De Tijdspiegel. Jaargang 29
(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.Er is een tijd geweest, dat men gelooven kon, dat de Spanjaarden hun nationale ingenomenheid zouden overwinnen, en de Italiaansche dynastie vasten wortel zou schieten. 't Was het vorige jaar, Juli, toen alle pogingen om weder een coalitie-ministerie samen te stellen, mislukten, en Zorilla, een man met een vast liberaal karakter, een nieuw kabinet bijeenbracht, dat bestond uit mannen van éen richting, liberalen, of zooals men dat in Spanje noemt, Progressisten. Zorilla belastte zich met het voorzitterschap van het Ministerie en met Binnenlandsche Zaken; Cordova kreeg Oorlog; Montero Rios, Justitie; Ruiz Gomez, Financiën; Madrazo, Openbare Werken, enz. Algemeen was men van oordeel, dat Zorilla de hand aan 't werk zou slaan en de zoo dringend noodige hervormingen tot stand brengen; van de ondersteuning der democraten verzekerd, kon Zorilla, indien het staatsschip met beleid werd bestuurd, rekenen op een meerderheid in de Cortes. Van vele kanten ontving het Ministerie gelukwenschingen, wat trouwens geen verwondering baart, wanneer men in aanmerking neemt, dat de groote steden in Spanje bijna zonder onderscheid liberaal of zelfs republikeinsch zijn. Zorilla beschaamde de verwachting, die men van hem koesterde, niet; in de Cortes ontvouwde hij zijn programma; hij wenschte streng vast te houden aan de Grondwet, eerbiediging van de daarin toegekende rechten; een wet tot invoering van rechtbanken van gezworenen werd toegezegd, terwijl de maatschappelijke orde tot elken prijs zou worden gehandhaafd; aan de eendracht tusschen Staat en Kerk werd groot gewicht gehecht, maar ook hier zouden de door de Cortes goedgekeurde hervormingen de onwrikbare grondslag blijven. | |
[pagina 616]
| |
Zorilla verzocht de Cortes uiteen te gaan, opdat het Ministerie in de gelegenheid zou zijn zich voor zijn gewichtige taak voor te bereiden; hieronder werd in de eerste plaats genoemd het indienen van een begrooting, waarbij de inkomsten en uitgaven het evenwicht hielden. Wat inzonderheid den bijval van de Cortes verwierf, was de verzekering, dat aan de omkoopbaarheid, luiheid en onbekwaamheid van de ambtenaren een einde zou worden gemaakt en belangrijke bezuinigingen worden ingevoerd; Zorilla begon op dit laatste punt zeer praktisch met zijn eigen persoon; de post van 20000 gulden voor den president-minister werd geschrapt; buitendien zou deze voortaan geen vrije woning meer genieten. Leeringen wekken, voorbeelden trekken. Zorilla was geen militair - in Spanje een zeldzaamheid voor het hoofd der Regeering. Een groot aantal hoofdofficieren meende nu, dat zij, ouder gewoonte, hun ontslag moesten indienen; immers, zij hadden hun positie te danken aan de gunst van het vorige Ministerie en hun radicaal was derhalve vervallen. Zorilla verzocht de heeren hun verzoek om ontslag in te trekken, daar het Ministerie, schoon uit progressisten samengesteld, geen partij-politiek wenschte te volgen bij de benoeming van militaire ambtenaren. In een circulaire aan de gouverneurs der verschillende provinciën zette Zorilla die voor Spanje ongehoorde beginselen nader uiteen. Een tweede circulaire van Zorilla had betrekking op de aanstaande reis des Konings naar Valencia, Barcelona en Saragossa; de Minister verzocht, dat onnoodig vertoon van hulde door het aanrichten van kostbare feesten achterwege zou blijven; de Koning verlangde alleen zijn volk te leeren kennen en door het volk gekend te worden. Tevens werd een algemeene amnestie afgekondigd voor alle politieke misdrijven. De republikeinsche partij betuigde haar ingenomenheid met deze eerste regeeringsdaden en beloofde haar ondersteuning, al kon men zich niet ontveinzen, dat een monarchale regeering de consequente verwerkelijking van de liberale beginselen in den weg stond; de republikeinsche bladen in de provinciën, die de Koning zou bezoeken, spoorden hun lezers aan om bij de komst van Amadeo zich fatsoenlijk en beleefd tegenover den Koning te gedragen. De reis van den Koning slaagde dan ook boven verwachting; van Madrid uit verspreidde zich de mare van de beminnelijkheid van Vorst en Vorstin, hun vrij, ongedwongen, burgerlijk optreden, dat den aangenaamsten indruk maakte op ieder, die met hen in aanraking kwam. Een onafzienbare volksmenigte riep den Koning op het spoorwegstation te Madrid het vaarwel toe; de reis voerde eerst over Albacete naar Valencia; aan alle stations werd halt gehouden en de Koning met de meeste geestdrift begroet. Was de mate van geestdrift verschillend, - Murviedro en Tortosa muntten door haar gastvrijheid inzonderheid uit, - nergens werd een wanklank vernomen, en toen bij de voorstelling van een stierengevecht te Valencia iemand viva la democracia riep, vond | |
[pagina 617]
| |
hij geen enkele navolging, zoodat de republikeinsche omroeper er verschrikt bijvoegde de nuestro Rey, wat met daverende toejuiching werd ontvangen. De éenige vreugdverstoorders te Valencia waren weder de Zwarten: toen de Koning de hoofdkerk binnentrad, hadden de geestelijken zich verwijderd, waarop de Koning zich omkeerde en met zijn gevolg een kleine kerk bezocht. Te Saragossa hield de burgemeester Jozé Mariné wel een republikeinsch gekleurde, maar toch goed gemeende toespraak. Den meesten indruk maakte te Logrono de toespraak, waarmee Espartero den Koning welkom heette; ‘mijn degen’, sprak de grijze generaal, ‘is steeds bereid de vrijheid en den wil des volks te verdedigen. Wanneer het noodzakelijk is, zal mijn degen worden getrokken om het leger te helpen de dynastie van Savoye te verdedigen.’ Den 1sten October kwam de Koning weder te Madrid terug, wederom hartelijk ontvangen door de overgroote volksmenigte. Niemand dankbaarder dan de Koningin, die afgaande op de sombere voorspellingen van de oppositiebladen, duizend angsten over haar man had uitgestaan. Het zekerst bewijs voor den terugkeer van het algemeen vertrouwen in den nieuwen toestand in Spanje, was de inteekening op de nieuwe Spaansche leening, waartoe de Regeering door de Cortes gemachtigd was. Een ding ontbrak nog aan de nieuwe dynastie, de goede verstandhouding met den Paus; dubbel moeilijk was 't die tot stand te brengen; Amadeo was de zoon van den grooten Kerkberoover, den geëxcommuniceerden Koning van Italië, en de moderne Spaansche constitutie, door Amadeo bezworen, was den Paus een doorn in 't oog. De Regeering vermeed zooveel mogelijk het Vaticaan aanstoot te geven, en men kon van geluk spreken, zoolang de Onfeilbare geen vijandigen stap deed tegen de nieuwe dynastie. De Spaansche bladen, die de oude dynastie waren getrouw gebleven, deelden wel een uitspraak mede van den Paus, waarbij deze zou verklaard hebben op bijbelsche, historische en kanonieke gronden, dat Isabella en haar zoon de wettige eigenaren waren van den Spaanschen troon, maar men had reden dit stuk te houden voor een partij-manoeuvre van de aanhangers van de exkoningin, daar er bij verzekerd werd, dat de Paus van de rechten van Don Carlos niets wilde weten. De aanhangers van den laatste troostten er zich mede, dat, wanneer zij zich zelf hadden geholpen en hun pretendent als Katholieke Koning den Spaanschen troon beklommen, het den Paus en zijn dienende geesten, de Jezuïeten, niet moeilijk zou vallen andere bijbelsche, historische en kanonieke bewijzen op te duiken voor de rechten van Don Carlos. De Regeering hield zich geheel neutraal bij de quaestie over het onfeilbaarheidsdogma. Eenige geestelijken namen uit dat monster-dogma aanleiding om de Spanjaarden op te roepen tot een hervorming van de Roomsche Kerk op den grondslag van het Evangelie; zij drongen aan | |
[pagina 618]
| |
op scheiding van Staat en Kerk, benoeming van de geestelijken door verkiezing, afschaffing van de Latijnsche taal bij den eeredienst en van het coelibaat. Men verlangde tevens de oprichting van een nationale Spaansche Kerk om de gevolgen te keeren van het ultramontanisme, waardoor de Christenen òf grof bijgeloovig òf geheel ongeloovig werden. Aan sympathie voor Döllinger ontbrak het niet, maar de beweging droeg in Spanje veel meer anti-Roomsch karakter dan bij de Oud-Katholieken in Duitschland. Een der eerste gevolgen van deze beweging was, dat de hoogere geestelijkheid een meer vijandige houding aannam tegen de nieuwe staatsinstellingen; de aartsbisschop van Madrid vaardigde een mandement uit, waarin de toediening der sacramenten verboden werd aan die Katholieken, die hun huwelijk alleen door den burgerlijken ambtenaar deden sluiten en niet openlijk berouw toonden over hun afdwaling. Het eenigste, waardoor de Regeering aanstoot gaf, was de aanschrijving van Zorilla, dat een gedeelte van de kerkhoven moest worden afgezonderd voor de niet-Katholieken; de bisschop van Cadix was daarover zoo verontwaardigd, dat hij een mandement uitvaardigde over de goddeloosheid van een wet, waarbij de stoffelijke overblijfselen van Joden, Mooren, afvalligen, ketters en menscheneters, in den gewijden Godsakker werden binnengesmokkeld. Zelfs in Spanje echter oefenden die pogingen tot herleving van de middeleeuwsche onverdraagzaamheid weinig invloed uit; enkele bisschoppen zooals die van Almeria verklaarden, dat zij ook in dit opzicht het bijbelsch gebod zouden opvolgen van onderdanig te zijn aan de wereldlijke overheid. Had men dus geen reden om Spanje een betere toekomst te voorspellen? Ongelukkig genoeg waren het weder de partijhoofden, die door hun ijverzucht en egoïsme den geregelden gang van zaken verstoorden en alle goede verwachtingen in duigen deden storten. Olozaga, president der Cortes, was op zijn dringend verzoek weder tot gezant te Parijs benoemd. De keuze van den president der Cortes geschiedt gewoonlijk op aanwijzing van het Ministerie, en de weigering van den ministerieëlen candidaat heeft steeds de ontbinding van de Cortes of het aftreden van het Kabinet ten gevolge. Het Ministerie stelde Rivero voor, die vroeger tot de democratische partij behoorde, maar zich bij het Ministerie had aangesloten. Van de andere zijde werd Sagasta als candidaat gesteld, waarmee het Ministerie weigerde in te stemmen, en met recht. Zorilla, de president-minister, is een eerlijk, openhartig staatsman, die een eerlijke liberale staatkunde wenschte te volgen; Sagasta, schoon behoorend tot de progressisten of liberalen, leefde echter met zijn eigen partij in den laatsten tijd op een zeer gespannen voet, tengevolge van zijn weifelende houding; zoo verklaarde hij zich o.a. tegen de vrijheid van eeredienst. Het karakter van dezen staatsman boezemde derhalve weinig vertrouwen in; hij heeft een | |
[pagina 619]
| |
kameleonsnatuur, en zijn eerzucht beslist voor een goed deel over zijn staatkundige overtuiging. De houding van Sagasta werd nog meer verdacht tengevolge van het besluit van de clericale of Carlistische partij om zijn candidatuur te ondersteunen. Vóor de opening der Cortes werden voorloopige vergaderingen gehouden, waarop het heftig toeging. Met het vooruitzicht van de ondersteuning der Carlisten en de persoonlijke vrienden van Sagasta kon de gezamenlijke oppositie, bestaande uit de Unionisten en de anti-dynastieken, zich van de overwinning verzekerd houden. Sagasta bood aan zich terug te trekken, indien ook de ministerieële candidaat Rivero dit deed; deze weigerde echter. Een poging tot een vergelijk door de candidatuur van Serrano, het hoofd der dynastieke Unionisten, mislukte eveneens; Zorilla weigerde deze transactie aan te nemen, en met volle recht; wilde hij de door hem ontworpen hervormingen met eenige kans op een goeden uitslag ten uitvoer brengen, dan moest hij kunnen verzekerd zijn van de onbepaalde ondersteuning van den voorzitter der Cortes, en de op politiek gebied weinig beteekenende Serrano, die niet eens tot de progressisten behoorde, bood weinig vooruitzicht aan; zulk een benoeming geleek meer naar den ouden bemiddelingsweg, de herstelling van een coalitie-ministerie. Beide partijen bleven dus bij hun eischen volharden; den 3den October viel de beslissing: Sagasta werd met 123 tegen 113 stemmen tot president van de Cortes verkozen; het Ministerie Zorilla diende zijn ontslag in. De progressisten trachtten zonder onderscheid Zorilla van zijn besluit terug te brengen, maar zonder succes, deze bleef weigeren. Moet men naast de persoonlijke reden ook een politieke verklaring vinden voor het verschil over de verkiezing van den president der Cortes en daarbij voor de oppositie tegen Zorilla; dan komt men, vooral met het licht dat de latere gebeurtenissen geven, tot het resultaat, dat de liberale richting van Zorilla een deel der progressisten te liberaal was; van dat oogenblik dagteekent de scheiding van de progressisten in twee partijen, de Zorillistische progressisten, d.i. zij die het liberale programma consequent wilden ten uitvoer brengen, en daarom den naam verwierven van radicalen, - en Sagastistische progressisten, die men oud- of gematigd-liberalen kan noemen. De scheuring dezer partij is vooral daarom van gewicht, omdat de progressisten het zijn, die vroeger onder aanvoering en leiding van Prim, Amadeo tot Koning hebben laten uitroepen. Tengevolge van de verdeeldheid dezer partij verloor de Koning zijn machtigsten steun, althans onder de oude vrienden, en het scheen geraden naar nieuwe om te zien, indien hij straks niet geheel geïsoleerd wilde staan. Wellicht dat de intimiteit tusschen de aanhangers van Zorilla en de democraten, zelfs de republikeinen, een deel der progressisten heeft teruggeschrikt of bevreesd gemaakt, en Sagasta als een behendige staatskunstenaar van die stemming heeft gebruik gemaakt om aan het hoofd te komen van | |
[pagina 620]
| |
een eigen partij, wat hem naast Zorilla nooit zou kunnen te beurt vallen. De Unionisten - schoon zij hun naam ontleenen aan de ‘liberale unie’, de vertegenwoordigers van meer conservatieve beginselenGa naar voetnoot(*) - waren tengevolge van de koningskeuze verdeeld geraakt; een gedeelte volgde Canovas del Castillo en zouden als aanhangers van Alphonso, Isabella's zoon, de legitimisten kunnen worden genoemd; een ander deel bleef onder Rios Rosas de candidatuur voorstaan van Montpensier, terwijl een derde, het aanzienlijkste deel, zich de keuze van Amadeo liet welgevallen; toen de naam van radicalen voor de aanhangers van Zorilla was uitgevonden, sloten de Unionisten zich weder bij elkander aan; uit haat tegen de radicalen vergaten zij hun afkeer van de dynastie. De benoeming van een nieuw Ministerie was derhalve na de aftreding van Zorilla hoogst moeijelijk, indien de parlementaire gewoonte moest worden gevolgd om het nieuwe kabinet te nemen uit de meerderheid. De stemming stond 120 tegen 113, maar met deze meerderheid was weinig aan te vangen; zij was klein en bestond uit zeer heterogene bestanddeelen, waaronder vooral de clericale, reactionaire Carlisten dienen in het oog gehouden te worden; de minderheid was minder verdeeld dan de meerderheid; zij bestond uit aaneengesloten progressisten en republikeinen. Sagasta was de man, die bij voorkeur door den Koning in deze moeielijke omstandigheden werd geraadpleegd. Hij kon moeielijk zich zelf opwerpen als samensteller van het nieuwe kabinet; zijn eerzucht zou dan te zeer aan het licht zijn gekomen. Hij wees op den ouden Espartero, een man wiens naam aan de verdeelde partijen wellicht ontzag zou inboezemen. Maar Espartero weigerde op grond van zijn hooge jaren. Nu kwam een ministerie tot stand van tamelijk onbekende grootheden; indien men het een politieke kleur wilde geven, dan was het een Ministerie van gematigde progressisten; als president fungeerde admiraal Malcampo, alleen bekend omdat hij in September '68 het bevel voerde over het fregat in de haven van Cadix, waarvan de bemanning het sein gaf tot de omwenteling, die op de onttrooning van Issabella uitliep; Malcampo belastte zich tevens met Marine; de man stond bekend als geheel ongeschikt voor de betrekking, waartoe hij geroepen werd; hij was noch een goed spreker, noch administrateur, noch met organiseerende talenten toegerust. De éenige man, die iets beteekende, was de Minister van Binnenlandsche Zaken, Candau; de Minister van Financiën, Angulo was alleen bekend door zijn speculatie in huizen; van andere financieële zaken had hij geen begrip; Balaguer nam Koloniën op zich; vroeger was hij directeur der telegrafie, laatst redacteur van een te Barcelona uitgegeven dagblad; zijn verdienste bestond in een vrij uitgebreide kennis van literatuur zoo Spaansche als vreemde. Generaal Bassoli, vroeger gouverneur van Madrid, werd Minister van Oorlog, Colmenares van Justitie, Robledo van Openbare Wer- | |
[pagina 621]
| |
ken. Het liet zich aanzien, dat het nieuwe Kabinet niet lang zou leven; wellicht waren juist mannen van zoo weinig beteekenis gekozen, omdat Sagasta zich het licht niet wilde laten betimmeren en vooral meester blijven van den toestand; als president der Cortes was en bleef hij vooreerst de spil, waarop het roer van staat zich draaide. De nieuwe president-Minister Malcampo verklaarde bij zijn optreden in de Cortes, dat hij gekomen was om het programma der progressisten, derhalve van zijn voorganger, voort te zetten; de Grondwet te doen eerbiedigen en bezuinigingen in te voeren zou het hoofdwerk zijn van het Ministerie. Iedereen begreep dat men hier slechts met woorden te doen had, en het Kabinet wel degelijk een andere kleur droeg dan het voorgaande; trouwens de naam van progressist kan even rekbaar gemaakt worden als die van liberaal en conservatief. Eenige dagen na het optreden van het nieuwe kabinet stelden de progressisten en democraten dan ook een motie van wantrouwen voor van den volgenden inhoud: ‘De Cortes zien met ontevredenheid een Regeering voortduren, die noch de talrijkste partij des lands vertegenwoordigt, noch tracht te beantwoorden aan het streven der Kamer.’ De minister Candau verzocht de vergadering het voorstel tot een punt van discussie te maken, opdat er licht zou worden verspreid over den bestaanden toestand. Het voorstel werd aangenomen, maar een tegenvoorstel om de motie van wantrouwen van de progressisten niet in overweging te nemen met slechts 173 tegen 118 stemmen verworpen. Aangezien de Regeering eenige dagen te voren reeds met 193 tegen 83 stemmen (zonder de radicalen, die zich van de stemming onthielden) een nederlaag had geleden door de aanneming van een motie van wantrouwen ter zake van haar houding tegenover de Internationale, meende zij dat het tijd was om weer heen te gaan. De Koning, waarschijnlijk geen kans ziende om in de gegeven omstandigheden een nieuw Ministerie bijeen te krijgen, verzocht het Kabinet aan te blijven en liet den 16den November de Cortes uiteen gaan. Het besluit werd zonder tegenspraak opgevolgd; onder den kreet van: leve de Koning! werd de zitting gesloten. Dit was echter slechts een noodmiddel om de oplossing der quaestie te verschuiven; het was duidelijk dat de crisis moest voortduren, en geen vaste toestand weder zou worden geboren, zoolang de progressisten verdeeld waren. Vooral daar de antidynastieken verdeeld waren, Alphonsisten, Montpensieristen, Carlisten, kon de progressistische partij door haar talrijkheid en gedeeltelijk gesteund door de democraten en republikeinen, steeds de meerderheid vormen en op staatkundig gebied niet alleen preken maar ook handelen. Een flinke liberale politiek was tevens het meest overeenkomstig de intellectueele meerderheid des lands; de meeste groote steden zijn geavanceerd liberaal of republikeinsch, en de ervaring had geleerd, dat een Minister als Zorilla de wenschen dier meerderheid bevredigde. De tegenstanders van deze staatkunde vindt men | |
[pagina 622]
| |
meest op het platteland, bij de domme boerenbevolking, die zich door even domme als fanatieke priesters nog steeds laat leiden even als in de middeleeuwen. De weldenkenden onder de liberalen meenden dan ook nog een poging te moeten aanwenden om de progressisten weder bijeen te brengen, te meer daar men recht had te onderstellen, dat het verschil meest van personeelen aard was; men koos een commissie, samengesteld uit mannen, die algemeen het vertrouwen bezaten; deze zouden de punten van verschil onderzoeken en daarna voorstellen indienen tot een hereeniging. De aanhangers van Zorilla verklaarden, dat zij zich onbepaald zouden onderwerpen aan de uitspraak van dit scheidsgericht; de Sagastisten echter schenen van het begin af moeielijkheden te willen opwerpen om de verzoening te verhinderen; zij verklaarden wel geneigd te zijn tot hereeniging, maar onder bepaalde voorwaarden, en wel van dien aard, dat de Zorillisten zich onmogelijk daaraan konden onderwerpen; zoo zouden deze o.a. moeten beloven het bestaande wrakke Ministerie te zullen steunen in de quaestie betreffende de Internationale en de begrooting. Vooral het eerste punt was een wèloverlegde strik om de Zorillisten van den steun van de mannen der uiterste linkerzijde te berooven. De jury verklaarde dan ook dat er op deze wijze niets van een verzoening kon komen; inderdaad stond de eisch van de Sagastisten gelijk met de vordering, dat de Zorillisten eenvoudig tot hen zouden overkomen. Sagasta moest gewichtige redenen hebben om in de gegeven omstandigheden dus te handelen; slechts de kleinste helft der progressisten was hem gevolgd; waar zou hij steun vinden om zich staande te houden? Een man als Sagasta, wiens persoonlijke eerzucht hooger staat dan zijn politieke overtuiging, wist daar raad op, hij ging naar zijn vroegere vijanden, de Unionisten. Een gedeelte van deze, evenwel het talrijkste, had na de komst van Amadeo zijn tegenstand tegen de nieuwe dynastie laten varen; men noemt deze fractie de Moros fronterizos; haar hoofd, meer om zijn schitterenden titel dan om zijn politieke bekwaamheden, is de maarschalk Serrano. Met angst en vrees had zij Zorilla aan 't werk gezien, en vooral de geestdrift, waarmee de Koning op zijn reis overal was toegejuicht, was haar een sombere profetie van eigen ondergang. De verdeelheid onder de progressisten, de bereidwilligheid van Sagasta om bij haar steun te zoeken tegen de zoogenaamde geavanceerd liberalen, die met den naam van radicalen werden gebrandmerkt, deed haar hoop herleven; Sagasta werd met open armen ontvangen en in alles de steun van de Unionisten tegen Zorilla toegezegd. Vreemder echter dan de handelwijze van Sagasta, - politieke eerzuchtigen, die voor kameleon spelen, zijn nooit zeldzame verschijnsels, - was echter die van den Koning in deze gebeurtenissen. Amadeo had zijn troon te danken aan de progressisten, en al ware 't dit alleen had hem reeds moeten bewegen om een poging aan te wenden de verdeeldheid in den boezem dezer partij uit den weg te ruimen; hij had daarbij | |
[pagina 623]
| |
de vruchten gezien van een flink progressistisch bewind; onder Zorilla scheen de nieuwe orde van zaken tot een vasten toestand te komen; er heerschte rust en orde in Spanje, en de reis door de Noord-oostelijke provinciën had als 't ware de kroon op 't werk gezet. Wat kon de aansluiting van een deel der progressisten bij de meer conservatieve Unionisten uitwerken? Het gevolg daarvan zou zijn, dat de radicale progressisten zich meer links wendden en een bondgenootschap aangingen met de democraten en republikeinen, waartegen de vereenigde Sagastistische progressisten en Moros fronterizos naauw waren opgewassen. Men verkreeg langs dien weg een zwakke middelpartij met sterke revolutionaire partijen op den linker- en den rechtervleugel. De Alphonsisten en Montpensieristen waren het reeds met elkander eens geworden; men had een vergelijk getroffen; de hertog van Montpensier zou als regent fungeeren over den minderjarigen zoon van Isabella, terwijl de Carlisten bij de verdeeldheid der partijen evenzeer zouden trachten hun slag te slaan en het troebel water zich ten nutte maken. Links stonden de woelige republikeinen, die zoolang de Regeering in liberale richting zich bleef bewegen, zich waarschijnlijk rustig zouden houden, maar wanneer de macht in handen kwam van de reactionairen, zich zonder twijfel zouden roeren om het bestaande omver te werpen. Spanje, dat weinige maanden geleden onder Zorilla vertrouwen begon in te boezemen, dreigde te worden teruggeworpen in den toestand van onzekerheid. Men zegt dat de Koning door de vriendschappelijke gezindheid tusschen de Zorillisten en republikeinen, wantrouwend is geworden en hij, door de inlichtingen van Sagasta misleid, beproeven wilde een groote conservatieve partij te vormen, die op den duur meer vasten grond zou aanbieden voor zijn troon dan de radicale progressisten; de republikeinen, sprak de vrees, konden onmogelijk ingenomen zijn met deze partij, tenzij zij haar als wegbereidster beschouwden voor de republiek, en onder een republiek was er zeker geen plaats voor een vreemden souverein. De Koning ging derhalve hand aan hand met Sagasta en trachtte de Unionisten te winnen; een aantal benoemingen in dezen geest volgde, en de gezindheid des Konings was weldra voor niemand een geheim meer. De Koningin volgde het voorbeeld van haar man en koos haar hofdames uit den kring van de Unionisten. Eenige adjudanten van generaal Prim, die met zijn dood aan het Koninklijk huis waren overgegaan, werden zelfs genoopt hun ontslag in te dienen. De Unionisten lieten zich vinden; meest mannen zonder rijkdom, kon men verwachten, dat zij zich bij de nieuwe dynastie zouden aansluiten, haar verdedigen wellicht, indien deze zorgde, dat zij tot invloedrijke betrekkingen werden benoemd, indien zij van de nieuwe regeering konden leven. Weldra zou het land in de gelegenheid worden gesteld om zijn gevoelen uit te spreken over de verandering. Den 18den November waren de Cortes uiteen gegaan en in het begin van December hadden de gemeenteraadsverkiezingen plaats, die vooral met het oog op de laatste | |
[pagina 624]
| |
gebeurtenissen uitsluitend een politieke kleur hadden. De radicale partij wilde het bewijs leveren, dat zij had gehandeld overeenkomstig het gevoelen der meerderheid; zij verkoos een verkiezingscomité, waarin de voornaamste hoofden, Zorilla, Rivero, Martos, Cordova, Becerra zitting hadden; kiesvereenigingen werden overal georganiseerd en verkiezingsmanifesten uitgevaardigd, waarin het Ministerie hevig werd aangevallen en beschuldigd van reactionaire bedoelingen. De uitslag van den verkiezingsstrijd was niet twijfelachtig; van de zes à zeven honderd voornaamste steden en dorpen, kon het Ministerie slechts in 200 zijn candidaten doen zegevieren; de Radicalen of Zorillisten behaalden op 250 plaatsen de overwinning, terwijl de Republikeinen, op wier ondersteuning de radicalen voor het grootste deel konden rekenen, 180 plaatsen vermeesterden. Te Madrid was in de tien kiesdistricten niet éen candidaat van het Ministerie verkozen. Het Ministerie Malcampo durfde nu niet meer voor de Cortes optreden; de vroeger daar geleden nederlaag in verband met den uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen maakte zulks ondoenlijk. Het bood zijn ontslag aan en Sagasta zag zijn doel bereikt, hij werd met de samenstelling aan een nieuw Kabinet belast. Hij bood voor den vorm Zorilla een plaats aan; deze echter weigerde op grond dat hij als radicaal geen zitting kon nemen in een halfslachtig Ministerie. Sagasta kon het echter niet verder brengen dan tot een hervorming van het vroegere Ministerie; de meeste leden werden behouden, zooals Malcampo, Marine, Colmenares, Justitie, Angulo, Financiën, enz.; het éenige nieuwe in deze combinatie was behalve Sagasta, den president, de benoeming van twee Unionisten, Guizard, Openbare Werken en Topete, Koloniën, een schrede dus verder op den weg van de vorming van een zoo genaamd conservatieve partij, bestaande uit een mengsel van Unionisten en gematigde Progressisten. De eerste regeeringsdaad van Sagasta was de zitting der Cortes voor 1871 gesloten te doen verklaren en de nieuwe zitting tegen 22 Januari 1872 bij een te doen roepen. Daardoor waren twee maanden tijds gewonnen; wel ware Sagasta liever reeds terstond tot het radicale middel overgegaan om de Cortes te ontbinden, maar de Koning weigerde daartoe zijn toestemming te geven. Onder de nieuwe dynastie was nog niet éen begrooting regelmatig vastgesteld, en 't was boven alles wenschelijk, dat maatregelen werden genomen om aan den wanhopigen toestand, waarin de schatkist verkeerde, een einde te maken. Een ontbinding der Cortes zou op nieuw uitstel hebben gebracht; buitendien, de Koning meende, dat men thans op den goeden weg was met de vorming van een conservatief Ministerie, schoon Sagasta nog altijd voorgaf, dat het Ministerieel programma sinds Zorilla in niets gewijzigd was en men nog altijd een progressistisch Kabinet had, dat door de progressistische meerderheid der Cortes diende te worden ondersteund. Spoedig zou het blijken, dat deze eerzuchtige, onoprechte staatskun- | |
[pagina 625]
| |
stenaar zich deerlijk vergiste. Maar reeds vóor dien tijd, vóor de opening der Cortes vond hij zijn loon. De Unionisten gebruikten natuurlijk Sagasta om de macht geheel in handen te krijgen; de steeds anti-dynastiek gebleven Unionisten, de fractie Canovas del Castillo en Rios Rosas, m.a.w. de Alfonsisten en Montpensieristen sloten zich bij de dynastieke Unionisten, de Moros fronterizos aan om de progressisten geheel uit de regeering te verdrijven; hadden zij de macht eenmaal in handen, dan konden zij nog altijd overleggen, of zij op de dynastie-quaestie zouden terugkomen, of den Italiaan voor lief nemen, omdat deze hun nog de voordeeligste vooruitzichten bood. Sagasta had gemeend, dat hij meester zou kunnen blijven van den toestand en de Unionisten leiden in zijn eigen belang, maar het bleek spoedig, dat hij werd geleid in plaats van te leiden. Vandaar voortdurende oneenigheid in den boezem van het Ministerie, die niet week voor de elken dag herhaalde officieele verzekering, dat er nooit een homogeener Ministerie was geweest. De gewoonte is in Spanje, dat elke partij om haar bestaan te verzekeren, al de voornaamste staatsbetrekkingen onder haar trouwste leden verdeelt. Zorilla was de eerste geweest, die als Minister dit beginsel niet consequent doorvoerde. Op dit punt nu wenschten de Unionisten allereerst hun slag te slaan. Topete, Minister van Koloniën, begon met de benoeming door te drijven van den maarschalk Don José de la Concha, een trouw aanhanger van de verdreven Isabella, tot Gouverneur-generaal van Cuba. De Koning gaf zijn toestemming, maar het bericht verwekte zulk een ontevredenheid onder de Progressisten, die Sagasta getrouw waren gebleven, dat men dreigde met opzegging van alle ondersteuning. Sagasta vertelde met een bezwaard gemoed in den Ministerraad wat er gaande was en verzocht, bad Topete om die benoeming weder te doen intrekken. Topete had er niet den minsten lust in, en het eenigste wat de arme Sagasta verkrijgen kon, was dat de beslissing werd verdaagd; men vond hiertoe te meer aanleiding omdat de in functie zijnde Gouverneur-generaal op Cuba, Balmaseda, weigerde terug te komen en schreef, dat men hem maar moest afzetten, indien men van hem ontslagen wilde zijn. Niet minder hoog stelde Topete zijn eischen bij de benoeming van de nieuwe Gouverneurs; er waren ongeveer 50 plaatsen vacant; Topete wilde dat niet minder dan 25 zetels zouden worden bezet met Unionisten, en toen Sagasta bezwaar maakte, vertelde Topete hem, dat dit een der voorwaarden was, waarop hij in het Ministerie had plaats genomen. De Unionisten eischten namelijk de helft van den buit, en wat hun getalsterkte betreft hadden zij niet geheel ongelijk in dien eisch. Wat zou Sagasta doen? Willigde hij die eischen in, dan was het waarschijnlijk, dat het troepje Progressisten, dat met hem was meegegaan, zou verdeeld geraken en eenigen zijner vrienden zich weder zouden aansluiten bij zijn aartsvijand Zorilla; weigerde hij de Unio- | |
[pagina 626]
| |
nisten ter wille te zijn, dan was het zeker met hem gedaan; hij kon in dat geval in de Cortes op weinig meer dan 20 stemmen rekenen. Arme kleurenverwisselende kamelon! Sagasta moest toegeven! Een andere zeer gevaarlijke taktiek, waaraan Sagasta zich in vereeniging met de Unionisten schuldig maakte, was de verwijdering van Zorilla en de Zorillisten van het Hof, het meest geschikte middel om hem en hen ook in de toekomst uit de regeering te weren. Dat Amadeo zich ook daartoe liet vinden, is geen bewijs voor zijn scherpzinnigheid; vooreerst waren de Zorillisten steeds zijn trouwste aanhangers geweest, en het is nooit verstandig van een nieuwe dynastie om een sterke partij, die uit haar aard niet over-dynastiek is, zich tot vijand te maken. Tot in het kleingeestige werd die taktiek doorgezet. De voorlaatste dag van '71 was de sterfdag van Prim; de weduwe liet een plechtige mis aankondigen voor de rust van den afgestorvene en Zorilla ging met het zoontje van Prim naar den Koning om Z.M. te inviteeren de plechtigheid bij te wonen. De Koning nam de uitnoodiging aan, maar verscheen niet; de kerk was stampvol meest met zoogenaamde Radicalen, volgers van Zorilla. Het orgaan van het ministerie gaf den volgenden dag opheldering van het gebeurde: de Radicalen hadden van de plechtigheid een politieke manifestatie willen maken, en de Koning mocht zich daartoe niet leenen. Om de zaak weer goed te maken, bracht de Koning nu een bezoek aan de weduwe Prim en vertelde, dat hij naar de mis had willen gaan, maar de Ministers het hem sterk hadden afgeraden. Eenige dagen later werd er op kosten van de Regeering een tweede zielmis voor Prim gevierd; de Koning ging er heen met de kinderen van Prim aan de hand, maar thans waren de Radicalen weggebleven. De Unionisten werden vertegenwoordigd door Topete, die den Koning begeleidde. Wat zou Prim er wel van gezegd hebben, indien hij de oogen had kunnen opslaan? De oude Spaansche adel bleef intusschen nog steeds het Hof mijden. De Koning begon er over te denken een nieuwen adel te scheppen, geheel overeenkomstig den nieuwen conservatieven wind; de hertog der Overwinning, de oude Espartero, werd benoemd tot prins van Vergara. Ongelukkig de troon, die daarin zijn vastheid moest zoeken! Zoo naderde de 22ste Januari, de dag waarop de Cortes bijeenkwamen; alle illusies, die de Koning gebouwd had op de vorming van een zoogenaamd conservatieve partij, moesten thans wel in damp en nevel worden opgelost. Nadat Sagasta zijn schijnbaar progressistisch programma had meegedeeld, volgde een motie van wantrouwen, die met 170 tegen 122 stemmen werd aangenomen. Die stemming deed duidelijk zien, dat de Regeering op een verkeerden weg was; nog was het tijd om terug te keeren; werden de teugels van het bewind weder toevertrouwd aan Zorilla, het verdwenen vertrouwen ware langzamerhand teruggekeerd; Radicalen en Republikeinen vormden nog de machtigste partij, vooral omdat de meest invloedrijkste steden, ook de | |
[pagina 627]
| |
hoofdstad een geavanceerd liberale staatkunde voorstond. Zorilla behoorde nog onder de personen, die werden geraadpleegd, of een wijziging van het Ministerie of een ontbinding der Cortes wenschelijker was, maar de quaestie was eigenlijk reeds beslist; Sagusta besloot consequent te blijven en met de Unionisten verder te zeilen, ook al waren er dwarrelwinden in 't verschiet, die het raadzaam maakten zeil en tuig te bergen; de Cortes werden ontbonden, tegen 2 April nieuwe verkiezingen uitgeschreven en de nieuwe Kamer tegen 27 April bijeengeroepen. Dat besluit was een oorlogsverklaring aan de oppositie, en om het zegel daarop te drukken verscheen weinige dagen later een schrijven van Sagasta aan de gouverneurs der verschillende provinciën, waarin hun op het gemoed gedrukt werd alle wettige middelen aan te wenden om de geheime of openlijke vijanden van de bestaande staatsinrichtingen te bestrijden; om die vijanden - waarmee niet zoo zeer nog de anti-dynastieke Carlisten werden bedoeld, als wel de Radicalen en Republikeinen, - nog meer in een kwaad daglicht te plaatsen, werd tevens in éen adem de aandacht gevestigd op de Internationale en dubbele waakzaamheid tegen vereenigingen van dien aard aanbevolen. De Radicalen namen den handschoen, hun door de Regeering toegeworpen, op; reeds bij het bekend maken van het besluit tot ontbinding der Cortes heerschte onder hen groote opgewondenheid. Er werden kreten gehoord, die van vijandschap niet alleen tegen het Ministerie maar ook tegen de nieuwe dynastie getuigden. De radicale bladen sloegen weldra een stouter toon aan; men beschuldigde den Koning van de grondwet te hebben geschonden door de ontbinding der Cortes; en die beschuldiging was zoo geheel onjuist niet; het bestaande Ministerie was door kuiperij aan de regeering gekomen en had door kuiperij, door het beginselloos heulen met de anti-dynastieke-conservatieve partij zich staande gehouden. De Unionisten, die minstens de halve hand hadden in de leiding van het bestuur, kwamen er openlijk voor uit, dat reactie hun doel was. De voorbereiding voor de aanstaande verkiezingen gaf eenige afleiding aan de opgewonden gemoederen; verbitterd over de ondervonden laagheid, geprikkeld door de in Spanje vooral niet ongewone zucht naar wraak, besloten de Radicalen alle middelen aan te wenden, - ook die welke zij in de tegenpartij veroordeelden, - om het Ministerie ten val te brengen; er werd een coalitie gevormd, bestaande uit Radicalen, Republikeinen, Socialisten en Carlisten; de toestand was dus niet ongelijk aan dien in '63, toen eveneens de uiterste partijen zich verbonden om de regeering van Isabella ten val te brengen. De verkiezingen gingen op een aantal plaatsen gepaard met gevechten. Het Ministerie had de gouverneurs en de verschillende ambtenaren aangeschreven, dat zij verantwoordelijk waren voor den afloop van de verkiezingen, m.a.w. op de middelen die er werden gebezigd, | |
[pagina 628]
| |
zou men niet nauw zien, wanneer maar de overwinning werd behaald; zoo niet, dan was het verlies van betrekking het onmiddellijk gevolg. Die woorden waren niet te vergeefs gesproken; de verkiezingen waren op een aantal plaatsen toonbeelden van geweld en knoeierij. Steeds gewoon aan oneerlijkheid is het voor de kiezers van het meeste belang, dat het kiesbureel bestaat uit personen van de partij, waaraan zij de voorkeur geven. De kiesbureelen nu worden benoemd door de eerst aanwezige kiezers; van daar in den regel een verpletterend gedrang, wanneer de deuren van het heiligdom der moderne maatschappij worden geopend. De Radicalen, Republikeinen of Carlisten kwamen echter ditmaal allen te laat; het plaatselijk bestuur, gedachtig aan de ministerieele bedreiging, had er de list op uitgevonden eenige getrouwen des nachts in het kieslokaal te doen doorbrengen om in tijds hun stem op de aangewezen partijmannen uit te brengen. Maakten de kiezers, die aan dit bedrog zich niet wilden onderwerpen, bezwaar om hun stemmen uit te brengen, dan ontstond er een vechtpartij, die eindigde met het uit- of ook wel afstel van de verkiezingen. In districten, waar geen mogelijkheid bestond voor den regeeringscandidaat om de meerderheid te behalen, werden ook nog andere middelen in het werk gesteld om de oppositie onschadelijk te maken. Zoo zijn er voorbeelden bekend, dat in liberale kiesdistricten verkleede, schijnbaar dronken politie-agenten het stembureel binnendrongen, twist zochten met het bureel of de kiezers, waarop een vechtpartij volgde, waarvan de satellieten van het bestuur gebruik maakten om de stembussen open te breken, de biljetten te verscheuren en aan den wind prijs te geven. Protesten tegen zulke manoeuvres blijven meestal zonder uitwerking, omdat iedereen weet, dat alle partijen, conservatieven en liberalen, zonder onderscheid, van zulke kunstmiddelen gebruik maken om te zegevieren. Daar intijds al de betrekkingen door aanhangers van de Regeering worden bezet, vallen de verkiezingen dan ook bijna zonder uitzondering uit in den geest van het bewind, dat de teugels van het bestuur in handen heeft. Het éenige, wat men Sagasta ten kwade kan duiden in vergelijking van de andere partijen, is dat hij met meer consequentie, met meer onbeschaamdheid is te werk gegaan. Het was voor hem trouwens een zaak van te zijn of niet te zijn; vond hij in de nieuwe Kamer geen gedweeë volgzame meerderheid, dan was zijn val een uitgemaakte zaak. En - het einde loonde 't werk; het ministerie Sagasta zegevierde bij de verkiezingen; men kon berekenen dat het in de nieuwe Kamer over een meerderheid van ongeveer honderd stemmen zou beschikken. Die uitkomst was boven verwachting; Sagasta was boven de wolken van geluk en meende zijn vijanden nu geheel te zullen ten onderbrengen; het voorstel om eenige districten, waar tengevolge van | |
[pagina 629]
| |
den afloop der verkiezingen, groote opgewondenheid heerschte, in staat van beleg te verklaren, werd echter door den Koning afgekeurd. Er was dan ook geen reden om de overwinning zoo hoog te schatten; de gezamenlijke oppositie beschikte over een aanzienlijke, vast aaneengesloten minderheid; buitendien had deze evenals vroeger gezegevierd in de voornaamste steden, ook in de hoofdstad, en wanneer dit op sommige plaatsen zooals te Sevilla en Cadix niet het geval was, dan moet dit worden toegeschreven aan de onthouding der Radicalen tengevolge van de knoeierijen der ambtenaren. Te Sevilla werd een protest tegen de verkiezingen door duizenden personen onderteekend. Bedenkelijker was de uitslag der stemming onder het leger; de meerderheid der soldaten en ook een gedeelte van de officieren, had voor de coalitie gestemd, en het denkbeeld van een staatsgreep, waarvan men Sagasta en niet ten onrechte, verdacht, moest dus onuitgevoerd blijven. De oppositie besprak op hare partij-vergaderingen en in de dagbladen, welke middelen thans zouden worden aangewend om het Ministerie te nopen af te treden; van onderwerping aan de meerderheid was geen sprake; men schijnt onder de Romaansche volken dit politiek beginsel niet te kennen, en indien het ook al in andere tijden in de gedachte kon zijn gekomen, tegenover eene zóo oneerlijk verkregen, beknoeide meerderheid, kon daarvan geen sprake zijn. Het meest gehuldigde gevoelen was om terstond na de opening der Cortes de Regeering in staat van beschuldiging te stellen en indien het voorstel verworpen werd en corps de vergadering te verlaten en aan de verdere beraadslagingen geen deel te nemen. De republikeinsche bladen gingen nog verder en lieten doorschemeren, dat het beroep op de wapenen een punt van overweging zou kunnen worden. De Unionistische partij, thans de machtigste in de Cortes, kwam elken dag meer onverholen voor haar plannen uit; als om het vuur van de oppositie nog meer aan te blazen, sprak zij 't openlijk uit, dat het tijdperk der reactie gekomen was; het algemeen stemrecht moest worden afgeschaft; de individueele rechten, de vrijheid van drukpers, kortom alles wat met de laatste omwenteling was veroverd, moest worden vernietigd. Was het wonder dat het land ten gevolge van een en ander in een koortsachtige spanning kwam en de meer bezadigden de toekomst donker inzagen? Hier en daar vielen ongeregeldheden voor; men sprak van Carlistische, anderen weder van republikeinsche benden, die rondzwierven, spoortreinen aanhielden, enz. Sommigen sloegen aan deze berichten niet het minste geloof en beschouwden ze als intrigues, door de Regeering gebezigd, om als de vertegenwoordigster der maatschappelijke orde de sympathie te herwinnen en haar militaire maatregelen van voorzorg tegen mogelijke woelingen van Radicalen en Republikeinen te wettigen. De Minister van Oorlog, Gaminde, was vervangen door | |
[pagina 630]
| |
Zabala, omdat hij niet gezorgd had dat de verkiezingen van de soldaten meer in den geest van het Ministerie waren uitgevallen. De nieuwe Minister scheen dan ook, althans naar zijn woorden te oordeelen, een man naar het hart van Sagasta, die door de omstandigheden gedrongen, des noods alles op het spel wilde zetten om zich zelf te handhaven. Er werd veel gesproken van den ernst der omstandigheden en er bijgevoegd, dat de Koning vast besloten was om des noods te paard te steigen, zich aan het hoofd van het leger te stellen om de orde te verdedigen. Het plan werd besproken om twee groote legerkorpsen te vereenigen, een in het Noorden en een in het Zuiden, onder bevel van de maarschalken Serrano en Conchá, beiden Unionisten. Dat de Regeering de hand niet had in de, hetzij Carlistische, hetzij republikeinsche bewegingen, al waren die haar in het begin niet onwelkom, bleek spoedig, want weldra waren in het Noorden des lands de Carlistische benden zoo talrijk geworden, dat men van een opstandje kon spreken. Een proclamatie van Don Carlos, gedagteekend van Genève, 20 April, kon als oorlogsverklaring gelden en de snoevende Karel VII beloofde een kort en goed einde aan den strijd, die Spanje's bevrijding moest bedoelen; de proclamatie droeg een sterk clericale tint; in naam van troon en altaar werd de oorlog verklaard aan de revolutie, aan de liberalen, aan de voorhoede van de petroleum en van de ontbinding der maatschappij; de soldaten waarmee deze overwinning zou worden bevochten, behoorden tot het Katholieke leger. De snorkende taal van den Katholieken Koning was echter weinig geëvenredigd aan de strijdkrachten, waarover hij beschikte, en ware de beroemde Don Quichotte nog in leven, hij zou aan dezen Carlistischen veldtocht stof genoeg kunnen ontleenen voor een nieuw boek. De aanhang van den Katholieken Koning bestond meest in bewoners van het platteland, die door hun pastoors en hun vrouwen zich hadden laten drijven om de wapenen op te vatten, met even veel verstand als de door hen dagelijks gedreven ossen aan den dag leggen. De hoofdmacht bestond dan ook uit slecht gewapende benden; hier en daar slechts een klein aantal echte Spaansche guerilla-mannen, die al de behendigheid en stoutmoedigheid bezaten van roovers. Met klokgelui werd Don Carlos te Vera aan de Spaansche grenzen ontvangen, maar een miniatuur-gevechtje te Orosquieta in de nabijheid van Pampelona deed de clericale vertooning uiteenspatten. Er werd gelukkig meer kruit dan bloed verspild; trouwens wat zouden eenige slecht gewapende en slecht georganiseerde troepen kunnen uitrichten tegen de geoefende, van artillerie voorziene soldaten van den maarschalk Serrano? Het tooneel van den oorlog is thans van Navarra overgebracht naar Biscaye, waar de geheele beweging hoogst waarschijnlijk zal eindigen met de herhaling van de komedie bij Orosquieta. Hier en daar zullen nog eenige benden blijven omzwerven, omdat de hoofden in het avontuurlijke leven behagen scheppen, maar van het behalen van eenig succes kan geen sprake zijn. | |
[pagina 631]
| |
De grootste schaduwzijde van de beweging is, dat de onrustige toestand des lands er door toeneemt, handel en nijverheid, vooral in het Noorden, tijdelijk kwijnen door de gedeeltelijke stremming van het verkeer, en de armoede, en daarmede de ontevredenheid onder de arbeidende klasse toeneemt; in de tweede plaats kost het bedwingen van de beweging geld, betrekkelijk veel geld; de maarschalk Serrano is uitgetrokken met een staf schitterender en talrijker dan die waarmee Keizer Wilhelm in Frankrijk verscheen; met de Spaansche schatkist is het wanhopiger dan ooit gesteld en bij het onzekere van de toekomst is natuurlijk ook moeilijk geld te krijgen; tegen fabelachtige prijzen heeft de Minister van Financiën in de laatste weken in de behoeften van den dienst moeten voorzien. Daar staat echter voor de Regeering een niet gering voordeel tegenover; door de Carlistische beweging en de gemakkelijkheid, waarmee zulk een opstand moest worden gedempt, is het prestige van de Regeering natuurlijk toegenomen; zij kan met zeker recht zich beroemen de redder te zijn van de maatschappelijke orde. De Carlisten behoorden daarbij mede tot de coalitie, tot de vijandige oppositie; zij miste nu in de Kamer de afgevaardigden van deze partij, die zich òf verborgen hielden òf aan de beweging deelnamen; de oppositie was daardoor merkbaar verzwakt; ook om een andere reden konden nu de verbonden Radicalen en Republikeinen hun parlementair plan niet ten uitvoer brengen om het Ministerie in staat van beschuldiging te stellen, en zoo dit geen gevolg had, een werkstaking te organiseeren tegen de Constitutie; de laatsten wilden namelijk den schijn vermijden, dat zij betrokken waren in den opstand, en hun geheele oppositie in de Cortes liep derhalve voorloopig af met eenige redevoeringen en heftige protesten tegen de onwettige verkiezingen, die door de meerderheid echter zonder blozen werden goedgekeurd. Er heerscht over de Carlistische beweging nog veel duisters; naar de gegevens, die ons ten dienste staan, kunnen wij haar voor niets anders houden dan de dolste, onhandigste clericale onderneming, die de geschiedenis wellicht heeft opgeleverd. Van verstandhouding met de Radicalen en Republikeinen is niet gebleken; zoo vroeger eenige afspraken hebben plaats gehad om een gezamenlijk beroep op de wapenen te doen, indien het Ministerie Sagasta met de conservatieve Unionisten niet wilde wijken, moest elke hulp van de zijde der verkiezingsbondgenooten worden uitgesloten door de hoog clericale kleur, die van het begin af door de Carlisten aan de beweging werd gegeven. Wij hebben hier inderdaad te doen met een pastoors-opstand; alleen in Navarra hebben volgens geloofwaardige berichten niet minder dan 180 van die heeren hun kudde - vee zouden wij er haast bij kunnen voegen, indien wij rekenen naar het intellectueel gehalte - verlaten om het Katholieke zwaard te hanteeren. Maanden lang hebben zij de domme plattelandsbevolking opgeruid tegen de Regeering, die volgens hen den | |
[pagina 632]
| |
smaad van den heiligen Katholieken godsdienst duldde; was de Koning niet de zoon van den eer- en Godvergeten kerkberoover, Victor Emmanuel, de oorzaak van het lijden, van de gevangenschap van den Heiligen Vader? Het zwaard in de handen van waarachtige Katholieken moest tegen zulk een Regeering zegevieren! En werkelijk dreef het fanatisme de eenvoudige landlieden uit hunne gehuchten om zich te scharen onder de gewetenlooze hoofden, die konden weten, dat hun onderneming in de gegeven omstandigheden hopeloos was. En de Bourbonsche prins Don Carlos, de snoevende Karel VII, die zich deelgenoot maakte van die domme priesterschaar en door zijn dolle proclamatiën het fanatisme aanvuurde om, ingeval onverhoopt de opstand zegevierde, de vruchten te plukken van het vergoten bloed, staat beneden den gewonen misdadiger, omdat zijn daad is gepleegd in kalm overleg en fijne, zij 't ook onjuiste, berekening. En de Spaansche bisschoppen, anders zoo gereed met hun terechtwijzigingen en hun protesten, bleven zwijgen, in plaats van het volk te waarschuwen zich niet in het wis verderf te storten. Al het bloed in dezen opstand vergoten, al de rampen die er uit voortvloeien voor het jammerlijk misleide volk, komen voor rekening van de Roomsche geestelijkheid in Spanje, en de Carlistische beweging is een nieuw staaltje, waartoe de Zwarten met hun onschuldige verzekeringen, dat het hun alleen om het geloof te doen is, in staat zijn. En zij zijn overal dezelfde, die Zwarten; hetzij zij in Spanje de boeren fanatiseeren om zich te wagen aan de wanhopige onderneming van een opstand tegen de Regeering, hetzij zij in Nederland de geestdrift en de feestvreugde verstoren van een volk, dat zich met dankbaarheid zijn bloedig afgestreden staatkundige en godsdienstige vrijheid herinnert; middeleeuwsch, dom en bekrompen fanatisme is het beginsel, dat zij zelven huldigen en waarin zij anderen meêslepen. Het verdient echter opmerking, dat de Carlistische beweging, juist omdat het een clericale beweging is, niet meer bijval in Spanje heeft gevonden; ware de beweging beter geleid geworden, dan hadden de Carlisten zonder twijfel een veel sterkeren opstand kunnen organiseeren; gaat men na, dat in de vorige Cortes een zestigtal en in deze een veertigtal Carlistische afgevaardigden zitting hebben, dan begrijpt men terstond, dat deze opstand niet in verhouding staat tot de werkelijke kracht van deze partij. Het Carlistische comité te Madrid was slechts voor een deel gezind om den opstand te ondersteunen; van daar dat men in de hoofdstad en ook elders, zelfs daar waar de Carlisten de meerderheid hebben, zoo goed als niets van een opstand bespeurde. De reden hiervoor is niet enkel daarin gelegen, dat men het geschikte oogenblik nog niet gekomen achtte, maar vooral dat de zuiver ultramontaansche kleur een aantal Carlisten tegen de borst stuitte. Het omhoog heffen van de zoogenaamd Katholieke vaan heeft bepaald de beweging geschaad en zelfs in Spanje hebben de Zwarten zich deerlijk misrekend in de bevolking. De Carlistische partij is oorspronkelijk | |
[pagina 633]
| |
een politieke partij; het voornaamste punt van hun programma, waarin ook al hun kracht gelegen is, is de erkenning van de oude provinciale voorrechten en privilegiën. Don Carlos liet dit politiek gedeelte als het hinkende paard achteraan komen om vóor alles de beweging te doen voorkomen als een zuiver Katholieke, als een geloofszaak, en daardoor heeft hij zijn eigen zaak benadeeld en ook in de toekomst gecompromitteerd. Waren de Zwarten nog vatbaar voor leering, zij konden in Spanje, van ouds het Katholieke land bij uitnemendheid, een lesje halen. Het Congres werd intusschen den 24sten April door den Koning in persoon geopend. De jeugdige monarch beloofde, naar parlementaire gewoonte, een aantal hervormingen, vooral financiëele, en gebruikte inzonderheid strenge woorden, waar hij van den opstand gewaagde; het scheen of alle opstandelingen zonder genade zouden worden gefusilleerd, want ‘de ondervinding had doen zien hoe onvruchtbaar zachtmoedigheid was’, een voorspelling, die gelukkig niet is bewaarheid, want de militaire bevelhebbers gaan met groote toegeeflijkheid te werk, die hun naderhand wel eens kon berouwen. Dank zij de meerderheid, waarover het Ministerie Sagasta in deze Cortes beschikt, werden al de geloofsbrieven goedgekeurd in weerwil van de ingekomen protesten, en de vergadering kon zich constitueeren en naar den wensch der meerderheid een Unionistischen president benoemen, den heer Rios Rosas. Licht dat diezelfde meerderheid haar goedkeuring hecht aan de financiëele voorstellen, door den Minister van Financiën ingediend, die behalve in de verhooging van eenige belastingen bestaan in een gedeeltelijke betaling van de rente der binnenlandsche schuld in papier, dat weder rente geeft, - een maatregel, dien men ook tot de buitenlandsche schuld wil uitstrekken. Toch lijkt ons de binnenlandsche toestand van Spanje bedenkelijker dan ooit. De Radicalen en Republikeinen hebben hun oppositie slechts voorloopig verdaagd, en na het dempen van den Carlistischen opstand zullen zij waarschijnlijk het Congres verlaten, waardoor de Regeering wel van eenige lastige woordvoerders ontslagen, maar tevens een op den duur onhoudbare toestand geboren wordt. De radicale Progressisten zijn door de laatste gebeurtenissen zoo zeer van de nieuwe dynastie vervreemd, dat het niet waarschijnlijk is, dat zij haar ooit meer zullen verdedigen. Sagasta wordt door de Unionisten slechts verdragen en reeds is er sprake om hem als hoofd van het Kabinet te doen vervangen door Serrano. Hebben zij eenmaal de macht geheel in handen, dan zijn een aantal reactionaire maatregelen te wachten; Amadeo is dan in handen van zijn vroegere vijanden, en zoo deze hem de kroon laten, zal het zijn op harde voorwaarden. Zullen de Radicalen en Republikeinen rusteloos toezien? Zeer waarschijnlijk niet; en bij een radicaal-republikeinschen opstand kan de Regeering op het grootste gedeelte der troepen weinig bouwen. En ook indien het de Radicalen al gelukte om weder meester te | |
[pagina 634]
| |
worden van het bestuur, is Spanje's toekomst hoogst onzeker. Door de verdeeldheid van de Progressisten, de scheuring in Sagastistische en Zorillistische Progressisten, is de liberale partij vooreerst althans onmachtig om de teugels van het bewind weder te aanvaarden. De vermindering in getalsterkte nog daargelaten, hebben beide fracties veel van haar prestige verloren; de Sagastisten door te heulen en te intrigueeren met de Unionisten en het verkrachten der Grondwet door het plegen van allerlei oneerlijkheden en geweld bij de verkiezingen; de Zorillisten door hun verkiezings-verbond met de Carlisten. Wel beweren zij, dat dit verbond slechts tijdelijk is en alleen diende om de goede zaak te bevorderen, de herstelling van het parlementair regime, de regeering der meerderheid; maar een partij, hetzij conservatief, hetzij liberaal, kan evenmin als het individu, zonder schade zich ter wille van het voordeel verbinden met partijen of personen, die een geheel ander beginsel huldigen. De Liberalen of Progressisten hebben buitendien, toen zij aan het bewind waren, een bij hen niet ongewone fout begaan; zij lieten zich te veel leiden door afgetrokken theoriën en trachtten in Spanje een centralisatie in te voeren op het voorbeeld van de Fransche staatsregeling, zonder acht te geven op den eigenaardigen toestand en de geschiedenis van Spanje. De provinciale zelfstandigheid, de oude vrijheden en voorrechten, waarop de Spanjaard zoo naijverig is, werden zonder eenige verschooning vernietigd, en elke partij, die de herstelling van die voorrechten in haar banier schrijft, kan in Spanje op een veelzijdige ondersteuning rekenen. Indien de conservatieve of Unionistische partij derhalve meer gezond verstand en meer overleg toont dan de Liberalen, kan zij de partij worden, machtig genoeg om de teugels van het bewind in handen te houden. Ondersteund door de meer gematigden onder de Progressisten, kan zij althans machtiger worden dan eenige andere partij. Bij de politieke verdeeldheid komt echter in Spanje de dynastieke; rekent men daarbij de roekeloosheid, waarmee de verschillende fracties zich telkens met elkander verbinden om zich van het bestuur meester te maken, dan rijst de vraag, of Spanje wel constitutioneel te regeeren is.
20 Mei '72.
noorman. |
|