| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Frankrijks buitenlandsche politiek sedert Hendrik IV.
III.
de XVIIIde eeuw.
Onder de regeering van Lodewijk XIV was de groote quaestie der Fransche grenzen beslecht. Hoewel niet in naam onderworpen, was Lotharingen feitelijk geannexeerd; het bezit van België was wel aan Frankrijk ontzegd, maar een groot aantal vestingen beschermde de noordelijke grens genoegzaam; in het oosten was reeds, door den Rijswijkschen vrede, door het behoud van Straatsburg en der in den Elsas gelegen gereünieerde plaatsen, het land tot een even compact geheel geworden als aan de zuid- en westzijde.
In de oorlogen van de 18de eeuw moet men dan ook niet als in die van Lodewijk XIV een streven naar uitbreiding der grenzen, maar een naar vermeerdering en bevestiging van den invloed van Frankrijk op het overige Europa en vooral op Duitschland zoeken. Wel doet zich meermalen de begeerte gevoelen naar den linker Rijnoever en naar België, maar altijd wijkt de Fransche staatkunde terug, als zij ziet dat de overige machten niet goedschiks die begeerte zullen inwilligen. Overal bespeurt men in haar een gevoel van onzekerheid, voortspruitende uit een gebrek aan innerlijke kracht. De tijden zijn voorbij dat Frankrijk geheel Europa waagde uit te dagen en onverholen aanspraak maakte op de suprematie.
Onder den regent en onder diens opvolgers, den hertog van Bourbon en den kardinaal Fleury, deed Frankrijk geen pogingen om het evenwicht van Europa ten zijnen voordeele te verbreken. Integendeel het verbond zich met de zeemachten, Engeland en de Republiek, hoewel de laatste, helaas!, toen slechts in naam mede gerekend werd, om dit in stand te houden; eerst verhinderde het de pogingen van Spanje om
| |
| |
in 1718 en volgende jaren het gebied over Zuid-Italië en Sicilië weder aan zich te trekken, en later gelukte het in den Poolschen successie-oorlog tegen Oostenrijk den op het oogenblik in het oosten van Europa overmachtigen keizerstaat te verslaan, Lotharingen voor goed in bezit te nemen, en daardoor de verovering van den Elsas te bezegelen. Gesteund op de weder herlevende macht van Spanje en op den zedelijken bijstand van Engeland, dreef het de verdeeling van Italië, zooals zij tot 1796 bleef, door en vormde het een Bourbonsche partij, die onder zijn aanvoering tegenover de met Rusland verbonden Habsburgsche partij stond. Het vestigde op die wijze zijn overwegenden invloed weder, zonder dat het, gelijk in vroeger en later tijd, als een algemeene vijand werd aangezien. Hoewel de dagen der groote diplomaten voorbij waren, wist het toch met behendigheid van het opkomen der Pruisische macht partij te trekken en een nieuwe oppositie tegen Oostenrijk te doen ontstaan, die op den duur Duitschland geheel onder Franschen invloed, zoo niet onder Fransche heerschappij moest brengen.
Hieraan vooral is de Oostenrijksche successie-oorlog toe te schrijven, welke in den grond niets was dan een poging van Frankrijk om, verbonden met de overige Bourbonsche staten en de anti-Oostenrijksche partij in het Rijk, zijn overwicht over Europa, dat het in 1697 bij den vrede van Rijswijk verloren had, te herstellen. Het vernietigen der Oostenrijksche monarchie en de vestiging van middelmatige staten van den tweeden rang in Duitschland, die elkander een verder opkomen zouden beletten, moest daartoe het middel zijn. België zou tevens aan Oostenrijk ontrukt worden.
De voorbeeldeloos gunstige omstandigheden hadden Fleury's plan bijna doen slagen, maar de strijdige belangen der bondgenooten, het optreden van Engeland voor Oostenrijk en de energie van Maria Theresia deden het mislukken. In 1741 was de crisis voorbij, en de oorlog werd nu een strijd tusschen de Bourbonsche en de Anglo-Oostenrijksche macht. In dien strijd schoot de eerste in zooverre te kort, dat zij het status quo ante bellum moest eerbiedigen, maar behield zij haar machtigen invloed; en daar Spanje slechts een mogendheid van den tweeden rang en Napels slechts een zeer zwakke staat was, kwam die invloed bijna uitsluitend aan Frankrijk ten goede.
Hoewel bloedige en het land zeer verzwakkende oorlogen het gevolg waren van die politiek, kan men over het algemeen niet zeggen dat deze voor Frankrijk nadeelig was, hoewel zij op den duur bij volkomen welslagen even rampzalige gevolgen voor Europa zou hebben gehad als die van Lodewijk XIV. Er werd niets nagestreefd, wat niet bereikbaar was, er werd geen staatkunde gevolgd, die een algemeenen tegenstand ten gevolge moest hebben, en ware het binnenlandsch bestuur maar beter en niet overal een duidelijke neiging tot achteruitgang te bespeuren geweest, de krachten van de natie hadden de las- | |
| |
ten zeer goed kunnen verdragen. Maar de oorlogen bezaten toen niet die populariteit, welke onder Lodewijk XIV, niettegenstaande den grooten druk, tot een soort van enthousiasme had geleid. Er werd niet zoo rechtstreeks gevochten voor Frankrijks grootheid en macht, en het volk begreep de zeer ingewikkelde politieke operatiën niet, het gevoelde weinig voor het dynastieke belang, dat bij enkele oorlogen sterk op den voorgrond trad. Daarbij kwam de toenemende oppositiegeest en de onverschilligheid voor staatszaken, welke in de hoogere klassen heerschte, die zich meer en meer aan litteratuur, wijsbegeerte en schoongeesterij wijdden. Zoo werd de geweldige invloed, dien Frankrijk tot dien tijd toe nog op het continent uitoefende, vergeten en bleef alleen de ondergang van den zeehandel en van de koloniale heerschappij in herinnering, welke reeds in den Spaanschen successie-oorlog begonnen, in den Oostenrijkschen voortgezet en in den zevenjarigen voleindigd werd.
Het is moeilijk te beslissen in hoeverre de laatste meer gewicht in de geschiedenis heeft, óf als de oorlog, die Pruisen voor goed bevestigde in zijn rang als groote mogendheid, óf als die, welke aan Frankrijk de heerschappij over het Amerikaansche continent ontrukte.
Onder Fleury waren bij de Poolsche en Oostenrijksche successie-oorlogen nog in vele opzichten de traditiën gevolgd der politiek van Richelieu en, men moet het erkennen, niet zonder bekwaamheid en goeden uitslag. Het grondgebied van den staat was er door geconsolideerd, een stoute, hoewel mislukte greep was gedaan naar het bezit van België en naar den machtigsten invloed in Europa door de verbrokkeling van Duitschland. Het laatste gaf Lodewijk XV op, toen hij na Fleury's dood zelf de regeering op zich nam, het eerste zocht hij te verkrijgen langs een anderen weg als dien der verovering.
Hij sloot zich aan Oostenrijk aan om den indringer in het Europeesche statensysteem, den koning van Pruisen, te vernietigen, en de prijs voor zijn hulp zou België zijn. Oogenschijnlijk was dat een breken met de oude Bourbonsche politiek, welke berustte op vijandschap tegen Oostenrijk, en scheen het dwaas dit door het vernietigen van zijn Duitschen tegenstander te versterken, des te meer, daar het in Rusland een natuurlijken bondgenoot had, welks hulp den vrede van Aken zeer had verhaast. Maar in den grond had Lodewijk XV volkomen gelijk en handelde hij in het belang van Frankrijks macht. Tot nu toe hadden de aan Oostenrijk vijandige vorsten in Duitschland steun gezocht bij Frankrijk tegen de overmacht des Keizers. Nog bij het begin van den successie-oorlog was dit het geval geweest; thans was er een machtige Duitsche staat, de erfvijand van Oostenrijk, die hun een veel geschikter en minder gevaarlijk steunpunt bood. Het was met de Fransche macht in Duitschland voor goed gedaan, wanneer de Pruisische staat zich vestigde en 't stond zelfs te bezien of niet in dat geval de algemeene wereldstelling van Frankrijk gevaar liep. Want de soort van supre- | |
| |
matie, welke Frankrijk nog altijd, hoewel in veel mindere mate dan vroeger, uitoefende, was bovenal gegrond op zijn invloed in Duitschland. Het belang des lands (wij meenen hier alleen het politiek belang tegenover andere staten) en de hoop op den prijs voor de hulp dreven dus Frankrijk in dien oorlog. Maar hoe waren de tijden veranderd, vergeleken niet alleen met die van Richelieu, van Louvois, maar zelfs met die van Fleury!
In geen oorlog zijn de Fransche wapenen met zooveel schande bedekt geworden, als in dien zevenjarigen, toen Pruisen, Engelschen, Noordduitschers, Oostenrijkers en Russen schitterenden wapenroem behaalden. Frankrijk was niet meer in staat als bondgenoot van Oostenrijk en Rusland zelfs maar een klein gedeelte te volbrengen van de taak, die het vroeger alleen had verricht. En wegens dezelfde oorzaken verloor het Amerika en ruimde het ook in Indië voor Engeland het veld. Het ligt buiten ons bestek die oorzaken na te gaan; op de buitenlandsche politiek hadden zij tot nog toe geen invloed gehad en ook in het tweede gedeelte der achttiende eeuw lieten zij zich daar niet bijzonder gevoelen. Evenzeer kunnen wij ons hier niet bezig houden met den kolonialen strijd met Engeland. Maar toch, dat het Frankrijk alleen was, dat in dezen oorlog niets dan schande en schade mocht behalen; maakte een einde aan de reeds bij den vrede van Aken in 1748 zeer geschokte Fransche suprematie.
Hoewel nog steeds een groote mogendheid, werd Frankrijk door niemand meer als de groote mogendheid bij uitnemendheid aangezien; het stond voortaan naast, niet boven de andere staten. Noch in het Oosten, waar Turkije het door zijn oorlogen met Oostenrijk zoo menigen uitstekenden dienst had bewezen, noch in Polen, waar de Fransche invloed ten tijde van Lodewijk XIV zoo machtig was geweest, kon het zich meer doen gelden en de steeds toenemende macht van Rusland beperken. Zelfs de Nederlandsche patriotten en de Belgische revolutionairen moest de regeering van Lodewijk XVI aan hun lot overlaten, hoewel beider ondergang den Franschen invloed op het continent bijna geheel vernietigde, en door de ondersteuning van de eersten een geduchte slag aan Engeland, toen meer dan ooit te voren Frankrijks traditioneele vijand, zou zijn toegebracht. Maar voor iederen land-oorlog week zij terug en zelfs den gelukkigen zeekrijg van 1778 tot 1782, die de onafhankelijkheid van Amerika verzekerde, kon het land nauwelijks meer verdragen. De algemeene uitputting en het naderen van de revolutie verlamden de krachten van een zoo bekwaam staatsman als Vergennes, en hoewel Frankrijks zeemacht op een hoogen trap stond, zoowel door innerlijk gehalte als door wapenroem, boezemden de Fransche legers niemand schrik in. Wanneer in het tijdperk tusschen den zevenjarigen oorlog en de Revolutie de Fransche politiek voor een oogenblik den ouden weg op ging, dan was het minder tot uitbreiding van Frankrijks macht of van Frank- | |
| |
rijks grenzen dan tot verdediging tegen de overmacht van andere staten. Het oude Frankrijk was te afgeleefd, te veel met zich zelf bezig om voor Europa gevaarlijk te zijn; eene algemeene regeneratie was er noodig, eer het den weg van Lodewijk XIV weder kon opgaan.
| |
IV.
De revolutie en Napoleon.
Het is niet gemakkelijk om den weg te vinden in de buitenlandsche politiek van Frankrijk in de eerste jaren van den geweldigen storm, die in 1789 uitbrak. De regeering was niet alleen zwak, zij was machteloos; de ministers wisselden elk oogenblik en de binnenlandsche crisis nam alle aandacht voor het buitenland weg. De Poolsche quaestie, de groote Oostersche en de Russisch-Zweedsche oorlog, gebeurtenissen, waarbij een veertig jaar vroeger Frankrijk een groote rol zou hebben gespeeld, en die de diplomaten-wereld in rep en roer brachten, werden thans door Frankrijk nauwelijks opgemerkt; zelfs het gewichtige verschil van 1790 tusschen de Bourbonsche machten en Engeland over den Nootka-Sund, dat nog voor vijf jaren een grooten zee-oorlog zou hebben ten gevolge gehad, werd als een bijzaak behandeld; de Belgische revolutie liet men, zooals wij reeds gezien hebben, onderdrukken. De binnenlandsche quaestiën namen zooveel plaats in, dat Frankrijk letterlijk passief was ten opzichte van wat daar buiten plaats had. Maar het stijgen van den vloed der revolutie deed weldra de buitenlandsche politiek van Frankrijk weder op den voorgrond treden en wel op een geheel andere wijze dan vroeger. Terwijl het hof de Europeesche machten tot zijn redding zocht op te wekken en haar te doen begrijpen dat de val van Lodewijk XVI dien van alle koningen na zich zou slepen, en terwijl de beheerschers van Oostenrijk, Rusland en Pruisen maatregelen begonnen te nemen om tegen den stroom der revolutie een dam op te werpen en het koningschap in Frankrijk zoo niet tot zijn vroegere macht terug te brengen dan toch in stand te houden, begonnen de leiders van sommige partijen te drijven tot een oorlog tegen de vorsten, die Frankrijk bedreigden, omdat zij door dien oorlog het best hun macht meenden te bevestigen en hun doeleinden te bereiken. De quaestie der in Duitschland opgenomen emigranten gaf hiertoe een zeer geschikte aanleiding.
Phrasen werden in overvloed van beide zijden gebruikt om een oorlog te wettigen, die wel voortkwam uit den loop der gebeurtenissen en wel vroeg of laat ontstaan moest uit het op elkander stooten van de oude en de nieuwe beginselen, maar die op dat oogenblik misschien had kunnen worden vermeden, want de Poólsche quaestie was nog onbeslist en een voortdurende bron van jaloerschheid en allerlei twisten, vooral tusschen Pruisen en Oostenrijk. Beiden hadden
| |
| |
veel te veel te doen om elkander daar in het oog te houden en tevens te zorgen dat de Russische macht niet al te geweldig werd, dan dat zij hun krachten konden wijden aan een oorlog over beginselen. Al hadden zij ook lust genoeg om de revolutie te vernietigen en Frankrijk door een herstel van het koningschap tevens voor goed krachteloos te maken, hun belang dreef ze tot vrede, om de handen in het oosten van Europa vrij te hebben.
Maar de Girondijnen, in 1792 nog de ultra-revolutionairen, dreven heftig tot den oorlog om daardoor het koningschap een laatsten slag toe te brengen en maakten van elke aanleiding, en die waren er velen, gebruik om den vrede onmogelijk te maken. Zij wilden door den oorlog Frankrijk voor goed revolutionair maken en de revolutie over geheel Europa uitbreiden, om dus, als revolutionaire macht, de suprematie in Europa weder te verkrijgen, die Lodewijk XIV eens had bezeten.
Toen de eerste stoot mislukt was en ten gevolge van de vernieuwde heftigheid der revolutionaire stormen de koning was afgezet en de verbondenen met loome schreden den inval in Champagne ondernomen hadden, kwamen nog andere herinneringen aan de politiek der Bourbons op, annexatie van België, Savoye en den linker Rijnoever. Het was de tijd van Dumouriez, die de man niet was om ideale droomen te koesteren, maar voor Frankrijk positive winsten wilde verwerven. De reactie echter, die op deze eerste zegepralen volgde, de algemeene oorlogs-verklaring tegen Frankrijk ten gevolge van het ter doodbrengen van Lodewijk XVI en de opstand der departementen, sloegen al deze plannen den bodem in. Eerst toen de overwinningen van Jourdan en Pichegru, meer door de alles verlammende achterdocht van Oostenrijk en Pruisen tegen elkander, dan door de bekwaamheid en dapperheid der Franschen behaald, België weder in Fransche handen deed vallen en de Poolsche quaestie Pruisen dwong tot den vrede van Basel, eerst toen begon men in Frankrijk, de phrases van het schrikbewind moede, een vast plan in het oog te houden. Dat was uitbreiding van het Fransche grondgebied tot aan den Rijn, gesteund op afhankelijke republieken. Het Directoire en Bonaparte waren het in dit opzicht eens. Bij den vrede van Campo Formio werd het verwezenlijkt.
De drang der omstandigheden had in 1793 geheel Frankrijk te wapen doen snellen, en de regeering had er gebruik van gemaakt om een staand leger te vormen, zooals de wereld er nog geen gezien had. Daarmede en met bekwame aanvoerders als Moreau en Jourdan en met het genie van Bonaparte verwezenlijkte Frankrijk het plan van Lodewijk XIV.
Hoewel inwendig zwaar geschokt, van zijn koloniën en zijn handel beroofd en gedwongen om zijn legers te doen leven van de contributiën der bezette landen, kon Frankrijk toch in 1797 als de eerste
| |
| |
mogendheid van Europa worden gerekend. Engeland kon het wel is waar niet treffen, maar het had het van het Continent gedreven, Spanje en Oostenrijk had het tot vrede gedwongen, Italië geheel onderworpen; zijn gebied reikte van de monden van de Schelde tot aan de Middellandsche Zee, langs den Rijn en over de Alpen; Duitschland, zoover het niet reeds was veroverd, wachtte sidderend de beslissing van den overwinnaar af. Maar hoewel het scheen dat Frankrijk thans bereikt had, waarnaar de Bourbons twee honderd jaar te vergeefs hadden gestreefd, stortte dit gebouw bijna dadelijk in, zoodra de voornaamste bouwmeester niet meer daar was om het met zijn ijzeren vuist te steunen. Nauwelijks was Bonaparte naar Egypte gegaan, of de oorlog brak op nieuw uit, thans zoowel voor het Europeesch evenwicht als tegen de Revolutie gevoerd. Maar de coalitie, die, niettegenstaande de bekwaamheden van Pitt, geen Willem III aan haar hoofd had, viel uiteen; Bonaparte keerde terug en bevestigde Frankrijk bij den vrede van Luneville in de plaats, waarop hij het bij dien van Campo Formio gesteld had. Hij had in 1800 volbracht wat Lodewijk XIV driemalen te vergeefs had beproefd.
Bij de politiek van Bonaparte, of laten wij liever zeggen, van Napoleon, behoeven wij niet lang stil te staan. Die politiek is geen Fransche, zij is een zuiver Napoleontische. Frankrijk was het werktuig, dat hem dienen moest tot het verkrijgen der universeele monarchie, niet in den zin van een suprematie, zooals Lodewijk XIV zocht te bereiken en zooals ook Karel V en Filips II voor het huis Habsburg hadden nagestreefd, maar in dien van de algemeene wereldheerschappij, zooals de koningen der Perzen, zooals Caesar en Alexander hadden nagejaagd. Hij maakte Frankrijk medeplichtig aan zijn plannen, maar het gaat niet aan daaraan de schuld te geven van zijn - men zou, wanneer de uitstekende uitvoering ze niet wettigde, bijna geneigd zijn te zeggen dolzinnige - plannen, ter vernietiging van de Pruisische en ter vernedering van de Oostenrijksche en Russische monarchie, ter verovering van Duitschland, Zwitserland en Nederland. Toch heeft ook Frankrijk veel deel gehad aan die politiek, het ondersteunde zijn keizer met heeler harte; het volk had er genoegen in het heerschende volk te zijn en vergat daarbij dat het zelf de slaaf was van een despoot, die eigenlijk niet eens Franschman was en wiens karakter even als zijn plannen ook meer Italiaansch dan Fransch waren; en wat meer zegt, het Fransche volk nam als het ware de overdracht van die politiek aan, en bewaarde het in zijn hart, ook in de dagen van zijn diepste vernedering, dat het eenmaal geheerscht had van den Weichsel tot den Guadalquivir. Het identificeerde zich met den keizer en stelde zich daardoor aansprakelijk voor al de gevolgen van zijn politiek. De reactie kwam, de revolutionaire krachten stonden thans tegen Napoleon, en hij viel en Frankrijk met hem. De vorsten van Europa, die toen de vruchten plukten van de overwinning,
| |
| |
door de volken behaald, herstelden alles ongeveer, zooals het was vóor 1792, en stichtten het Heilig Verbond om dien toestand te bestendigen. Maar zelfs in den tijd van vernedering, in 1814, toen de verbondenen zoo pas den Franschen bodem verlaten hadden, zocht de Fransche politiek, thans geleid door een zoo bij uitstek praktisch staatsman als Talleyrand, althans iets van het verlorene te herwinnen in het geheime verbond, op het Weener congres door Oostenrijk, Engeland, Frankrijk en de kleine staten tegen Pruisen en Rusland gesloten. De terugkeer van Napoleon verhinderde de uitvoering hiervan en deed Frankrijk, dat onder Napoleon zijn bestaan slechts met de wapens in de vuist kon doen erkennen, na de korte worsteling in België op nieuw vallen. Gedurende eenige jaren was nu in Frankrijk geen buitenlandsche politiek mogelijk, daar elk zelfstandig optreden door de bondgenooten verhinderd werd. Eerst toen het voor de reactie beulendienst had verricht in Spanje, werd het weder als een groote mogendheid opgenomen en erkend, en kon weder een zelfstandig werken naar buiten plaats hebben.
In den tijd van de Revolutie en Napoleon was de Fransche politiek onwillekeurig de banen opgegaan van de Bourbons en had het niet alleen het doel van dezen bereikt, maar oneindig veel meer. Het was daardoor nog veel meer dan in de dagen, toen Willem III aan Lodewijk XIV de spits bood, de algemeene vijand en rustverstoorder geworden, die door iedereen verdacht werd van ieder oogenblik weder te zullen beproeven, wat het toen ondernomen had. Zoo was het algemeene wantrouwen de erfenis, die de Revolutie en Napoleon aan Frankrijk hadden nagelaten. Laat ons nu nog ten slotte zien in hoeverre dit verdiend was en in hoeverre Frankrijk heeft getoond dat het een goed en niet gevaarlijk lid was van de groote Europeesche staten-gemeenschap.
| |
V.
De restauratie, de juli-monarchie en het tweede keizerrijk.
Het is de gewoonte van vele Fransche schrijvers de handelingen van Napoleon tegen het overige Europa onverdeeld af te keuren, maar die van de Republiek te prijzen, die niets voor zich zelve wilde maar slechts het geluk der volken beoogde. Gelukkig begint de geschiedvorsching de revolutionaire legende even snel af te breken als zij dit met de Napoleontische heeft gedaan. De Republiek gedroeg zich in haar buitenlandsche politiek, vooral tegenover Duitschland en Italië, niet anders dan de Bourbons, maar hulde slechts in phrases van vrijheid en geluk wat deze trachtten te bedekken met den al te doorzichtigen sluijer van feodaal- en erfrecht. Napoleon deed niets dan deze politiek voortzetten in haar uiterste consequenties, en hoewel het niet waarschijnlijk is dat een republikeinsch Frankrijk dit zou hebben gedaan, is er in den
| |
| |
grond tusschen beider gedrag weinig verschil. Maar de Franschen hebben eenmaal aangenomen dat de veroveringen van de Republiek, België, Savoye en de linker Rijnoever, en de daarmede verbondene suprematie over Nederland, Zuid- en West-Duitschland, Zwitserland en Italië hun van rechtswege toekwamen, terwijl zij het bezit van Danzig en Hamburg, van Triëst en Ragusa, van Saragossa en Lissabon een even groote dwaasheid vinden als de overheersching van Indië of Mexico. De revolutie hielp daarom de Bourbonsche politiek wortel schieten in de geheele natie, en van 1815 tot 1870 was er geen echte Franschman of hij vond het natuurlijk en weldadig voor de wereld, wanneer Frankrijk de verovering van die landen eenmaal weder ondernam. Gelukkig was de regeering gewoonlijk verstandiger, en wanneer zij dat niet was, waren de krachten van den staat zoo gering, of de toestand zoo verward, dat de onderneming moest opgegeven worden. Men moet daarom de buitenlandsche politiek van de regeering en van de natie wel onderscheiden.
De restauratie-regeering was er van den beginne af aan op bedacht om Frankrijk weder de plaats onder de groote mogendheden te doen innemen, die het in het midden der voorgaande eeuw had bezeten; zij handelde daarin volkomen goed en rechtvaardig. Een volk, zoo talrijk en een zoo groot, gunstig gelegen en vruchtbaar land bewonend als de Franschen, had recht om onder de groote mogendheden te worden gerekend, en het ging niet aan het uit te sluiten van den raad, waarin men gewoon was het lot van Europa te beslissen. Behalve dat men de onwaardige rol, in Spanje gespeeld, moet betreuren, waardoor het gouvernement de witte vlag door goedkoope overwinningen zocht te verheerlijken en tevens het liberalisme trachtte te vernietigen, kan men de handelwijze van de restauratie tegenover het buitenland niet laken. Frankrijk was nog te zwak om een beslissende stem uit te brengen, maar sterk genoeg om, verbonden met andere mogendheden, met nadruk op te treden, zooals b.v. in de Oostersche quaestie. Maar evenals alle volgende regeeringen was ook die der restauratie belast met een vloek; zij was de regeering van een partij, niet van de geheele natie, voor haar was steeds het eerste en voornaamste, zich in het gezag te handhaven; meer daartoe dan ter bevordering van het belang van Frankrijk, strekten alle maatregelen van buitenlandsche politiek. Men weet thans hoe het reactionaire ministerie Polignac zelfs niet voor een oorlog om de Rijngrenzen zou terug gedeinsd zijn, om de natie maar bezig te houden, even als het deze door de expeditie tegen Algiers trachtte te verblinden en door wapenroem en verovering te vleien. Maar bij de toenmalige omstandigheden was dit niet mogelijk; in de Juli-dagen wierp Frankrijk het gehate juk der Bourbons af.
Zelden heeft een regeering in Frankrijk meer moeite gehad met haar buitenlandsche staatkunde dan die van Lodewijk Filips.
Door de revolutie op den troon gebracht, werd van hem geëischt
| |
| |
dat hij de politiek zou volgen van de Republiek, de politiek van verovering onder den fraaiklinkenden naam van bevrijding der volken. De Belgische en Poolsche revoluties dreigden Frankrijk te zullen wikkelen in een oorlog met geheel Europa. De koning en de klasse, die hem tegen het volk steunde, de bourgeoisie, waren daar geenszins toe geneigd, maar zochten slechts Frankrijks materieele hulpbronnen te ontwikkelen en voerden even als Engeland slechts strijd, wanneer de handels-belangen of het aanzien van Frankrijk in het buitenland in gevaar waren. Zij waren ongezind iets in de waagschaal te stellen voor de vervulling van wenschen, die hun oorsprong hadden in den revolutionairen en Napoleontischen tijd. Zij zochten door de volledige onderwerping van Algerië, door maritime expeditiën, die de bescherming van Fransche belangen ten doel hadden, zonder eenige andere mogendheid te kwetsen, het militaire eergevoel der Franschen te voldoen, en zij weken terug, wanneer, zooals b.v. in de Oostersche quaestie in het jaar 1840, een Europeesche oorlog het gevolg van hun politiek zou zijn geweest. Met dat al wisten zij de macht en den invloed van Frankrijk uit te breiden en het een meer zelfstandige positie te verschaffen dan de restauratie had gedaan. Wel riep het zelfgevoel van de natie zoo nu en dan luide om oorlog, om herwinning der Rijngrenzen, om wraak voor Waterloo, en voerde de regeering ook soms een hoogen toon, alsof zij gereed was aan het hoofd der natie tegen het overige Europa te marcheeren, maar iedereen wist dat het maar komediespel was om het volk bezig te houden. En daar niemand er belang bij had om Frankrijk aan te tasten, zou het mogelijk zijn geweest dien toestand van Europeeschen vrede zeer lang te handhaven, wanneer niet de Februari-revolutie den Juli-troon had omver geworpen.
De Voorloopige Regeering van 1848 en het haar opvolgende Uitvoerend Bewind onder Cavaignac hadden veel te veel te doen met de binnenlandsche politiek om zich met het buitenland te bemoeien. Tegenover de Italiaansche revolutie was hun houding twijfelachtig, het absolute overwicht van Oostenrijk in Italië kwam hun minder gevaarlijk voor dan de vorming van een machtigen staat, maar tevens konden zij hun beginselen niet ontrouw worden, en zij bleven dus werkeloos. Nog minder lieten zij zich in met de Duitsche quaestie, waaruit een eenigszins stabiel gouvernement de grootste voordeelen voor Frankrijks overwicht had kunnen trekken. Voor Europa in vele opzichten een geluk, want een krachtig optreden van Frankrijk tot redding van de democratische beginselen zou een toestand hebben te voorschijn geroepen, nog veel ellendiger dan die de reactie van 1849 te weeg bracht, en het liberalisme in een strijd hebben gewikkeld met de nationale belangen van menigen staat. De door Frankrijk beschermde vrijheid is nog nergens een gezonde vrijheid geweest.
Eerst na den tweeden December kreeg de Fransche politiek weder
| |
| |
dat historisch belang, hetwelk haar in de dagen van Richelieu en Lodewijk XIV en van de Revolutie eigen was, ja een grooter belang dan in de Revolutie en onder Napoleon I, omdat zij niet zoo zuiver aggressief was. In den naam der vrijheid had de Nationale Conventie allen vorsten den oorlog aangedaan, alle oorlogen van Napoleon hadden niet alleen de uitbreiding van Frankrijks overwicht, maar ook die van zijn grenzen ten doel; het bezat in Engeland een vijand, die nooit rustte, en elke vrede was bijna zeker de voorbode van een nieuwen oorlog.
Maar met het tweede keizerrijk was het anders. Napoleon III zocht de staatkunde van Lodewijk Philips, handhaving van den vrede en bevordering der welvaart, te verbinden met het streven naar een overwicht op het overige Europa, en men kan niet ontkennen dat hij dit doel op meesterlijke wijze wist te bereiken, door zijn verbond met Engeland en den Krim-oorlog. Nooit is Frankrijks macht werkelijk grooter en solider geweest dan op het tijdstip van den Parijschen vrede van 1856. Het stond aan het hoofd van Europa en schreef aan het machtige Rusland de wet voor onder de toejuichingen van liberalen en reactionairen, zonder dat een der groote mogendheden haar belang hierdoor gekwetst zag, of het evenwicht van Europa in gevaar meende te zien, terwijl tevens de ijdelheid der natie zoo goed was bevredigd als dit door een verovering van den linker Rijnoever had kunnen geschieden. Maar de loop der gebeurtenissen liet niet toe dat Napoleon op dit standpunt bleef staan, hij dwong hem tot een optreden in Italië, 't geen het begin was van een revolutionaire beweging, geheel éenig in haar soort. Het is zeker dat Napoleon den oorlog van 1859 begon om, even als zijn oom, den Franschen invloed in Italië te vestigen in plaats van den Oostenrijksche, en tevens om het liberalisme door eene goedkoope concessie te bevredigen.
Door de Romeinsche expeditie van 1849 was aan de Oostenrijksche alleenheerschappij een sterke schok toegebracht. Haar nu geheel te vernietigen, Italië onder Fransch patronaat te brengen, er een aantal vasalstaten op te richten, zooals Napoleon I dat gedaan had in 1796, was het doel van den oorlog van 1859. Maar de nationaal-revolutionaire beweging was thans te sterk. Reeds de omwenteling van Midden-Italië was onafhankelijk van Frankrijk geweest, die van het Zuiden was voor het protectoraat een doodelijke slag. In plaats van een van Frankrijk afhankelijk statenbond, ontstond een betrekkelijk machtige eenheidstaat, die wel in zijn verdere ontwikkeling den verlammenden invloed van Frankrijk ondervond, maar zich toch, zooals in 1866 bleek, aan een bepaalde voogdij onttrok. Van dien tijd af begon het geluk de pogingen tot uitbreiding van den Franschen invloed te verlaten. De interventie in Syrië bleef krachteloos, de expeditie naar Mexico was een geheel mislukte, het land op veel bloed en geld te staan komende onderneming, welke in haar gevolgen voor de regeering allerverderfelijkst werd. Slechts in het verre Oosten, in China, in Japan, in
| |
| |
Achter-Indië gelukte het den Franschen invloed te vestigen en de alleenheerschappij der Engelschen op commercieel gebied te vernietigen. Maar overigens was Frankrijk volkomen geïsoleerd.
Het denkbeeld van een Duitschen oorlog, die, naar het scheen, door den Italiaansche zou zijn veroorzaakt, wanneer Napoleon niet, terugdeinzende voor een ongelijken strijd, den wapenstilstand van Villafranca had gesloten, had in Frankrijk de begeerte naar de Rijngrenzen, in Europa en vooral in Duitschland de achterdocht weder opgewekt. Dat Frankrijk zich de erkenning van Italië als het ware liet afkoopen door den afstand van Savoye en Nizza, deed de herinnering aan de vroegere Fransche politiek herleven, en de volgende gebeurtenissen versterkten die gedurig. En ondertusschen wist Pruisen de Duitsche quaestie te beslechten zonder dat Frankrijk er zich mede kon bemoeien. Voor de strijdvaardige massa's van het Pruisische leger week Frankrijk schuw terug, en de pogingen, die het deed om een aandeel in den buit te krijgen, droegen er niet toe bij om het in de oogen van Europa te verheffen. Hoe sterker Duitschland werd, hoe meer de eenheid haar voltooiing naderde, des te heftiger werd de drang van het Fransche volk om door geweld de oude Fransche suprematie te herstellen. In 1870 gaf de regeering toe en sloeg den weg in van Lodewijk XIV, van de eerste Republiek en den eersten Napoleon. Zij vond er haar ondergang in en Frankrijk zijn vernedering, dat door het vereenigde Duitschland een grooter, geweldiger en smadelijker nederlaag leed dan het ooit door eenige coalitie had ondergaan. Dat was het einde van het toepassen van een oude staatkunde op nieuwe toestanden.
Het zij ons vergund in het kort te resumeeren wat wij in deze bladzijden hebben neergeschreven.
Frankrijk is gedurende twee en een halve eeuw de staat geweest, van wiens bewegingen het lot van Europa afhing. Dit lag aan zijn eenheid van grondgebied en bevolking en zijn daardoor opgewekte kracht. Frankrijk was ongetwijfeld de machtigste staat van Europa. Het gebruikte die macht, zooals natuurlijk was, om zijn grenzen te verbeteren, om de verwante volks-elementen, die het omgaven, aan zich te trekken. Dat was een natuurlijke politiek, evenals het van zelf sprak dat het zijn macht zocht te bevestigen, door zijn naburen in een toestand van onmacht te houden. Uit den verdedigingsoorlog tegen de overmacht van het huis Habsburg ontstonden als van zelf de aanvallende oorlogen tegen ditzelfde huis, en, toen die aanvankelijk voorspoedig waren, de pogingen van Lodewijk XIV om de suprematie van Frankrijk over Europa te vestigen. Wij hebben aangetoond hoe de wijze, waarop Louvois dit ondernam, geheel Europa tegen Frankrijk in het harnas joeg, en hoe dit eerst den vrede van Rijswijk en daarna
| |
| |
dien van Utrecht ten gevolge had, waardoor Frankrijk werd gedwongen zich te scharen naast en niet boven de andere mogendheden. Wij hebben met opzet gezwegen van de andere staten, hoe de meer dan verdubbelde macht van Engeland en Oostenrijk, hoe het zinken van Nederland en het opkomen van Pruisen, voor Frankrijk zooveel redenen waren om zijn politiek te wijzigen. Wij hebben aangetoond dat de staatkunde van Richelieu, Mazarin en Lionne een natuurlijk gevolg waren van den toestand van Europa en Frankrijk, en dat zij, hoe gevaarlijk ook voor Europa, toch niet aan de Franschen kan verweten worden; dat echter zoowel de staatkundige gedragslijn van Louvois als de dynastieke politiek van Lodewijk, die tot den Spaanschen successie-oorlog leidde, onverdedigbaar waren en voor Frankrijk niet alleen voor het oogenblik, maar ook voor later allertreurigste gevolgen hadden; hoe in de 18de eeuw, met uitzondering van den tijd van Lodewijks XV minderjarigheid, telkens zwakke pogingen werden aangewend om die politiek te doen herleven, en hoe het ook deze was, die door de Revolutie en door den eersten Napoleon gevolgd werd, die haar slechts in een ander kleed hulden en tot de uiterste consequentiën doordreven; hoe eindelijk het weder opvatten van die staatkunde door Napoleon III eerst tot Frankrijks isolement en toen tot zijn ondergang leidde.
Frankrijk is nog steeds, als het ten minste gelukken mag er weder een eenigszins stabiel gouvernement te vestigen, waar Frankrijk altijd door zijn innerlijke natuur bovenal behoefte aan heeft, een machtige staat en zelfs meer dan dat, nl. een machtige natie, die door haar woonplaats en karakter als het ware gedwongen is een grooten invloed op Europa uit te oefenen. Het heeft dat ten allen tijde gedaan, het minst echter, wanneer het die onzalige traditioneele politiek volgde, die het tweede keizerrijk van het eerste, dit van de Republiek, deze weder van de monarchie had overgenomen, en die niets is dan een verwrongen voortzetting van de staatkunde van Richelieu. Altijd heeft die politiek aan Frankrijk even veel nadeel toegebracht als aan Europa; wel heeft zij zoo nu en dan haar doel bereikt, maar telkens ook een reactie te voorschijn geroepen, die niet alleen de vruchten van de overwinning wegnam, maar ook de natie zwaar trof, haar soms meer kostte dan zij voor een oogenblik had kunnen winnen.
Thans, nu een éenig Duitschland, en een éenig Italië Frankrijk begrenzen, is het voortzetten van die staatkunde een onmogelijkheid geworden, omdat zij, behalve op de innerlijke sterkte van den staat, ook op de zwakheid van den nabuur was gegrond.
Wanneer Frankrijk dus geen zelfmoord plegen en zich vernietigen wil door pogingen om dezelfde macht te herkrijgen, moet het voortaan een andere staatkunde volgen, en trachten op andere wijze weder te worden, waartoe de natuur het heeft bestemd, nl. het bewegende element in Europa, het volk van den vooruitgang. Of dit waarschijnlijk is? Wij vreezen van neen. De gevolgen van de veroverings-politiek, de
| |
| |
ijdelheid des volks, zijn gebrek aan zelfkennis en zijn gewoonte zich de zaken tegen beter weten aan in een verkeerd daglicht voor te stellen, gevoegd bij de tallooze gevaren, die van binnen dreigen, in de sociale quaestie bovenal, die daar steeds tot nieuwe ellende leidt, dat alles zijn zoo veel hinderpalen voor een regeneratie der staatkunde, die alleen dan kan plaats hebben, wanneer zij vergezeld gaat van een regeneratie des volks.
Haarlem, December 1871.
p.l. muller.
|
|