| |
| |
| |
Natuurkunde.
Goed geslaagd.
De kruidtuin van 's Rijks Hoogere Burgerschool te Middelburg. - Systematische lijst van planten met verklaring en vertaling, alsmede opgave van hare Nederlandsche namen, door Dr. H. van Hall. - Middelburg, H.A. Boudewijnse.
Behalve de, ook in het buitenland als zoodanig bekende, botanische tuinen te Leiden, Amsterdam, Utrecht en Groningen, die voornamelijk hulpmiddelen zijn voor het hooger onderwijs, kende men er eenige jaren geleden in ons land nog een drietal, namelijk die van Rotterdam, Haarlem en Middelburg. Van de beide laatste moest ik eigenlijk veeleer zeggen dat ze bestonden, immers op bekendheid mogten ze niet bogen. Die te Rotterdam echter had, dank zij de energieke bemoeijingen van hem, die, van de oprigting af, gedurende eene reeks van jaren er de Directie over voerde, van Dr. C. Dalen, eene aanzienlijke uitbreiding verkregen, en was dan ook gunstig bekend geworden tot aan de uiterste grenzen van Europa. Na de opheffing der klinische scholen echter beschouwde men die inrigting als tot niets nuttig meer, en, ware de herinnering aan den toen kortelings overleden en algemeen geliefden docter er niet te zeer aan verbonden geweest, men zou niet geaarzeld hebben reeds toen datgene te doen, waartoe men nu twee jaren geleden besloot: den boêl te verkoopen. Hoe weinig waarde men eraan hechtte blijkt toch hieruit, dat men eene plantenverzameling van veel waarde, en die met moeite en inspanning bijeen gebragt was, zonder andere aankondiging dan in een paar couranten, zonder een vooraf verspreiden catalogus, publiek en à tout prix aan weinige gegadigden verkocht, in een jaargetij als men schroomt zich planten aan te schaffen, eensdeels omdat het slechte weder ongunstig is voor het transport, anderdeels omdat men zich tegen den winter niet gaarne er aan waagt om aanzienlijke uitgaven te doen voor planten, die ligt in de eerstvolgende maanden, door verandering van kassen, kunnen bezwijken.
Misschien hing een gelijk lot ook de kwijnend levende horti van Haarlem en Middelburg boven 't hoofd. Immers, dat er in de eerstge- | |
| |
noemde stad almede niet veel waarde aan gehecht werd, kan genoegzaam hieruit blijken, dat, toen vóór eenige jaren in het stadhuis aldaar eene nijverheidstentoonstelling werd gehouden, en daarbij bleek dat de bekrompene lokalen daartoe geene genoegzame ruimte opleverden, inzonderheid voor grootere voorwerpen, men niet lang aarzelde met het bouwen van een hulplokaal achter het stadhuis en daartoe maar eventjes den geheelen hortus innam, die derhalve dien zomer wel te zoeken, maar niet te vinden was.
De oprigting der Hoogere Burgerscholen echter was dezer behoud. Aan die inrigtingen moest ook onderwijs in de kruidkunde gegeven worden, en het mogt derhalve, zooal niet noodzakelijkheid, dan toch wenschelijk geacht worden, om, wat de hulpmiddelen voor dat onderwijs betreft, onafhankelijk te zijn van een bloemist, die gewoonlijk wel bloemen heeft, maar meestal juist die mist, welke de docent in de eerste plaats behoeft, en die hij veel beter langs wegen en in velden zou kunnen vinden.
't Was dus zeer natuurlijk dat men er te Haarlem en te Middelburg onmiddellijk aan dacht om te behouden en naar de eischen van het onderwijs in te rigten wat men had; elders immers rigtte men zulke tuinen, op kleine schaal op, waartoe de grootere horti, ten deele de middelen, d.w.z. planten, verschaften.
- Maar, zoo vraagt men, ook te Rotterdam is eene hoogere Burgerschool, moest die dan niet....?
Ik liet die snaar eigenlijk liever verder onaangeroerd; de vraag is echter, na 't bovenmedegedeelde, te natuurlijk om haar onbeantwoord te laten.
Zie, het noodlot had hier eigenlijk wel wat de hand in. Het toeval wilde namelijk dat, tengevolge van de voorgenomene uitbouwing der stad, een der voornaamste straten juist midden door de hortus loopen moest. Ook was er reeds vaak en teregt over geklaagd dat eene inrigting als deze, die door vele vreemdelingen bezocht werd, dáár te ongunstig, te veel achteraf gelegen was. Men zou dus genoodzaakt zijn dien tuin te verplaatsen, en dan moest die tegelijkertijd wel zoodanig worden ingerigt, dat hij Neêrlands tweede koopstad waardig was. Ware dit nu niet juist noodzakelijk geworden in een tijd van groote bezuiniging, 't gevolg van andere grootere werken, dan zou misschien het tegenovergestelde geschied zijn van wat nu gebeurde.
Wèl overwoog men wat voor het onderwijs aan de Hoogere Burgerschool noodig was en wat daarvoor moest bewaard worden, maar, 't zij dat het daarop ingekomen advies werkelijk te veeleischend was, 't zij dat men zich er nu maar ineens af wilde maken, de hortus werd verkocht, d.w.z. de tuin werd in drie gedeelten verhuurd, waarvan een gedeelte aan een jong bloemist, die nu voortaan zou leveren wat men noodig had. Van den hortus als zoodanig is geen spoor meer te vinden.
't Is met dat al opmerkelijk dat men dáár reeds nú ziet plaats
| |
| |
grijpen, wat ik kort daarna voorspelde dat zeker binnen een tiental jaren 't geval zou zijn; namelijk dat men er 't gemis van een goeden botanischen tuin spoedig zou gevoelen.
Hoe zou men dat gevoelen? - Ja, dat is iets wat moeijelijk te zeggen valt, maar 't zou zich openbaren.... door de oprigting van een nieuwen en dan op veel breeder schaal.
Welnu, dit heeft reeds plaats. De Diergaarde te Rotterdam wordt zigtbaar tevens plantentuin, en dat wel op beter en degelijker wijs dan elders, waar eene soortgelijke inrigting zich tevens op dien naam laat voorstaan, zonder daaraan echter eenig wetenschappelijk karakter van dien aard te verbinden. 't Zal niet lang meer duren of Rotterdam zal weêr een botanischen tuin hebben, maar, dank zij het verlicht bestuur der diergaarde, en niet 't minst den ijver van den directeur, een die waardiglijk zijne plaats nevens de andere in Europa zal kunnen handhaven.
Maar nu die van Middelburg. Ook deze liep groot gevaar den geest te geven en niemand zou hem werkelijk gemist hebben, toen de Schrijver van het hierboven vermelde werk benoemd werd tot leeraar in de kruidkunde en aanverwante vakken aan 's Rijks Hoogere Burgerschool aldaar.
Deze, in een hortus geboren en opgevoed, moest wel ingenomen zijn met soortgelijke inrigtingen, en 't was te verwachten dat hij al zijne pogingen zou wenden om dien te Middelburg niet alleen te behouden, maar om hem te verbeteren en uit te breiden tevens.
De inrigting van soortgelijke tuinen, voor zoover zij aan instellingen van middelbaar onderwijs behooren, hangt toch grootendeels af van hem die met het onderwijs in de kruidkunde belast is. Men weet dat deze docenten gewoonlijk minstens in drie vakken onderwijs te geven hebben, n.l. in botanie, zoologie en geologie.
Nu kan natuurlijk slechts één dezer drie vakken zijn studievak bij uitnemendheid zijn, terwijl hij de beide overige erbij waarneemt. Is dat nu botanie, en is hij dan niet bij toeval physioloog, maar koos hij zich de systematiek ten doel, zoo kan men er zeker van zijn dat hij zich het lot van zulk een tuin zeer zal aantrekken, en geen moeite zal ontzien om dien te verbeteren.
En heeft hij dan 't geluk, bij Stads- of Rijksbestuur materiëelen steun te vinden, dan zal zulk een hortus weldra iets meer worden dan een bloot hulpmiddel voor 't middelbaar onderwijs, dan zal hij hem, die zich in de kruidkunde verder wil oefenen, dan zal hij ook anderen, die eenig belang in dat vak stellen, daartoe ruime gelegenheid aanbieden.
Dat nu de heer van Hall de weinige jaren, gedurende welke hij nog te Middelburg werkzaam was, in dit opzigt goed besteed heeft, blijkt uit den catalogus, die onder den bovengenoemden titel verscheen.
Dit is naar mijn inzien een mooi, 't is een goed, een degelijk boek.
Niet onmogelijk is het wel is waar dat de gevoelens hieromtrent
| |
| |
eenigzins zullen uiteenloopen. Wanneer ik het echter beschouw als wat het is, een gedrukten catalogus van den meergenoemden hortus, dan acht ik dezen arbeid goed geslaagd.
Het werk van catalogiseeren is mij verre van vreemd; ik weet dus zeer goed wat het beteekent zulk een boek zamen te stellen, 't welk heel iets anders is dan het opmaken en systematisch ordenen van eene lijst der gekweekte planten.
Ik acht daarom echter dit werk niet geheel volledig. In dezen catalogus toch, die op zulk eene onbekrompene wijze gedrukt is, ontbreken voornamelijk nog twee zaken, n.l. de opgaven waar de planten voornamelijk beschreven en waar ze afgebeeld zijn. Inzonderheid bij de inlandsche en niet minder bij de geneeskrachtige soorten waren deze opgaven wenschelijk, en gewis zeer gemakkelijk uitvoerbaar geweest.
Deze opmerking daargelaten, kan men den Schrijver moeijelijk van beknoptheid beschuldigen, ja, zou de vraag oprijzen of wat minder uitvoerigheid, vooral met het oog op den prijs en derhalve ook op het debiet, niet wenschelijk ware geweest.
Boeken als dit zijn uit den aard der zaak voor een beperkt publiek bestemd, en, is het nu ook waar dat een wetenschappelijk man zich niet door een gulden meer zal laten afschrikken, er zijn er toch genoeg onder hen, in wiens handen de Schrijver zijn werk gaarne wenscht, wien goedkooper tevens aannemelijker zou zijn.
Inzonderheid heb ik hier het oog op de soms zeer uitvoerige etymologie der geslachts- en soortnamen, die op enkele plaatsen zóó uitvoerig behandeld is, dat niet meer dan een paar soorten op eene bladzijde (soms zelfs maar ééne) vermeld worden. Die luxe komt mij te groot voor, dat is te veel voor een werk gelijk dit.
De Schrijver beoogt, gelijk hij in zijne voorrede zegt, met dit werk verschillende bedoelingen, en daaruit blijkt ten duidelijkste dat hij, bij het zamenstellen ervan, voornamelijk, zoo niet uitsluitend, het oog had op de inrigtingen voor middelbaar onderwijs, zoo te Middelburg als elders.
Vooreerst toch wenscht hij dat het voor de leerlingen eene handleiding zij, om de wetenschappelijke, dat zijn de Latijnsche, namen zuiver te leeren schrijven en hen de beteekenis ervan zooveel mogelijk duidelijk te maken, en ten anderen om hen ook vertrouwd te maken met de Nederlandsche namen.
Vervolgens stelt hij zich voor den docenten aan andere soortgelijke scholen, die misschien over grond en middelen kunnen beschikken om een tuin op te rigten, maar niet regt weten hoe het met de inrigting er van aan te leggen, een wegwijzer aan de hand te doen; eindelijk, en dat is zeker niet de minst goede bedoeling, om dezen te doen kennen wat te Middelburg aanwezig is, terwijl er de belofte wordt bijgevoegd, dat men daar gaarne tot belangelooze hulp en ruime mededeeling bereid is.
| |
| |
Inzonderheid uit dit laatste oogpunt beschouwd, komt mij de verschijning van dit werk hoogst nuttig en den Schrijver gewis veel meer dank toe dan ik mij voorstel dat hij er voor zal inoogsten. Ik heb hier toch een boek nevens mij liggen, waarin niet minder dan 1929 soorten, tot 804 geslachten en 138 familiën behoorende, vermeld worden; zoo niet alle, dan toch met slechts weinig uitzonderingen voor den vrijen grond en dus voor elken soortgelijken tuin geschikt. Gerustelijk kan men dan ook aannemen dat álle familiën, ja, álle geslachten, die men voordergelijk doel kan behoeven, dáár aanwezig zijn.
Dit maakt dan ook dat dit werk tevens als catalogus dienen kan voor elken zoodanigen tuin. Dat er zijn die meer bezitten geloof ik niet, of 't moesten toevallig enkele soorten zijn, die er gemakkelijk ingevuld kunnen worden. Men behoeft dus maar aan te schrappen wat men heeft, en zal onmiddelijk zien wat men van 't ontbrekende nog gaarne ter aanvulling zou wenschen; terwijl hier, bij de namen, tevens al datgene vermeld wordt, waarin men belang kan stellen. Heeft men er nu nog eene goede ‘flora’ van ons land en eene van Midden-Europa bij, opdat men de levende plant met de beschrijvingen, zoo mogelijk ook de afbeeldingen kan vergelijken, dan kunnen zelfs zij, die overigens van een hortus weinig begrip hebben, zich spoedig in hunne eigene inrigting geheel thuis gevoelen. -
Hier stuit ik weder op de straks aangeduidde leemte, 't ontbreken namelijk van opgaven die op dit laatste betrekking hebben. - Een eigenlijk bezwaar kan dit echter niet zijn, daar elk beschrijvend werk van registers voorzien is, en het opzoeken dus zooveel tijd niet kan vorderen.
Ook de voornaamste synoniemen had ik er gaarne in vermeld gevonden. Vermoedelijk heeft de Schrijver zich daarvan laten afschrikken door de vrees voor te groote uitgebreidheid. Maar het zou gewis ook even ondoelmatig geweest zijn dit te ruim op te vatten, als 't nu eene onvolledigheid mag heeten dat ze geheel ontbreken. Er zijn toch steeds een aantal synoniemen ‘in gebruik’, welker kennis in vele gevallen, zelfs voor den lezer, laat staan voor den docent, noodzakelijk is, wil hij niet nu en dan aan vergissing of teleurstelling blootgesteld zijn.
Wat overigens de inrigting van het boek betreft, deze levert het bewijs dat de Schrijver zijn werk met groote ingenomenheid behandeld en niets vergeten heeft wat de duidelijkheid en daardoor het gemak bij 't gebruik bevorderen kan.
Door letters of teekens vóór de namen is aangeduid of de planten voor nijverheid of landbouw nuttig, of ze voor mensch of dier vergiftig zijn, of ze tot de geneeskrachtige planten behooren, eindelijk of ze in den Middelburgschen hortus in de systematische orde te vinden zijn of daarin op afzonderlijke plaatsen staan; terwijl van de inlandsche namen de voornaamste in de verschillende deelen des lands gebruikelijke vermeld worden, en eindelijk die, aan welke de Schrijver voor het algemeen gebruik de voorkeur geeft, gespatieerd gedrukt zijn. Zeer doelmatig mag
| |
| |
de aanduiding geacht worden of de opgegeven Nederlandsche benaming werkelijk een door het volk gebezigde hollandsche naam, of slechts eene vertaling van den Latijnschen is.
Het gebruik der vertaalde namen toch, waaraan naar het schijnt sommigen de voorkeur willen geven boven de Latijnsche, is, voor planten van vreemden oorsprong, onvoorwaardelijk af te keuren, tenzij zulk een naam toevallig door 't gebruik geijkt mogt zijn geworden.
Daar de soortsnamen der inlandsche planten zeer duidelijk cursief gedrukt zijn, kan men ze met één oogopslag herkennen, en kunnen alzoo die docenten, die bij voorkeur hunne misschien geringe beschikbare ruimte voor indigenae bezigen, uit dit werk in weinige oogenblikken eene lijst zamenstellen van die soorten, welke goede representanten van de verschillende familiën, en die tevens - ze weten nu meteen waar - voor een goed woord te verkrijgen zijn.
Neemt men dit alles in aanmerking, dan zal men zonder twijfel wel willen toestemmen dat het hier besproken werk een ‘goed’ en een ‘nuttig’ boek is, terwijl de typographische uitvoering, zoowel als papier enz. het op den titel van een ‘mooi’ boek aanspraak geven.
L. 11 Nov. '71.
H. Witte.
|
|