stemming tegenover Duitschland wantrouwt; Thiers is de man der revanche bij uitnemendheid, maar hij heeft verstand genoeg om in te zien, dat in de eerste jaren aan geen oorlog is te denken; eerst moet het leger gereorganiseerd worden en de financiën in beteren toestand gebracht. En op dit punt zijn de Franschen het volkomen met Thiers eens; de Nationale Vergadering heeft zoowel het verhoogde budget van oorlog goedgekeurd als den algemeenen (in de uitvoering echter vrij wat beperkten) algemeenen vijfjarigen dienstplicht. Denken wij ons | |
[pagina 127]
| |
Thiers aan het hoofd van het herstelde en weder machtige Frankrijk, dan rijzen van zelf een tal van politieke intrigues voor den geest, die als van ouds ten doel hebben Europa te reconstrueeren ten bate van ‘de beschaafde natie.’ Het diep geschokte Frankrijk had een man noodig van helder inzicht, van groot gezond verstand om het te leiden, een man, die zoowel zijn tijd als zijn volk begreep; maar deze eigenschappen zijn niet te vinden in een zoo eigenzinnig oud man als Thiers. Wij hebben ons nooit veel voorgesteld van den algemeenen roep van wedergeboorte van de Franschen; Frankrijk is reeds te lang het land der fraaie woorden geweest om veel op schoone volzinnen te bouwen; maar zeker is Thiers de man niet om al wat er grootsch en verhevens sluimert in den boezem van het Fransche volk, op te wekken, te steunen, te ontwikkelen. Een staaltje op materieel gebiedt levert de vrijwillige inschrijving tot bevrijding van den vaderlandschen grond. Niemand die zich voorstelde dat daardoor de vereischte drie milliarden zouden worden bijeengebracht; de voorstanders zelven beperkten hun eischen zeer verstandig tot een half milliard, en indien de Regeering die zaak had bevorderd, was het zoo onwaarschijnlijk niet, dat men daarin slaagde. Het gezond verstand schreef althans voor het opgewekte nationale gevoel te ontzien als een practische uiting van vaderlandsliefde, die haar loon allereerst vond in de verlevendiging van dit gevoel zelf. Maar de Regeering was te wijs en toen de zaak goed aan den gang was, verklaarde zij zich tegen de onderneming op grond van allerlei doctrinaire overwegingen. Wij spraken daar van de schoone leuze der wedergeboorte, waarover de Fransche dagbladen na het einde van den oorlog kolommen vol geschreven hebben. Indien men zich verplaatst in de Nationale Vergadering, dan komt men tot de overtuiging, dat dit lichaam het er evenzeer op heeft toegelegd om alle geestdrift te verdooven als het hoofd van het uitvoerend bewind. De grondtoon van alle beraadslagingen is het partij-belang, en het vuur van den partijtwist is het éenige, dat aan de vergadering leven kan bijzetten, en welk een leven! En heerscht geen eensgezindheid, geen overleg; weken gaan voorbij met discussieeren, zonder dat men iets verder komt; men staat werkelijk verbaasd over het weinige dat er wordt tot stand gebracht. ‘Het schijnt,’ dus laat een bezadigd Franschman zich uit, ‘dat de nationale vergadering zich zelf beschouwt als een meeting, waar votums van afkeuring worden uitgebracht, of wenschen worden geformuleerd; zij meent, dat het haar plicht is om geen gelegenheid te laten voorbijgaan om een demonstratie te houden.’ Soms schijnt het, of alle praktische zin van haar is geweken, getuige het wetsontwerp, waarbij strafbepalingen worden vastgesteld op het lidmaatschap van de Internationale, een wetsontwerp dat onuitvoerbaar is, tenzij men een tweede monsterproces wil, gelijk aan dat tegen de mannen der Parijsche Commune, waarbij 25- à 30-duizend beschul- | |
[pagina 128]
| |
digden maanden lang werden gevangen gehouden, ten koste van den Staat gevoed en gekleed, om ten laatste meest allen weder op vrije voeten te worden gesteld. En naarmate de Vergadering ouder wordt, nemen ook haar verkeerde hebbelijkheden toe; de partijveete is thans zoo hoog geklommen, dat elke wet, elke maatregel wordt aangenomen of gewijzigd of verworpen, al naar het oogenblikkelijk partijbelang dit meebrengt. Uit vrees voor een botsing met de uitvoerende macht haakt men naar de sluiting der zitting ten einde bevrijd te worden van de pijnlijke onzekerheid. De legerwet werd nog ter goeder ure er door gesleept. Wellicht dat de vacantie de opgewonden gemoederen wat bedaart en daardoor de krakende wagen voor breken wordt behoed. Wij spraken van de nationale wedergeboorte, waarvan de Franschen maanden geleden den mond vol hadden. Waar het partijbelang zoo op den voorgrond treedt als dit in Frankrijk het geval is, waar het politiek egoïsme de kanker is geworden, die hart en aderen vergiftigt, kan van wedergeboorte geen sprake zijn. Twee millioen kinderen leven in Frankrijk zonder eenig onderwijs, en veertien millioen volwassenen kunnen noch lezen noch schrijven, - maar wat deert dit de meerderheid der Nationale Vergadering? Het zeer gematigde wetsontwerp van den Minister Jules Simon - wie had van hem ooit zulk een regeling verwacht? - is sinds maanden bij de commissie, eenzijdig in den geest der meerderheid samengesteld, waar de wet nog meer is verwaterd, zoo zelfs dat ook de wettelijke schoolplicht is vervangen door de zedelijke verplichting, m.a.w. fatsoenlijk begraven en aan de geestelijkheid de heillooze invloed op de school bij voortduring verzekerd. De Regeering stelde alleen prijs op de behandeling der legerwet, maar geen enkel woord kwam over haar lippen om de behandeling der onderwijswet te bespoedigen. Trouwens, aan het tot stand brengen van de tegenwoordige onderwijswet, waarbij het opkomend geslacht zoo goed als overgeleverd is aan de geestelijkheid, heeft Thiers zelf in '50 een werkzaam aandeel genomen; met den Ultramontaanschen Montalembert verdedigde hij den invloed van de geestelijkheid op de school, waaraan Frankrijk voor een groot gedeelte zijn verachtering op intellectueel gebied heeft te danken. Het betere deel van Frankrijk, vertegenwoordigd in de Ligue de l'enseignement, gaat voort met een monsterpetitie ten gunste van het verplicht onderwijs, maar het schijnt, dat men hierdoor weinig anders zal bereiken dan een verhoogde agitatie in de Nationale Vergadering, waaraan echter de meerderheid zich weinig laat gelegen liggen. Evenals in '50 de doctrinair- liberale en Ultramontaansche partij beschouwt zij het onderwijs met wantrouwen en vreest daarvan de toeneming van de socialistische denkbeelden. En toch is onderwijs voor Frankrijk de zaak van te zijn of niet te zijn, omdat het algemeene standpunt van ontwikkeling op zulk een la- | |
[pagina 129]
| |
gen trap staat, - het éenige middel om te verhoeden, dat het schoone land op den weg van verval voortschrijdt en door inwendige stuiptrekkingen geheel machteloos wordt. Er is en blijft in Frankrijk een gezonde kern, waar men eigenschappen van degelijkheid en gezond verstand vindt, waarvan men onder de wufte Parijsche bevolking het bestaan niet eens zou vermoeden. Van de Duitschers zal men wel geen eenzijdige beschouwing verwachten ten gunste van de Franschen; welnu, een aantal hunner, die het platteland tijdens den oorlog hebben leeren kennen, roemen het Fransche volkskarakter, voorzoover het zich van de Parijsche maniën heeft weten vrij te houden. ‘De Franschen,’ dus laat een hunner zich uit,Ga naar voetnoot(*) ‘hebben veel voor; het is een natie, die arbeidt, spaarzaam is en matig; er zetelt in dat volk een industrieel genie, waardoor het ten opzichte van de nationale welvaart zich steeds snel en boven verwachting herstelt en verheft. De Franschman is buitengewoon arbeidzaam, hij weet van elke kleinigheid partij te trekken.’ Deze Duitscher, een Hamburger koopman, meent dan ook, dat de invoering van een consequente decentralisatie, het voor goed een einde maken aan de heerschappij van Parijs over de provinciën, het zekerste middel is om Frankrijk te redden en een hetere toekomst voor het zwaar beproefde land te openen. Wij hopen het, indien maar niet evenals bij het ontstaan van de Commune te Parijs, het beter gezinde deel der bevolking de handen in den schoot legt en daardoor aan de schreeuwers van links en rechts, aan pretendenten-commissionairs vrij spel laat. Frankrijk verkeert in een gistingsproces, een crisis, die de komedie-bedrijven van Thiers en de rusies van de Nationale Vergadering te zeer aan ons oog onttrekken. Men zou verkeerd doen met uit de laatste stemming op te maken, dat de meerderheid des volks onvoorwaardelijk met de bestaande Regeering is ingenomen en niets anders of beters verlangt; zij wil Thiers alleen behouden, omdat deze voor het oogenblik de vertegenwoordiger is van de maatschappelijke orde en daardoor de beschermer van den arbeid, waarvan de vruchten door een omwenteling het eerst worden bedreigd. Maar tevreden, ook met een zoogenaamde conservatieve republiek is niemand. Men heeft als 't ware drie stroomen in Frankrijk; vooreerst de reactionaire, de legitimistische, de Zwarte, de voortzetting van het Frankrijk voor '89. De zoogenaamde groote omwenteling heeft niet hervormd, maar verbroken en verbrijzeld met ruw geweld; telkens na het uitwoeden van de omwenteling kwam die oude stroom weder te voorschijn, omdat men door middel van de guillotine wel den stam had kunnen afsnijden, maar niet den wortel uitroeien. En de natuur duldt geen plotselinge schokken, geen breken met het bestaande; zij vat telkens haar werk weer op, waar zij het heeft moeten afbreken en wil geleidelijke | |
[pagina 130]
| |
overgangen. Frankrijk draagt de straf, dat het die wet heeft overtreden; het oude en het nieuwe Frankrijk staan om die reden nog even scherp tegenover elkander als op het laatst der vorige eeuw: twee naties als 't ware met dezelfde taal, en de zoogenaamde eenheid van Frankrijk is meer schijnbaar dan wezenlijk. Geen pogingen zijn aangewend om die klove te dempen, om het verschil op te lossen; integendeel; waar het beginsel der omwenteling zegevierde, was men uit op onderdrukking; het kind verloochende zijn moeder niet, en van de andere zijde werd alles gedaan om indirect den afstand nog grooter te maken; men trachtte het verschil te bedekken en riep de hulp der Kerk in om tegen de omwenteling tot steun te strekken; in '50 werd het opkomend geslacht overgeleverd aan de beulshanden der geestelijkheid; het gevolg was een dommer geslacht, dat onbekend met de wetten der geschiedenis, afging op de inblazingen der geestelijken, bijgeloovig en twijfelzuchtig, uit onkunde niet wetend welken weg het zou inslaan en daarom overgeleverd aan het toeval. De tegenvoeters van deze richting zijn de radicalen en communisten, die evenals de echte mannen van '89 aan geheel Frankrijk de wet willen voorschrijven en door hun onderdrukking en willekeur steeds een perciflage leveren op hun eigen wachtwoord: vrijheid, gelijkheid en broederschap; Gambetta, de beste vertegenwoordiger van deze richting, kent nog altijd geen andere vrijheid, dan die van hem te volgen, des noods ook op de dolzinnigste wegen; de gelijkheid dezer radicalen doet denken aan den boschwachter, die alle boomen op gelijke hoogte afhakt, terwijl de broederschap 't best in bloed wordt geschreven. Met den val van Parijs, niet zoozeer als hoofdstad, maar als toonaangeefster, als bedwingeres van Frankrijk, is de kracht van dezen stroom voor goed verbroken; zij zetelde steeds bijna uitsluitend hier en in de zuidelijke republikeinsche steden. Het schijnt of met het instorten van de Napoleontische legende in den slag van Sedan ook de heiligenkrans is verbleekt, die de omwenteling van '89 nog steeds omgaf. Leest men de liberale Fransche bladen, die iets verder denken dan het uitsluitend partijbelang meebrengt, dan staat men verbaasd over den afkeer van de groote revolutie, die men mede telt onder de groote oorzaken van Frankrijks verval; men is tot de overtuiging gekomen, dat omwentelingen, zooals men er in Frankrijk steeds op na houdt, afbreken, maar niets opbouwen. Het sterkst is die afkeer uitgedrukt in de bekende brochure van Alex. Dumas Fils, Une lettre sur les choses du jour, waar de republiek en alles wat naar de republiek riekt, met de meeste verachting wordt overhoopt in een taal, die wellicht te kunstmatig is om waar te zijn en te ernstig om niet aan een voorbijgaande phantastische opwelling van den schrijver te denken. Men heeft hier te lande het laatste werk van E. Renan, La Réforme intellectuelle et morale met weinig ingenomenheid ontvangen, en in Frankrijk, voorzoover wij oordeelen kunnen, er wei- | |
[pagina 131]
| |
nig notitie van genomen, en wat het resultaat betreft, waartoe Renan komt niet ten onrechte; toch is het een allermerkwaardigst boek om de wijze waarop de aristocratische Renan, de leek-politicus, als bij intuïtie den vinger legt op de wonde plek van Frankrijk: het geloof aan de alleenzaligmakende kracht van de beginselen van '89, van de heerschappij der democratie. Met meer kritischen blik en meer nauwkeurigheid volgde H. Taine zijn voetspoor door mede een lans te breken tot bestrijding van het kind van '89, het algemeen stemrechtGa naar voetnoot(*). Het kost Taine inderdaad weinig moeite om op grond der ervaring aan te toonen, dat het algemeen stemrecht niets is als een belachelijke komedie, die, eenmaal ingevoerd, moeilijk zal kunnen worden afgeschaft, en die men nog het best zou kunnen hervormen en eenigszins doen beantwoorden aan het oorspronkelijk doel door de getrapte verkiezingen in te voeren. Het is altijd een dwaasheid iemand te laten stemmen over hetgeen waarvan hij niet het minste begrip heeft, maar door den kiesgerechtigde in de gelegenheid te stellen een persoon te kiezen uit zijn naaste omgeving, waarvan hij althans de overtuiging kan hebben, dat hij van die zaken wel verstand heeft, wordt het kwaad althans verminderd. De verkiezing van kiescolleges, die vergaderen om over de af te vaardigen volksvertegenwoordigers in overleg te treden, liefst in tegenwoordigheid van deze en na van hun politieke overtuiging kennis te hebben genomen, is natuurlijk weinig naar den zin der doctrinaire liberalen en radicalen, die meer op den vorm dan op het wezen der zaak letten, meer te rade gaan met de abstracte theorie, die directe verkiezingen voorschrijft, dan met de eischen der werkelijkheid en der practijk, maar door het gezond verstand wordt een wijziging van de verkiezingen zooals die tegenwoordig plaats hebben, dringend aanbevolen. Zooals thans de verkiezingen plaats hebben, wordt het volk niet vertegenwoordigd, maar alleen de draaiers van het politieke wentelrad, de eigenbelangzoekende, die op allerlei listige wijze de kiezers lokken en zand in de oogen strooien, zoodat de volksvertegenwoordiger het product is van een politieke agitatie, die den onzuiveren dampkring, waaruit hij is voortgekomen met zich brengt naar 's lands vergaderzaal, en ook hier niet bevordering van 's lands belang op den voorgrond staat, maar het voeden van politieken hartstocht. Hoe weinig nu de kritiek van Renan en Taine ook worde gebillijkt door de politici van beroep, zien wij daarin een verblijdend verschijnsel, het ontstaan van een nieuwe partij, die den moed heeft te breken met de conventieele politieke denkbeelden en het bestaande toetst aan de eischen van het gezond verstand en op dien grond den onzuiveren dampkring wil reinigen. De grootste verdienste van de Franschen is steeds geweest hun heldere opvatting der zaken; geen volk dat zoo zeer de gaaf bezit om bij ingewikkelde onderwerpen den volkstoon te treffen, en | |
[pagina 132]
| |
vooral in den laatsten tijd hebben wij aan Fransche auteurs een aantal echt populaire geschriften te danken, zoowel over natuurkunde als over politiek; wie b.v. de werkjes leest in de Bibliothèque libérale uitgegeven, kan niet gelooven, dat het einde van de Fransche natie zou zijn op den tegenwoordigen heilloozen weg voort te gaan en door overmaat van politiek leven en politieken hartstocht zich zelf uit te putten. Frankrijk is Spanje niet, en het Fransche volkskarakter verschilt hemelsbreed van dat van den luien, romantieken, bygotten Spanjaard. De nevel is weggevallen, die zulk een langen tijd de oogen van dit volk verblindde; in het graf bij Sedan rust zoowel de gloire als de Napoleontische legende; de tooverkracht van Parijs is verbroken, het volksleven in de provincien, waar de betere kern der bevolking is bewaard, is ontwaakt; zou het dan zoo onmogelijk zijn, dat Frankrijk na de zware beproeving van den laatsten tijd, herboren uit de crisis te voorschijn kwam? Maar nooit zal dit geschieden aan de hand van zijn tegenwoordige bestuurders, oude mannen, die de aspiraties van het nieuwe Frankrijk niet begrijpen en het willen leiden in het oude spoor, mannen die niet inzien dat de eerste en laatste voorwaarde van de wedergeboorte der natie de hervorming is van het onderwijs in waren vrijzinnigen geest, het onderwijs, waardoor alleen de klove tusschen den ouden en den nieuwen tijd kan worden gedempt. Het komt ons wenschelijk voor, en, wanneer noen eerst nog wat ervaring heeft opgedaan van het doellooze van het tegenwoordige streven, ook niet onwaarschijnlijk, dat in dezen geest zich de liberale partij in Frankrijk vormde, die thans nog te veel zich bezig houdt met de vraag of een constitutioneele monarchie met een Orleanistischen prins of de voortzetting van de conservatieve Thiers-republiek te verkiezen is. Niet zoozeer op den vorm als op het wezen der regeering komt het aan, en ook indien de regeeringsvorm al niet aan onzen wensch voldoet, is in onzen tijd voor ieder, die het goede wil voor zijn volk, een ruim arbeidsveld geopend, waarin hij zaden kan strooien voor de toekomst. Frankrijk heeft van de verschillende regeeringsvormen en stelsels genoeg ondervinding opgedaan om te weten, dat het heil niet daarvan uitsluitend afhankelijk is.
In Spanje hebben de zaken weder een geheel onverwachte wending genomen. Wij verlieten dit land, toen het Ministerie Sagasta de teugels van het bewind in handen had; de intriguant, die verdeeldheid onder de liberale partij had gezaaid om zich zelf omhoog te werken, was echter genoodzaakt aan den leiband te loopen van de Unionisten; zoolang beschikte hij over een gewillige meerderheid in de Cortes. Men weet op welke wijze die meerderheid was verkregen; Sagasta had alle Spaansche Ministers overtroffen in omkooperijen en knoeierijen bij de verkiezingen. Het is niet te verwonderen, dat het eergevoel van dien man zoo was verstompt, dat hij meende met die meerderheid alles te | |
[pagina 133]
| |
kunnen uitrichten en politieke schaamte in het woordenboek van een staatsman onzin was. Omstreeks de helft van Mei kwamen in de Cortes zonderlinge zaken aan den dag. Van de begrooting van Koloniën was een som van ongeveer 240000 gulden overgeschreven op Binnenlandsche Zaken en daar gebruikt tot geheime doeleinden; het geheime fonds voor deze begrooting toegestaan bedroeg buitendien reeds ongeveer 140,000 gulden, te zamen dus een sommetje van ruim drie en een halve ton. Waar was dit geld gebleven? Natuurlijk gesneuveld bij de verkiezingen. Sagasta vond dit zulk een erge zaak niet en beweerde dat hij volkomen gerechtigd was tot zulk een handelwijze en verzekerde dat de bedenkelijke toestand des lands die uitgave had noodzakelijk gemaakt. Had de oppositie vooral in de dagbladen zich minder hevig tegen die handelwijze verzet, de meerderheid, wetende wat er van de zaak was, zou zich hebben laten bewegen om de zaak te laten rusten; maar weldra bleek dit een onmogelijkheid, te meer daar Sagasta geen indemniteitverklaring vroeg. De premier werd uitgenoodigd om aan een geheime commissie uit de Cortes nadere mededeelingen te doen over de besteding dier gelden, en die mededeelingen waren van dien aard, dat het onmogelijk was het stilzwijgen te bewaren, en geheel Madrid weldra vervuld was van de onhandige kunstenarijen van Sagasta. De stukken waarmeê hij namelijk voor den dag kwam, hadden allen betrekking op verschillende geheime samenzweringen, die door dat geld natuurlijk waren verijdeld en Spanje voor allerlei dolzinnige ondernemingen bewaard. Uit den inhoud bleek spoedig, dat men te doen had met waarschijnlijk gefingeerde mededeelingen van de geheime politieagenten, die bovendien alleronhandigst waren ingekleed; vooral de vijanden van Sagasta dienden daarbij voor figuranten. Een belangrijke som werd b.v. besteed om de groote samenzwering op spoor te komen tegen het leven van den Koning, waarbij de geheele maatschappij aan de Commune-gruwelen zou worden prijs gegeven. Carlisten, Republikeinen en Radicalen waren daartoe in verbond getreden. Castelar, de bekende edele, phantastische republikein, zou op een vergadering van republikeinen hebben voorgesteld om het geld te lichten uit de Spaansche bank. Straks wordt Ruiz Zorilla voorgesteld als onderhandelingen te hebben aangeknoopt met leden van de Internationale om in Catalonie alle fabrieken in brand te steken, de vaan van den opstand te ontrollen en daardoor den Koning te dwingen een radicaal ministerie te benoemen. Zelfs de persoon des Konings werd in de mededeelingen betrokken; volgens een der geheime politie-agenten schreef Amedeo aan zijn vader om den Duitschen Keizer te verzoeken om eenige hoofdofficieren, daar hij geen zijner generaals meer kon vertrouwen. Enkele van deze meedeelingen waren zoo onzinnig, dat men aan de verstandsverbijstering moest gaan denken van den uitvinder en ook van hem, die zich in vollen ernst daarvan bediende. Het gevolg van deze mededeelingen was, dat Sagasta moeielijk door | |
[pagina 134]
| |
zijn eigen partij langer in bescherming kon worden genomen; en de man ging, door niemand betreurd, hij ging zooals zulke mannen steeds gaan, - gesmaad en veracht. Daar de unionistische partij de macht geheel in handen had en ook de meerderheid der Cortes uit die partij was samengesteld, was de vorming van een unionistisch ministerie de aangewezen weg; Serrano, om zijn schoonheid vroeger onder Isabella beroemd, en meermalen reeds gedoodverfd als de plaatsvervanger van Sagasta werd het hoofd van een nieuw ministerie, dat uit vijf unionisten bestond: behalve den president, Topete, Ulloa, Elduayen, Ayalo, en drie Sagastisten Candau, Groizard en Balaguer. Serrano was echter in Biscaye tot bedwinging van den Carlistischen opstand; voorloopig werd het presidentschap om die reden waargenomen door Topete, maar ook een halve ingewijde in de Spaansche zaken kon voorspellen, dat de terugkomst van Serrano op de een of andere wijze wel spoedig zou plaats hebben. Van de bedwinging van den opstand was steeds weinig werk gemaakt en de miniatuur gevechtjes, die nu en dan hadden plaats gehad, waren meer per ongeluk voorgevallen. Serrano zocht een onbloedige overwinning en ging met eenige Carlistische hoofden in Biscaye een overeenkomst aan, waarbij hun niet alleen volledige amnestie werd beloofd, maar zelfs aan de officieren, die tot de opstandelingen waren overgeloopen, herstelling werd toegezegd in hun vroegeren rang bij het leger. Die overeenkomst verwekte echter zulk een ontevredenheid, dat Serrano, - juist hetgeen hij wenschte - naar Madrid terugkeerde om zich zelf te rechtvaardigen. In de Cortes werd over het beginsel van de overeenkomst van Orosquieta weinig discussie gevoerd; dat hoog verraad werd beloond met herstelling in vroegeren rang, hield de meerderheid voor een zaak van minder beteekenis, daar het volgens Serrano slechts een paar gepensioneerde officieren betrof, die weder hun jaargeld ontvingen, zonder in hun rang bij het leger te worden overgeplaatst. Bij de discussien, die hierbij plaats hadden, legde het hoofd der radicale partij, Ruiz Zorilla zijn mandaat als afgevaardigde neder en vertrok naar zijn landgoed. Schoon zijn voorbeeld niet door de andere radicalen werd gevolgd, was het bedanken van dezen eerlijken staatsman een hoogst ongunstig teeken. In een brief aan Victor Emmanuel dd. 23 Mei, legde hij de redenen van zijn vertrek bloot; de zoogenaamde bemiddelingspolitiek, door Koning Amedeo in den laatsten tijd gevolgd, moest noodzakelijk de omverwerping van zijn troon ten gevolge hebben, die de lachende Alphonsisten en Carlisten in den schoot zou vallen; van zulk een einde van de dynastie, door de omwenteling gegrondvest, wilde hij liever geen getuige zijn. Inderdaad scheen de omwenteling meer en meer te naderen; de aanstelling van een unionistisch ministerie had den laatsten stoot gegeven aan de ontevredenheid der radicalen en republikeinen. De opstand der Carlisten was nog verre van gedempt en de overeenkomst van Serrano | |
[pagina 135]
| |
beantwoordde geenszins aan de verwachting. Was het niet verklaarbaar, dat het nieuwe ministerie, terecht beducht voor de toekomst, den Koning den 10den Juni voorstelde de constitutioneele waarborgen te schorsen en aan de regeering volmacht te verleenen de openbare orde te handhaven. De meerderheid der Cortes had haar goedkeuring gehecht aan dezen maatregel en de Koning scheen niet ongezind een besluit in dien geest te onderteekenen. Zoodra dit echter bekend werd, brak de storm in de oppositiebladen eerst los, en naar hun taal te oordeelen, was het niet twijfelachtig, dat een beroep op de wapenen door radicalen en republikeinen het onmiddellijk gevolg zou zijn van het koninklijk besluit. Thans deinsde de Koning terug; toen de maarschalk Serrano zich in den morgen van den 12den aan het paleis vervoegde om het besluit af te halen, weigerde de Koning de onderteekening. Verontwaardigd over deze houding werd onmiddellijk ministerraad belegd en besloten, dat het geheele ministerie zijn ontslag zou indienen. Waarschijnlijk hoopte Serrano daardoor den Koning te bewegen op zijn besluit terug te komen, maar in plaats daarvan werd het ontslag zonder eenige bedenking aangenomen. Serrano's woede steeg ten top; hij liet aan den minister van marine over de Cortes met het besluit des Konings bekend te maken en de zittingen voorloopig te schorsen, totdat het nieuwe ministerie zou zijn benoemd. Generaal Cordova werd belast met de samenstelling van een radicaal kabinet en een deputatie afgezonden naar Ruiz Zorilla om hem te bewegen aan het hoofd van dit kabinet op te treden. Na eenig dralen gaf hij toe; Cordova kreeg Oorlog, Cristino Martos, Buitenlandsche Zaken, Ruiz Gomez, Financien; Beranger, Marine; Echegary, Openbare werken; Montero Rioz, Justitie; Gasset y Artime, Koloniën; de laatste is de eenige, die voor 't eerst een ministerieele portefeuille heeft aanvaard; de andere heeren zijn bekend en staan aangeschreven als mannen van middelmatige bekwaamheden. De verrassing van dit nieuwe Ministerie is zoo groot, zoo onverwacht, dat men onwillekeurig vraagt, of de brief van Zorilla Victor Emanuel heeft bewogen zijn zoon zekere raadgevingen te doen opvolgen, waaraan deze als een gehoorzaam kind heeft voldaan. Immers, indien Amedeo gewild had, was hij meermalen in de gelegenheid geweest Zorilla met de vorming van een Ministerie te belasten; door velen werd sinds lang dit voorgesteld als het eenige middel om zijn dynastie te vestigen en de rust des lands te verzekeren; de dagen van Zorilla's bestuur waren blijkens de ervaring de eenige onder zijn Koningschap, waarin een geregelde orde van zaken plaats had, rust heerschte en zelfs vooruitgang was waar te nemen. De verleiding om een groote conservatieve partij te vormen was echter voor Koning Amedeo te verleidelijk en hij liet dit hersenschimmige plan eerst varen, toen die partij hem stelde voor het breken van zijn eed op de Grondwet met het vooruitzicht van een opstand van dezelfde partij, die hem naar Spanje had doen komen. | |
[pagina 136]
| |
Bood het bestuur van den bekwamen eerlijken Zorilla vroeger eenige waarschijnlijkheid, dat daardoor de nieuwe orde van zaken vasten wortel zou schieten en voor Spanje een tijdperk van vooruitgang worden geopend, die kansen zijn door de gebeurtenissen van de laatste maanden aanmerkelijk verminderd. Vooreerst is het prestige van de dynastie zeer achteruitgegaan en de weifelende houding van Amedeo heeft bijna geheel het vertrouwen weggenomen, dat door de partij der omwenteling in hem werd gesteld. De republikeinen zijn minder geneigd dan vroeger om Zorilla te ondersteunen. De progessistische partij is verdeeld en een deel zal zonder twijfel zich bij de Unionisten blijven aansluiten, omdat het vertrouwen op den langen duur van Zorilla's bestuur is geschokt. De Spaansche premier heeft zich zonder twijfel die bezwaren niet ontveinsd, maar met de hem eigene energie zijn taak aanvaard; een der eerste maatregelen is de ontbinding der Cortes geweest, door het geld van Sagasta bijeengeknoeid, een maatregel van politieke noodzakelijkheid, al moest de Grondwet worden verwrongen om dit wettig te doen schijnen. In alle takken van bestuur is de krachtige hand zichtbaar van Spanje's eerlijksten staatsman. Of het hem gelukken zal, lang genoeg aan het bewind te blijven, totdat de Augiasstal is gezuiverd en de demoralisatie door Sagastistisch-unionistische-compagnie ingevoerd, van het tooneel verdwenen, en orde gebracht in den wanhopigen financieelen toestand zal de tijd moeten leeren. De Spanjaarden hebben 't er naar gemaakt, dat men veel voor hen kan hopen, maar niet veel meer gelooven. 14 Juli '72 noorman. |
|