| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis van den dag.
O Christendom, o beschaving, o vredebonden! In het laatste zesde deel onzer nooit volprezen verlichte eeuw, alleen in ons werelddeel, niet minder dan zes oorlogen; de Krim-oorlog, de Italiaansche, de Mexicaansche, de Deensche, de Pruisisch-Oostenrijksche en de Fransch-Duitsche; nog rookt de grond van het bloed in den laatste gestort, en als ware het te doen om het heilige zevental, dreigt een nieuwe oorlog, die tusschen Engeland en Amerika.
Maar dat is niet mogelijk, nietwaar; oorlog tusschen twee landen, wier belang zoo nauw is verbonden! Levert niet Amerika voor een goed deel de grondstoffen voor Engelands industrie, en wat moet er worden van de talrijke fabriek-arbeiders in Engeland, wanneer het werk gedaan raakt? Reeds zoo menige crisis is men te boven gekomen en bange jaren werden doorgeworsteld door duizenden arbeidersgezinnen; nu een nieuwe stoot en - de kruik gaat zoolang te water totdat zij breekt. Meer en meer is in den arbeidenden stand het bewustzijn doorgedrongen van ongelijke verdeeling van de goederen des levens, en wordt ten gevolge van oorlog of andere oorzaken de boog nog strakker gespannen, de levensvoorwaarden nog harder en wreeder, dan springt de maatschappelijke band uiteen. Geen oorlog, in godsnaam geen oorlog, roept Engelands belang zijn staatslieden toe.
Amerika heeft zich nauw nog hersteld van den grooten oorlog; in de Zuidelijke Staten leeft nog het gevoel van verbittering en haat, en nog, nog zou men het zwaard tegen de Noordelijke Staten weder opnemen, indien de omstandigheden zoo gunstig werden, dat men op een beteren uitslag kon hopen. Ook daar moet elk nadenkend staatsman voor een oorlog beducht zijn, waarvan de gevolgen niet zijn te overzien.
Al is Engeland nu het meest kerk-christelijk land der wereld, al roemt men de godsdienstigheid van de Vereenigde Staten, waar de sekten en kerken oprijzen als paddenstoelen, - toch heeft het Christendom geen stem
| |
| |
in den oorlog, - als het geloof gebruikt wordt dan is 't de olie, die het vuur van haat nog meer aanstookt, de zwaarden scherper wet, den blik juister richt voor het moordend lood. Noch eigen belang noch godsdienst hebben stem in het kapittel, oorlog is een zaak van hartstocht, van blinde drift; de kinderen schrijven met het meeste geduld op school het voorbeeld af: oorlog is het spel, waar beide partijen steeds verliezen, en wanneer zij groot geworden zijn, dan volgen zij vol geestdrift den weg, dien het verstand steeds heeft veroordeeld. Wij weten nu eenmaal dat verstandelijke noch zedelijke overwegingen een oorlog kunnen stuiten, en wij gaan de quaestie, die tusschen Engeland en de Vereenigde Staten hangende is, onderzoeken, om uit den aard der quaestie en de verhouding tusschen de beide landen de meerdere of mindere waarschijnlijkheid van een botsing af te meten.
De oorzaak van den twist is reeds van oude dagteekening; toen in Juli '61 de oorlog uitbrak tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten van Amerika, wreven de Engelsche en de Fransche regeering zich van genoegen de handen; beiden vreesden de macht van het reusachtig zich ontwikkelende rijk aan gene zijde van den Oceaan, dat straks zijn zwaard kon werpen in de schaal, wanneer in Europa rekeningen waren te vereffenen, en als aller heerscher optreden. Veel grond voor die vrees bestond in een zeker opzicht niet; Amerika had nog nooit blijken gegeven van zich te willen bemoeien met het Europesche geharwar, en het was ook niet zoo waarschijnlijk, dat het ooit daartoe zou overgaan; de Vereenigde Staten zijn groot en rijk genoeg om zich-zelf genoeg te zijn en de ligging reeds maakt het tot bloot toeschouwer van de kibbelarijen tusschen de Europesche Staten en Staatjes.
Men had dus hier slechts te doen met een in het gewone leven steeds en met recht verachten naijver van de laagste soort, dien men echter zooveel mogelijk zocht te verbergen onder allerlei politieke phrases, in plaats van er rond voor uit te komen, dat zoolang de betrekking tusschen de verschillende Staten blijft gevestigd op zulk een onredelijken grond, op een roofdieren-theorie, men moeilijk anders kan handelen dan bij overmatige vlucht van een der dieren, gezamenlijk de vleugels van den voorspoedige te kortwieken. Men kon zich beroepen op den hollen klank, die jaren lang zooveel opgang heeft gemaakt en door den een den ander werd nagepraat, - de leer van het staatkundig evenwicht, die feitelijk daarop neerkomt: eigen macht zoo hoog mogelijk uit te breiden en die van buurman zooveel mogelijk te verkleinen, en verder de macht te verdeelen onder weinige saamgezworenen. Napoleon III had bij zijn pogingen tot interventie, die oogenschijnlijk alleen Mexico golden maar metterdaad gericht waren op ondersteuning van de Zuidelijke Staten, nog bijzondere bedoelingen; de parvenu wilde zijn macht uitbreiden, glorie verbinden aan zijn naam, om zijn dwaas volk daarmeê te verblinden.
Voor Engelands handelwijze lieten zich nog eenige gezonde redenen
| |
| |
bijbrengen, en wanneer de Engelsche Staatslieden er iets voor over hadden, dat de macht van de Vereenigde Staten werd geknot en het groote rijk in twee naijverige deelen gescheurd, dan kon men uit een zeker oogpunt beschouwd hun geen ongelijk geven. Men spreekt wel eens van stamverwantschap tusschen Amerika en Engeland, noemt het laatste het moederland van de Vereenigde Staten, - een karakter dat ook door talrijke landverhuizingen uit andere natiën naar Amerika, vooral Duitschers, nooit is verloren gegaan; immers de officiëele taal is nog altijd Engelsch. Men denkt echter veeleer aan stiefmoederland, wanneer men nagaat, welke Engelschen het zijn, die Amerika voor het grootste gedeelte bevolkt hebben en hun eigenaardigen stempel afgedrukt op de Staatsinstellingen; van de bijna vier millioen Engelsche landverhuizers, die van 1820 tot 1871 derwaarts vertrokken, waren bijna drie millioen Ieren en slechts een half millioen Engelschen, vijf en tachtig duizend Schotten, enz. En de Ieren juist zijn 't, die den haat tegen oud-Engeland levendig houden, die de Fenians leveren en in hun gloeienden hartstocht alles op het spel zouden willen zetten om hun wrok aan Engeland te koelen, hun moederland, het vertrapte Ierland te wreken en vrij te maken. Brengt men daarmee in verband de voortdurende ontevredenheid in Ierland zelf, ook na '61, waar noch de val van de Engelsche Staatskerk, noch de Agrarische wet - en wat wonder? - met Engelands bestuur hebben verzoend, maar integendeel steeds grooter eischen worden gedaan en zelfs wordt aangedrongen op geheele zelfstandigheid en een onafhankelijk Iersch parlement, dan kan men eenigszins de verborgen vrees begrijpen van Engeland voor het reusachtige Amerika. Zoodra de oorlog uitbarst, heeft men niet alleen den vijand buiten, maar ook in het land, en welke vijanden de Ieren zullen zijn, wanneer hulp van buiten een goeden uitslag aan een opstand belooft, kan uit de stoute moordaanslagen blijken, die van tijd tot
tijd telkens weder plaats hebben.
Had Engeland derhalve in '61 openlijk de Zuidelijke Staten ondersteund, men had kunnen zeggen, dat het een oorlog voerde uit welbegrepen eigenbelang. Palmerstons meening was het dan ook om den loyalen weg te bewandelen, met Napoleon de handen ineen te slaan en een scheiding van Noord en Zuid tot stand te brengen; Palmerston kon echter niet zooals hij wilde; reeds toen was die geest van voortvarendheid en doorzettende kracht geweken, die Engelands Staatslieden in gewichtige tijdperken zoo dikwerf kenmerkte; in het Lagerhuis stonden de rijke handelsmannen, die er voor het oogenblik meer voordeel in zagen om zaken te doen, vast overtuigd, dat het Noorden toch in 't eind in een scheiding van het Zuiden zou moeten toestemmen; jaren te voren reeds had de Punch den slaaf geteekend, die de kaart van de Vereenigde Staten op Noord en Zuid vaneen scheurde. Daarbij was de publieke opinie voor een goed deel op de hand van het Noorden, uit sympathie voor de goede zaak der vrijheid, die men hier voor had.
| |
| |
De Engelsche Staatslieden volgden dus een modderpolitiek; zij begunstigden oogluikend zooveel mogelijk de Zuidelijke staten; Zuidelijke kaperschepen werden in de Engelsche havens uitgerust, die weldra aan den Amerikaanschen handel groot nadeel toebrachten. De Alabama werd de schrik der zee voor de Noorder koopvaardijschepen; te Washington was men gedwongen schepen uit te rusten om jacht te maken op de kapers; de stremming in den handel berokkende ontzettend nadeel; de oorlog werd er door verlengd, en toen in '65 die oorlog eindigde met de onderwerping van de Zuidelijke Staten, was het eerste gevoel in het Noorden dat van verontwaardiging over de huichelachtige politiek van Engeland. Wel had Engeland in het laatst zijn fout ingezien, en een vloot gezonden naar de Amerikaansche wateren alleen om vriendschapsbetuigingen te wisselen met de schepen van de ‘bevriende’ mogendheid, maar dit alles diende slechts om de verontwaardiging te doen stijgen. Een ronde oorlogsverklaring zou niet zooveel haat in Amerika hebben achtergelaten, als die valsche, kleingeestige rol.
Op de daarna gevolgde klachten en eischen van het gouvernement der Vereenigde Staten bleef Engeland even dubbelzinnig; het beweerde geheel onschuldig te zijn aan het uitloopen der kaperschepen, maar liet daarbij doorschemeren, dat men bereid was de verontwaardiging van Amerika - af te koopen. Verraadde zich daardoor niet het booze geweten? Zou Engeland niet halsstarrig en met recht hebben blijven weigeren, indien het werkelijk onschuldig ware geweest aan het uitloopen der kaperschepen en al het mogelijke had gedaan om te beletten hetgeen een ‘bevriende’ mogendheid verplicht is?
Herhaalde malen werden onderhandelingen gevoerd tusschen Engeland en de Vereenigde Staten om het geschil bij te leggen, maar zonder tot eenig resultaat te leiden; de Alabama-quaestie bleef als het zwaard van Damocles Engeland boven het hoofd hangen. Nu eens werden de onderhandelingen afgebroken, straks weder met vernieuwden moed opgevat. Een vrij aanzienlijke partij in de Vereenigde Staten was tegen een oplossing van de quaestie; zij wilde wachten, totdat Engeland zelf in een oorlog werd gewikkeld; men zou dan leer om leer handelen, kaperschepen uitrusten in de Noord-Amerikaansche havens om Engelands handel te benadeelen. De meerderheid echter, het meer bezadigde deel, wenschte een schikking. Maar op welken grondslag? De Amerikanen eischten dat Engeland allereerst zijn onrecht zou erkennen en zijn leedwezen betuigen over zijn houding tijdens den oorlog; wanneer het trotsche Albion zich eerst deze vernedering had laten welgevallen, zou het de schade restitueeren, die door de kaperschepen was berokkend.
Men weet niet, welke de lastigste van deze voorwaarden is. Immers Engeland beweerde niets kwaads te hebben gedaan. De geconfedereerde Staten, sprak men aan de boorden van de Theems, waren feitelijk als militaire macht georganiseerd, namen de regelen van het volkenrecht
| |
| |
in acht en geloofden ter goeder trouw voor hun goed recht te strijden; de vereischten bestonden dus voor de erkenning van de Confederatie als zelfstandige, oorlogvoerende Mogendheid. Geen zaak zoo krom, of er is een woord te vinden om haar recht te doen schijnen; de erkenning als oorlogvoerende mogendheid werd verder gerechtvaardigd op grond dat de havens der Zuidelijke Staten waren geblokkeerd en die blokkade alleen kon worden geëerbiedigd, wanneer de Zuidelijke Staten als oorlogvoerende partij waren erkend.
Een spitsvindige redeneering als deze is natuurlijk uitgevonden, toen de zaak was misgeloopen, de plannen, gebouwd op de overwinning van de Confederatie, waren in duigen gevallen, - maar men had een politiek argument of drogreden, waarover men kon redeneeren en dat men als een schild gebruikte tegen den eisch van schuldbelijdenis. Men weet overigens, hoe moeilijk een groote Mogendheid is te bewegen om begaan onrecht te erkennen; tegen daden van het meest onbeschaamde geweld, waarbij list en bedrog zich huwen aan bloeddorst, ziet men niet op, wanneer politiek belang ze noodig maken; maar erkenning van schuld is een zaak, die de eer - en bij God, welk een eer! - raakt, en waarbij men niet kan toegeven.
Dan liever wat meer betaald; en Engeland wilde betalen. Maar, ook dit heeft zijn grenzen. De schadevergoeding voor het nadeel, door de in Engelsche havens uitgeruste kapers berokkend, was uitermate rekbaar. De Alabama alleen nam in den tijd van 8 weken niet minder dan 22 Noorder koopvaarders weg; dit was nog slechts een gering deel van de schade; het indirecte nadeel was nog veel grooter; de Amerikaansche handelshuizen hadden een veel hoogere premie moeten betalen, toen het bekend werd, dat er Zuidelijke kapers op zee loerden; in- en uitvoer uit het Noorden waren belangrijk verminderd en de industrie belemmerd; het Noorden was genoodzaakt geworden oorlogschepen uit te rusten en in zee te zenden, uitsluitend om de Zuider kapers op te sporen en den handel te beschermen; en eindelijk door de erkenning van de Confederatie als oorlogvoerende Mogendheid, was de duur van den oorlog verlengd en had men meer menschenlevens en geld ten offer moeten brengen.
Men ziet, dat men van een en ander een rekening kan opmaken, waarbij de Fransch-Duitsche vijf milliarden nog een matige som zijn, - een som waardoor de toch reeds groote Engelsche schuld zoo zou worden vermeerderd, dat de belastingen bijna niet meer te dragen zouden zijn. Neemt men de beide eischen bijeen, zoo onbepaald als zij werden gedaan, dan kan men begrijpen, dat men jaren lang over de quaestie is bezig geweest, zonder er een eind aan te kunnen vinden.
In het begin van '69 scheen de zaak voor een oogenblik gelukt. Den 14 Januari werd tusschen den Engelschen Minister van Buitenlandsche Zaken, Lord Clarendon, en den Amerikaanschen gezant Reverdy
| |
| |
Johnson een verdrag gesloten tot regeling der zaak. De aanspraken van de door de Alabama benadeelde Amerikaansche reeders en kooplieden om van de Engelsche Regeering schadeloosstelling te erlangen, zouden worden onderworpen aan het oordeel eener gemengde commissie. Geheel Engeland jubelde - maar te vroeg; het verdrag werd den 13 April door den Amerikaanschen Senaat met groote meerderheid verworpen. En op welke gronden? Omdat niet genoeggedaan werd aan die eischen, die wij straks hebben opgegeven. De woordvoerder van de oppositie tegen het tractaat was het senaatslid Sumner; hij beschouwde het geschil niet alleen als van privaat-rechtelijken aard, als een quaestie tusschen Engeland en eenige Amerikaansche burgers, maar vooral ook als van een publiek-rechtelijk karakter, als een zaak tusschen Engeland en de Vereenigde Staten. Was dit laatste het geval, - en Sumner kon zich hier beroepen op bijna de geheele openbare meening van de Vereenigde Staten, - dan kon Engeland zijn misslag alleen herstellen door een openlijke verklaring van zijn dwaling af te leggen en zich te verbinden nooit weer zoodanig te zullen handelen, d.w.z. mede de hand leenen tot het opstellen van nauwkeuriger bepalingen betreffende het handhaven der neutraliteit. Eerst daarna wilde Sumner de financieele zijde van het vraagstuk hebben geregeld, en de globale rekening, die hij voor Engeland in den Senaat opstelde, was mede in den geest van de uiterste grens van de straks opgenoemde punten.
In welke stemming men toen in Amerika omtrent Engeland en de Alabama-eischen verkeerde, bleek nog duidelijker uit een voorstel, eenige dagen later, den 19 April, door Chandler in den Senaat ingediend. Hierbij werd de Regeering uitgenoodigd om bij de verdere onderhandelingen met Engeland over de Alabama-quaestie tot grondslag te nemen den afstand van al de Engelsche bezittingen in Noord-Amerika. In de redevoering, die dit voorstel vergezelde, hield Chandler een heftige philippica tegen Engeland, waarin verwijten op verwijten werden gestapeld en aan den haat tegen Engeland botgevierd.
De boodschap van den nieuwen President Grant was in vergelijking van de uitdrukkingen van Sumner en Chandler zeer gematigd; van het afstaan van Kanada was met geen enkel woord sprake, maar Grant gaf toch in duidelijke bewoordingen zijn afkeuring te kennen over het door Reverdy Johnson gesloten tractaat. Onder de door Engeland toegebrachte schade werden woord voor woord de straks genoemde punten opgenoemd, en er bijgevoegd: dat deze schade niet op dezelfde wijze kon worden verrekend als gewone koopmanszaken; dit was vooral de fout van het door Reverdy Johnson gesloten verdrag: ‘Geen woord’, dus luidden Grants woorden, ‘werd in het verdrag gevonden, waardoor het Amerikaansche volk met de onvriendschappelijke houding van Grootbrittannië tijdens den burgeroorlog kon worden verzoend.’
Men ziet, Amerika behield zich hier het meest uitgebreide regt
| |
| |
van berekening voor, en kwam met nadruk op voor de boetedoening van Engeland door een duidelijke verklaring.
De onderhandelingen werden na eenigen tijd hervat, en den 8 Mei van het vorige jaar kwam een nieuw tractaat, dat van Washingtòn, tot stand, dat den 24 door den Amerikaanschen Senaat en later ook door het Engelsche Parlement werd goedgekeurd. Oppervlakkig kon men meenen, dat met dit tractaat alle moeilijkheden zouden zijn uit den weg geruimd; Engeland namelijk geeft in het tractaat zijn leedwezen te kennen over de kapergeschiedenis, terwijl de bepaling der schadevergoeding zou worden opgemaakt door een internationale commissie, bestaande uit vijf leden, waarvan twee zouden worden benoemd door Engeland en de Vereenigde Staten en drie door Zwitzerland, Brazilië en Italië, welke commissie te Genève zou vergaderen. Aangezien het aankomt op de letterlijke verklaring van het tractaat, is het van belang het artikel van het tractaat, dat hierop betrekking heeft, woordelijk te kennen; het luidt aldus: ‘Overwegende dat tusschen de Vereenigde Staten en de Regeering van Groot-Brittannie moeilijkheden zijn ontstaan, die nog niet zijn uit den weg geruimd, en die voortspruiten uit daden, bedreven door de verschillende schepen, (Alabama, Florida, Georgia en Senandoah) en welke aanleiding gegeven hebben tot eischen, die onder den algemeenen naam van Alabama-vorderingen bekend zijn, en overwegende dat de Britsche Regeering hare commissarissen en gevolmachtigde gezanten gemachtigd heeft in vriendschappelijken zin haar leedwezen uit te drukken, dat haar de vlucht van de Alabama en de andere schepen, welke ook de omstandigheden mogen zijn waaronder die plaats heeft gehad en de rooverijen welke zij bedreven hebben, veroorzaakt heeft. Weshalve, om aan alle klachten en alle eischen, die door de Vereenigde Staten zijn ingebracht, een einde te maken, en met de bedoeling op nauwgezette wijze al deze vorderingen, welke door de Britsche Regeering niet toegegeven zijn, te regelen, komen de contracteerende partijen overeen,
dat al deze eischen, die uit handelingen van die schepen voortvloeien (growing out), waarvan boven sprake is, en welke onder den algemeenen naam van Alabama-eischen bekend zijn, aan een scheidsgericht zullen worden onderworpen.’
In het tractaat werden tevens bepalingen vastgesteld ten aanzien van de verplichtingen der neutrale Mogendheden in tijden van oorlog; deze bepalingen, schoon erkend wordt dat zij tijdens de uitrusting der Alabama niet als algemeene regelen van het volkenrecht golden, zouden in dit geval een terugwerkende kracht bezitten.
De scheidsrechterlijke commissie zal verder volgens art. 7 van het tractaat de zaak ten opzichte van elk schip afzonderlijk onderzoeken. Heeft Engeland in een of meer gevallen tegen de in het tractaat opgegeven neutraliteitsbepalingen gehandeld, dan kan de commissie een globale som vaststellen, die Engeland als schadevergoeding betalen moet, of de vereffening opdragen aan een bijzondere commissie van schatters.
| |
| |
Maar zie, wat gebeurt er; de scheidsrechterlijke commissie komt te Genève bijeen en de Amerikaansche Regeering levert een memorie van verdediging, of liever een aanklacht tegen Engeland in, waarbij op teruggave van alle schaden wordt aangedrongen, niet alleen van die welke onmiddellijk is veroorzaakt door de kaperschepen, maar ook van de indirecte, zooals wij die boven hebben aangewezen. Nu slaat de geheele Engelsche pers, de Times aan 't hoofd, alarm en jankt en schreeuwt alsof er onmiddellijk geld en zoo veel geld moest zijn; de Engelsche Minister grijpt haastig naar de pen en dient een zoo vriendschappelijk mogelijk ingekleede nota in bij de Amerikaansche Regeering, waarin wordt gezegd, dat Engeland nooit aan zoo iets heeft gedacht, en wanneer de Vereenigde Staten volhouden om ook de indirecte schade voor het scheidsgericht te brengen, er van de geheele schikking niets kan komen.
Zoowel in de houding van de Engelsche pers als van het Ministerie straalt weder geheel eigenaardig het booze geweten door; immers, indien men zich zoo geheel zeker waande van de zaak en zoo onschuldig zich gevoelde als de Engelschen algemeen beweren te zijn en ook in de bij de commissie ingediende Engelsche memorie wordt beweerd, dan behoefde men zich zoo beangst niet te maken, ook indien de indirecte schade mede moet worden onderworpen aan het oordeel der commissie. De geheele zaak wordt blijkbaar een gewoon proces, waarbij het niet te doen is om een eerlijke, zuivere voorstelling te geven van de zaak, maar waar list de strikken spant om de tegenpartij te vangen.
Uit het tractaat is moeilijk op te maken, wie der beide partijen gelijk heeft in de quaestie van directe of indirecte schade. De Engelsche premier, Gladstone beweert - en wij gelooven in dit opzicht geheel ter goeder trouw - dat Engeland het tractaat heeft gesloten in de vaste overtuiging, dat er alleen van bepaling der directe schade zou worden gesproken; de bedoeling, waarmee een zaak is aangegaan doet echter niets af; dit is een argument, dat wij in onze jongensjaren gebruikten, wanneer wij bemerkten, dat de loop der zaken ons niet gunstig werd; in processen geldt alleen datgene wat bewijsbaar is. Art. 1 nu van het tractaat kan geheel ten voordeele van Amerika worden uitgelegd; er staat duidelijk: alle eischen, welke voortvloeien uit daden door genoemde schepen bedreven. Nooit heeft dan ook een staatsman zonderlinger rol gespeeld dan Gladstone, waar hij in het Lagerhuis verzekerde, dat de zaak helder was als de dag, en volstrekt geen aanleiding behoefde te geven tot moeielijkheden, indien Amerika maar eerlijk genoeg was en niet ter kwader trouw handelde. Was de premier dan vergeten dat in Juni van het vorige jaar in het Engelsche Parlement stemmen opgingen, die zich tegen het tractaat verklaarden, juist omdat het zoo hoogst onduidelijk was? Lord Cairns zeide in de zitting van het Hoogerhuis van 24 Juni: ‘Er staan in den tekst van het verdrag uitdrukkingen, die de Amerikaansche Regeering de buitenspo- | |
| |
rigste eischen kunnen doen stellen.’ En nu gaat het toch niet aan, de schuld geheel te werpen op de kwade trouw van Amerika, als men zich niet belachelijk wil maken.
Maar Gladstone heeft, naar hij meent, een afdoend argument voor zijn opvatting. Amerika, zegt hij, heeft verklaard, dat, wanneer ‘een vriendschappelijke schikking tot stand kwam’, van de indirecte schade niet meer zou worden gesproken, en die ‘vriendschappelijke schikking’ is door het sluiten van het tractaat van Washington een feit geworden.
Werkelijk heeft er iets van dien aard plaats gehad; in de vergadering van Engelsche en Amerikaansche gevolmachtigden, die aan het sluiten van het tractaat van Washington vooraf ging, werd van de zijde van Amerika o.a. de verklaring afgelegd, dat men ‘in de hoop van een vriendschappelijke oplossing, totdusverre geen berekening van de indirecte verliezen had opgemaakt, echter met voorbehoud van recht van schadeloosstelling, indien de schikking niet tot stand kwam.’
Nu beweert men in de Vereenigde Staten, dat die vriendschappelijke oplossing niet is het tractaat van Washington zelf, maar de schikking die hier later uit kan volgen, wanneer men na afloop van de uitspraak van het scheidsgericht, ook werkelijk de zaak tot een goed einde zal hebben gebracht. Op dien grond heeft waarschijnlijk Amerika dan ook in zijn memorie de eischen betreffende de indirecte schade opgenomen. Wij moeten in het midden laten, - het antwoord van de Amerikaansche Regeering op de laatste Engelsche nota is nog niet bekend, - of dit geschied is om de quaestie van directe èn indirecte schade tevens te onderwerpen aan het oordeel der scheidsrechterlijke commissie, dan of de eisch tot indirecte schade alleen figureert pro memorie, om op nieuw te worden gehandhaafd en ingebracht, wanneer de schikking in 't eind niet tot stand komt. Dit laatste schijnt ons de uitlegging, die het meest met het gezond verstand overeenkomt. Dit wordt tevens waarschijnlijker, wanneer wij in aanmerking nemen dat bij de onderstelling als zou Amerika voor de commissie optreden met den eisch van vergoeding van directe en indirecte schade, men hier zou uitgaan van het standpunt dat aan Engeland niet de minste concessie is gedaan, en het tractaat neerkomt op het overlaten van de beslissing aan de scheidsrechterlijke commissie zonder meer, wat met den geest van het tractaat in strijd is.
Toch kan men niet betwisten, dat Amerika art. 1 van het tractaat als alleen verbindend kan verklaren en van een formeel rechterlijk standpunt uitgaande het verband tusschen de verklaring zijner gevolmachtigden in de eerste zitting van de te Washington vergaderde zoogenaamde High commission kan ontkennen; men kan daarvoor o.a. aanvoeren, dat toen nog van geen scheidsrechterlijke commissie sprake was, maar alleen van het vaststellen van een globale som, die Engeland aan de Vereenigde Staten zou betalen; met het oog op de mogelijkheid om het over die som eens te worden, zou men ‘geen berekening van
| |
| |
de indirecte verliezen hebben opgemaakt.’ Houdt Amerika aan deze verklaring vast, wat ons evenwel niet waarschijnlijk voorkomt, dan zijn de Engelsche diplomaten in den val geloopen, en het is in elk geval onverklaarbaar, hoe men van Engelands zijde zoo lichtvaardig bij de samenstelling van de redactie van het tractaat is te werk gegaan.
De Alabama-quaestie schijnt Engelands ongeluksgesternte te moeten zijn. Gladstone toonde na het bekend worden van de Amerikaansche memorie op nieuw het tegenovergestelde van diplomatiek beleid. In de gegeven omstandigheden zou een bedaard verzoek om inlichting het meest hebben kunnen bijbrengen om de zaken te Genève geen verkeerden loop te doen nemen. Maar in plaats daarvan sloeg de Engelsche premier terstond een hoogen toon aan en verklaarde, dat Engeland niets van de geheele zaak meer wilde weten, indien men van de zijde der Vereenigde Staten op het punt van de beslissing ook van de indirecte schade door de scheidsrechterlijke commissie bleef volharden; de toon, waarop hij over de Vereenigde Staten sprak in het Lagerhuis, moest Amerika tegen elke ‘vriendschappelijke’ uitlegging innemen; Gladstone's woorden grensden evenals die van de Engelsche dagbladen, aan beschuldiging van kwade trouw. Wat zal Gladstone nu doen, indien Amerika antwoordt, zooals niet onmogelijk is: ‘wij hebben nu eenmaal een scheidsgericht; welnu, is uwe uitlegging van het tractaat de éenig ware en mogelijke, laat ons de vraag van de directe of indirecte schade overlaten aan die commissie van Genève’? Na de houding, die hij eenmaal heeft aangenomen, kan hij moeielijk daarop anders antwoorden dan neen, en in dat geval, maakt hij een tamelijk droevige figuur en verdere onderhandelingen onmogelijk; de Alabamazaak blijft, wat zij steeds was, een quaestie, en een voortdurende bedreiging voor Engeland, bij de minste moeielijkheid, waarmee men hier zal hebben te kampen; de verbittering in Amerika zal tot het hoogst mogelijke peil worden opgevoerd en men heeft bij eventueele verwikkelingen alles te vreezen.
Luidt het antwoord daarentegen bevestigend, dan zou Gladstone juist datgene toegeven, wat hij blijkbaar niet wil, en wat hij tegenover de publieke opinie in Engeland ook niet meer kan. Gladstone heeft in éen woord in het laatste bedrijf van de Alabama-quaestie niet gehandeld als een bekwaam diplomaat, maar de rol gespeeld van het enfant terrible. Het is dan ook niet waarschijnlijk, dat de Alabamaquaestie die geregelde oplossing tegemoet gaat, welke men na het sluiten van het tractaat van Washington mocht verwachten. Daar komt bij dat een strenge houding van den Amerikaanschen President tegenover de voorbarige beoordeeling van den Engelschen Minister en van de Engelsche pers, een uitstekende reclame is bij de aanstaande verkiezing van een nieuwen President; zonder iets aan haar waardigheid te kort te doen kan de Amerikaansche Regeering een ontwijkend antwoord en daardoor aanleiding geven tot het afbreken der on- | |
| |
derhandelingen, die immers na de Presidentsverkiezing weder kunnen worden opgevat.
De zaak heeft overigens haar komische zijde; beide natiën, zoowel de Engelsche als de Amerikaansche bestaan bij uitstek uit wat men noemt practische menschen, mannen van zaken, wier éenige maatstaf en levensprogramma is, geld en nog eens geld, de realiteit bij uitnemendheid. Vandaar dat de eere-quaestie, de betuiging van leedwezen, veel spoediger is geschikt dan de financieele; inderdaad heeft de quaestie, ontdaan van allen diplomatieken omhaal, deze beteekenis verkregen: beide partijen zijn het eens dat er betaald moet worden, de vraag is alleen hoeveel; en John Bull en broeder Jonathan staan tegenover elkander als echte Joden, die weten wat een bril kost. John Bull heeft bij elken oorlog getracht zooveel mogelijk voordeel te trekken voor de zaken, en in dien vorm dat men geen rusie kreeg; in den Fransch-Duitschen oorlog hebben de Engelsche wapensmids schatten verdiend aan de Franschen; ook de Amerikanen, in weerwil van het verbod van den President, hebben geschacherd dat het een lust was met de Fransche wapenkooplieden; zulke zaken zijn bij den echten koopmansgeest van beide landen niet te vermijden, en geen regeeringsbepalingen zullen ooit zoo kunnen worden gemaakt, dat de koopmanslist ze niet kan ontduiken. In het verborgen werkt de regeering zooveel mogelijk mede, onder neutraliteitsverklaringen en proclamaties door, omdat zij weet dat handel, eerlijk of oneerlijk, de ziel en het leven is van de natie. Walgt ons Engelands handelwijze, is het spel dat men hier in '61 tegenover de Noordelijke Staten gespeeld heeft, eerloos en laag, zoodat men zich zou kunnen verheugen, dat de zaak een bitter einde heeft voor John Bull, - die walging sluit nog geen sympathie in met de Vereenigde Staten; daargelaten of men in hetzelfde geval niet op dezelfde wijze zou hebben gehandeld, wellicht nog wat listiger, zoodat men er moeielijker vat op kon krijgen, - men wordt ook hier niet bestuurd door streven naar recht, maar door de zucht om van het proces te halen
wat er van te halen is, en de zoogenaamde vriendschappelijke gevoelens, in de tractaten vermeld, behooren tot de gewone diplomatieke leugens. De Vereenigde Staten maken door de reusachtige uitgebreidheid een grootschen indruk; het is het land der wonderen van menschelijke kracht en vinding, maar van naderbij gezien huivert men van de wijze, waarop maar al te dikwerf die grootheid verkregen wordt; het streven naar onafhankelijkheid en zelfstandigheid is opgevoerd tot een helden-vermogen, maar tevens een blinde hartstocht geworden, die alle gevoel van liefde tot den naaste versmoort; bron van uitwendige welvaart, is het tevens de moeder van het koudste egoïsme, van niets ontziende eigenbaat. In weerwil van den bloei, waarin de Christelijke sekten zonder tal in Amerika zich verheugen, huivert men daar nog meer dan hier van de ontzettende liefdeloosheid, waarmede het spelen met het Christendom gepaard gaat. De godsdienst van Jezus is de eeredienst van de edelste
| |
| |
humaniteit, de liefde gemaakt tot den grondslag, opgevoerd tot het alles verterende ideaal in het menschelijk leven, zoo zelfs dat het de vraag is, of het ideaal niet zoo hoog is gesteld, dat het onbereikbaar is, onvereenigbaar met de werkelijkheid, met den grooten strijd om 't leven; - maar bij het aannemen van de woorden en uiterlijke vormen van dien godsdienst door de Christenen ontdekt men in het werkelijke leven een ruwheid en wreedheid, die met walging vervult voor de soms naïeve, soms echt huichelachtige oneerlijkheid, onwaarheid.
Of er al dan niet oorlog zal ontstaan tusschen Engeland en de Vereenigde Staten hangt, ook al valt het antwoord van het laatste rijk ongunstig uit, niet af van eenig zedelijk motief, maar van de mate van hartstocht, die in beide landen ontstaat en die wordt voortgebracht door bijkomende, soms geheel toevallige omstandigheden. Ook bij de meest ongunstige wending van de Alabama-quaestie, komt ons de oorlog onwaarschijnlijk voor, allereerst omdat John Bull en broeder Jonathan weten dat oorlog geld, veel geld kost, nog meer wellicht dan het afkoopen van de Alabama-quaestie; beide Mogendheden komt de oorlog hoogst ongelegen, en Amerika heeft reeds meermalen het er op aangelegd om de Albama-quaestie te laten rusten, totdat Engeland in moeilijkheden gewikkeld werd en de kansen voor weerwraak of stipte voldoening van de meest uitgestrekte eischen beter stonden.
Een ongelukkig gevolg schijnt de Alabama-quaestie in elk geval te zullen hebben voor het Engelsche Ministerie, dat in deze zaak van het begin af zoo weinig tact heeft getoond; de Alabama-zaak is een uitnemend wapen in de hand van de oppositie, en de weinige haast, die de conservatieven aanwenden om van dit wapen gebruik te maken, is een bewijs hoe zeker zij zijn van hun zaak. Trouwens er zijn andere redenen, die aan het ministerie Gladstone geen lang leven meer voorspellen; het zal struikelen over de onderwijswet. De ervaring, die men van de in '70 door Forster tot stand gebrachte onderwijswet heeft opgedaan, is van dien aard, dat nu reeds een wijziging door de liberale partij wordt wenschelijk geacht; de bepaling, met behulp der Torys tot stand gebracht, dat in elke gemeente de meerderheid zou beslissen, welk godsdienstonderwijs op de scholen zou worden gegeven, komt geheel ten voordeele van de Engelsche staatskerk. De gezamenlijke Dissenters, die vereenigd met den onderwijsbond reeds bij het tot stand komen der wet een hevige oppositie hadden gevoerd, zijn in Januari te zamen gekomen om verzet te organiseeren tegen de bestaande wet; merkwaardig is het verschijnsel dat deze Dissenters, zij die elders aandringen op het behoud van het godsdienstonderwijs op de scholen en wraak roepen over de goddeloosheid van de verbanning van dit onderwijs naar de plaats waar het behoort, naar de Kerk, hier juist van het tegenovergestelde beginsel uitgaan en scheiding verlangen van ‘wereldlijk’ en ‘geestelijk’ onderwijs, eenvoudig om hierdoor aan het overwicht van de Engelsche staatskerk een einde te
| |
| |
maken. Neemt nu het ministerie niet het initiatief tot een wijziging der onderwijswet, dan zal een motie in dien zin door de liberale leden, waartoe de Dissenters bijna uitsluitend behooren, worden ingediend, en in den val van den minister Forster zal waarschijnlijk het geheele Ministerie worden meegesleept.
Als men zich herinnert met welk een ophef het ministerie Gladstone is opgetreden, hoe schoon toen de vooruitzichten waren, dan kan men dit einde niet anders dan tragisch noemen. De uitbundige lof, die echter dit Ministerie werd toegezwaaid, geschiedde aanvankelijk om financieele redenen; - door de vermindering van de begrooting van oorlog en de daarop gevolgde afschaffing van eenige belastingen werd Gladstone populair, en ongelukkig genoeg kwam de Fransch-Duitsche oorlog het financieel vrede-werk verstoren; ook Engeland werd aangetast door de wapeningskoorts van Europa, en met den gunstigen toestand der schatkist was het gedaan. Toch heeft Gladstone de verdienste, dat hij in het moeilijk tijdsgewricht van dien oorlog, Engeland heeft teruggehouden van overijlde stappen en door de handhaving van de neutraliteit een uitbreiding van den oorlog voorkomen. De overdreven Franschen-vrienden mogen hem dit als een verwijt aanrekenen, en hem uitmaken voor het hoofd van een kruideniers-natie, het nageslacht zal hem hiervoor dank weten en te dien opzichte onpartijdiger oordeelen.
Met meer recht kan men hem te laste leggen, dat hij niet volkomen getrouw gebleven is aan zijn liberaal, zoo men wil, radicaal beginsel, en bij de Torys troost en steun ging zoeken om b.v. de onderwijswet tot stand te brengen.
Vergeten wij niet, dat dit een zwak is van alle radicale ministers, wanneer zij niet langer als opposant maar als hoofd der Regeering optreden, en transacties zijn bij die overgangen zoo gewoon, dat men er zich niet langer over verwondert, maar het wijsgeerig zoekt te ontleden als een psychologisch verschijnsel, dat mede kan bijdragen tot de kennis van de menschelijke zwakheden.
De belofte van John Bright om zijn zoolang opengebleven ministerzetel weder in te nemen, zou doen vermoeden, dat in deze parlementszitting weder een zwenking meer links zal worden beproefd om het reeds geslingerde schip weder op gang te brengen. De troonrede, waarmee het Parlement werd geopend, was echter meer dan ooit nietsbeteekenend en ook de aangekondigde wetsontwerpen, - de wet op de geheime stemming werd ten tweeden male ingediend, - voorspellen een parlementszitting, die geheel aan de troonrede zal beantwoorden, tenzij de onderwijswet die komt verlevendigen of de conservatieven meenen, dat het tijd is om tot een meer beslisten aanval op het Ministerie over te gaan.
19 Februari '72.
Noorman.
|
|