De Tijdspiegel. Jaargang 29
(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 488]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Frankrijks buitenlandsche politiek sedert Hendrik IV.Meer dan twee eeuwen heeft Frankrijk een overwegenden invloed uitgeoefend op het overige Europa. Er is bijna geen oorlog geweest van eenig algemeen Europeesch belang, of het was er in gemengd; ja van verreweg het grootste gedeelte dier oorlogen is de oorsprong te zoeken in de Fransche politiek. Frankrijk was als het ware het bewegende element in Europa, van welks impulsie de bewegingen der overige staten afhingen. Dit te verklaren uit toevallige omstandigheden, uit de heerschzucht van de leiders van den staat of uit het nationale karakter, dat steeds oorlog- en roemzuchtig was, gaat niet aan. Onder de mannen, die Frankrijk gedurende dien tijd bestuurd hebben, vindt men minstens evenveel vredelievende als oorlogzuchtige staatslieden, en hoewel het Fransche volk lichtelijk verblind wordt door de zucht naar roem, is toch de massa veel te veel gehecht aan een rustige levenswijze om den oorlog boven den vrede te verkiezen. Een blik op de ligging van Frankrijk geeft er veeleer een oplossing van, terwijl ook, wij erkennen het, de innerlijke samenstelling der bevolking en het nationaal karakter er iets toe bijgedragen hebben. Frankrijk ligt als een vaste compacte massa tusschen de landen, die bewoond worden door de voornaamste cultuurvolken. Het wordt begrensd door Spanje, Italië, Duitschland en de Nederlandsche gewesten, terwijl slechts een smalle zeestraat het van Engeland scheidt. Het heeft daarenboven uitgestrekte kusten, die het Fransche volk ten allen tijde tot zeevaart hebben gebracht. En als continentale en als maritime mogendheid werd het dus betrokken in alles wat in Europa geschiedde, daar het met de oostelijke statengroep van Europa, met Skandinavië, Rusland en Turkije door de zee in aanraking kwam, terwijl het daarenboven elke aanraking van deze staten met zijn naburen moest gevoelen. Daarenboven heeft zich in de bevolking, die het eigenlijke Frankrijk, het land, tusschen de Alpen, de Vogesen, de Arden- | |
[pagina 489]
| |
nen, de Pyrenaeen en de zee ingesloten, bewoont, bij groot en vooral in de taal nog sterk uitkomend verschil van afstamming, een bijzonder sterk nationaal gevoel ontwikkeld, dat zonder twijfel aan het ontbreken van natuurlijke scheidsliniën tusschen de verschillende groepen is toe te schrijven. De samengroeiing van het volk uit verschillende stammen werkt hier in Frankrijk bijzonder toe mede. Samengesteld uit Keltische, Latijnsche, Germaansche en Iberische elementen, hebben de Franschen, hoewel het Keltische element ook in hun tegenwoordig karakter zich ontegenzeglijk het meest doet gevoelen, toch te veel overgenomen van de andere stammen, waarvan deelen met de Keltische massa zijn versmolten, om niet veel gebreken van dit ras af te leggen. Daarenboven is het land allergelukkigst gelegen onder een klimaat, dat den arbeid noodzakelijk maakt, maar ook goed beloont; het bezit groote natuurlijke binnenlandsche waterwegen, en een uitgestrekt kustgebied. Men kan gerust zeggen dat Frankrijk meer natuurlijke hulpbronnen bezit dan eenig ander land van Europa, dat de natuur het Fransche volk meer helpt in zijn ontwikkeling, dan ergens elders is waar te nemen. Het is niet meer dan natuurlijk dat, toen geheel Europa behoorde tot de beschaafde wereld, toen de cultuurvolken zich niet meer groepeerden om de Middellandsche zee maar zich over het geheele werelddeel verspreid hadden, de bewoners van het oude Gallië een grooter invloed kregen op de geheele moderne wereld, dan die van Spanje of Italië, van Skandinavië of van het oostelijke schiereiland. Reeds tijdens de kruistochten namen de Franschen de leiding van de Europeesche beweging naar het Oosten op zich, de oude Keltische zucht naar avontuurlijke tochten, de oude Keltische eigenschap van niet te kunnen stil zitten openbaarde zich in die zonderlinge tochten ter verovering van een land, hetwelk door een ras bewoond werd, dat toen in ontwikkeling de Europeanen overtrof, in krachten met hen gelijk stond; hun ijver daarvoor duurde het langst en deed hen meer dan eenig ander volk den aanstoot er toe geven. Toch was het Frankrijk der Middeleeuwen niet die krachtige eenheid, die het eeuwen lang tot de suprematie, althans tot den voorrang in Europa gerechtigd heeft. In den grooten strijd tusschen Engeland en Frankrijk waren het eerst, van Willem den Veroveraar tot Jan zonder land (1006-1215), de Normandiers, later, onder Eduard III en zijn opvolgers in de 14de en 15de eeuw, de Gascogners en Provençalen, welke Frankrijk aan de zijde van de Engelschen bekampten, en het was aan het in dezen tijd zich ontwikkelende gevoel van een volk te zijn eerst te danken, dat Frankrijk zegevierend uit dien strijd te voorschijn trad. Karel VII en Lodewijk XI voltooiden door hun politiek het werk der groote oorlogen. Onder hen werd staat en volk éen, en zelfs de verkeerde politiek van Karel VIII en Lodewijk XII, die de verovering van Italië tot hun levensdoel maakten, en de krachten der natie dreigden uit te putten in een strijd om een onhoudbaar bezit, | |
[pagina 490]
| |
kon de kracht van het door zijn eenwording verjongd land niet verzwakken. Zoo was Frankrijk in staat om met goed gevolg de pogingen van het huis Habsburg om de wereldheerschappij te verkrijgen te bestrijden, terwijl in de godsdienstoorlogen de beide uiterste partijen daarom bezweken, omdat de nationale eenheid door haar in gevaar werd gebracht en het nationaal gevoel zich tegen haar verzette. Eerst met het einde van die godsdienstoorlogen door de troonsbestijging van Hendrik IV begint Frankrijk dat gewicht in de schaal te leggen, dat een zulke compacte eenheid tegenover het buitenland eigen moet zijn. Eerst met Hendrik IV begint de buitenlandsche politiek van Frankrijk als het bewegende element in de geschiedenis van Europa te werken, eerst dan begint die tot op het uiterste gedreven centralisatie, aan welke Frankrijk zijn grootste zegepralen maar ook zijn grootste ellende verschuldigd is. | |
I.
| |
[pagina 491]
| |
dat voortdurend botsingen ontstonden. Maar tegenover het overige Europa had die verheffing van de nationale monarchie in zegepraal boven alle partijen het gevolg dat Frankrijk in weinig jaren in plaats van het slagveld, waar de twee groote godsdienstige en politieke beginselen der 16de eeuw op elkander stieten, de scheidsrechter van Europa werd, terwijl het, zoodra de monarchie overging in de onbekwame handen van Maria de Medicis, weder zonk, al was het maar voor een oogenblik, tot het peil van den tijd van Hendrik III. Hoewel uitgeput door den grooten godsdienstoorlog, werd Frankrijk in den aan vang van de 17de eeuw door geen staat van Europa in kracht overtroffen. Spanje was op het punt van den hopeloozen strijd tegen de Nederlandsche Republiek voor een oogenblik te staken, Duitschland was verdeeld in twee vijandige kampen, welke gereed stonden om elkander aan te vallen, en was door den troosteloozen toestand van de tweede helft der 16de eeuw ontzenuwd en van innerlijke kracht beroofd, Engeland was nog lang niet tot ontwikkeling gekomen, en had een groote staatkundige en godsdienstige omwenteling te wachten, Oostenrijk had uitsluitend met Duitschland en de Turken te doen, en was nog niet de politieke macht geworden, welke het werd door het geluk van Leopold I en het beleid van Eugenius van Savoye. Frankrijk was dus zonder twijfel de staat, die de meeste macht kon ontwikkelen en in den kortsten tijd in 't veld brengen. De hulpbronnen van den staat waren groot; het volk was krachtig en arbeidzaam, en voor dien tijd talrijk (ongeveer 15 à 16 millioen) de handel en de industrie namen toe; de adel bleef het zich tot een eer rekenen om den staat met zijn zwaard te dienen en was met uitzondering van enkele grooten en prinsen van den bloede loyaal, en ook de Huguenoten, hoewel in een anomale positie tegenover den staat, waren onder een koning, die ze zoozeer beschermd had als Hendrik, geen gevaar voor den staat. Het lag in den aard der zaak dat in dien tijd, toen wapenroem boven alles ging, toen bijna elke staat met zijn naburen in een verbitterden strijd om den voorrang was gewikkeld, toen Europa in twee vijandige kampen was verdeeld, dat toen een vast aaneengesloten volk, bezield met een aangeboren krijgslust en een sterk nationaal eergevoel, dat zich daarenboven te wreken had op een vijand, die het met geheele vernietiging had bedreigd, een geducht wapen was in de hand van een krachtigen, dapperen koning, die door zijn karakter de meest eigenaardige vertegenwoordiger van het volk was. Het sprak van zelf dat in dien tijd een dergelijk volk, nu geen strijdige belangen van standen en partijen meer den staat verdeelden, den weg op moest gaan van verovering, althans van uitbreiding zijner grenzen ter verkrijging van een overmacht op zijn vijanden. Dit was des te natuurlijker daar het aan drie zijden was omgeven door een grensbevolking van gelijk ras en gelijke taal, ten noorden door de Walen, ten oosten door de Bourgondiers en Lotharingers, ten zuid- | |
[pagina 492]
| |
oosten door de Savoyarden. Daarbij kwamen de traditiën der veroveringspolitiek der Valois, de herinnering dat een deel dier omliggende landen eenmaal vasallen geweest waren van de Fransche kroon, en thans in handen waren van den nationalen vijand, de Spaansche monarchie, zoodat zich de geheele politiek van Frankrijk als het ware kon oplossen in het antagonisme tegen Spanje. Onder zulke omstandigheden was het niet wel mogelijk of Frankrijk moest een veroveringskrijg beginnen, die ten hoogste nationaal was. Alleen de vroege dood van Hendrik IV en de daarop gevolgde verwarring belette het uitbreken daarvan. Zoodra was Richelieu echter niet minister en de door de Huguenoten verbroken eenheid van den staat hersteld, of de nationale politiek begon haar werking. Zooals wij gezegd hebben, had die politiek twee natuurlijke doeleinden, uitbreiding der grenzen in het noorden en oosten en vernedering der Spaansche macht. Ongelukkig voor Frankrijk was in deze met de nationale behoefte overeenkomende politiek een element ingeslopen, dat afkomstig was uit de tijden der Valois, het streven nl. naar het overwicht in Italië. De strijd der Guelfen en Ghibellijnen had in het midden der 13de eeuw de Provençalen den weg opgevoerd tot de verovering van Napels. Zij waren er weder uitgedreven, maar de herinnering aan dat bezit en de voortdurende aanraking van Fransche en Italiaansche belangen hadden in 1488 Karel VIII zijn veroveringstocht in het schiereiland doen ondernemen, waar hij in botsing was gekomen met de op de Arragoneesche pretensiën steunende Spaansche politiek. In den langen strijd, die daarop volgde, had Frankrijk het onderspit gedolven, maar de wensch om den gehaten nabuur en nationalen vijand uit dit bezit te verdrijven, bleef levendig. Gelegenheid tot inmenging in de Italiaansche zaken bestond er genoeg en deze gaven zelfs een geschikte aanleiding tot den strijd tegen Spanje in de quaestiën over Mantua en de Valteline. Maar deze Italiaansche oorlog bracht toen een hoogst gevaarlijken politiek tegenover Savoye in de wereld, dat thans door de Franschen tot de poort gemaakt werd, waardoor de toegang tot Italië ten allen tijd openstond, en die tot Frankrijk gesloten werd. Daarenboven lag de beslissing van den strijd tusschen Spanje en Frankrijk niet in Italië, maar in België, en was een door hooge bergen van Frankrijk gescheiden land, als het eerste was, dat bloot stond aan elken aanval van de zeezijde, een meer kostbaar als nuttig bezit. Voor de dekking van de grenzen ware het genoeg geweest Savoye vast aan zich te verbinden; maar in Italië zocht de Fransche politiek zelfs in Richelieu's tijd meer, en Savoye werd in een strenge voogdij gehouden, in een afhankelijkheid, die geen vorst van karakter kon verdragen, om van daar uit ten allen tijde in Italië te kunnen opereeren; een handelwijze, die wrange vruchten droeg. Wanneer Frankrijk in oorlog was met Spanje, sprak het van zelf dat het be- | |
[pagina 493]
| |
proefde de Spaansche macht achter de Pyreneëen te bannen en dat het zich in het noorden trachtte uit te breiden. Daar toch hadden de oorlogen van Frans I en Hendrik II aan Frankrijk zeer slechte grenzen overgelaten; de hoofdstad des lands was gemakkelijk door een Spaansch leger te naderen. Dat daar veroveringen werden gemaakt en behouden was volkomen overeenkomstig met het nationaal belang, en geen ijdele zucht naar roem of onmatig streven naar uitbreiding kan men in dien strijd om de strook tusschen Vlaanderen en Henegouwen en Picardië te laste leggen aan de Fransche regeering. Het gaat dan ook niet aan in de politiek van Richelieu alleen een veroverings-politiek te zien. Zij bedoelde verzekering van de Fransche grenzen en overwicht op het overige Europa. Zij had daartoe volkomen recht, want Frankrijk was zonder twijfel de machtigste staat en daar het van alle zijden omsloten was door zijn vijanden, die zelfs nu niet ophielden de tegenstanders van de nationale eenheid, de Huguenoten zoowel als den ontevreden hoogen adel, bij te staan, was het gedwongen zich door verovering der grenslanden hiertegen te dekken. Frankrijk werd dus het natuurlijke hoofd der coalitie tegen de verbondene Spaansch-Oostenrijksche macht en als zoodanig zocht het den invloed van Oostenrijk in Duitschland te vernietigen in verbinding met Zweden en de Protestanten. Maar juist hierdoor werd het op banen gevoerd, die leiden moesten tot de veroverings-politiek van Lodewijk XIV. Zoodra Richelieu zich in 1635 rechtstreeks in den grooten Duitschen oorlog mengde, bleef er voor de Duitschers geen keus over dan tusschen onderwerping aan Oostenrijk en Fransch protectoraat, en in een tijd, toen de godsdienstquaestie nog den gang der zaken beheerschte, was deze keuze voor Protestanten zelfs niet aanwezig, want Oostenrijk was voor alles de vertegenwoordiger van het onverdraagzame Katholicisme, Frankrijk die der tolerantie. De flauwhartigheid der Duitsche vorsten, die oorzaak was dat er geen redding was tegen Frankrijk dan in Oostenrijk en tegen Oostenrijk dan in Frankrijk, die onmogelijk had gemaakt dat een nationale Duitsche partij de overhand behield en de vreemde en anti-Duitsche belangen terugdrong, wreekte zich. Een Duitsch land, de Elsas, werd door Duitschers in dienst van Frankrijk veroverd, en al zocht ook Bernhard van Weimar het voor zich zelf te behouden, het gelukte hem zoo min als eenigen condotterro uit den oorlog een zelfstandig landbezit te verkrijgen, evenmin als Mansfeld en als Wallenstein. Frankrijk liet het veroverde land, dat het een deel van den linker Rijnoever verschafte en dat het behoud van Spaansch Bourgondië ondoenlijk maakte en aan Lotharingen de zelfstandigheid benam, niet los. Bij den vrede van Westfalen werd de Elsas wel niet aan het Duitsche Rijksverband ontrukt, maar in plaats van Oostenrijk werd Frankrijk er souverein. Het is tegenwoordig in Duitschland de gewoonte voortdurend te spreken van den roof door Frankrijk aan Duitschland begaan door het | |
[pagina 494]
| |
veroveren van den Elsas. Zeer zeker is op den keper beschouwd elke verovering een roof, maar een die geschiedde in vollen oorlog en die bekrachtigd werd door een vredesverdrag verdient geenszins dien naam, als men ten minste niet elke verovering zoo wil noemen. Dat de Elsas door Bernhard van Weimar werd veroverd, doet er zeer weinig toe. Deze voerde den oorlog zoo wat op eigen hand onder het nominale opperbestuur van de Heilbronner bondgenooten en van Frankrijk. Het vorstendom, dat hij voor zich veroverd had, viel met zijn dood aan Frankrijk, dat er zich van meester maakte op een wel ietwat sluiksche wijze, maar die toch indien tijd, vooral als de quaestie, wie er eigenlijk recht op had, zoo moeilijk was uit te maken, niet zooveel verwondering wekte. Het gaat niet aan de verovering van Straatsburg en het in bezit nemen van de vele kleine Duitsche vorstendommen en graafschappen en vrije steden, in en om den Elsas gelegen, door de Chambres de Réunion daarmede gelijk te stellen. Dat was roof in den vollen zin des woords, een verovering, niet krachtens het oorlogsrecht, maar volgens het recht van den sterkste, zooals dat elk struikroover in toepassing brengt. Door de verovering van den Elsas ging Frankrijk echter een gevaarlijken weg op, welke niet met het nationaal belang strookte maar welke des te meer de nationale ijdelheid streelde, die bij de Franschen voor vaderlandsliefde werd en wordt aangezien; het was dezelfde verkeerde weg, dien de Valois in Italië hadden ingeslagen, die der verovering zonder ander doel dan uitbreiding van macht. Maar op zich zelf lag dit nog niet in deze verovering. Het was natuurlijk dat Frankrijk zich de grenslanden, die het, zoolang de Spaansch-Oostenrijksche macht nog te duchten was, voortdurend bedreigden, zocht te onderwerpen, en dat was het gemakkelijkst te verkrijgen door het bezit van den Elsas. Had de vrede van Westfalen aan Frankrijk de Franche Comté en de souvereiniteit over Lotharingen gegeven, beide natuurlijke eischen van Frankrijk, dan had het misschien den Elsas terug gegeven en ware het niet geworden, wat het onder Lodewijk XIV was, de erfvijand van alle nationale onafhankelijkheid. Maar men bedenke daarbij wel dat in de politiek toen een verovering geheel anders beschouwd werd als het thans de publieke opinie doet, dat men het voor een volk vrij onverschillig achtte door wien het geregeerd werd, mits de privileges en vrijheden slechts werden geëerbiedigd, dat men het volstrekt niet voor gevaarlijk hield om landen, bewoond door een bevolking van vreemde nationaliteit, te bezitten, dat men de gehoorzaamheid jegens den feitelijken vorst als de eerste plicht beschouwde. En waarschijnlijk vonden de Elsassers, die rechtens in het Rijksverband bleven, er al zeer weinig in dat zij in plaats van den Keizer den koning van Frankrijk als landsheer erkenden, evenmin als de Pommeren, die zich steeds als trouwe onderdanen van Zweden betoonden, zoolang zij tot deze monarchie behoorden. Men | |
[pagina 495]
| |
late zich niet bedriegen door de ‘Reichspatriotische’ phrase van pamphletten en staatsstukken. Geen staatsman zal het ingevallen zijn de verovering van den Elsas minder natuurlijk te vinden dan die van Artois of Cambrésis of Roussillon. Zonder twijfel was er in werkelijkheid een groot verschil tusschen de verovering van een Duitsch land en van een Fransch gewest, dat onder Spaansche heerschappij stond, van waar uit Frankrijk gedurig kon aangevallen worden, maar noch het gevaar, noch het onrecht van zulke veroveringen zag men in dien tijd in. De politiek van Richelieu tegen het buitenland was over het algemeen verstandig en weldadig voor Frankrijk; zij was door en door nationaal. Frankrijks grenzen werden er beter door bevestigd, in een tijd van zoo groote onzekerheid een noodzakelijkheid, de krachten van de natie werden niet te zeer ingespannen, en het overwicht van Frankrijk op het overige Europa werd gegrondvest, zonder dat het de algemeene tyran werd. De Fronde, een beweging, die oneindig meer dan de Liguistische en Huguenottische opstanden tegen het staatsgezag verdient veroordeeld te worden, omdat geen groot beginsel aan haar ten grondslag lag, maar de woelingen en intrigues van ontevreden edelen en magistraten, die niet het belang des lands of van een groote partij, maar alleen hun eigen voordeel op het oog hadden, dreigde voor een oogenblik Frankrijk te doen afdalen tot den rang, waarop het stond ten tijde van Hendrik III, maar het volk hield vast aan de nationale monarchie en deed deze zegepralen over den adel en den vreemdeling. De minister die in dien veel bewogen tijd het roer van staat bestuurde, Mazarin, volgde tegenover het buitenland dezelfde politiek als Richelieu. De middelen mochten bij den listigen Italiaan eenigszins anders zijn dan bij zijn wel eens gewelddadigen voorganger, het doel bleef hetzelfde, vernedering van de Spaansch-Oostenrijksche macht en verheffing van Frankrijk tot den eersten rang in Europa. Tegen Oostenrijk vooral, dat onder Ferdinand III op even listige wijze zijn dynastiek belang in Duitschland zocht te doen boven drijven, was de oprichting van een Rijnverbond onder Fransch patronaat gericht, dat onder Mazarins opvolger in de buitenlandsche politiek, Lionne, zoo oneindig veel bijdroeg tot de zwakheid en ellende van Duitschland. Voor het politiek belang van Frankrijk, voor zijn verheffing tot en het blijven op den eersten rang in Europa, heeft Mazarin ontzettend veel gedaan, zonder door veroveringen, die op den duur den algemeenen tegenstand moesten uitlokken, dat belang in de waagschaal te stellen. Toen hij stierf, liet hij aan zijn meester, die nu zelf de regeering in handen nam, een land achter, dat niet door oorlogen was uitgeput en dat zijn wil kon doordrijven waar het dat wilde, dat den nationalen vijand slagen had toegebracht, daar hij niet van op kon komen, dat in Duitschland meer te zeggen had dan Oostenrijk en dat in Zweden en Polen zijn invloed kon doen gelden, dat geen vijand hoegenaamd te duchten had, | |
[pagina 496]
| |
daar het niet tegen opgewassen was, en dat door geen coalitie werd bedreigd. De politiek van Mazarin had even als die van Richelieu niettegenstaande ontelbare moeielijkheden dit resultaat verkregen, omdat zij bovenal reëele doeleinden zocht te bereiken, omdat zij nooit het onmogelijke of zelfs het verafliggende najoeg, en eindelijk omdat zij steeds de belangen van allen, die niet met haar in botsing kwamen, wist te sparen, ja te bevorderen, omdat zij nooit geweld gebruikte, waar het niet volstrekt noodig was. De koning, die de Franschen Louis le Grand hebben genoemd, omdat hij in plaats van de ware belangen van de natie te behartigen, den uiterlijken schijn van macht najoeg en, niet tevreden met den eersten rang in Europa, de meester van alle andere vorsten en staten wilde zijn, de koning, die door zijn binnenlandsch bestuur den grond legde tot Frankrijks hedendaagsche ellende en onmacht en die op het volkskarakter minstens een even verderfelijken invloed heeft gehad als Napoleon, de koning Lodewijk XIV aanvaardde in 1660 die heerlijke erfenis. Zijn eigen regeering vulde twee menschenlevens; wat heeft hij in dien langen tijd door zijn buitenlandsche politiek voor Frankrijk gedaan, hoe heeft hij het nationaal belang daardoor bevorderd? | |
II.
| |
[pagina 497]
| |
zijner regeering, den inval in België, dien men den Devolutie-oorlog noemt, beging. En zelfs nadat deze had plaats gehad, nadat Lodewijk XIV zelfs het vormen der eerste coalitie, de Triple Alliantie, had beantwoord met de verovering van Franche Comté, en zoo ten duidelijkste had getoond dat hij zich geen schrik aan liet jagen, wisten Lionne en de diplomaten uit zijn school, een d'Estrades, een Ruvigny, een Verjus, om van anderen niet te spreken, na zijn dood onder de wel niet zoo vaste, maar toch over het geheel zeer goede leiding van Pomponne, het stelsel van Mazarin voort te zetten en door alliantiën, subsidie verdragen en omkoopingen alle coalitiën te beletten, ja het zoover te brengen dat er in 1672 wel een groot verbond bestond, maar een dat voor en niet tegen Frankrijk was, een zegepraal, zooals de diplomatie er misschien nooit weder een behaald heeft. Zonder eigenlijk oorlog gevoerd te hebben, zonder de krachten van den staat maar eenigszins in te spannen had Frankrijk door het bezit van een aantal vestingen zijn noordelijke grens versterkt en aan zijn oostelijke Lotharingen veroverd en zijn naam gevreesd gemaakt in alle landen van de wereld. Niemand was er die het durfde aangrijpen en met elk jaar breidde het zijn invloed uit. Reeds was zelfs de Keizer, het natuurlijke hoofd zijner tegenstanders, tot een bondgenootschap gebracht en was Engeland even vast verbonden aan de Fransche politiek als de Rijnvorsten. In zooverre het het belang van een volk kan zijn, het eenige machtige te wezen onder vele zwakke, had Lionnes politiek het belang van Frankrijk tegenover het buitenland meer bevorderd dan iemand, want hij had dat alles gedaan zonder door oorlogen de krachten van den staat uit te putten. Maar Lodewijk, door het geluk bedwelmd en dorstende naar ijdelen roem, dreigde door zijn oorlog tegen de Republiek het geheele werk van Mazarin en Lionne te doen instorten, door geweld te bezigen, waar met list gemakkelijker en veiliger tot het doel, een algemeene suprematie over Europa, te geraken was. Het is waar dat de tegenstand, die toen op eens van alle kanten werd geboden, slechts was toe te schrijven aan twee gebeurtenissen, die geheel buiten de berekening zijner staatkunde lagen, het optreden van Willem III aan het hoofd der Republiek en het te wapen snellen van den Grooten Keurvorst. Maar toch hij had door den weg van Lionne en Mazarin te volgen kunnen vermijden wat hij nu moest doen, nl. oorlog voeren tegen een groot bondgenootschap, hij had langs een vredelievenden weg langzamerhand veel meer kunnen verkrijgen dan hij in den langen, moeilijken, Frankrijk zwaar treffenden oorlog van 1672 tot 1678 vond. Het is waar dat hij in het einde terugkeerde tot den verlaten weg en dat hij, door zijn eischen behendig te matigen en zijn vijanden, die de hoop opgaven hem te kunnen overwinnen, niet tot wanhoop te drijven, de coalitie deed uiteenspatten en dat hij juist daardoor dat verkreeg, wat voor Frankrijk als een natuurlijke be- | |
[pagina 498]
| |
hoefte kon worden aangezien, een sterke grens in het noorden en het bezit van de Franche Comté. Maar hij verkreeg dit nu slechts ten gevolge van een oorlog, die Frankrijk niet weinig teisterde, die door den druk op het land bloedige opstanden en oneindig veel ellende te voorschijn riep, en die den grootsten en gevaarlijksten vijand dien Frankrijk ooit heeft gehad, Willem III, vóór den oorlog een half gevangen partijhoofd, tot den aanvoerder van een nog krachtigen hoewel verdeelden en achteruitgaanden staat en van een groote Europeesche partij maakte, terwijl Oostenrijk, dat Lionne zoo bestendig had weten te kluisteren, voor immer in de tegenovergestelde partij was gedwongen. Maar de les, die hij hieruit had kunnen trekken, was voor Lodewijk XIV verloren gegaan. Dat hij zegevierend uit den oorlog was te voorschijn gekomen, dat hij zelf in het verre Noorden zijn wil had doorgedreven maakte hem afkeerig van de langzame wijze van handelen, van de afwachtende, slechts op zijn tijd een slag slaande politiek van Mazarin, en in 1679 gaf het aftreden van Pomponne als minister het teeken dat die weg verlaten was en dat de politiek van geweld, die reeds in 1672 was gevolgd en den grooten oorlog had in het leven geroepen, dat de politiek van Louvois voortaan die van Frankrijk zou zijn. De eerste had de noordelijke grens, had Lotharingen en Franche Comté gegeven, wat zou de tweede brengen? Wanneer men de politiek van Lionne uit het oogpunt der moraliteit beschouwt, dan valt er zeker even weinig goeds van te zeggen als van die van Louvois; maar wanneer men vraagt: wat was het doel? en: werd dat doel bereikt? en vooral: was dat doel overeenkomstig met het nationaal belang, het eenige richtsnoer, dat bij buitenlandsche politiek is aan te nemen, dan valt juist het groote verschil tusschen beide in het oog. Lionne beoogde en bereikte de suprematie van Frankrijk over Europa zonder schade voor het land, Louvois de rechtstreeksche opperheerschappij en uitbreiding van grondgebied naar alle zijden. Onder Lionne was Lodewijk XIV tevreden geweest Savoie als een voorwal tegen alle vijandelijkheden in Italië te houden, onder Louvois trachtte hij het tot een basis voor een aanval op Italië te maken. Onder Lionne verlamde hij door bondgenootschappen met de Duitsche vorsten de macht van den Keizer en van de nationale partij in Duitschland, onder Louvois beleedigde en bedreigde hij bijna alle vorsten van West-Duitschland door geheele of gedeeltelijke annexatie van hun gebied. Zelfs Zweden, de ouden natuurlijke bondgenoot van Frankrijk, vervreemdde Louvois niet alleen, maar maakte hij zelfs tot een verbitterden vijand, en hij bracht het zelfs zoover dat, terwijl alle protestanten uit vrees voor algemeene uitroeiing van hun godsdienst tegen Lodewijk in de wapenen kwamen, ook de Paus en de strengste katholieken zich tegen hem verklaarden. | |
[pagina 499]
| |
Toen Louvois aan het roer was, gevoelde zich iedereen door Frankrijk bedreigd; het gevolg was dat een veel machtiger coalitie dan die van 1673, dat een verbond van alle Europeesche Staten, de meeste veroveringen van Louvois aan Frankrijk ontrukte. Iedereen weet op welke wijze Louvois het reeds in den Devolutieoorlog toegepaste stelsel van verovering uitbreidde, hoe hij, de vermeende rechten van zijn koning als bewezen aannemende, zich oogenblikkelijk met geweld in het bezit stelde of, wanneer dat niet mogelijk was, iets anders nam en dan het alternatief aan den beroofde stelde van of het een of het ander af te staan. Dit was de wijze waarop Spanje werd geplunderd; tegenover Duitschland werd soms niet eens de schijn van recht bewaard. De overrompeling van Straatsburg is een daad van roof, zonder eenig voorwendsel gepleegd, die Frankrijks goeden naam voor eeuwig schandvlekte, en waardoor de andere plunderingen en rooverijen, zelfs de verovering van Luxemburg, hoe onmogelijk het ook zij die te verdedigen, in de schaduw worden gesteld. Het valt niet te ontkennen dat Louvois in de uitvoering een even groote bekwaamheid bij zijn wijze van handelen toonde als Lionne bij de zijne had gedaan, dat hij meesterlijk partij wist te trekken van de verdeeldheid der Duitsche vorsten, van den argwaan van den Grooten Keurvorst tegen Oostenrijk en Zweden, van zijn verbittering tegen de Republiek en Spanje, van de twisten tusschen Willem III en Amsterdam en bovenal van den Turken-oorlog van 1683. De diplomaten uit de school van Lionne, Colbert-Croissy, in naam de leider der buitenlandsche politiek, Verjus-Crecy en Gourville in Duitschland, d'Avaux in de Republiek, Barillon en Bonrepaux in Engeland, ondersteunden hem uitstekend, maar toch kon op den duur geen gelukkige uitslag het werk kroonen. De diplomatische overwinning in 1684 in het Twintig-jarig Bestand behaald was lang niet zoo volledig als die van 1668 en 1678. De coalitie erkende daardoor voor het oogenblik toe te geven, maar geen enkel recht werd afgestaan. Zoodra de gelegenheid gunstiger werd, kon men een algemeenen oorlog verwachten. En het gedrag van Lodewijk XIV na 1684, onder de leiding van den na Colberts dood bijna almachtigen minister, moest het uitbarsten van dezen verhaasten. De vrede van Rijswijk ontrukte aan Frankrijk alles, wat deze struikrooverspolitiek het had gegeven, behalve Straatsburg. Een millioen menschen en de welvaart van het land was de prijs, waarmede het dit kortstondig bezit van de veroverde plaatsen en landen betaalde. Maar dit was niet alles. Sedert dien tijd was Frankrijk niet alleen voor enkele verziende staatslieden, maar ook voor geheel Europa de algemeene vijand, de algemeene rustverstoorder. Sedert dien tijd was een allerverderfelijkst element in de nationale politiek gedrongen, het streven naar het bezit van den geheelen linker Rijnoever, van landen, die aan een geheel vreemd volk | |
[pagina 500]
| |
behoorden. Het bezit van Straatsburg meer nog dan dat van Breisach of Freiburg of Philipsburg een bedreiging en beleediging voor Duitschland, hield de nationale haat van Duitschers tegen Franschen levendig, en het bezit van een gedeelte van den linker Rijnoever, wiens geheele vermeestering men onder Louvois zoo nabij was geweest, was als een spoorslag voor de laatsten om wat zij hun natuurlijke grens noemden te veroveren. Het is waar, de grond van het euvel is te zoeken in het niet teruggeven van den Elsas, in het overschrijden van de linie der Vogesen, maar toch, de groote strijd om het bezit van den linker Rijnoever, in 1870 eindelijk en, naar wij hopen, voor immer beslist, dateert eerst van de overrompeling van Straatsburg, en aan niemand behalve aan Lodewijk zelven is de oorsprong er van zoozeer te wijten als aan Louvois. Zoodoende had diens uittartende, dreigende, steeds het recht vertredende politiek niet alleen bijna dadelijk een zwaren, voor Frankrijk wel eervollen maar tevens zeer schadelijken oorlog ten gevolge, maar werkte zij vooral nadeelig in de toekomst, nadeelig voor Duitschland, voor Europa en bovenal voor Frankrijk. Nergens deed zich dit meer gevoelen dan in Italië. Het kan voor Frankrijk van groot belang zijn in Italië invloed uit te oefenen, maar het in bezit te nemen, zooals het streven was van de koningen uit het huis van Valois, kon niet geschieden, dan ten koste van een algemeenen oorlog en kon nooit duurzaamheid hebben, als niet eerst Frankrijk absoluut meester van de zee en van Duitschland was, en zelfs dan was het de vraag, of bij de antipathie der beide natiën dit bezit anders dan ten koste van veel inspanning en bloed te handhaven was. Maar de traditie had in Frankrijk ten allen tijde een sterken vat op de staatkunde, en aan de begeerte om het Milaneesche te heroveren had zelfs de geniale Richelieu slechts met moeite tegenstand kunnen bieden. Louvois ging openlijk dien weg op. Hij zocht daarom Savoie geheel in Fransche handen te brengen en verwekte zoodoende de vijandschap van den slimsten en meest geveinsden vorst van zijn eeuw, van den hertog Victor Amedeus II, later den eersten koning uit het huis van Savoie. Hoe gering ook in macht, was deze weldra voor Frankrijk een allergevaarlijkste tegenpartij; niet alleen werd een groot leger in Italië door hem en de hem te hulp schietende bondgenooten bezig gehouden, maar er werd zelfs in 1692 van Savoie uit een inval gedaan op het Fransche grondgebied. Zwaar werd Lodewijk er voor gestraft dat hij in plaats van Savoie door trouwe bescherming aan Frankrijk te verbinden, waardoor hij de geheele zuidoost-grens dekte, het langs slinksche wegen geheel in zijn macht had zoeken te krijgen om het Milaneesche van daar uit te veroveren. En wederom was er niemand geweest, die deze staatkunde tegenover Savoie en Italië meer had voorgestaan dan Louvois. Het moet gezegd worden dat deze ongetwijfeld groote staatsman, | |
[pagina 501]
| |
de schepper van het Fransche leger, door zijn buitenlandsche en zijn binnenlandsche politiekGa naar voetnoot(*) Frankrijk, voor het oogenblik en voor later meer kwaad heeft gedaan dan zijn zeldzame organisatorische en administrative talenten konden goed maken. Hij was de eerste die Frankrijk dien weg wees tot verovering en uitbreiding der grenzen, zonder te vragen naar recht, die in Napoleons politiek het scherpst werd afgeteekend. Het praktische, het mogelijke, het nuttige, wat Richelieu, Mazarin en Lionne steeds hadden beoogd, moest achterstaan bij het grootsche, het oogverblindende; zijn meester en Frankrijk hebben er zwaar voor geboet, Europa er zwaar door geleden. Met Louvois verdween de veroverings-politiek. Pomponne werd weder minister en de krachten van den staat waren niet voldoende om de groote coalitie te weerstaan. Frankrijk moest zich verdedigen, het kon niet meer aanvallen. Maar toch was het in dien tijd, toen de groote ministers nog zeldzamer werden dan de groote generaals, dat Lodewijk XIV voor een oogenblik zijn doel bereikte om de geheele Spaansche monarchie voor zijn huis te verwerven. Van den beginne af waren de Bourbons er op uit geweest stukken van het rijk van Filips II te verkrijgen, maar zij zochten het te verwerven voor Frankrijk. De Devolutie-oorlog moge een politiek schelmstuk zijn, zij gaf Frankrijk een rij vestingen, ook de oorlog van 1672 tot 1678 verbeterde de noord en de oostgrens en beveiligde Frankrijk tegen menigen inval. Een geheel jaar knaagden Coburg en Yorck in 1793 aan het daar gebouwde vestingnet zonder het geheel te kunnen doorbreken. En de verovering van België, het ideaal van zoo menig Fransch staatsman, zou uit een nationaal oogpunt bezien, voor Frankrijk een groot voordeel zijn geweest, en slechts weinige elementen in de natie hebben gebracht, die moeilijk konden geassimileerd worden. Maar toen Lodewijk in 1700 de erfenis der Spaansche monarchie voor zijn kleinzoon Philips van Anjou aannam, en hij een oorlog begon en voortzette met bijna geheel Europa, die Frankrijk in den volsten zin des woords ruïneerde, toen handelde hij niet voor het staatsbelang maar alleen voor dat van zijn dynastie. Maar Lodewijk had dat nooit weten te onderscheiden. Voor het bezit van de geheele Spaansche erfenis tegen alle tractaten aan en ten behoeve van zijn kleinzoon meende hij alle krachten des lands te mogen opofferen. Die persoonlijke en dynastieke politiek, welke in de eerste helft van zijn regeering steeds verbonden was geweest met het nationaal belang, althans met wat hij het nationaal belang achtte, kwam nu onverholen voor den dag, en zoozeer was in het oog van de natie de staat met den koning geïdentificeerd, dat er geen stem werd gehoord om dit uitdagen van geheel Europa, zonder dat Frankrijks belang op het spel stond, te wraken. Integendeel, zoozeer had de ijdele roemzucht | |
[pagina 502]
| |
en het gevoel van de grande nation te zijn, het volk verblind, dat iedereen het natuurlijk vond dat Frankrijk voor het dynastieke belang zich opofferde. Voor het oogenblik scheen dan ook de macht van Frankrijk oneindig vermeerderd. Fransche troepen bezetten zonder slag of stoot vestingen, waar zij menigen bloedigen dag om hadden moeten doorstaan, België en de vestingen van het Milaneesche, een lang begeerde buit, vielen zonder slag of stoot in hun handen, maar het was slechts om ze te bewaren. Het overwicht van Frankrijk mocht voor het oogenblik groot zijn, doordat de nieuwe Spaansche regeering geheel op Fransche hulp steunde, en daarom geheel door Frankrijk geleid werd, op den duur hadden beide landen te veel strijdige belangen dan dat de dynastieke band ze zou kunnen blijven vereenigen tot een groot geheel. En zeker was het dat de oogenblikkelijke machts-vergrooting niet door Europa zou geduld worden. Toch had het daar in den beginne alle schijn van. De onvergeeflijke misslag van Lodewijk om den Engelschen pretendent als koning te erkennen, weder een daad van louter persoonlijke ijdelheid, was er toe noodig om Engeland een oorlog te doen beginnen, zoo roemvol en voordeelig als het nog geen had gevoerd. Men ziet den voortdurenden achteruitgang der Fransche politiek onder Lodewijk XIV. In den beginne, onder Lionne, is zij voorzichtig en gematigd en berekent uitsluitend het belang van den staat; de koning ziet zijn grootheid slechts in die van het land; in het tweede tijdperk is zij evenzeer nationaal, hoewel ruw, uitdagend en beleedigend; er wordt veel nagestreefd welks verwerving niet in het eigenlijke staatsbelang ligt maar toch staat Frankrijk nog naast den koning; in het derde eindelijk jaagt deze louter persoonlijke doeleinden na en stort daardoor het land in een afgrond van ellende. Wat de buitenlandsche staatkunde van het geheele tijdperk kenmerkt, is een verregaande verachting van alle recht, een vlek, die de Fransche politiek van dien tijd af steeds in mindere of meerdere mate heeft aangekleefd en in het tweede en derde gedeelte een voorbijzien van het ware belang van den staat voor ijdelen roem en onvruchtbare grootheid. (Slot volgt.) Haarlem. p.l. muller. |
|