Nu zeide ik, dat reeds de titel van dit nieuwe werk ons wijst op dezelfde aesthetische fout. ‘De Kerels van Vlaanderen,’ wat ligt er voor aanlokkelijks in dien titel? Het moge dan waar zijn, wat de Schrijver in zijn voorrede zegt, dat de naam Kerel oorspronkelijk geweest is de eigennaam van het Vlaamsche geslacht dat hun land zelf heette: Kerlingaland; dat de naam Kerl een oud Saksisch woord is, dat vrije man beteekent, daar is tot de uitdrukkelijke aanwijzing hiervan zooveel omhaal van geleerdheid noodig, dat daardoor naar mijn meening de fout niet wordt goedgemaakt. Wij kennen den naam Kerel bijna uitsluitend in malam partem, en zoo dan iemand ons door den naam van zijn werk tot de lezing daarvan wil noodigen, dat hij dan niet beginne met straattaal te bezigen. Het behoeft niet te worden gezegd dat dit niet aesthetisch is.
Toch zouden we ons nog door dien titel kunnen misleiden en zou het zeer goed kunnen wezen, dat de inhoud niet aan dien woesten titel beantwoordde. Dit is echter maar al te waar; de inhoud zet volkomen het zegel op het barbaarsche hoofd. We worden in alle woestheden, alle gruweldaden, alle verschrikkingen rondgevoerd en zonder eenig voorbehoud worden den lezer tafereelen voor den geest gehouden, die de haren te berge doen rijzen. Ook de teekenaar Eduard Dujardin heeft door zijn illustratiën van dezen roman tot het ontvangen van dien verschrikkelijken indruk het zijne bijgedragen. De wreedste strafoefeningen worden door hem ons voorgehouden, als waren de levendige kleuren, waarmede Conscience schildert, niet voldoende. Ziet! zulke woeste teekeningen met pen en penseel behooren te huis in het een of ander archaeologisch werk, zooals b.v. in ‘ons Voorgeslacht’ van Hofdijk; maar in een roman voorkomende, beleedigen ze al wat in ons is aan schoonheidsgevoel.
Zeker, hier en daar komen er in ‘de Kerels van Vlaanderen’ tafreelen voor, die ons herinneren aan de liefelijke novellen van den Schrijver; maar de hoofdinhoud is niet weldadig.
Dat Conscience op bijna 60jarigen leeftijd en na het voor enkele jaren zoo smartelijk verlies van twee zijner zonen, nog onderneemt om zulk een werk te schrijven, is een bewijs van enorme kracht des geestes. Maar omdat de Schrijver nog zulk een kracht openbaart, heeft het publiek dat hem bemint, ook recht op andere kunstgewrochten, dan de ‘Kerels van Vlaanderen.’ Waarom wijken zoovele schrijvers en dichters toch op lateren leeftijd van hunne oorspronkelijke roeping af? Waarom wordt de novellen-dichter Cremer romanschrijver, filosoof en moralist? Waarom waagt zich de novellen-dichter Conscience op de gladde baan van den historischen roman? Hoe natuurlijk dit ook moge zijn, de kunst lijdt er schade bij. Want ook in de kunst geldt de regel: Streeft niet naar hetgeen boven uw krachten is.
Dat dan Conscience terugkeere tot zijn grepen uit het onmiddellijke volksleven. Daar is hij meester. En ik geloof ook, dat hij langs dien