Suum cuique.
Een Levensteeken
begroeten wij in de verontwaardiging, waarmede de Ultramontaansche overmoed is beantwoord door onderscheiden organen der openbare meening.
Al te lang was men schroomvallig tegenover de eischen der zwarte bende; straffeloos hoonde zij ons groot verleden; in de volksvertegenwoordiging trad zij als onbeschaamde pleitbezorgster op van Katholieken, die in hun regten miskend zouden zijn; en geen regering, die haar concessies weigerde, geen minister, die niet met benoemingen waarvan de Roomsch-katholieke belijdenis het éénige motief was, haar tegemoet kwam. Illiberaal, onverdraagzaam heette elk, die tegen het woelen en drijven der Jezuïten de stem durfde verheffen.
Maar het Nederlandsche volk schijnt te ontwaken.
Teruggeroepen is de gezant bij den paus, die op Neêrlands kosten en ten koste van Nederland zijne diensten bewees aan de Jezuïten. Een Ultramontaanschen afgevaardigde heeft men als kantonregter durven ontslaan. En toen Alberdingk Thijm en Nuyens ons dapper voorgeslacht durfden hoonen, omdat het worstelde tegen Roomsche en Spaansche dwingelandij, toen ging er een kreet van verontwaardiging op, die getuigde, dat Nederland nog leeft.
Verschrikt door dien kreet, en bespeurende, dat niet alle Katholieken aan hun leiband willen loopen, matigden de Ultramontanen, die alleen stout zijn tegenover den zwakke, hunne taal; onder zekere reserve, wanneer maar het eigenlijk karakter van het Aprilfeest werd verzaakt, toonden sommigen hunner zich zelfs bereid om aan het feest deel te nemen. Enkele dagbladen liepen in den strik of wel, verbaasd en verschrikt over hun eigen moed van gisteren, kwamen ze met uitgestoken hand de meer dan verdachte bondgenooten te gemoet, maar moesten zich weder terugtrekken voor de verontwaardigde natie, die de lastering van het voorgeslacht niet verkroppen wilde.
De Arnhemsche Courant en het Vaderland vooral toonden zich in deze dagen waardige tolken van de Nederlanders, die zich hun Geuzenvaderen, die ‘boeven ende piraten’ niet schaamden.
De zwarte bende mokt, maar zwijgt, verbaasd over den onverwachten tegenstand, dien zij gevonden heeft.
Wat zij had durven zeggen in het vrije Nederland, men weet het, maar men weet het nog niet ten volle.
Wij kunnen bij het bekende nog eene bijdrage voegen. Eene uitnoodiging om het lidmaatschap eener Subcommissie voor het Brielsche monument te aanvaarden, werd door een hooggeplaatst Roomsch-katholiek geestelijke op deze wijze beantwoord:
‘Weledelgestrenge Heer!
Het doet mij innig leed, voor het aangeboden lidmaatschap der Subcommissie voor de feestviering, 1 April 1872 te Brielle, te moeten bedanken.
Noch als inneming der stad, noch als geboortedag der Nederlandsche vrijheid kan ik in gemoede helpen feestvieren. Ik wil liever niet in discussie treden over beide zaken; alleen wil ik opmerken, dat de Nederlandsche vrijheid voor ons Katholieken heeft opgeleverd twee eeuwen van onderdrukking en miskenning.
Toen wij hier ter stede het Oranjefeest vierden en 't feest van 't 50jarig be-