| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Rüstow's jongste oorlogsbeschrijving.
Der Krieg um die Rheingrenze, 1870, politisch und militärisch dargestellt von W. Rüstow. Zürich. Friedrich Schulthesz, 1871.
De 19de eeuw is de eeuw der verlichting, der beschaving, der algemeene ontwikkeling van kennis, rijkdom en macht. De slavernij is vernietigd; de volken zijn niet meer om de vorsten, maar de vorsten om de volken; onwaardig bijgeloof wordt door de menschheid afgeschud; de natuur ontsluiert hare diepste geheimen voor het uitvorschend oog; de krachten, die den mensch vroeger deden sidderen, nu onderworpen aan zijn wil, worden hem dienstbaar tot vermeerdering zijner welvaart en levensvreugde. Geen kloosters, geen afzondering, geen eenzijdigheid meer, maar behoefte om elkander te naderen, erkenning van anderer verdiensten en bekwaamheden, ook bij het grootste verschil van meeningen; een streven om door wegneming van alle hinderpalen en belemmerende banden de algemeene kennis en het algemeen vermogen te vermeerderen, de menschheid tot volkomen bewustheid te brengen van hare edele en hoogste roeping, geheel de aarde haar als haar wettig domein te doen beschouwen; - ziedaar, gelukkige verschijnselen, die deze eeuw in tegenstelling met al de vroegere kenmerken.
Maar te midden dezer verblijdende teekenen rijzen andere verschijnselen als bloedige spookgestalten op, om met schorre stem tegen die verlichting en beschaving te getuigen en den mensch tot twijfel te brengen, hem zich zelven te doen afvragen, of de menschheid in die meerdere verlichting wel een zegen, en niet veeleer een vloek, heeft ontvangen. Is er ééne eeuw, waarin meer oorlogen gevoerd zijn dan in deze; ééne eeuw, waarin grootere en afgrijselijker bloedbaden zijn aangericht dan juist de tegenwoordige? Nooit, zelfs niet in den donkersten nacht der barbaarschheid is door menschenhand het bloed zijns naasten in zoo breede stroomen vergoten als thans. Wie telt het aantal groote en kleinere oorlogen sedert den aanvang dezer eeuw al- | |
| |
leen in Europa gevoerd; wie, het aantal gedooden en verminkten, den vernietigden eigendom, den verdelgden schat van rijkdom en welvaart? Is de mensch, meester wordende van de verborgen krachten der natuur, niet aanstonds aan den arbeid gegaan om ze ook dienstbaar te maken tot slachting zijner medemenschen, op uitgebreide schaal, in den kortst mogelijken tijd? De algemeene verlichting, de zoo hoogverheven beschaving, de zoo zaligmakende kennis, - zij hebben slechts onrust gewekt, ontevredenheid, begeerte naar beter, zelfs ten koste van anderer vreugde en geluk.
En toch, - in spijt van dien schrillen wanklank, klinkt immer helderder en bekoorlijker het lied der verheffing van het menschelijk geslacht, het lied zijner ontbinding uit de boeijen, waarin onkunde, bijgeloof en heerschzucht het geslagen hebben, - het lied der vrijheid, dat luide getuigt van 's menschen edele afkomst en hoogste roeping. Vallen die boeijen niet af dan met hevige smart; wordt het edelste bloed zelfs daarbij vergoten, - steeds naderbij komt de tijd dat zij allen vergruisd zullen zijn en dat de vrije mensch, volkomen meester van zich zelven, in ongestoorden vrede het brood der aarde zal eten en met vasten gang, het hoofd opgeheven, blijmoedig de verborgen toekomst te gemoet zal gaan. Zij dat tijdstip eeuwen wellicht nog verwijderd, komen zal het, want achttien eeuwen getuigen voor de kracht van dien de wereld doordringenden en immer meer vervullenden geest, die in de diepten der eeuwen reeds zijne eindelijke zegepraal en den vrede op aarde zag.
't Was een sombere kille Decemberdag, die eerste December van het jaar 1851, maar nog schrikkelijker de nacht, die er op volgde, toen de President der Fransche Republiek Lodewijk Napoleon Bonaparte den heiligen eed, eenmaal in tegenwoordigheid van het Fransche volk, aan God gezworen, verbrak en de grootste ontrouw pleegde, die de mensch ooit kan begaan. Die daad, was zij voortgevloeid uit menschenwijsheid, uit heerschzucht, uit ijdele begeerte naar genot, - die schending der bezworen trouw ontlokte aan Frankrijk, aan Europa, ja aan geheel de beschaafde wereld een kreet van afschuw en ontzetting; zij wees reeds heen naar eene vergelding, die den trouwelooze zelfs in het purper, in met lijfwachten omgeven paleizen, kan treffen. Wel mogen soms machthebbers den mond doen verstommen, die tot hen vrij uit over hun kwaad durft te spreken, maar aan de gevolgen hunner misdrijven zich te onttrekken, dàt is niet in hunne macht. De Nero's en de Calligula's, even zoo goed als de Cromwell's en de Napoleon's, zij blijven de door de historie immer levende getuigen eener heilige rechtvaardigheid, eener vaak geloochende maar niettemin bestaande orde in de zedelijke wereld, die door soms wonderbaren samenloop van gebeurtenissen, toch immer gehandhaafd wordt. Al bedekte zich de eedbreukige President der Fransche Republiek
| |
| |
met den Keizerlijken mantel; al wist hij zich eer, aanzien en ontzag, ja toewijding van een groot deel des Franschen volks te verwerven; - van den noodlottigen weg, dien hij zich door een zedelijk en staatkundig vergrijp geopend had, was geen terugkeer mogelijk. Als met open oog werd hij tot zijn verderf voortgedreven, en bij den val van den Keizerlijken troon in den diepen afgrond, waarin hij Frankrijks roem en welvaart medesleepte, werd hem het voorrecht zelfs onthouden het leven te verliezen. Beleven, zien en hooren moest hij den jammer, door hem aan zijn vaderland berokkend, - den vloek van millioenen zijner slachtoffers.
In 1859 had Napoleon III het hoogste toppunt zijner macht bereikt. De gelukkig geeindigde oorlog met Sardinië tegen Oostenrijk had nieuwen wapenroem, had uitbreiding van grondgebied aangebracht en Frankrijks invloed bij de beslissing der Europeesche vraagstukken verhoogd. 't Was als ging de Keizerlijke dynastie eene gelukkige toekomst te gemoet. Bij den naar buiten afstralenden glans, genoten Frankrijks ingezetenen eene ongekende welvaart; de landbouw ontwikkelde zich snel; de nijverheid vermeerderde; de handel, bevrijd van belemmerende banden, streefde vrij en krachtig voorwaarts, een goudregen over het Fransche volk uitstortende. Nijverheidsmannen, kooplieden, landbouwers, allen waren tevreden, en voorgelicht door de geestelijkheid, die in den Franschen Keizer den vasten steun van den oudsten, trouwen zoon der Kerk meende te vinden, dankte men Napoleon III en zijne dynastie voor de weldaden, waarin Kerk, stad en land zich verheugden. In zijne hand waren de teugels van het bewind het best bewaard; zijne staatkunde was Frankrijks heil; zijn staatsmansbeleid, zich kenmerkende door geheimzinnigheid en slechts enkele malen in sphinxachtige orakeltaal zich uitsprekende, werd òf zoo hoog verheven òf zoo diepzinnig geroemd, dat iedere beoordeeling voorbarig, iedere veroordeeling verwaten werd gescholden. Het Keizerlijk bewind, hoe willekeurig en onderdrukkend ook op politiek gebied, scheen verre, verre te verkiezen boven den parlementairen regeeringsvorm. En geheel die toestand werd in nauwelijks tien jaren tijds veranderd! Voor de wereld werd daarbij een treurspel opgevoerd, aangrijpender en treffender dan eenig drama, door het stoutste menschelijk genie bedacht, ooit te aanschouwen heeft gegeven. In Italië werd het eerste bedrijf afgespeeld. Dáár verhief zich tegen den zin van den Keizerlijken Beschermer, een vereenigd Italië, de nieuwe groote Mogendheid, die weldra tot Frankrijks onheil bewijs zou
geven van haar bestaan. Met schrik wendde zich de geestelijkheid tot den Keizer om zijne tusschenkomst, zijn machtigen invloed te erlangen ten gunste van 's Pausen wereldlijk gezag, en ziedaar, moeite en inspanning kostte het hem reeds den Italianen hunne natuurlijke hoofdstad te onthouden, het door hem in 't leven geroepen Italiaansche koningrijk tot den plicht der erkentelijkheid terug te brengen.
| |
| |
In Mexico ontwikkelde zich het volgende bedrijf. Frankrijks beste krijgsbenden, Frankrijks schatten werden daar met kwistige hand gebruikt om nieuwe glorie, om staatkundigen invloed in de zaken der nieuwe wereld te verwerven. Napoleon hoopte en wachtte een schitterend resultaat, maar de nederlaag der geconfedereerden bij Gettijsburg werd de nederlaag der Napoleontische staatkunde in Mexico. Na het overhaast terugkeeren van Frankrijks verminkte en deels ontzenuwde krijgsmacht naar het vaderland volgde de verpletterende tijding dat de ridderlijke Maximiliaan, door Napoleon op den troon gebracht, te Queretaro gevonnisd en doodgeschoten, - zijne weduwe door ongeneeslijke krankzinnigheid aangetast, niet meer dan een schijnleven in Europa was komen voortslepen. Aller blik wendde zich naar den Keizer om van hem de verantwoording te vragen van dit nutteloos vergoten bloed, van dit vernietigd leven, van deze in hare uitkomst zoo ijdele macht- en geldverspilling, - maar Napoleon III zweeg.
Wederom verrijst een nieuw conflict, maar thans in Europa. Een kleine Staat, het zwakke Denemarken, wordt aangetast door Duitschland. Oostenrijk en Pruisen verstaan zich onder elkander tot de uitvoering van een gemeenschappelijken aanval; twee rijke provinciën worden van Denemarken afgescheurd, en Frankrijks zwaard blijft bij zooveel onrecht en geweld als krachteloos in de schede; Frankrijk, hoe ook ter hulpe aangezocht, moet de neutraliteit bewaren. Is Napoleons invloed bij de beraadslaging van Europa dan nu reeds zoo verminderd? Zou de door den Keizer gevolgde weg tot bevestiging van zijn prestige wel werkelijk tot het doel voeren? Verandering van staatkunde schijnt dus noodig. Niet door den roem des oorlogs, maar door den vrede zal Napoleon III zich zelven en Frankrijk redden! Hij zal beproeven zich los te maken van die macht en die middelen, waardoor hij eenmaal het hoogste gezag machtig werd. Maar is dat niet het onmogelijke beproefd? De geschiedenis der menschheid getuigt dat het verloochenen van het geweld immer ten verderve was van hen, die door geweld regeerden. Weifelingen zijn van nu af slechts te wachten, en weldra wordt de Keizer tot die dubbelzinnige staatkunde genoodzaakt, die hem alle vertrouwen in zich zelven en van anderen doet verliezen, en die ten slotte hem ten speelbal maken van heillooze omstandigheden, die al moeielijker en moeielijker, als door een blind noodlot worden opgeroepen. In het eene oogenblik onderteekent hij de vermindering der Fransche krijgsmacht, in het daarop volgende, wederom de uitbreiding, door het oprichten van nieuwe legioenen. Nu biedt hij Pruisen een bondgenootschap aan tegen Oostenrijk, en straks staat hij, zonder eenigen voorzorgsmaatregel, rustig toe te zien bij Oostenrijks diepe vernedering en bij de gewelddadige vorming van een vereenigd krachtig Noord-Duitschland, dat zelfs hechte banden weet aan te knoopen met een verwonnen Zuid-Duitschland. Zoo even kondigt hij aan tot den
| |
| |
parlementairen regeeringsvorm te zullen terugkeeren, en oogenblikkelijk daarop verandert hij wel van bewindslieden, maar blijkt hem toch de ernstige wil, de kracht te ontbreken om het keizerlijk woord gestand te doen.
De nederlaag van Sadowa, eene totale misrekening voor den Keizer, komt nu door hare gevolgen het kunstmatig onderhouden volksvertrouwen in de vermaarde, geheimzinnige Napoleontische staatkunde verbreken. Is daar niet naast Frankrijk een jonge krachtvolle reus opgestaan, in glansrijke, beproefd sterke wapenrusting, het hoofd omstraald door een krijgsroem, die al de glorie der Fransche natie doet verbleeken? Voor het Fransche volk wordt het nu eindelijk duidelijk, ja tastbaar, dat Frankrijk onder keizerlijke leiding toch afdaalde van de plaats, die haar in de Europeesche raadzalen toekomt. Van nu af verheffen zich allerwegen stemmen om den Keizer ter verantwoording te roepen; met iederen dag klinken zij luider en dreigender, en ieder jaar wordt hij genoodzaakt de eischen naar een werkelijken parlementairen regeeringsvorm meer en meer in te willigen. Het oogenblik nadert waarop Napoleon aan eene zich zelve bewuste, vrije vertegenwoordiging van het Fransche volk rekenschap zal moeten geven voor de daden van zijn bestuur. Zal hij die rekenschap zóó kunnen afleggen dat daarbij zijn beleid en zijne dynastie voor Frankrijk mogelijk blijven? Hij, de man van den 2den December; de machthebber, die met verbreking van zijn eed door gevangenis en ruw geweld de openbare meening in Frankrijk belet heeft zich uit te spreken? Zou een vrij parlement over zulk eene staatkunde niet aanstonds den staf gebroken hebben? Het optreden van zoodanig parlement te verhinderen, dat was dus voor den Keizer en zijne dynastie het vraagstuk van eigen levensbehoud. Maar hoe dat te verhinderen zonder Frankrijks wapenroem te verheffen, zonder aanhechting van nieuw grondgebied als een tastbaar bewijs dat Frankrijk nog immer hare aloude kracht en invloed behouden had? Noord-Duitschlands kanselier bleef doof voor de verleidende vleitaal en voor de bedreigingen der Fransche diplomaten. Langs den weg der onderhandeling was geen duim breed grondgebied te winnen. Een
bloedige oorlog alleen kon naar dat doel voeren. Te onvermijdelijker werd hij, naarmate de parlementaire regeering vuriger werd geëischt. Door de geniën van 't geweld, heerschzucht, afgunst en eigenbaat opgeroepen, trad de oorlog te voorschijn, maar ditmaal om het keizerlijk bewind te verpletteren en Frankrijk aan zich zelve weer te geven.
Aldus werd het eindbedrijf, de ontknooping van het drama, ingeleid. Niet in Duitschland, gelijk des Keizers partij gewacht had, maar op Franschen bodem werd het ten einde toe afgespeeld, met zoo verbazende snelheid en indrukwekkende gebeurtenissen, dat Europa, neen, dat geheel de wereld met de sterkst gespannen aandacht, als met ingehouden adem, ten einde toe bleef luisteren en toezien, luiden bijval
| |
| |
betuigende in den val van hem, die zijn eigen ijdele macht en wankelenden troon door de bloedige opoffering van het misleide en diep ongelukkige, maar immer edele Fransche volk had willen bevestigen.
Op eene zeer merkwaardige beschrijving dezer slotacte moge hier eenige oogenblikken de aandacht gevestigd worden.
Er is in Brussel eene plaats, een tempel der kunst, door geen bezoeker ooit vergeten; het op eene hoogte gelegen en toch half verborgen museum van Paulus Wirtz, den genialen, voor velen zonderlingen schilder, die met zijn penseel voor 't oog wist te tooveren, al wat de menschelijke geest in de diepste diepte der gedachten had gevonden, al wat het leven schoons en bekoorlijks, maar ook verschrikkelijks en ontzettends aanbood. Wie, die ooit dien kunsttempel betrad en zich niet door eenig voortbrengsel van Wirtz' scheppende kracht getroffen voelde? Hij spreekt tot allen, ook al wordt niet alles aanstonds door ieder verstaan; hij geeft een indruk, hij laat iets na. Den beschouwer zelven lokt hij uit tot inspanning zijner redelijke vermogens; hij roept tot beschouwen en opmerken; hij doet denken en gevoelen. Hier, geen schilderijen, die zoo realistisch mogelijk het werkelijke leven teruggeven; geen toeleg om door kleurschakeering, door levendigheid van verwen, door nauwkeurigheid van nabootsing terug te geven, wat natuur en wereld in werkelijkheid doen aanschouwen; maar tooneelen en schetsen, ruw gepenseeld, grillig op doek, hout of muur geworpen; maar immer zóó, dat men gevoelt tegenover den waren kunstenaar, tegenover het genie te staan, dat, meester in voorstellingsvermogen, vorm en uitdrukking heeft gegeven aan de gedachte, aan deze of gene opvatting van den menschelijken geest. Hoe breed en stout onder velen dat bekende stuk ‘un grand de la terre,’ dien cycloop met kolossale vormen, die in gansche lengte opgericht, hooger wezen zou dan 't museumgebouw zelf, en die toch, zoo schijnbaar gemakkelijk, door Wirtz binnen de lijsten zijner groote schilderij gebogen is, maar zóó dat der natuur geen geweld werd aangedaan, dat leven en beweging in iederen trek, uit iedere spier spreken, en beurtelings bij de beschouwing der verschillende deelen dier schets, verschillende gewaarwordingen ontstaan, totdat, na het gelukt is het
groote geheel te overzien en te begrijpen, het gevoel van bewondering tot de meest oprechte hulde en waardeering dringt van hem, die zulk een kunststuk schiep. Wat tal van aanmerkingen er te maken zijn over oppervlakkigheid van behandeling, over min nauwkeurige en juiste uitvoering, over grilligheid en platheid van sommige voorstellingen, over het koloriet, de aanbrenging van licht en schaduw, - al die aanmerkingen te samen zijn lofspraken voor het genie des kunstenaars, die om de voorstelling zijner gedachte aangrijpend en treffend te maken, zich vrij wist te houden van beuzelende uitvoerigheden, die zonder werkelijk nut voor zijn doel, slechts de aandacht zouden hebben afgeleid en den
| |
| |
beschouwer ongeschikt gemaakt om den vollen indruk te ontvangen, dien de schilder wilde geven.
Wat Wirtz deed op 't gebied der schilderkunst, deed Rüstow op dat der krijgswetenschap. Geleerd, veelzijdig ontwikkeld, tintelende van geest en leven, heeft hij met zeldzame vruchtbaarheid de beschouwingen over de kunst van oorlogvoeren met vele nuttige voortbrengselen van zijn genie verrijkt, terwijl de meeste na 1848 gevoerde oorlogen hem ten onderwerp hebben gediend voor beschrijvingen, waarin op iedere bladzijde de meesterhand is te bespeuren. Dank den nuttigen arbeid van vele Nederlandsche vertalers, zijn de meeste zijner werken reeds hier te lande bekend geworden en hebben zij krachtig medegewerkt om ten minste eenige belangstelling voor de krijgswetenschap bij onze in handel en landbouw verdiepte natie te doen ontstaan. Buitengewoon werkzaam van aard en door zijne algemeene bekendheid in alle legers van Europa, gelukte het hem, reeds tijdens den Duitsch-Franschen oorlog, genoegzaam bouwstoffen te verzamelen tot het schetsen van geheel het tooneel, dat als het eindbedrijf van Napoleons regeering kan worden aangemerkt. Republiekein in merg en been, franschgezind in 't hart, moest het hem zeer zwaar vallen de nederlaag te beschrijven en de rampen van het Fransche volk, dat na gruwelijken worstelstijd zich eindelijk neer moest buigen voor een jeugdig Duitsch keizerrijk, gegrondvest door vorstelijke willekeur en omstraald door den schitterendsten wapenroem, - een wapenroem, die hoofdzakelijk te danken was aan het krijgsgenie der aanvoerders, zich parende aan den machtigen geest van orde en tucht in de Duitsche krijgsscharen, en voortdurend gesteund door het edelste plichtbesef en de vurigste vaderlandsliefde der Duitsche natie. Toch heeft Rüstow de vrijwillig opgenomen taak volbracht op eene wijze, die zijn karakter vereert en hem bij vernieuwing aanspraak geeft op de achting en hulde zelfs van zijne vijanden. In zijn werk, geen uitbundige lof voor den overwinnaar, maar ook geen kleingeestige naijver, geen kunstmatig verkleinen van de voordeelen
door de Duitsche wapenen behaald. Hij laat de feiten voor zich zelven spreken. Den omvang en het gewicht van ieder behaald voordeel erkent hij. Met nadruk wijst hij op al datgene, wat in Bismarcks politiek, in Moltke's legeraanvoering, in Von Roon's legervorming voortreffelijks is op te merken. Voor het overwonnen Fransche volk geen beschimping, noch spot, maar evenmin vergoelijking van begane misslagen; geen grootspraak noch vleijerij, maar de waarheid; - de waarheid, in zachte vormen voor den misleide, voor den dappere, die ridderlijk bleef in het ongeluk; scherp, sarcastisch soms in toon en uitdrukking alleen jegens hen, die door boozen hartstocht, door schandelijke onkunde of verachtelijke ijdelheid het ongeluk van het Fransche volk hebben veroorzaakt, zijn jammer hebben vergroot. In weinige trekken geeft Rüstow een vrij volkomen beeld van geheel den Duitsch-Franschen oorlog, zoodat het mogelijk is al de zaken en al de
| |
| |
gebeurtenissen, die in dien gedenkwaardigen tijd aller aandacht bezighielden, te overzien, en de betrekkelijke waarde daarvan te leeren kennen. Iedere trek van dat beeld laat de meesterhand erkennen. Den moeielijksten samenloop van omstandigheden ontwikkelt hij met zoo treffenden eenvoud en helderheid in kernachtige taal, als vereischte dat geenerlei kunst, als ware het de gemakkelijkste zaak ter wereld om zóó op te merken, zóó te denken en te schrijven. In elken trek is iets dat treft en boeit, dat den geest opwekt en dwingt om het verhaal te volgen; dorre cijfers en technische détails worden onder zijne hand zoo belangwekkend en zoo vol beteekenis, dat men zich gaarne de moeite getroost om ze in 't geheugen op te nemen. Zoowel de geoefende in krijgszaken als de leek op krijgskundig gebied zal Rüstow's beschrijving zonder buitengewone inspanning, met toenemende belangstelling nagaan, en zeker daardoor een diepen blik leeren slaan in Europa's tegenwoordigen staatkundigen toestand en in die kunst van oorlogvoering, waartoe maar al te vaak, zelfs in een nabijzijnd tijdperk, nog de toevlucht zal worden genomen.
Rüstow vangt zijn verhaal aan met de ontwikkeling der oorzaken en de naaste aanleiding tot den oorlog om de Rijngrenzen. Hij schetst den Franschen keizer afdalende van het toppunt van aanzien, invloed en macht, 't welk hij door den Italiaanschen oorlog in 1859 had bereikt. Meer uitvoerig behandelt hij de worsteling tusschen Napoleon III en het parlementarismus, dat na 1867 het hoofd in Frankrijk verhief, en als van zelf komt hij zoo tot den twist, die met Pruisen's koning gezocht moest worden om den oorlog te verkrijgen, die Frankrijks grenzen zou uitbreiden, haar wapenroem opluisteren en Napoleons dynastie bevestigen. Zoo valt de aandacht natuurlijk op het Fransche leger, en komt alles wat op Frankrijks wapenmacht te land en ter zee betrekking heeft in beschouwing, waardoor al aanstonds de kracht en de zwakheid van Frankrijks aanvals- en verdedigingsmiddelen worden geopenbaard. Van Duitschlands jongste geschiedenis wordt daarop zooveel geschetst als noodig is om tot ieders bewustzijn te brengen, dat bij een door Frankrijk te beginnen oorlog de aaneensluiting van Zuid-Duitschland bij den Noord-Duitschen bond eene noodzakelijkheid was, die alleen miskend kon worden door eene zorgelooze, oppervlakkige, in illusiën levende Fransche diplomatie. In krachtige trekken teekent Rüstow aan het slot zijner eerste afdeeling het Duitsche krijgswezen, zooals dit in 1870 bij den aanvang des oorlogs geregeld was, en doet hij een blik werpen op Duitschlands vestingstelsel en de kiemen der toekomstige Duitsche zeemacht.
Aan het begin der operatiën en het vooruitrukken der Duitschers tot in het Moezeldal is de tweede afdeeling gewijd. De strategische opmarschen der beide legers en de vermoedelijke operatieplannen worden het eerst geschetst en kortelijk beoordeeld, terwijl men inmiddels medetrekt naar het noord-oosten van Frankrijk, naar het eerste krijgs- | |
| |
tooneel, dat men, door Rüstow voorgelicht, gemakkelijk overziet en uit een krijgskundig oogpunt leert waardeeren. Met de comedie van Saarbrücken vangen daarop de ernstige vijandelijkheden aan. Weissenburg, Wörth en Spicheren zijn de vreeselijke echo's, die op het eerste Fransche wapenfeit antwoorden, en die, doorgalmende tot in Frankrijks hoofdstad, daar de ernstigste politieke gebeurtenissen veroorzaken, den keizerlijken troon tot op zijn grondvesten doen schudden. Al die gevechten en veldslagen doet Rüstow als van nabij bezien. De opmarsch naar het Moezeldal, waarin Bazaine nu aan 't hoofd van het Fransche leger bij Metz de wacht zal houden, volgt daarop beraden en snel, en op 't oogenblik dat de Fransche maarschalk terug wil gaan om met grooter macht eene betere stelling te kiezen in Champagne pouilleuse, zijn de Duitsche strijdkrachten reeds te nabij en dwingt von Moltke's legerbeleid èn bij Borny èn bij Rézonville den aftrekkenden vijand tot staan, en tot den beslissenden veldslag bij Gravelotte, die een smadelijken ondergang van geheel Bazaine's leger ten gevolge zal hebben. Met de overweging der militaire en politieke resultaten van den strijd bij Metz voltooide Rüstow dit tweede deel zijner beschrijving.
Een nieuw oorlogstooneel komt nu te voorschijn, - de geheele Maasstreek tot aan Parijs. Nieuwe legers schijnen hier als uit den grond op te rijzen; aan Fransche zijde dat van den ridderlijken Mac-Mahon, die bij Wörth wel den slag maar niet zijn prestige verloor; aan Duitsche zijde de legers der kroonprinsen van Pruisen en van Saksen, die door von Moltke bestuurd, door den zegevierenden Pruisischen koning en diens eersten minister worden gevolgd. Mac-Mahon's weifelingen tusschen zijn veldheersplicht en zijne erkentelijkheid jegens den Keizer geven den grondtoon aan voor de schildering der gevechten van Buzancy, Nouart en Beaumont en voor de catastrophe van Sédan, de grootste ramp, die 't Fransche leger treffen kon, maar die Frankrijk bevrijdde van eene regeering, die haar tot een schandelijk, ondragelijk juk was geworden. Parijs daagt op. Parijs, dat met woedende verontwaardiging zich verheft bij het verhaal van den rampspoed, die Frankrijks legers heeft getroffen; Parijs, zich loswringende uit de banden, waarmede het keizerlijk bestuur haar heeft omstrikt. Frankrijks hoofdstad, gloeiende van toorn en van schaamte over zich zelve, stoot weg wat haar zoo heeft kunnen verlagen, stoot al haar weelde en wellust weg, om met verjongde kracht het edelste wat zij bezit prijs te geven, en zoo den hoon, het vrije, weleer zoo machtige Frankrijk aangedaan, te wreken, de schande van zoo ontzettende nederlagen uit te wisschen. Reeds naderen de Duitsche legers, nog voor dat de schoone lustwarande rondom Parijs, nu een gevaarlijk versiersel, vernietigd, aan de vlammen prijs gegeven is. Al nauwer en nauwer wordt de verderfelijke ijzeren gordel door den Duitscher om Frankrijks fiere hoofdstad geslagen. Al wat menschelijk is heeft een voorgevoel van
| |
| |
den jammer, die ontstaan zal, wanneer de schoone wereldstad met hare millioenen inwoners door geweld tot onderwerping zal worden gebracht, wanneer geheel Frankrijk uit haar diepen doodelijken slaap zal worden wakker geschud en toch niet gereed zal kunnen komen om haar in tijds hulpe te bieden. Te vergeefs zijn de onderhandelingen te Ferrières. Duitschland eischt tastbare waarborgen tegen een lateren, door het herleefde Frankrijk te hernieuwen aanval. Het eischt een levend deel van Frankrijks lichaam; een der krachtigste organen van de ééne en ondeelbare Fransche Republiek. Reeds wijzen de val van Toul, de vermeestering van Straatsburg op het lot dat de hoofdstad wacht als de Duitsche krijgskunst in volle kracht zich tegen haar zal ontwikkelen, maar, door het krachtvolle leven dat in Parijs bruist, misleid; terugziende in een grootsch verleden; vast vertrouwende op de verheffing van geheel Frankrijk en op den zedelijken steun van Europa; in Frankrijks toekomst geloovende, luidt het antwoord der mannen, die de gebeurtenissen aan de spits der regeering hebben gebracht: ‘geen duim breed van ons grondgebied, geen steen onzer vestingen!’
Terwijl Parijs zich voorbereidt tot langdurigen weerstand, en door enkele bewindslieden aan de Loire de herschepping van Frankrijks strijdmiddelen wordt bestuurd, begint Rüstow de vierde afdeeling van zijn meesterstuk met de schildering van Bazaine's toestand en handelingen te Metz tegenover de sterke Duitsche legers, die onder den Rooden Prins hem beletten, met het laatste gedeelte van Frankrijks geregelde en geoefende strijdkrachten, òf de hoofdstad òf de volkswapeningen aan de Loire ter hulp te snellen. Wel houdt Bazaine een aanzienlijk deel der Duitsche macht gebonden; wel kan zijn standhouden eenige gunstige kansen aanvoeren tot ontzet van Parijs, maar de honger sluipt weldra de maagdelijke vesting binnen; ellende en ziekten volgen hem op den voet; uitputting en moedeloosheid verlammen hand en hart; verdeeldheid, verwijt, beschuldiging, oproer verteren weldra de laatste krachten; - Bazaine capituleert. Het nooit genomen Metz valt, en de vrij geworden Duitsche legers snellen naar de Loire, naar Noord- en West-Frankrijk om iedere poging tot ontzet van Parijs te verijdelen, en het voor Frankrijk, voor heel de wereld nog eens en op de vreeselijkste wijze duidelijk te maken, dat een oorlog, gevoerd met ongeregelde volkswapeningen, òf met in de laatste ure georganiseerde, weinig geoefende volksmassa's, in den tegenwoordigen tijd niet anders zijn kan dan een nutteloos, rampzalig, wreed bloedvergieten en vernielen, waardoor het menschelijke in den mensch door de macht der omstandigheden wordt vermoord, en met volle handen het zaad wordt uitgestort van nieuwe, nog vreeselijker oorlogen, tot voldoening van het wraakgevoel en den haat van 't volk, dat bij zulk oorlogvoeren op gruwelijke wijze in zijn teederste en heiligste gevoelens wordt verminkt. De herschepping der Fransche legers, de krijgsgebeurtenissen in Parijs tot omstreeks half November, de stoute onder- | |
| |
nemingen der geduchte ruiterij, het doordringen
der Beijeren tot in Orleans en van von Werder's beleidvol gevoerde divisiën tot bij Dyon; de eerste zwakke en eenigst gelukkige poging der Loire-armée om Parijs naderbij te komen, en het begin der uitvoering van de taak, die na den val van Metz aan de legers van Prins Frederik Karel werd opgedragen, - dat alles vormt den inhoud van het vierde stuk en den geleidelijken overgang tot de volgende afdeeling, waarin de aandacht ten volle zal gevestigd worden op Parijs en op de pogingen om de uithongerende hoofdstad te bevrijden.
De Loire-streek, de vruchtbare Beauce en de dorre Sologne, de aloude bisschopsstad van waar eenmaal Frankrijks redding uitging, worden nu door Rüstow met levendige kleuren geschilderd, en daarin de nieuwe Fransche krijgsbenden opgevoerd, die van alle zijden toestroomen, in bonte kleederdracht en nog bonter wapenrusting, maar voortgedreven door edele vaderlandsliefde, door de zucht om zich zelven voor Frankrijks eer en vrijheid op te offeren, veelal bezield met den moed der vertwijfeling, doch helaas! gebrekkig gewapend, onvoldoende uitgerust voor het ernstige oorlogsbedrijf bij het intreden van een barren winter, geheel ongeoefend, in der haast eenigszins georganiseerd, en bij gemis van een bekwaam kader in den regel slecht aangevoerd en aan eigen intelligentie en kracht overgelaten. Daar tegenover naderen de Duitsche legers, die vermoeid van het rusten voor Metz, niets liever wenschen dan beweging, en, sterk door zoo schitterende overwinningen op het nu in gevangenschap weggezonden geregelde Fransche leger, tegenover zulke gewapende volksmassa's het stoutste zich veroorloofd achten. Ladon en Beaune la Rolande zijn het voorspel voor de herovering van het achter dichte bosschen en zwaar bewapende verschansingen gelegen Orleans, van de doorbreking en verspreiding van de hoog opgehemelde, in getal zeer sterke Loire-armée, van de terugdrijving der Fransche legerkorpsen, die weldra onder Chanzy tot een nieuw leger waren verbonden en versterkt, eerst tot aan Vendôme, later naar Le Mans, om eindelijk geheel verstrooid te worden, ongeschikt tot nieuwe operatiën, in de richting van Bretagne en Normandije. Parijs heeft zich reeds ingespannen om de hulp, die zij van buiten af verwacht, tegemoet te komen en den tooverkring te verbreken, die haar met iederen dag smartelijker omknelt. Zij heeft gemeend de stem van hare bevrijders eerst uit het zuiden, later uit het noorden te vernemen; zij heeft hare edelste krachten besteed om hun dwars door de
belegeraars heen tegemoet te trekken. Ten bloede toe heeft zij gestreden; maar het waren slechts wegstervende echo's, die zij meende te hooren, de echo's van gevechten, die immer verder en verder verwijderd, spoedig de hoop op ontzet deden verflauwen. Overal stiet zij op den geordenden, onoverwinbaren tegenstand der Duitsche troepen, die, door den oorlog als verstaald, in alle krijgsdeugden uitmuntten. Terwijl nu het Noorderleger onder bevel van generaal Faidherbe, op
| |
| |
wien Frankrijks hoop gevestigd bleef, door von Manteufell verlamd en door von Goeben vernietigd werd; terwijl eene reeks van vestingen, waarop het volk had leeren vertrouwen en waarvoor millioenen schats waren besteed, in onbegrijpelijk korten tijd de poorten voor de Duitschers moesten ontsluiten; terwijl het harnas van forten en verschansingen waarin Parijs zich heeft gehuld, door het Duitsche geschut met toenemende kracht werd gebeukt en de angstkreten eener weerlooze, door het bombardement geschokte bevolking opstijgen te midden der vlammen, door het Duitsche vuur op onderscheiden punten gewekt; terwijl de hongersnood in de afzichtelijkste gedaante begint rond te spoken, de besmettelijke ziekten haar giftadem over Parijs doen heenstrijken en de dood met iederen dag reeds een dubbele prooi wegsleept; terwijl Parijs sterft, verheft zich de Duitsche reus in volle gestalte. Daar schudt hij zich den bonten lappenmantel af, tot dusver hem om 't lichaam gehangen, en in schitterenden, de wereld verblindenden glans vertoont zich Duitschlands eerste Cesar vol kracht en majesteit, zich zelven bewust van de roeping, waaraan hij heeft te gehoorzamen. Eene laatste hevige stuiptrekking van Parijs dreigt nog één oogenblik het Versailler feestbanket te storen, maar Parijs sterft weg; eene korte inwendige beroering, en de wederstand is gedaan; het groote woord wordt gesproken: Parijs, Frankrijk onderwerpt zich, al glimt nog flauw de hoop dat een groot deel van het door Duitschland begeerde grondgebied zal behouden worden.
De verijdeling ook van die hoop vormt de inleiding tot het laatste deel van Rüstow's verhaal. Bourbaki's talrijke krijgers, al de ongeregelde volkswapeningen in het oosten van Frankrijk werpen zich te vergeefs op Werder's kleine macht, die meesterlijk georganiseerd en geoefend, beleidvol aangevoerd, zich schijnt te vertienvoudigen en zoolang den vijand weet bezig te houden, dat deze als slachtoffer der Duitsche krijgskunst genoodzaakt wordt op Zwitsersch grondgebied zich te ontwapenen. De val van het sterke Belfort, een vluchtige schets der weinig belangrijke gebeurtenissen ter zee, en daarna een merkwaardig tafereel der handelingen van de diplomatie bij het vaststellen der vredespreliminairen, hare worsteling bij het tot stand brengen van eenen zoogenoemden definitieven vrede voltooijen het werk, waarop Rüstow ten slotte zelf het eerst terugziet om de aandacht te doen vestigen op de belangrijke verschijnselen, die deze oorlog om de Rijngrenzen op krijgskundig gebied heeft opgeleverd, en daarna op de onnauwkeurigheden, die hij bij zijn verhaal door verklaarbaar onvoldoende voorlichting hier en daar heeft moeten begaan.
Rüstow zelf schroomt niet voor de onvolmaaktheid van zijn arbeid uit te komen, maar zonder ijdele aanmatiging kon hij naar de getuigenis van bevoegde oordeelaars, er ook op wijzen, dat hij wat het wezenlijke van de zaken aangaat, een der werkelijkheid getrouw beeld van den Duitsch-Franschen oorlog heeft geschilderd. Dàt was zijn
| |
| |
wensch. Hij heeft geen wierook willen ontsteken ter eere der Duitsche overwinningen, tot hulde voor het ontstaan van het Duitsche Keizerrijk; hij heeft het Fransche volk, dat beter is dan eene wufte, vuige pers meestal den vreemdelingen wil doen gelooven, niet met onverdiende minachting willen bejegenen; hij heeft bij zijne beschouwing zijne republikeinsche gevoelens niet kunnen verloochenen, en dat is hem natuurlijk van vele zijden ten kwade geduid.
Zich zelven van zijne goede bedoelingen bewust en bij de versterkte overtuiging dat hij in zijn geschrift op edele wijze der waarheid getuigenis heeft gegeven, heeft hij een spottenden glimlach over voor de talentvolle bedillers, die uit gekwetste eigenliefde met ijver zoeken naar tal van onjuistheden, van ongekuischte en platte uitdrukkingen, die in zijn werk zeer zeker te vinden zijn; eene beleefde buiging voor dezulken, die hem van zijne staatkundige meeningen willen terugbrengen. Hij laat den eersten hun betrekkelijk onschuldig genoegen, geeft zelf hun de deelen aan, waarop zij hun kritiek met de meeste vrucht zouden kunnen voortzetten; de laatsten beantwoordt hij vast en welberaden met den weerklank van hun eigen devies: non possumus.
Trochu, de beroemde, thans verguisde verdediger van Parijs, volbracht in 1867 een vaderlandlievenden plicht toen hij de leemten en gebreken van Frankrijks krijgsmiddelen aan het licht bracht. Thiers had toch goed gezien, toen hij in 1870 tegenover het kabaal der hofpartij, door Rüstow zoo karakteristiek de Mammelukken des Keizerrijks genoemd, te midden van een oorverdoovend debat, staande hield: ‘Frankrijk is voor den oorlog niet gereed.’ Zelfs Napoleon, door kolonel Stoffel geheel voorgelicht, miskende het gevaar niet dat hij tegen zijn wensch, door den loop der omstandigheden gedwongen, tegemoet ging; de illusie, de hoop, het toeval bleven hem alleen over. In den oorlog behield hij ten minste nog eene kans om het verloren prestige te herwinnen tegenover de zekerheid van door het parlementarismus van alle gezag te worden beroofd. De oorlog van 1870 heeft overtuigend bewezen dat Frankrijks militaire krachten verreweg te kort schoten bij die van Duitschland; dat Frankrijks krijgsinstellingen, met hoeveel ophef en grootspraak anderen ten voorbeeld gesteld, uiterst gebrekkig waren, en dat het Keizerrijk in plaats van voordeelig te zijn geweest voor Frankrijks krijgsmiddelen deze veeleer heeft gesloopt en voor een groot deel onbruikbaar gemaakt. Tegenover het gebrekkige in Frankrijks leger-inrichting, vorming en gebruik, komt het voortreffelijke der Duitsche krijgsinstellingen te helderder uit. Hier,- orde, bepaaldheid, zekerheid in alles; eene onuitputtelijkheid van krijgsmiddelen; een gemak, een eenvoud in het samenbrengen, onderhouden en aanvoeren van ongekend sterke troepenmassa's, zoo wonderbaar, als scheen alles door mechanismus te zijn gedreven, terwijl toch
| |
| |
wederom het vrij, zelfstandig en beraden handelen tot de meest dagelijksche zaken en gewoonten scheen te behooren zoowel van hooge als lagere bevelhebbers. Bij de Fransche legers overal en in alles de schromelijkste wanorde; onbestemdheid in bevelen, nalatigheid in gehoorzamen; weifeling en zorgeloosheid in de hoogste zoowel als in de laagste militaire kringen; gebrek aan onderling vertrouwen, erger nog, gebrek aan krijgstucht; onkunde tot schier ondenkbaren graad bijna geheel het leger door; de fantasie meer werkende dan het berekenend verstand; persoonlijke vaardigheid, onstuimige persoonlijke moed hooger geschat dan de kracht, die vertienvoudigd uit het gelijktijdig, wel aangevoerd optreden der massa kan te voorschijn treden. Na Weissenburg en Wörth, waarin ook op het gevechtsveld de meerderheid der Duitschers bewezen en het prestige der Fransche taktiek vernietigd was, moest het voor allen, die de krijgsinstellingen der beide partijen van naderbij kenden en eenig begrip hadden van de kunst van oorlogvoeren, reeds duidelijk zijn dat de Duitschers als overwinnaars uit den strijd zouden terugkeeren. Dat zulke groote, ontzettende krijgsgebeurtenissen zouden plaats hebben als nog nooit in eenige krijgshistorie werden opgeteekend, dat voorzeker was niet te voorzien; maar wie ter wereld had van de Fransche legerhoofden handelingen kunnen voorspellen, die eene totale miskenning waren van de eenvoudigste beginselen der krijgskunst? Wat sommige nieuwigheidsmannen met schijngeleerdheid uitkramen omtrent de geheime en splinternieuwe strategie der Duitschers is in de hoogste mate belachelijk, en moge hen spoedig eene plaats doen vinden onder de kwakzalvers der kunst. Von Moltke's strategie is nog dezelfde als die van Napoleon I of van Frederik den Grooten, al is het dat hij over middelen beschikte, die zijn voorgangers niet kenden. Den loop van geheel den oorlog overziende, komt Rüstow tot de volgende verklaring: ‘van nieuwe
strategische combinatiën, waarvan overdreven lofredenaars der Duitsche oorlogvoering gaarne beuzelen, hebben wij begrijpelijkerwijze niets kunnen bespeuren. De goede oude regels werden opgevolgd: verzameling der numerieke overmacht vóór den veldslag om op het slagveld de overwinning te behalen, eenvoudigheid van plan, - rechtstreeksche marsch op Parijs, - onder inachtneming van ondergeschikte en zijdelingsche operatiën, die de houding der tegenpartij noodig konde maken; - voorzichtigheid bij het oprukken, zoolang geene beslissende overwinning op het slagveld was behaald, - beheersching van groote landstreken, waar op geringen weerstand te rekenen viel, door troepen, die op de slagvelden of weinig of met gering resultaat te gebruiken waren. Aan Fransche zijde werden al die oude regelen op nauwelijks te begrijpen wijze veronachtzaamd, hoewel hunne toepassing en inachtneming juist hier, bij de minderheid der beschikbare troepen, dubbel en dwars noodig waren.’
| |
| |
Is in den ondergang van het Fransche Keizerlijke leger, - de zonderlinge strategische leiding zelfs weggedacht,- niets onverklaarbaars te vinden; in het optreden, in de slachting der Fransche volkswapening blijft veel raadselachtigs over. Rüstow zelf heeft het gevoeld. Met nauwgezetheid, ja met zekere voorliefde beschrijft hij alles wat Frankrijk, na den val van het Keizerrijk, tot hare uiterste verdediging heeft gedaan; maar het eindoordeel daarover houdt hij terug, al is het dat hij nu en dan over enkele dier handelingen en personen zijne meening uitspreekt. Tot aan de samenkomst van Ferrières ziet hij in den oorlog eene rechtvaardige zaak voor Duitschland; na dien wordt de oorlog door hem als een gruwel van Duitschland voorgesteld, alleen eenigermate vergoelijkt door den zwijmel der overwinning, waarin de Duitsche aanvoerders waren geraakt. In den eisch om grondgebied tot verzekering tegen een hernieuwden oorlog, in de verminking van Frankrijk ziet Rüstow de oorzaak van een toekomstigen, stellig nog vreeselijker oorlog, zoodra Frankrijk van den doorgestanen schok zich hersteld zal hebben, en met vernieuwde kracht het bewijs van het herleven der natie zal willen geven. ‘Hoe groot zouden de Duitschers zich getoond hebben, als zij juist nu met vermeende opoffering de hand aangeboden hadden tot herstel des vredes,’ zoo roept Rüstow uit. Bismarck dacht er anders over. Hij deed de Duitsche volkslegers het gevaar van een oorlog tegen het Fransche volk tegemoet gaan, en stelde door zijn eisch ‘Straatsburg en den Elzas,’ Duitschland en Europa aan toekomstige oorlogen bloot. Rüstow's beschouwingen over de vorming en het optreden der Fransche volkswapening verdienen aller aandacht. Hij bewijst dat door het Fransche volk ongeloofelijk veel gedaan is, maar tevens dat alle opoffering, alle geestkracht, alle vindingrijkheid in de ure des gevaars, - in de laatste ure, - voor
den tegenwoordigen tijd, daar waar oorlog gevoerd wordt, geheel ontoereikend, eene nuttelooze bloed- en geldverspilling is, te gevaarlijker omdat slechts de zaden van onuitroeibaren volkshaat en van den bittersten wrok worden gezaaid.
Na Sédan kon Frankrijk nog over meer dan een millioen mannen in de kracht des levens beschikken; aan geld behoefde het niet te ontbreken, want de algemeene welvaart was tot ongekende hoogte geklommen; de Duitschers, ver van hunne woonsteden, die zij slechts noode verlaten hadden, nu op vreemden, vijandelijken bodem bij het tegemoet gaan van den winter, opgehouden voor Metz en voor Parijs, zouden zij bestand wezen tegen de vereenigde vaderlandlievende pogingen van zoovelen zich zelven ten dood wijdende Franschen? Zouden de duizenden partijgangers, scherpschutters en franc-tireurs niet in korten tijd alle gemeenschap met het Duitsche vaderland verbreken en den tot dusver gelukkigen vijand ten aanschouwe van Parijs doen verhongeren? Verleenden de omstandigheden aan Gambetta niet het recht om zich met dictatoriaal gezag aan 't hoofd van Frankrijks
| |
| |
binnenlandsche zaken en het krijgsbestuur te plaatsen om van de goede, hun geboden kansen tot Frankrijks heil gebruik te maken?
Dat de Fransche bewindhebbers in de eerste dagen van October den krijg voortzetten, dat is verklaarbaar en eenigermate te rechtvaardigen; maar dat zij nà den val van Metz, nà het vrij worden van twee nieuwe Duitsche legers, nà de tweede verovering van Orleans en den mislukten uitval uit Parijs op het eind van November, in hunne oorlogspolitiek bleven volharden, dat is een raadsel, welks juiste oplossing misschien voor eene verwijderde toekomst is weggelegd. Het gelukkige gevecht van Artenay, waarbij eene aanzienlijke numerieke overmacht aan Fransche zijde was geweest, en de Duitschers onder von der Tann tot teruggaan genoodzaakt werden, had reeds duidelijk doen zien, hoe moeielijk het was met de nieuw gevormde troepen, met in der haast samengestelde marschregimenten, met mobiele en nationale garden te strijden; hoe geheel onmogelijk het was met zulke strijders van een behaald voordeel partij te trekken en werkelijken invloed op den gang des oorlogs te oefenen. De gevechten van Ladon en Beaune la Rolande, de snelle, wanordelijke aftocht der in getalsterkte zoo geduchte Fransche massa's tot ver achter de Loire maakte het zelfs voor den oningewijde in krijgszaken begrijpelijk, dat het tegenstellen der Fransche volkswapening aan de Duitsche troepen, op niets anders ooit kon uitloopen dan op eene menschenslachting in 't groot, op eene rampzalige verwoesting van geheele landstreken, op de versterking van het moreele overwicht der Duitschers en op het fel aanblazen van den reeds gloeienden volkshaat. Trochu en de bewindhebbers te Parijs konden op den laatsten Novemberdag bij den eersten ernstigen uitval der in de hoofdstad geïmproviseerde legers, met eigen oogen zien, hoe weinig de persoonlijke moed en zelfopoffering der Fransche burgers baatten tegenover den geordenden, in koelen bloede steeds overlegden tegenstand der met elkander samenwerkende, streng gedisciplineerde Duitsche troepen. Een raadsel blijft het, waarom Trochu en de Parijsche
bewindslieden geen gebruik hebben willen maken van von Moltke's aanbod om door uit Parijs afgezonden officieren zich te doen voorlichten omtrent den hopeloozen toestand, waarin Frankrijk zich toen reeds bevond, en alzoo door te kunnen dringen tot de werkelijke beteekenis van Gambetta's wonderbare zege-bulletins. Dat onder de bewindslieden in Parijs er enkelen waren, die zich konden vastklemmen aan de hoop dat een millioen Fransche burgers ten slotte wel meester zouden worden van de zes à achtmaal honderdduizend Duitschers, die ver van elkander op vijandelijk grondgebied waren verspreid, dat is met het oog op de geheimzinnigheid waarmede de krijgswetenschap ook in Frankrijk behandeld werd, te verklagen; maar dat een generaal als Trochu, die blijkens zijn woord en daden beter wist, zijne ambtgenooten niet heeft willen of kunnen overtuigen, dat na den val van Metz, te vergeefs op de verlossing van Parijs werd gehoopt,
| |
| |
dat is misschien meer nog te wraken dan de woeste, dolzinnige, zenuwachtige en willekeurige handelingen van Gambetta, van wien men ten slotte heeft moeten zeggen: hij wist niet beter; de pijnlijke waarheden, die hij slechts van zeer weinige Fransche bevelhebbers heeft gehoord, konden niet doordringen tot zijn verstand bij de onbeteugelde drift, die hem telkens tot grooter inzet der Fransche strijdkrachten dreef. Een raadsel blijft het, waarom de opgeworpen bewindslieden, èn te Parijs èn te Tours zich niet in tijds tot het Fransche volk hebben gewend om door zijn wettige vertegenwoordigers den volkswil omtrent de voortzetting van den oorlog te vernemen. In Rüstow's verhaal van de diplomatieke handelingen tot het verkrijgen van den wapenstilstand en later bij het vaststellen van den preliminairen en den definitieven vrede, vindt men vasten grond voor de meening, dat de stem van het Fransche volk in den aanvang van December 1870, misschien zelfs reeds in November, gansch anders zou hebben geklonken dan die de Regeering van 4 September voor Frankrijks stem heeft laten doorgaan. Hoeveel kostbare menschenlevens, hoe groote schatten waren door tijdige raadpleging van het Fransche volk gespaard; hoeveel eerder ware Frankrijk in staat geweest de vroegere misslagen te herstellen en met nieuwe kracht toegerust het tijdelijk prijsgegeven grondgebied en hare plaats in de rij der toongevende Europeesche Mogendheden te hernemen.
Maar waarom heeft die Fransche volkswapening zoo weinig kunnen uitvoeren, terwijl die der Duitschers - immers hun leger is niet anders dan eene volkswapening, - zich bijna onoverwinlijk bewees? Rüstow's verhaal omtrent de vorming, het onderhoud en het gebruik dier volkswapening geeft hierop ten antwoord: omdat de Fransche volkswapening, eerst toen het te laat was, door onbevoegde handen, met gebrekkige middelen werd tot stand gebracht, terwijl die der Duitschers reeds jaren lang op bijna volmaakte wijze was georganiseerd.
‘Men zegt nu wel,’ aldus spreekt Rüstow, ‘dat Frankrijk eene even groote, zoo niet nog grootere bevolking bezit als Duitschland, d.i. de Noord-Duitsche Bond en Zuid-Duitschland saamgenomen, dat Frankrijks bodem gemiddeld eer rijker dan armer is dan die van Duitschland en zoo meer. Dit alles is goed en waar. Maar daarmede is volstrekt nog niet uitgemaakt, dat de militaire organisatie aanwezig is. Laat in eene stad zooveel rook ontwikkeld worden, dat men honderd locomotieven zou kunnen voortdrijven, als die rook daar overal door de straten trekt, dan zal hij de menschen zwart maken en de zon verduisteren, maar niet ééne enkele locomotief in beweging brengen.
‘Onder de organisatie der strijdkrachten verstaan wij niet dat ieder soldaat altijd onder de wapenen moet zijn, - dat was ook in Duitschland niet het geval, - maar ieder man, die dienst moet doen als soldaat, moet een geoefend krijgsman wezen en zijne plaats in het leger kennen.’
| |
| |
‘Aan die voorwaarden was in Frankrijk niet voldaan.’ Waarheid was het dat aan de Fransche volkswapening de militaire vorming ontbrak. De beste bewapening, de gunstigste verpleging, de voortreffelijkste geoefendheid in het behandelen der wapenen, de hoogste geestdrift, de edelste opoffering der bijzondere personen, zij baten in den oorlog, - blijkens de jongste ervaring, - weinig of niets, wanneer zulke personen in vredestijd niet aan elkander gewend zijn, niet met elkander hebben leeren samenwerken, niet gewoon zijn geraakt aan de leiding der boven hen gestelde aanvoerders. Wederkeerige bekendheid, onderling vertrouwen en waardeering, krijgstucht naar de beste beteekenis van het woord, onbepaald vertrouwen tusschen aanvoerders en ondergeschikten zijn, bij het nimmer afwezig gevaar van den krijgstoestand, onmisbare eigenschappen. Die eigenschappen kunnen echter niet verkregen worden door een toevallig noch door een kortstondig samenzijn; onmogelijk kunnen zij bestaan bij in overijling saamgeworpen troepenmassa's; zij ontstaan slechts op eene natuurlijke, schijnbaar langzame maar daarom des te degelijker wijze, en kunnen alleen verworven worden door eene vaste, bijna mechanische manier van samenstelling en aanvulling der krijgsmacht, door langdurig, steeds werkend samenzijn van ondergeschikten en aanvoerders in hetzelfde kleinere en grootere troepenverband. Daarin lag hoofdzakelijk het geheim van Duitschlands groote wapenkracht, en der in 't oog vallende zwakheid van de Fransche volkswapening in 1870 en '71.
Er zijn er geweest, die de hoofdoorzaak der nederlagen van Fransche legers en volkswapeningen hebben meenen te vinden in de gebrekkige aanvoering, zoowel door de hoogere als door de lagere bevelhebbers. De meening is geuit dat de uitkomst van den oorlog om de Rijngrenzen eene geheel andere zou zijn geweest, indien von Moltke, von Stiehle, von Blumenthal aan het hoofd der Franschen; de maarschalk Leboeuf, Jarras, Faure, enz. aan de spits der Duitschers hadden gestaan. Riep niet de afgevaardigde Guyot Montpairoux, bij het vernemen der eerste ongelukken van het Fransche leger, openlijk in de Fransche Kamer uit: ‘de Franschen zijn leeuwen, door ezels aangevoerd!’ Aan den gunstig bekenden generaal de la Motterouge ontnam Gambetta, na de eerste vermeestering van Orleans door de Beijeren, het opperbevel over het Loire-leger; Aurelles de Paladine verhief hij, in een opgewonden overwinningsbericht, na diens geringe zegepraal bij Artenay, tot den held en verlosser van Frankrijk, en weinige weken later, na de tweede vermeestering van Orleans, werd diezelfde generaal door dienzelfden Gambetta als ongeschikt bijna voor eene commissie van onderzoek gesteld. Chanzy, Faidherbe en Bourbaki zouden geen beter lot hebben ondergaan, indien de vreeselijke rampen der Fransche volkswapening niet eindelijk de oogen hadden geopend en ingang hadden doen vinden aan deze zoo eenvoudige waarheid: dat toch minstens eenig bruikbaar materieel aanwezig moet zijn, wil een kunstenaar
| |
| |
zijn talent, zijn genie openbaren en gewenscht resultaat voortbrengen. Voor den krijgsbevelhebber nu is dat benoodigde materieel iets meer dan gewapende, van moed en geestdrift blakende personen, - het zijn die personen, vereenigd tot troepen, die te samen geoefend, voor den werkelijken oorlog opgeleid, aan krijgstucht en bevel gewend zijn. Von Moltke, onder dezelfde omstandigdeden aan het hoofd der Fransche legers of volkswapeningen geplaatst zou ongetwijfeld hetzelfde ondervonden hebben wat Leboeuf, Bazaine, Mac-Mahon, Trochu, Aurelles, Chanzy, Faidherbe bij herhaling hebben beleefd, dit namelijk: dat de beste plannen òf te laat, òf in 't geheel niet tot uitvoering kwamen, tengevolge van de uiterst gebrekkige wijze waarop de bevelen werden overgebracht en van de menigvuldige vertragingen, die de aanvoerders bij het samentrekken, opstellen en bewegen der gewapende menschenmassa's ondervonden. In de geopperde onderstelling zou von Moltke mooije plannen hebben nagelaten evenals Trochu, en niets meer, want de tijd om een voor den krijg geschikt leger te scheppen zou hem, even zoo goed als aan de Fransche legerhoofden, hebben ontbroken. Merkwaardig voorzeker is het hoe Rüstow, die toch en terecht een groot voorstander is der volkswapening, zich over hare waarde met betrekking tot de aanvoering uitspreekt. Na Faidherbe's schrikkelijke nederlaag bij St. Quentin te hebben beschouwd, zegt hij eindelijk: ‘eene bekwame opperste leiding is ongetwijfeld zeer veel waard, maar zij is toch niet alles, zij is zelfs niet eens de hoofdzaak. Al mocht Gambetta de beste en de voortreffelijkste generaals gekozen hebben, met deze troepen konden zij niets uitvoeren, terwijl een zoo wat middelmatig generaal, die eenvoudig stelselmatig zijn plicht vervult, met het voortreffelijke troepenmateriaal der Duitschers, zeer groote resultaten kan verkrijgen, wanneer hij een ten deze niet gelijkstaanden
vijand tegenover zich krijgt. Er bestaat een zekere door halve wetenschap gevoede hoogmoed, die zelfs menig officier het “genie” in de aanvoering te hoog en de deugdelijkheid der krijgsmiddelen te laag doet schatten.’
Met betrekking tot de ongeregelde volkswapeningen, wier waarde door Rüstow in zijne vroegere werken zoo hoog werd aangeslagen en die door hem als een der krachtigste middelen zijn aangewezen om geregelde legers te bestrijden door ze aan te wenden tot een hardnekkigen kleinen oorlog langs 's vijands communicatiewegen, schijnt Rüstow ten slotte tot andere gedachten te zijn gekomen. Voor de tooneelmatig uitgeruste, luid schreeuwende, veel eischende, schrikbarend benoemde vrijkorpsen (franc-tireurs de la Mort, compagnie de la Revanche, les Vengeurs, les frères de l'étoile), zelfs voor Garibaldi's Vogeesenarmée toont Rüstow slechts bitteren spot en sarcasme over te hebben. Hun invloed op den gang des oorlogs was, ook naar zijn verhaal, in de werkelijkheid van uiterst geringe beteekenis. Tegenover zeer zwakke
| |
| |
afdeelingen van geregelde Duitsche troepen is hunne onmacht op de overtuigendste wijze uitgekomen. Alleen den gruwel des oorlogs, nutteloozen doodslag, brandstichting, bloedige en kostbare wraakoefening hebben zij vermeerderd. Aan Garibaldi wordt ten laste gelegd dat hij den oorlog meer gevoerd heeft tegen de Roomsche geestelijkheid en de kloosters dan tegen de Duitschers; Bordone, de chef van zijn staf, wordt onder Rüstow's teekenpen een caricatuur, en bij de berekening der sterkte van Garibaldi's korps te Dyon maakt hij de volgende satiriek uitgedrukte maar op waarheid gegronde opmerking: ‘hoe sterk Garibaldi's korps te Dyon was, zal men wel nimmer juist te weten komen. Garibaldi zelf heeft later beweerd, dat hij slechts 8000 man zou hebben gehad en onder deze slechts 2000 waarop te rekenen viel. Van andere zijde is Garibaldi's korps, zelfs na Cremer's aftocht tot eene sterkte van 25000, ja van 40000 man aangegeven. Beide opgaven laten zich zeer wel vereenigen. Op het eind van het jaar 1870 werden de troepen van het Italiaansche zuiderleger door de betaalmeesters op 70000 man berekend, onder welke zoo wat 2000 generaals en kolonels. Op de slagvelden evenwel heeft men nooit meer dan 15000 man gezien, zelfs in tijden van 't grootste gevaar en onder deze te nauwernood 15 generaals en kolonels. Wanneer nu in 1870 zulk een en misschien nog dwazer huishouden achter de schermen heerschte, gelijk zulks onder de leiding van den stafapotheker generaal Bordone noodzakelijk moet verondersteld worden, dan mag men zoowel Garibaldi als “de andere zijde” gerust gelooven.’
Naar aanleiding van Rüstow's schets is hier slechts een enkel punt van algemeen belang besproken. Het is te hopen en te wachten dat de menigvuldige door hem aangeraakte onderwerpen van krijgskundig belang in onze militaire tijdschriften behandeld worden en tot eene vruchtbare gedachtenwisseling aanleiding mogen geven, opdat misschien ook de Nederlandsche strijdkrachten en defensiemiddelen eindelijk eens in een toestand worden gebracht, die recht geven om met vertrouwen de toekomst tegemoet te gaan. Door inspanning, toewijding en opoffering onzer voorouders is Nederland, onder de leiding der Vorsten van Oranje, vrij, zelfstandig, geacht en geëerd geworden. Op alle Nederlanders rust de verplichting om die gewonnen vrijheid te beschermen en te handhaven, - met al de hun ten dienste staande middelen mede te werken tot dit doel. Van allen wordt daartoe meer dan ooit te voren eenige toewijding, eenig offer gevraagd; van dezen, geld; van genen, rust; hier, tijd; daar, vrije wil; elders gezondheid, misschien zelfs het leven; - maar, zou het toch niet beter, niet verstandiger zijn in tijds die betrekkelijk geringe offers te brengen om de duur gekochte en nooit hoog genoeg gewaardeerde bezitting te bewaren, dan om ons vrije volksbestaan, onze welvaart en rust geheel afhankelijk te zien van de luim, de willekeur of het zoogenaamde staatsbelang
| |
| |
van heerschzuchtige naburen? De vergelijking van den toestand van Nederlands strijdkrachten en verdedigingsmiddelen bij dien van Frankrijk kan stellig niet ten voordeele van ons land uitvallen. Nog minder dan in Frankrijk in 1870 zijn onze strijdkrachten, in den tegenwoordigen oogenblik, voor een oorlog georganiseerd en geoefend. Zou men in ernst kunnen meenen dat de Nederlandsche volkswapeningen, die te nauwernood op papier bestaan, iets grooters, iets beters zouden uitvoeren dan de Fransche, al stond een von Moltke of een Goeben aan haar hoofd? Zouden Neêrland's ongeregelde volkswapeningen, al hadden zij tienmaal sterker Pruisenhaat dan de woedendste Franschman, op de korte communicatielijnen van den Rijn tot Amsterdam grooter voorspoed kunnen hebben dan de honderdduizend franc-tireurs op de twintig maal langere, door bosch en dal, over rivier en gebergte gaande communicatielijnen der Duitschers in hun vaderland? Niets bevreemdends ligt er in dat alle volken van Europa bij het aanschouwen van het lot der Fransche legers en volkswapeningen, aanstonds den blik op hunne eigene strijdkrachten hebben gevestigd; dat bijna in een zelfde oogenblik in alle landen van Europa eene stem is opgegaan, die niet een algemeenen dienstplicht in woorden maar in daden begeerde, ten einde daardoor eene bruikbare, krachtige volkswapening te verkrijgen, die niet wreedaardig als een weerloos offer behoeft te vallen, wanneer zij in een oorlog wordt medegesleept. Verwondering kan het baren wanneer men regeeringen doof ziet blijven voor die roepstem of haar hoort afwijzen op grond van rust, gemak of van eene te ras voorbijgaande welvaart. Maar verrassender nog en zeker gevaarlijker moet het zijn luide te hooren erkennen dat 's lands defensiemiddelen niet in orde zijn geweest toen het gevaar van nabij dreigde, en toch een vol jaar te zien voorbijgaan, zonder dat eenige noodzakelijke hervorming in het belang van het krijgswezen en der volksweerbaarheid tot stand is
gebracht.
Is Europa's staatkundige toestand dan werkelijk zoo geruststellend, dat men op verscheiden jaren van vrede mag rekenen? Frankrijk, door het verlies van Elzas-Lotharingen diep in den rechterschouder gewond, ziet haar grond bedekt met tallooze puinhoopen, hare welvaart vernietigd, hare schatten naar Duitschland weggevoerd. Zij leeft in de martelende herinnering van nederlaag op nederlaag, van namelooze schande, die al haar vroegeren wapenroem voor haar oog schijnt te verduisteren; voorde honderdduizenden offers van den oorlog, die door Duitsche kogels getroffen zijn, heeft zij geen tranen meer; - het innigste leed, de diepste verontwaardiging, de slechts met moeite verkropte woede vereenigt heel Frankrijk, hoe verdeeld ook in meeningen en partijen op velerlei gebied, in dien éénen wensch: ‘revanche!’ Al trilt het leger nog onder de geduchte schokken, die het in den jongsten oorlog onderging; al wordt milliard op milliard uitgevoerd; al schijnt Frankrijks regeering door partijstrijd machteloos, - bedachtzaam, snel en met rusteloozen ijver wordt er reeds voortgewerkt aan de herstelling
| |
| |
van Frankrijks strijdkrachten, en binnen weinig tijds zal de wereld, misschien met verrassing, eensklaps kunnen zien, dat Frankrijk, krachtiger dan tusschen 1859 en 1870, gereed zal staan voor den oorlog; voor dien oorlog, die tot revanche, tot herstelling van wapenroem, herovering van verloren grondgebied, terugvordering der uitgevoerde schatten zal leiden. Tegenover Duitschland staat nog immer Oostenrijk, hetwelk Sadowa en zijne smadelijke uitwerping uit Midden-Europa en Italië niet vergeet. Naast Duitschland verheft zich het machtige Rusland met een dubbelzinnig gelaat en nog meer dubbelzinnig woord; een Keizer en een Troonopvolger, geheel tegenovergesteld in sympathiën en staatkundig inzicht. Zou het onder deze omstandigheden wel eene zoo ijdele daad zijn dat Prins von Bismarck en de Duitsche Rijksdag voor de drie eerstvolgende jaren de oorlogskosten met geen enkelen cent hebben willen verminderen; dat de Duitschers nauwelijks van hunne overwinningen in het vaderland teruggekeerd, zich haasten om hunne wapening te verbeteren en de organisatie van alle Duitsche strijdkrachten te volmaken? Onder zijne schets schreef Rüstow de volgende merkwaardige woorden: ‘met den eindvrede van 1o Mei en zijne bekrachtiging is de oorlog om de Rijngrenzen vormelijk geëindigd. Wanneer in werkelijkheid?
‘Iedereen gevoelt dat dit groote ongeluk, hetwelk door de waanzinnige oorlogsverklaring van 19 Juli 1870 voortgebracht is, nog minstens tientallen van jaren in Europa moet voortwerken, - en wanneer wij veler hoop hooren uitspreken op eene spoedige volledige afdoening en bijlegging der zaken door beide partijen te samen, dan maakt dit op ons, bij den schok van het Fransche crediet, bij de onzekerheid der tegenwoordige Fransche regeering, den indruk, als hoorden wij kinderen fluiten, die 's nachts over een kerkhof gaan.’
Reeds in 1866 ontwaakte in Pruisen het voorgevoel van den oorlog met Frankrijk. Met ernst bereidde het er zich op voor, en wel verre van door den roem in Bohemen en Zuid-Duitschland behaald verblind te zijn, en de oogen gesloten te houden voor de gebreken en de tekortkomingen, die in den toestand en het gebruik der Duitsche strijdkrachten waren opgemerkt; wel verre van door grootspraak zich zelven en anderen van onoverwinnelijkheid te willen overtuigen, ging Pruisen met vasten, snellen gang voort in de ontwikkeling van het Duitsche krijgswezen. Laat Rüstow aan Bismarck recht wedervaren in zijn oordeel dat de Bondskanselier den barbaarschen oorlog van 1870 niet heeft gewild, dat hij het mogelijke heeft gedaan om den krijg te voorkomen, niet minder billijk betoont hij zich bij het waardeeren van het Duitsche krijgswezen. Het is waar, in 1866 was het Pruisische leger te kort gekomen in het gebruik zijner sterke artillerie; betrekkelijk weinig had de Pruisische cavalerie er aan toegebracht om een zoo gunstig eindresultaat te krijgen; aan de krachtvolle Duitsche infanterie
| |
| |
was het voorbehouden geweest om, meestal weinig of in 't geheel niet ondersteund, geheel op zich zelve te strijden en te overwinnen. In de drie jaren van rust, die den Prager vrede volgden, heeft Pruisen zich toegelegd om al het gebrekkige, dat in en door de praktijk gebleken was, te verbeteren. Het volmaakte zijne artillerie en voerde haar terug tot hare oorspronkelijke, werkelijk nuttige rol op het slagveld, tot de taak van ‘voorbereidster’ der overwinning. Het vermeerderde zijne cavalerie en het ontwikkelde daaruit eene macht, die immer de trouwste, de vlugste en de veiligste gids was voor het leger, en die enkel door hare verschijning reeds schrik en ontzetting bracht te midden der talrijkste vijandige bevolking; eene kracht, die nederlagen kon voorkomen, tot menige overwinning heeft medegewerkt, en die door snelle vervolging deze meestal tot indrukwekkende zegepralen heeft weten te maken. Pruisen riep in dien korten tijd de geheele hervorming der legers en volkswapeningen van Zuid-Duitschland te voorschijn. Door zijn invloed en zijne voorlichting werd dezelfde wapenmacht, die in 1866 voor betrekkelijk geringe Pruisische afdeelingen overal had moeten bukken, veranderd en opgeleid tot eene allezins strijdvaardige troepenmassa, die in 1870 even moedig, even beleidvol, even volhardend strijdende als de oude Pruisische troepen, een belangrijk, zoo niet een doorslaand gewicht in de schaal der overwinning heeft geworpen. Bij de Duitschers overal, ijverige, zorgvuldige, planmatige verbeteringen, bedachtzame, wel overlegde maar niet vertraagde hervormingen van het krijgswezen; voortdurende oefeningen op kleine en groote schaal; geheimhouding in niets en voor niemand. Waarschuwend daartegenover staat het voorbeeld van Frankrijk in diezelfde jaren. Bij de Franschen kostbare wapenveranderingen, ongenoegzaam bekend, ten deele zelfs geheim gehouden voor hen, die bij oorlogsgevaar die wapenen moesten gebruiken. Half tot stand gekomen
reorganisatiën, hoofdzakelijk in den vorm, het minst in het wezen der strijdkrachten. Gebrekkige opleiding en vorming van het leger; een feitelijk afwijzen en onbruikbaar laten der volkswapening. Een teren op ouden roem; een buitensporig verheffen van eigen krijgsdeugden; eene volkomene geringschatting der tegenpartij, die zeer zeker, naar Gallische grootspraak, met geweerkolven in den rug en schoppen tegen nog lager lichaamsdeelen over den Rijn zou worden teruggejaagd. De uitkomst heeft anders geleerd. Aan hem bleef de overwinning, die den vrede willende, met ernst zich ten oorlog had voorbereid.
Voor eenige jaren, kort na de overweldiging van Sleeswijk-Holstein door de Duitschers, gaf een landskind een merkwaardig krijgskundig geschrift uit, onder den titel: ‘Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht.’ Te weinig hebben onze landgenooten tot dusver in dien spiegel gezien, althans zoo de toestand van Neêrlands krijgswezen en defensiemiddelen al niet achteruit gegaan is, niemand die den voor- | |
| |
uitgang zou kunnen aanwijzen. De gebeurtenissen van 1866 trokken een oogenblikje de aandacht en deden een weinig notitie nemen van het oprijzen van een vereenigd Noord-Duitschland aan onze oostelijke grens. In 1867, ter gelegenheid der Luxemburgsche kwestie werd het reeds door velen in den lande gevoeld, dat wij in Noord-Duitschland zoo niet een lastigen dan toch een zeer ernstig sprekenden nabuur hebben verkregen. De gebeurtenissen van 1870 deden eindelijk het hooge woord uitspreken, dat ons defensiewezen gebleken is niet te zijn wat het wezen moest om in tijden van gevaar met gerustheid de toekomst te kunnen tegengaan. Zes volle jaren zijn er dus verloopen eer men in Nederland tot het bewustzijn begint te komen dat eindelijk de hand aan 't werk dient te worden geslagen om ons krijgswezen en onze volkswapening op degelijke wijze te hervormen en daaruit eene macht te scheppen, die ons vaderland voor eene zeer kostbare, voor allen ongelukkige inlijving, althans voor een smadelijken ondergang kan behoeden.
Hoe lang nog moet het duren, eer Neêrlands burgerij, zoo met hart en ziel aan de bezigheden des vredes gewijd, het gevaar zal gaan inzien, waarin de gebrekkige toestand van het krijgswezen haar nu reeds heeft gebracht; hoe lang eer de stem: ‘wapent u vóór het te laat is,’ alom zal worden herhaald met den vasten wil om tot de daad te komen? Veranderingen in voorbijgaande vormen der krijgsmacht, een aard- en steenhoop meer, een zwaarder stuk geschut, of een verbeterd geweer aan de staalkaart toegevoegd, breed uitgewerkte projecten om verschillende deelen des lands te verdrinken, - dat alles, op zich zelf, zal weinig of niets baten. De omstandigheden van dezen tijd eischen eene meer afdoende, eene dieper ingrijpende hervorming van Neêrlands krijgswezen en volkswapeningen, indien het namelijk onze wil is om bij den in de toekomst dreigenden oorlog als een vrij, van niemand afhankelijk volk onze onzijdigheid te bewaren. Duitschlands geschiedenis op staat- en krijgskundig gebied zij voor ons niet te vergeefs geschreven. Tegenover het vraagstuk van Neêrlands wapening tot handhaving zijner duur gekochte vrijheid mag de tot dusver geheerscht hebbende onvruchtbare partijstrijd eindelijk wel eens gewijzigd worden in dien zin, dat de politieke partijen elkander trachten te overtreffen in oprechte toewijding aan de belangen van ons krijgswezen en in rusteloos streven om den bestaanden toestand, in den kortst mogelijken tijd, voor een betere te doen plaats maken. Het weldra invallend feest van Nederlands bevrijding uit de ketenen van politieke slavernij en priesterlijken gewetensdwang mocht anders eens het laatste zijn dat in een vrij en gelukkig Nederland werd gevierd.
Den Haag, Februari 1872.
A. Pompe.
|
|