schepper van den titel en dus de beste beoordeelaar van zijn beteekenis en afkomst, wij zouden de vrijheid nemen van hem te verschillen, daar het ons hoogst onwaarschijnlijk voorkomt, dat rijk in het volksdialekt zou verbasteren in rick; riek of rieke ware eer mogelijk. Maar heeft de auteur gelijk, dan is het wel niet denkbaar, dat die naam nu nog aan eenig landgoed in ons vaderland zal gegeven worden, of het moest zijn als luccus a non lucendo.
Overigens is die titel goed gekozen. Wij zouden het boek niet beter kunnen karakteriseeren, dan als een beschrijving van meer of minder belangrijke voorvallen, die op of in de onmiddellijke nabijheid van een kasteel plaats vonden. Een eigenlijk gezegde held komt er niet in voor, of het moest zijn de ondermeester, in wiens geschiedenis wij het meeste belang stellen. Het zou dus kunnen heeten: Geschiedenis van een ondermeester, maar vooreerst is dit een plat-prozaïsche titel, en ten andere zou men er een concurrentie in kunnen zien met Erckmann-Chatrian, wiens of wier Histoire d'un sous-maître juist ter zelfder tijd als dit boek het licht zag.
Va donc pour le titre! Een enkel woord slechts over den inhoud. De heer Brunings is bij het lezend publiek, en vooral ook bij de lezers van dit tijdschrift, bekend als een aangenaam verteller, een goed stylist, en als iemand die de wereld bekeken en diepe blikken in het menschelijk hart geworpen heeft. Hij behoort, bedriegen wij ons niet, tot de zeer geliefde schrijvers. Maar hij is in de allereerste plaats een novellist. En het gaat hem als vele van onze novellisten, en eerste novellisten ook - behoef ik ze te noemen? - die, telkens wanneer ze het wagen een roman te schrijven, schipbreuk lijden, zoodat men, hoezeer ook met hun talent ingenomen, verpligt is uit te roepen: Hoe jammer dat zij niet op hun eigen terrein gebleven zijn, en zich bepaald hebben tot het genre, waarvan zij zulke uitstekende vertegenwoordigers zijn!
Aan den roman doet men tegenwoordig vrij wat hoogere eischen dan vroeger. En sedert er op dit gebied zulke groote meesters zijn verschenen als, om slechts enkelen te noemen, Walter Scott, Dickens, Thackeray, Anth. Trollope, Gustav Freytag, Auerbach, van Lennep, Bosboom-Toussaint en anderen, wil men een reeks verhaaltjes hoe aardig en geestig ook voorgedragen, niet meer met dien, vroeger zoo weinig geachten, naam bestempelen.
En aardig en geestig voorgedragen zijn ongetwijfeld de verhalen, die wij in dit boek vinden, al zijn ze ook slechts met een lossen band aaneengeregen. Wat wij vooral in den heer Brunings en met name in dit werk bewonderen, te meer wijl wij het bij zoo weinige onzer schrijvers vinden, is de natuurlijke, ongedwongen dialoog, die, zonder ooit plat te worden, toch bijna altijd dat gewrongene of gemaniereerde mist, dat wij helaas! zelfs bij zeer gevierde auteurs, van beide sekse, in onze moedertaal betreuren.
Met gerustheid kunnen wij verzekeren, dat ieder hier een aangename