| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Het nieuwe Duitschland en zijn wording.
E. Caro. Les Deux Allemagnes. Madame de Stael et Henri Heine. (Revue des Deux Mondes. 1 Novembre 1871.)
III.
Het Duitschland van de 17de en 18de eeuw was onmachtig geweest door de inrichting van het Heilige Roomsche Rijk, het Duitschland van de 19de moest het wezen door die van den Duitschen Bond. De groote samenzwering der vorsten en diplomaten tegen de vrijheid der volken, die men het Weener congres noemt, had hierin haar meesterstuk geleverd.
Het spreekt van zelf, dat het Duitsche volk er maar matig mede ingenomen was, maar het zag geen middel tot verandering van dien toestand. Het haakte naar rust na de lange overheersching en den zooveel bloed en schatten kostenden vrijheidsoorlog; het vertrouwde dat de vorsten de beloften, waarmede zij in 1813 zoo kwistig waren geweest en waarvan zelfs een weerklank in de bondsakte was te vinden, zouden houden. Er ontstond ook in Duitschland een snelle ontwikkeling van materieele welvaart, die niet uit het oog mag worden verloren, daar zij vooral in Pruissen, in Saksen en in de Rijnbondstaten, waar, hetzij op Franschen, hetzij op Duitschen voet geschoeide hervormingen waren ingevoerd, den ouden toestand omverwierp. De handel en de industrie begonnen zich machtig te verheffen en voltooiden de reeds in de vorige eeuw begonnen opkomst van den burgerstand. De adel kon daartegen niet worstelen, daar hij niets dan landbezit hier tegenover kon stellen en op vele plaatsen zich door den thans geheel vrijen boerenstand zag overvleugeld en veelal gedwongen was om als gewone landlieden zelf mede te werken bij het bestuur van hun landerijen. De ‘landwirthschaft’ in het groot werd daardoor in Duitschland tot een hoogte opgevoerd, die haar in verbinding met de industrie, tot een vroeger ongekende bron van welvaart maakte. Een andere bron, vooral voor de
| |
| |
kleine landbezitters, werd geopend door de nieuwe grondverdeeling, daar de oude, ontstaan uit de verdeeling der gemeene marken en uit de ontginning van nieuwe gronden, telkens onder de bewoners van het ontginnende dorp verdeeld, een toestand, die eenige overeenkomst heeft met het dessagrondbezit op Java, een enormen arbeid vorderde en een goede wijze van bebouwen niet toeliet. Tusschen de jaren twintig en dertig in Pruissen begonnen en geregeld voortgezet, (thans wordt zij bijna in geheel Duitschland toegepast en nadert haar voltooijing) deed deze nieuwe grondverdeeling de productie enorm vermeerderen en den grond in waarde stijgen.
Zoo werd in Pruissen overal voortgebouwd op de hervormingen van Stein, hoewel talrijke oude misbruiken bleven bestaan. Eerst langzamerhand viel met de gilden een geheele serie van de vrije volksontwikkeling tegenwerkende gewoonten; het verplicht onderwijs werkte zegenrijk, al nam de invloed der staatskerk met haar stijf formalisme, later met haar huichelende piëtisterij veel van dien zegen weg; de militaire inrichting met den algemeenen dienstplicht en de landwehrordnung stelde Pruissen in staat een krijgsmacht op de been te brengen, welke naar evenredigheid met de bevolking die van alle staten overtrof. En wat het meest de ontwikkeling van den staat in de hand werkte was de decentralisatie, de autonomie van dorp, stad, kreits en provincie, waaraan wel door enkele bureaucraten werd getornd, maar die gelukkig ongedeerd bleef. De Pruissische staat kreeg daardoor een gemakkelijkheid om vreemde elementen in zich op te nemen, die na 1866 een verbazende werking zou hebben. De reactionaire richting, die hoe langer hoe meer macht kreeg in Pruissen, die in plaats van een landdag slechts provinciale standen toestond, die de onschuldige, kinderachtige Burschenschafter vervolgde als de gevaarlijkste democraten, die het denkende deel der natie plaagde met censuur en drukperswetten, bedierf veel, maar kon toch de innerlijke ontwikkeling des volks niet tegenhouden. De regeering was lastig, verloor haar populariteit, maar kon niet, zooals in Oostenrijk het geval was, het nationale leven dooden.
In de kleinere staten werd Pruissen nagevolgd, in vele werden daarenboven constituties gegeven, maar enkele, zooals Mecklenburg en Hessen Kassel, zochten den middeleeuwschen toestand te behouden of te restaureeren. In Baden was reeds dadelijk een liberale beweging ontstaan, het kleine landje werd de drager van het Duitsche liberalisme, de éenige Zuid-Duitsche staat, die Pruissische sympathiën had. Jammer maar dat de democraten in hun onverstand er republikeinsche proeven op namen. Op den duur had dit kleinstaatsche liberalisme echter geen grooten invloed in het overige Duitschland. Zelfs bij het volk en vooral bij den nog talrijken en door grondbezit machtigen adel en bij de beambten, een stand, die in Duitschland een grooter beteekenis had dan in het buitenland, bestond een afkeer van al te snellen vooruitgang; men rekende algemeen dat het liberalisme te veel uit het
| |
| |
Fransche doctrinaire liberalisme was voortgekomen, te weinig op de nationale eigenschappen lette; naar een regeering door een parlement hadden de Duitschers weinig verlangen. Wat men wilde was vertegenwoordiging om de afschaffing van misbruiken te bespoedigen en hun wederopkomen door bureaucratische sleur te beletten, om, waar de belangen van het volk betrokken waren, deel te hebben aan de regeering, maar niet om in alle quaestiën mede te spreken, niet om de regeering te maken tot een comité der meerderheid van het parlement, zooals de toestand in Engeland en, na 1830, in Frankrijk was. Overigens waren de wenschen des volks bescheiden, betere rechtsbedeeling en meerder vrijheid van verkeer en van handel en bedrijf waren de voornaamste. Aan de meeste werd in den loop der jaren voldaan, maar zoo langzaam, zoo met tegenzin, dat het volk er der regeering geen dank voor wist.
Had deze echter, vooral in Pruissen, waar de koning zoo populair was, niet aan den druk van Oostenrijk en Rusland toegegeven en een democratenjacht begonnen, die ieder eerlijk man moest tegen de borst staan; hadden niet de adel en de officieren een zoo hoogen toon tegenover den burgerstand aangenomen en een feodale partij gevormd, die zich later met de piëtistische partij vereenigde; had de koning aan den algemeenen wensch toegegeven en een landdag bijeengeroepen; had eindelijk de regeering minder het karakter van een politieregeering aangenomen, de stof voor een revolutie zou ontbroken hebben, want nog altijd leefde de bevolking in de herinnering aan de dagen van de landsvaderlijke macht en een snelle overgang zooals in Frankrijk werd algemeen gevaarlijk geacht.
Het drijven van de democraten was ook zeer geschikt om bij allen, die iets te verliezen hadden, vrees voor een revolutie teweeg te brengen. Die democraten waren de zoogenoemde Jong-Duitschers; Heine was hun geniaalste vertegenwoordiger. De partij was als van zelf ontstaan uit de vrij onbestemde Burschenschaftbeweging, die eerst meer een antifransch karakter had, maar door de gruwzame vervolging democratisch werd. Hun plannen waren even excentriek als die der Carbonari, zij onderscheidden zich door groote phrasen, door een ideaal kosmopolitisch of nationaal republikanisme, door een volkomen onwetendheid omtrent de behoeften en wenschen des volks. De Fransche democraten hadden in de lagere klassen van Parijs en de arbeiders van de groote steden een element, dat hun wenschen deelde, de Duitsche niet, want de arbeidersbevolking had nog niet die beteekenis, die zij thans heeft; de zich thans zoo reusachtig verheffende industrie in Westfalen, in de Rijnprovincie, in Saksen was nog in haar kindsheid en de snelle opkomst der groote handelssteden, vooral van Berlijn, liet zich nog niet verwachten; zij begon eerst recht na 1848. In Duitschland was en is nog de bevolking van het platte land en de kleine steden de voornaamste factor, en reeds dat maakte een sterke radicale of democratische
| |
| |
partij onmogelijk. Ook nu nog is de zooveel gematigder, streng constitutioneel fortschrittspartei een minderheid.
Maar de democraten van die dagen dachten niet om zulke dingen van praktischen aard, zij hadden een theorie en wilden die toepassen; toen dat niet ging, werden zij boos en beweerden dat het Duitsche volk een hoop slaven was en verzonken zij in een kosmopolitisch republikanisme, of in een algemeene ontkenning en in sensualisme, zooals Heine.
Die democraten waren meestal jonge menschen, studenten en letterkundigen, bevangen van de weltschmerz-ideeën, die sinds Byron weder mode waren geworden; er waren onder hen een groot aantal dichters van talent, scherpzinnige critici en philosophen, die uit het hegelianisme allerlei consequentiën trokken, maar ook vele zeer bedorven naturen; aan allen ontbrak ernst en degelijke studie. Met hun frivoliteit, hun atheïsme joegen zij de massa der bevolking tegen zich in het harnas, en wanneer niet de regeering in haar dolzinnigen angst voor al wat nieuw was, men kan zeggen in den angst van een slecht geweten, hen had vervolgd en deze gelegenheid had waargenomen om de meest hinderlijke politiemaatregelen, vooral tegen de drukpers te nemen, zij hadden nooit dien invloed gekregen, die hen in 1848 in staat stelde de nationale beweging volkomen te doen stranden. Gelukkig is deze partij na 1848 verdwenen en hebben slechts de sociaaldemocraten, die, behalve bij de arbeidersbevolking der groote steden in Duitschland, niet zeer gezien zijn, hun erfenis overgenomen. Alleen in de litteratuur ontmoet men ze nog een enkele maal.
Voor het voortbestaan der absolute regeering in Duitschland was een door geen politiemaatregelen te bestrijden beweging veel gevaarlijker die in de invloedrijke geleerde wereld bestond. Sedert den bevrijdingsoorlog had de letterkunde een ander karakter aangenomen: wel bleef er een talrijke dichterschaar bestaan en veel invloed bezitten, al werd ook de eigenlijke poesie door den roman, die thans eerst zijn zuiver modern karakter verkreeg, verdrongen; maar de wetenschap begon zich zoo uit te breiden, zoo alle takken van menschelijk weten te omvatten en in zoo veelvuldige aanraking te komen met het werkelijke leven, dat zij op den duur de eerste plaats moest innemen. En deze uitbreiding der wetenschap bevorderde het liberalisme, de ontevredenheid met den oogenblikkelijken toestand veel meer dan de eenzijdige philosophisch-poetische richting der verloopen eeuw dat gedaan had.
Het was vooral de zich baan brekende historische richting, die dat verlangen naar verbetering in de hand werkte. Een tal van professoren in historische, philosophische, philologische en juridische vakken stond aan het hoofd dezer beweging, verspreidde in geschriften en op den katheder hun meeningen en hadden een enormen invloed op de geheele richting van het volk. En bij hen openbaarde zich tevens voor het eerst de wensch naar nationale eenheid op een praktische wijze. De Teutomanen en democraten hadden ook gejammerd over de ver- | |
| |
deeldheid der natie, hadden geklaagd over de 34 tyrannen, hadden den ondergang van de vroegere grootheid uit den tijd der Hohenstauffen beweend, maar het éenige middel dat zij aanwezen was een algemeene revolutie, een algemeene omverwerping van alle bestaande toestanden. Hier echter werd gesproken van geleidelijken overgang, van verbetering van den Bond, van gelijke wetgeving voor alle staten in zaken, die alle betroffen; men leerde nu eerst hoe de tegenwoordige orde van zaken was tot stand gekomen, een eerste vereischte voor verbetering.
Het Duitsche volk leerde zich zelf kennen, het kreeg weder achting voor zich zelf, en zag in dat het niet geheel zijn eigen schuld was, maar ook die der regeeringen, waarop het tot nu toe vertrouwd had, dat het niet beter gesteld was met het gemeenschappelijke vaderland. Wanneer het terug zag op de gebeurtenissen van '13 en '14, dan zag het weinig vruchten voor zich zelf gewonnen, geene voor het vaderland. De Bondsdag was in éen opzicht sterker dan de oude Rijksdag: hij oefende een strenge politie uit tegen liberale begrippen, hij steunde alle reactionaire regeeringen, Oostenrijks en Ruslands invloed werd er door gehandhaafd. Maar de groote verbeteringen, vooral die op economisch terrein, geschiedden buiten hem om. Het Zollverein stond er buiten, was van Pruissen uitgegaan, dat, zooals gedurig door de historische partij, (wij weten haar op het oogenblik geen beteren naam te geven) verkondigd werd, de staat was, die Duitschlands ontwikkeling tot de tegenwoordige hoogte het meest had bevorderd, de éenige die de leiding van de geheele natie op zich nemen kon.
Door de verspreiding dezer denkbeelden ontstond de kleinduitsche partij, die een Duitsch Rijk wilde zonder Oostenrijk, onder leiding van Pruissen. Het was deze partij, die in 1848 de overhand behield, maar die door den gezamenlijken tegenstand van alle reactionaire en democratische elementen verhinderd werd iets tot stand te brengen, en daarop bij het algemeen bankroet van alle partijen in dat en in het volgende jaar, door de harde leeringen, die daaruit getrokken werden en voor het volk niet verloren gingen, en door de innerlijke zwakheid der reactie reeds spoedig weder machtig werd en die bewerkt heeft dat de natie zich schikte in het werk van 1866.
Aan hen die vragen: hoe is de Duitsche natie op eens zoo machtig geworden, hoe komt het dat zij aan den coup d'état van Pruissen haar zegel heeft gehecht, kan de geschiedenis van Duitschland gedurende de jaren 1848, 49 en 50 het beste antwoord geven.
De revolutie van 1848 ontstond in Duitschland als van zelf, omdat de oude regeeringen zich zelf onbevoegd hadden verklaard om langer de teugels van het bewind te voeren. De eene voor, de andere na deed dit, zoowel de Pruissische als de Beiersche, de Oostenrijksche als die der kleine staten, eindelijk zelfs de Bondsdag.
De regeeringen waren zoozeer van haar eigen nietigheid, van de
| |
| |
onvastheid van haar bestaan overtuigd, dat zelfs eigenlijk geen geweld beproefd werd. De barrikadenstrijd werd in Berlijn b.v. gewonnen, omdat de regeering niet doorzette; de troepen deden werktuiglijk hun plicht, maar de koning waagde het niet gebruik te maken van de middelen, die hij in de hand had.
Maar toen de vorsten hadden toegegeven, toen overal nationale vergaderingen waren bijeengekomen, toen de Bondsdag het gezag had neergelegd in de handen van den Rijksdag en den Reichsverweser, toen de nationale Duitsche oorlog tegen Denemarken was begonnen, vingen de regeeringen aan haar verdere ondersteuning te weigeren, begon de reactionaire richting weder de bovenhand bij haar te krijgen. De liberale partij, zoowel in Pruissen als in den Rijksdag, geraakte daardoor in een onhoudbare positie. Zij had tot revolutionaire maatregelen kunnen grijpen, maar ten eerste stuitte haar dit, ten tweede was het zeer onzeker of die niet zouden mislukken. De massa der natie had niet den geringsten lust in een revolutie, zij wilde volstrekt niet een republikeinschen regeringsvorm, en daarenboven was het leger, vooral in Pruissen, een macht van groote beteekenis, die alle opstanden tegen de monarchie kon onderdrukken. De liberale ministeriën konden het nergens met de vertegenwoordiging eens worden, het volk begon de onvruchtbaarheid der beweging in te zien en er den steun der openbare meening aan te onttrekken. De kleinduitsche partij, weldra de keizer-, ook wel de professorenpartij genoemd, had over een kleine meerderheid te beschikken. Zij dreef de Duitsche constitutie en de keuze van Frederik Willem IV tot Duitsch keizer door, en veroorzaakte daardoor de ontbinding der nationale vergadering en de democratische opstanden in Baden en Saksen. Wanneer Pruissen een man had gehad, die zelfs toen nog zich met die partij vereenigd had, die de vaan der Duitsche eenheid had opgeheven, dan ware nog een uitweg mogelijk geweest, maar noch Frederik Willem, noch eenig staatsman van dien tijd bezat daartoe de noodige energie. Want het was breken met het verleden, niet het verleden van Frederik II, maar dat van Frederik Willem III, afschudden van den Oostenrijkschen en Russischen invloed, opgeven van alle reactionaire en feodaal-absolutistische politiek.
Met de halfheid, aan Frederik Willems tijd eigen, zocht Pruissen een nieuw vorstenbond op te richten, om de Duitsche rijksconstitutie te beschermen; maar het werd verlaten door zijn verbondenen en zag zich weldra alleen tegenover Oostenrijk, verbonden met de geheele macht der reactie en met Rusland. Zoo laadde Pruissen de schande op zich van de dagen van Bronzell en Olmütz en werden door Oostenrijk de éenige vruchten, die nog van de groote beweging over waren, de constitutioneel vrijheid in enkele staten en de onafhankelijkheid van Sleeswijk Holstein vernietigd.
Iedere overwinning van de reactie was een nederlaag voor Pruissen,
| |
| |
dat door Oostenrijk en Rusland in een strenge voogdij werd gehouden, opdat het niet weder lust zou krijgen de leiding der Duitsche zaken op zich te nemen. De reactionaire regeering van Manteuffel zorgde daarvoor dat de koning zich over den geleden smaad alleen wreekte op onschuldige liberalen. Ook in Pruissen drukte nu de reactie loodzwaar op het geheele land.
Reeds in den zomer van 1848 hadden de liberalen, die met de keuze van Aartshertog Johann tot Reichsverweser hun grootste overwinning behaalden, kunnen inzien dat zij slechts een schijnregeering tot stand brachten. Wat toch beteekende het Rijksgezag, al steunde het op een uit alle Duitsche landen gevormde volksvertegenwoordiging, tegenover de staten, van wier goeddunken het afhing of zij het wilden erkennen?
Slechts zoolang in die verschillende staten de constitutioneele regeering kracht bleef behouden, zoolang geen particularistische belangen zegevierden over het algemeen Duitsch patriotisme, kon het Rijksgezag iets doen. De kleinduitsche partij zocht daarom dit gezag aan Pruissen te verbinden, want alleen dit of Oostenrijk kon de staten dwingen zich te onderwerpen aan het centrale gezag. Pruissen weigerde, omdat het, zooals wij gezegd hebben, vreesde voor Oostenrijk en een strijd moest beginnen tegen de beginselen, die de regeering sinds 1813 had voorgestaan. En men telle dien strijd niet te licht. Het was het voorjaar van 1849: Italië was overwonnen, de Hongaarsche opstand begon te kwijnen, Ruslands macht was geweldig en een keizer als Nicolaas I had het opkomen van een Duitsch keizerrijk niet licht geduld. Pruissen zou in een strijd met Rusland en Oostenrijk geen bondgenooten hebben gehad dan de Duitsche staten en misschien niet eens allen, misschien maar weinigen. De democraten en de toen nog machtige grootduitsche partij, alle reactionaire elementen, die bijna in elke regeering vertegenwoordigd waren, zouden zich tegen haar vereenigd hebben, en daarenboven was het Pruissische leger toen noch zoo sterk, noch zoo goed georganiseerd als thans. De regeering wist niet recht wat zij wilde, zij werd geslingerd tusschen liberalisme en reactie; de volksvertegenwoordiging stelde eischen, die volstrekt niet met het wezen van den staat overeenkwamen en geraakte daardoor met haar in voortdurende conflicten. Zoo, gesteund door een kleine meerderheid binnen- en buitenslands, den strijd te wagen met Rusland en Oostenrijk, ware een daad geweest, die met die van Karel Albert, toen hij tegen Oostenrijk te veld trok, kon worden vergeleken. Had de Pruissische regering een jaar vroeger, in het voorjaar van 1848, zich dadelijk aan het hoofd der beweging gesteld, had zij een soort van revolutionair karakter aangenomen, misschien ware de Duitsche eenheid reeds toen een
werkelijkheid geworden; maar in 1849 en 1850 was dit niet meer mogelijk. En kon zij een werkelijkheid worden zonder Pruissen, kon b.v. Saksen of Beieren, waar de dichterkoning van liberalisme tot absolutisme verviel, dan weder omgekeerd van absolutisme tot liberalisme, zich aan het hoofd der beweging stellen, of had het centrale gezag zich buiten de
| |
| |
staten moeten stellen en van deze een eenheid maken? Wij zien nog dagelijks welk een kracht particularisme in Duitschland heeft, hoe zwak daar de elementen zijn, waarop een gezag, dat zoo revolutionair te werk ging, zou kunnen rekenen. En de wensch naar nationale eenheid was in 1848 sterker dan eenige andere, ieder zocht dezen in de eerste plaats te verwezenlijken. Het karakter van de Duitsche revolutie in 1848 wordt er door bepaald; niet de particuliere revoluties en de daarop gevolgde parlementaire quaestiën in de verschillende staten, maar de nationale beweging, de parlementaire kamp te Frankfort en de nationale oorlog in Sleeswijk Holstein, zijn de hoofdzaak.
De geheele nationale beweging sinds 1813 had er dit karakter aan gegeven. Dat Baden in 1819 een constitutie kreeg was een zaak van Duitsch belang; kleine oproeren, zelfs democratische standjes (hetzij mij vergund dit onparlementaire woord te bezigen) als in 1834 te Frankfort, waren Duitsche aangelegenheden, werden niet alleen door het volk, maar ook door de regeering als zoodanig beschouwd. De geheele letterkunde was Duitsch. Het geheele volk van de Alpen tot de Oostzee was Duitsch; zelfs de beweging van 1813 zal niemand een Pruissische, maar iedereen een Duitsche noemen. Het volk in de verschillende staten had grootendeels dezelfde wenschen, de oproeren en constitutioneele bewegingen hadden alle hetzelfde karakter. De revolutie van 1848 was daarom een nationaal Duitsche, niet een Pruissische of Badensche of Reuss-Schleiz-Lobensteinsche. Zij droeg daarom een ander karakter dan de Fransche, of dan de vreedzame revolutie, die in Nederland plaats had. Maar daar men zich gewend heeft om overal de quaestie te stellen: liberaal of conservatief, daar men op de meest naieve wijze voorbijziet, dat die woorden in ieder land een andere beteekenis hebben, heeft men dat niet begrepen, maar het nationale karakter van de beweging vergeten en bovenal dit, dat dergelijke nationale revoluties, die de vereeniging van een aantal staten, hetzij tot éen staat, hetzij tot een federatie ten doel hebben, noodzakelijk een ander karakter moeten dragen dan die in een staat alleen een verandering van regeringsvorm in meer of min vrijzinnigen zin beoogen.
Maar keeren wij tot ons onderwerp terug. De liberale rijkspartij was niet geslaagd; een conservative partij naar onze begrippen was niet aanwezig; de reactionaire wilde een toestand in het leven roepen, die reeds eenmaal als onhoudbaar bewezen was; de democratische had als overal haar ongeschiktheid getoond om iets anders tot stand te brengen dan het verderf van liberale instellingen; de grootduitsche, die een hervorming wilde in den Bond, zooals hij in 1815 was geconstitueerd, wilde een onmogelijkheid, daar zij altijd stiet op Oostenrijk, dat slechts in absolutisme zelfbehoud zag. Zoo hadden dus alle partijen bankroet gemaakt; zoo eindigde een revolutie, wier begin de stoutste verwachtingen overtrof, met een reactie, die slechts daarom kracht had, omdat niemand weerstand bood.
| |
| |
Het beginsel dat volksvertegenwoordiging een noodzakelijk element in elken modernen staat was, was het éenige wat uit den chaos gered werd.
De geschiedenis van Duitschland in de volgende jaren moet nog geschreven worden. Het was een tijdperk van materieelen en ook van intellectueelen bloei, niettegenstaande de reactionaire richting der meeste regeeringen. De handel van Duitschland, vooral de zeehandel (men vergeet in Nederland dat de Duitsche handelsvloot de onze meer dan tweemaal in tonneninhoud overtreft), steeg bijna ongelooflijk, evenzoo de industrie. Ook de Duitsche wetenschap ging niet achteruit, maar bleef staan aan het hoofd der wetenschappelijke beweging in de wereld. In de letterkunde vertoonden zich schrijvers, welke die der laatste periode overtroffen; er begon een letterkunde op te komen, die de litteratuur met de wetenschap verbond, zij had van de eene den vorm, van de andere den inhoud overgenomen. Al de eigenschappen, waardoor het Duitsche volk meende uit te munten, had het behouden, des te scherper voelde het den smaad dat het niets had kunnen tot stand brengen. In de eerste jaren tot 1856 toe deed de algemeene afmatting den thans bestaanden toestand voortduren. De massa des volks had genoeg van de politiek, en wierp zich geheel op het materiëele; het duurde geruimen tijd eer weder een sterke liberale partij in de verschillende vertegenwoordingen in Duitschland verscheen. Iedereen wachtte af wat de gebeurtenissen brengen zouden. Want daarvan hing een verdere ontwikkeling der Duitsche aangelegenheden af, meer nog dan van de innerlijke sterkte der liberale partij. Zonder dat de pressie van buiten ophield, kon deze onmogelijk meester worden van de publieke opinie, en zelfs al was zij dat, kon zij niets tot stand brengen zonder medewerking der regeering.
In de overige Europeesche landen kon een nationale beweging het gouvernement dwingen om een andere politiek te volgen, in Duitschland niet. Zelfs een volstrekte meerderheid in de volksvertegenwoordiging kon daar geen pressie op de regeering uitoefenen, als deze niet wilde. Want vooreerst had men het door Oostenrijk geleide bondsgezag, dat terstond elke regeering ondersteunde, die in haar vrijheid belemmerd werd. Ten tweede bestond er een afkeer van conflicten met de regeering bij het aan zelfregeering niet gewende volk. Men weet hoe moeilijk het is het volk tegen een regeering in verzet te doen komen; heeft niet b.v. het Fransche volk zich de meest verschillende regeeringen laten opdringen door het gepeupel van de hoofdstad of door het leger, en dat in het land, waar het grootste esprit public bestaat? En hoe moest het dan niet in Duitschland zijn, waar de groote steden slechts geringen invloed uitoefenden, waar een geest van discipline heerschte, die het gouvernement zijn taak uitermate verlichtte, waar het leger meestal met onkreukbare trouw aan den vorst hing? Ten derde was de éenige staat, die sterk genoeg was om een nieuwe orde van
| |
| |
zaken in te voeren, geheel in handen der reactie, diep vernederd door Oostenrijk, en door Rusland tot een soort van vasal gemaakt. En nu kon wel in de kleine staten een echt liberale houding worden aangenomen door de vertegenwoordiging, maar dat baatte weinig, want er behoorde de medewerking van de regeering toe om die houding gevolgen te doen hebben. Dat had helaas! slechts in zeer enkele plaats: in de Ernestinische staatjes en in Baden. In Beieren, Wurtemberg, Saksen en andere was de regeering gematigd, in Hannover en Keur-Hessen was en bleef zij reactionair, werd zij zelfs tyranniek. En alleen dan, als het volk zich ernstig in zijn burgerlijke vrijheid bedreigd zag, steunde het de vertegenwoordiging, maar nergens trachtte het zich door revolutionaire bewegingen te ontslaan van den druk, waaronder het zuchtte. Men moet dien toestand niet uit het oog verliezen, wanneer men het zich meer en meer scherp afteekenende karakter der nationale beweging in die jaren wil verstaan, dat eindelijk in het National Verein zijn uitdrukking vond.
Die beweging toch was gericht op hervorming van den Bond, hegemonie van Pruissen, afscheiding van Oostenrijk, het programma der kleinduitsche partij in 1848. De leiders der verschillende liberale partijen zagen in dat zij nooit in hun plannen zouden slagen, wanneer zij niet ontslagen waren van den druk van Oostenrijk, wanneer niet een onder Pruissens leiding staand centraalgezag met een algemeene Duitsche volksvertegenwoordiging de verschillende regeeringen in haar absolutisme beperkte.
Vanwaar, vraagt men onwillekeurig, die verwachting op Pruissen, dat toch waarlijk niet onder het ministerie Manteuffel aanspraak maakte op den naam van liberaal, dat een trapsgewijs gekozen landdag bezat en een hoogerhuis, dat de feodaal-reactionaire richting vertegenwoordigde, dat door zijn houding in de jaren 1848, 49 en 50 weinig sporen had getoond van liberaliteit of zelfs maar van de tot zulk een rol noodige energie? Omdat men kiezen moest, óf Oostenrijk, óf Pruissen, omdat in Pruissen de stof was voor een constitutioneelen staat, omdat Pruissen door zijn geheele politiek tot kampvechter tegen Oostenrijk was aangewezen, omdat het zich niet beter steunen kon in dien strijd met Oostenrijk dan door de liberale elementen van het overige Duitschland, daar de regeeringen, behalve die van Baden en eenige kleine staten, geheel onder den invloed van Oostenrijk stonden en in dien invloed haar steun zochten tegen de liberale beweging. Pruissen onder Manteuffel, geheel in de handen van het jonkerdom, was in een onnatuurlijke positie, het had geen rechte vrijheid van handelen, het stond onder Oostenrijkschen en Russischen invloed, het daalde af tot den rang van de kleine Duitsche mogendheden. De Pruissische adel, die zooveel gedaan had om Frederik den Groote in zijn strijd om het bestaan van den staat te ondersteunen, was zijn oude beginselen ontrouw geworden; om het partijbelang verwaarloosde hij
| |
| |
het staatsbelang. Dat heeft hem op den duur als partij den doodsteek gegeven.
De Krimoorlog gaf den eersten stoot aan het bestaande stelsel. De Russische invloed op Duitschland en de verstandhouding tusschen Rusland en Oostenrijk werden er beide door vernietigd. Hoewel Pruissen eenigzins als bondgenoot van Rusland optrad, verhief het zich weder tegen Oostenrijk en nam een meer zelfstandige stelling in. De krankzinnigheid van Frederik Willem IV en het optreden van zijn broeder Wilhelm als prins-regent voltooide den val van het oude stelsel. In plaats van het reactionaire ministerie Manteuffel kwam een liberaal ministerie aan het roer (Hohenzollern) en tevens de regeering aan een vorst, die meer dan eenig lid van zijn familie voor den roem von Pruissen, voor het voortschrijden op de door Frederik den Groote afgeteekende baan leefde, die Pruissen vóor alles wilde maken tot de eerste macht van Duitschland. De houding, die werd aangenomen, toen de Italiaansche oorlog ook Duitschland in vlam dreigde te zetten, een zoo geheel andere dan die tijdens den Krimoorlog was volgehouden, gaf er het teeken van. Het is daarom dubbel jammer, dat de strijd over de legerorganisatie een conflict tusschen regeering en vertegenwoordiging in Pruissen veroorzaakte, waarvan de naweeën zich nog lang zullen laten voelen.
Maar wij schrijven hier geen geschiedenis, wij trachten alleen een historische verklaring te geven van de nationale beweging, van haar zonderlingen loop, van haar van alle andere dergelijke bewegingen verschillend karakter. Men veroorlove ons te recapituleeren. Dat de beweging ontstond was natuurlijk: Duitschland was zelfs in zijn droevigste dagen, (behalve in de periode van 1806 tot 1813) in naam een politiek geheel, als cultuurvolk was het dat steeds. Zoodra politieke wenschen opkwamen, sprak het van zelf dat die zich niet tot een enkel hoekje bepaalden. De staatkundige beweging begint eigenlijk eerst kracht te krijgen na 1813; de reactie doet haar versnellen; het vermeerderen van de welvaart der natie, dat het zelfgevoel opwekte en in den burgerstand den wensch naar constitutioneele regeering levendig deed worden, - een natuurlijk verschijnsel, daar rijkdom behoefte aan invloed doet ontstaan - geeft haar een bepaald karakter, een praktisch doel, dat bij de democratische litteratoren en schöne Geister niet werd gevonden. Zulk een beweging is natuurlijk in elk volk van de negentiende eeuw; het bijzondere karakter van de Duitsche was dit, dat men de eenheid des lands verlangde, als het éenige middel om tot dit doel te geraken, en daarom Pruissens hegemonie eischte.
Voor doctrinaire liberalen is het zonder twijfel een zeer vreemdsoortig verschijnsel, dat een volk, om tot vrije ontwikkeling te geraken, de leiding aanneemt van een koning, die zich doordrongen verklaart van de beginselen van het droit divin en van een minister, die langen tijd de representant van de feodale partij en van een absolutistische richting is
| |
| |
geweest. Maar voor doctrinaire liberalen is de geschiedenis een gesloten boek. Want deze leert dat ieder volk zich ontwikkelt op een eigenaardige manier, dat de abstracte denkbeelden van vrijheid, liberalisme, constitutioneelen regeeringsvorm enz. zeer verschillend van aard zijn en zeer verschillende gevolgen hebben, al naar de volken zijn samengesteld. in geen twee landen hebben zij dezelfde beteekenis, in geen twee landen kunnen zij op dezelfde wijze worden toegepast. In Engeland neemt het volk ernstig partij voor de monarchie, wordt zelfs geen afschaffing, maar hervorming van het Hoogerhuis, een feodale instelling, die haar gelijke zoekt, geëischt; in Frankrijk heeft de abstract zeker zeer vrijzinnige instelling van het algemeen stemrecht altijd geleid tot conservative of reactionaire regeeringen; in Amerika is door de toepassing van vrijzinnige beginselen soms een tyrannie van de meerderheid, dikwijls zelfs van de minderheid ontstaan. Nu willen wij hiermede volstrekt niet een aanval doen op het liberalisme, maar wij willen alleen zeggen, dat de vrijzinnige beginselen niet overal die vruchten dragen die men er van verwachten moet, wanneer ze worden toegepast zonder acht te slaan op den algemeenen toestand.
Voor het Duitsche liberalisme was het een levensquaestie om zich te schikken naar de nationale wenschen van de natie, hoewel dit voor het oogenblik niet gunstig kon zijn voor de ontwikkeling in den zin, dien de liberalen wenschten. De anders zoo achtenswaardige fortschrittspartei heeft daarom in Duitschland niet den invloed, dien zij zou hebben gehad, wanneer zij haar beginselen had gewijzigd naar de groote nationale behoefte.
Zij erkende wel het fait accompli dat op een wijze was tot stand gebracht, die geenszins met haar inzichten strookte, maar zij eischte dat de regeering, nu dit was geschied, haar inzichten zou volgen, op straffe van haar haar steun te onttrekken. Dit bewijst, dat zij den exceptioneelen toestand, waarin het uit den oorlog van 1866 voortgekomen Duitschland verkeerde, niet naar waarde schatte. Zij stelde zich tegenover de regeering, zooals de geheele liberale partij dat gedaan had in de quaestie van de legerorganisatie, en daardoor werkte zij met de sociaaldemocraten, de ultramontanen en de onverbeterlijke particularisten het groote werk, dat de regeering had tot stand gebracht tegen, zeer zeker op gronden, die bij een in normalen toestand verkeerenden staat volkomen erkenning vorderen, maar die in een toestand als waarin Duitschland was en nog is, niet als geldig kunnen worden erkend. De massa der liberalen schaarde zich daarentegen aan de zijde van Pruissen, omdat dit het éenige middel was tegen de reactie, en hoewel zij daardoor eenigermate haar naam verloor, hoewel men ze in het buitenland voor oogendienaars uitkreet, deed zij daarin wél. Want het was het éenige middel dat er overschoot. Het was een opoffering, die de geschiedenis misschien eenmaal zal waardeeren.
Juist die vereeniging van partijen, die elkander tot nu toe fel be- | |
| |
streden hadden, veroorzaakte de kracht, waarmede het tot een gesloten eenheid vereenigde Duitschland in Europa optrad. Dat optreden rechtvaardigde de stoutste verwachtingen. Duitschland onder Pruissens leiding was op eens een macht, waartegen geen staat zich opgewassen gevoelde.
Alleen deze vereeniging van alle elkander tot nu toe tegenwerkende krachten geeft antwoord op de vraag die Caro stelt: Hoe is Duitschland machtig geworden; hoe is de natie tot het bewustzijn van haar kracht gekomen?
Dat het gevoel een macht te zijn, de Duitschers streelt, hen vele gebreken van hun nieuwen bond doet voorbijzien, dat het hen tot een zekere minachting voor hun verleden, dat voor de wereld in vele opzichten zoo zegenrijk is geweest, drijft, dat het zelfs een te groote zelfverheffing te voorschijn roept, wie zal het ontkennen? Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen. Het is een buitengewoon volk, dat niet, als het voor het eerst het genot van een macht te zijn smaakt, zich schuldig maakt aan zelfverheffing. Wanneer een volk daarbij zoo gematigd te werk gaat als het Duitsche, geloof ik dat Europa tevreden kan zijn.
Wij zouden onze lezers nu gaarne met rust laten, maar onwillekeurig dringt zich nog een vraag op, die wij gaarne willen bespreken. Waarom moet de liberale partij in Duitschland een anderen weg opgaan dan in andere landen; waarom is de ontwikkeling van Duitschland onder den invloed van de moderne grondbeginselen een andere dan in het overige Europa? Hiervoor vragen wij nog een paar bladzijden geduld.
| |
IV.
De algemeene richting der liberale beweging heeft in Europa bijna overal geleid tot verzwakking van het gezag. Eerst maakten de vertegenwoordigingen zich meester van een deel van het gezag der regeering, daarop ontstond ook van zelf een beweging, die de almacht van de parlementen beperkte.
De staatsburger der 19de eeuw wilde niet in alle opzichten onder voogdij gehouden worden, zooals de onderdaan uit de 18de.
Vandaar dat verlangen naar gemeentelijke, naar provinciale autonomie, vandaar de pressie door de openbare meening ieder oogenhlik niet alleen op regeering, maar ook op vertegenwoordiging uitgeoefend.
Parlementaire tyrannie, zooals in vroeger dagen het Engelsche parlement uitoefende, is in onzen tijd hoogstens denkbaar in Frankrijk, waar onder constitutioneele of republikeinsche regeeringen, de meerderheid der vertegenwoordiging haar wil op dezelfde wijze aan het land oplegt, als het de regeering doet onder een absoluten staatsvorm. Op den duur moet, wanneer de beweging op dezelfde wijze voortgaat, en er is niets wat het tegendeel kan doen verwachten, het staatsverband
| |
| |
losser worden, het staatsgezag zich bepalen tot de leiding der algemeene belangen en alle bijzondere aan de onderdeelen overlaten, zooals in Amerika geschiedt. Maar wanneer dat ideaal verwezenlijkt zal worden, moet de maatschappelijke toestand in de meeste landen anders zijn, moet de strijd met de der moderne maatschappij vijandige elementen, moet de strijd tusschen verschillende natiën verdwenen wezen, moet de beschaving veel algemeener zijn geworden dan zij tot nu toe is. Amerika zelf, het land van de democratie en der zelfregeering, heeft bewijzen genoeg geleverd dat zelfs onder zoo gunstige voorwaarden als daar aanwezig zijn, in sommige gevallen het staatsgezag sterk moet wezen. Wanneer een land nu in den gelukkigen toestand is van dat gezag voor een tijd zeer sterk en daarna weder zeer zwak te kunnen maken, zonder schade voor het algemeen belang, dan kan het het probleem met gunstigen uitslag oplossen, zooals de groote Amerikaansche republiek dat gedaan heeft. Maar de meeste landen verkeeren niet in een toestand, die dat mogelijk maakt, Duitschland zeker niet.
Vooreerst is er de strijd tusschen den staat en de Katholieke kerk, die nergens heviger met elkander in botsing komen dan daar.
Ten tweede is er een steeds dreigend gevaar van buiten. Door de eenheid van Duitschland is het evenwicht van Europa geschokt en de kabinetten zijn nog niet zoozeer ontdaan van den ouden zuurdeesem, dat te verwachten is dat zij dat lijdelijk zullen aanzien. Want het is er verre van daan dat zij liberale beginselen in internationale aangelegenheden laten gelden.
Ten derde is de autonomie der deelen een geheel andere dan de autonomie van provinciën en gemeenten; want het zijn staten, grootendeels zelfs zeer weinig vrijzinnig geregeerde staten, die de onderdeelen uitmaken.
En eindelijk steekt de sociale quaestie in Duitschland met kracht het hoofd op, al is het ook gelukt die door de niet genoeg te roemen vereenigingen van Schultze Delitsch op een meer vreedzame wijze een oplossing te doen naderen, dan het doel is der sociaaldemocratie.
Daarenboven is de Duitsche eenheid het resultaat van de samenwerking van zeer uiteenloopende doeleinden beoogende bewegingen, van de liberale, in Duitschland nationaal geworden moderne beweging en van de door Wilhelm I en Bismarck met kracht opgevatte politiek van Frederik den Groote. De vertegenwoordigers van die politiek waren alles behalve vrijzinnig, maar zij offerden een deel van hun beginselen op om het groote werk tot stand te brengen. De liberale partij heeft dit ook moeten doen, om die eendracht te bewaren, die voor het oogenblik het eerste noodige is. Want ultramontanisme en particularisme, zelfs sociaaldemocratie bedreigen het pas aangevangen werk, nog daargelaten de gevaren van buiten. Zoodra een conflict uitbreekt tusschen de regeering en de vertegenwoordiging, hebben al die vijanden ruim baan.
| |
| |
Nu moge men het beklagen dat juist de regeering dergelijke onvrijzinnige beginselen aankleeft, maar haar hoofd is tot nu toe de éenige man geweest, die in staat was aan den algemeenen wensch der natie te voldoen; geen der liberale staatslieden in Duitschland heeft getoond dat hij in zijn plaats zou kunnen treden, evenmin als het een Italiaansch staatsman mogelijk is geweest dat te worden wat Cavour was. Wij gelooven dat zelfs het meest liberale gouvernement, samengesteld uit de meest bekwame mannen, nooit dat zou kunnen wezen wat een gouvernement, samengesteld uit middelmatigheden, maar met Bismarck aan het hoofd voor Duitschland is. Maar zelfs daargelaten de noodzakelijkheid dezen zeldzamen staatsman aan het hoofd te behouden, is het nog de vraag, of het mogelijk zou zijn een liberaal gouvernement aan de regeering te brengen, of het niet zou moeten vallen, zooals het liberale ministerie Hohenzollern in Pruissen gevallen is, omdat het niet kon doen, wat de vertegenwoordiging eischte; of het niet ongeveer denzelfden weg in zou moeten slaan als het tegenwoordige. Het is een geheel andere zaak zelf het bestuur in handen te hebben of leider eener oppositie te zijn. Dat hebben alle liberale ministers gevoeld, bijna alle zijn daarom beschuldigd geworden van hun beginselen te verzaken.
Maar bovendien is het nieuwe Duitschland, in een geheel andere positie dan andere staten wat aangaat de verhouding van regeering en volksvertegenwoordiging. De bondsregeering is een orgaan niet van éen, maar van vele regeeringen, zij heeft de zeer moeilijke taak te volbrengen van de belangen van de eenheid en van de staten tegelijk te beschermen. In de Vereenigde Staten zijn de president en zijn kabinet de vertegenwoordigers van de Unie; in Duitschland is wel de keizer het hoofd van het geheele Rijk, maar tevens de koning van het machtigste onderdeel; in den bondsraad, die wel eenigermate de plaats van den senaat in Amerika bekleedt, maar tevens in de eerste plaats de vertegenwoordiger der verschillende regeeringen is, wordt niet het Rijk maar zijn deelen gerepresenteerd. En die deelen zijn niet betrekkelijk eenvormige, zooals in Amerika, zij hebben zeer verschillende constituties; in sommige is een zuiver constitutioneel gouvernement, in andere heeft daarentegen de regeering oneindig meer macht dan de vertegenwoordiging, staat deze daartoe meer in de verhouding van de oude stendenvergaderingen. In den Noord-Duitschen Bond was het overwicht van Pruissen zoo groot, dat de andere staten geen tegenwicht konden zijn; in het Duitsche rijk is dat anders, daar moeten de staten van den tweeden en derden rang: Beieren, Wurtemberg, Saksen, Baden meer ontzien worden, daar is het federalistische element grooter. Voor een zoo gecompliceerde regeering is het oneindig moeilijker den vrijzinnigen weg te bewandelen, daar zij niet alleen tegenover de algemeene vertegenwoordiging, maar ook tegenover de bijzondere regeeringen en de bijzondere vertegenwoordigingen der staten plichten heeft. Maar wat den meesten invloed op de regeering moet hebben, het staatsgebouw is
| |
| |
nog lang niet voltooid; het Rijk verkeert in een staat van wording, die zeer zeker een sterk centraalgezag eischt, en het zou, naar wij meenen, onbillijk zijn van een regeering in zulk een staat te eischen dat zij geheel regeerde als die van een sinds lang bestaanden staat. De gevaren, die Duitschland bedreigen, eischen een sterke regeering die de ondersteuning van de geheele natie vorderen kan, en die in de mogelijkheid moet zijn om zonder ruggespraak met het parlement op een gegeven oogenblik te handelen.
Er bestaat éen overwegend belang, daar alle andere voor moeten zwichten, dat is het vestigen van de eenheid op zulke grondslagen dat geen onverhoedsche aanval haar kan omverwerpen. Zooals het thans met Duitschland geschapen staat, gelooven wij dat die eenheid nog op verre na niet voltooid is. Er bestaan toch in Duitschland machtige partijen, die haar ongaarne hebben zien ontstaan, de clericale en de particularistische en reactionaire.
Onder den onmiddellijken indruk van de voorbeeldelooze overwinning half met geweld door het algemeen enthousiasme doorgezet, is die eenheid tot stand gekomen. Maar als dat enthousiasme voorbij is, zullen die partijen even krachtige pogingen aanwenden als nu de eene clericale reeds heeft gedaan, zullen een menigte motiven voor den dag komen, die thans nog verborgen zijn gehouden. De vijanden van Pruissen, en die zijn niet weinige in Duitschland, zullen de vrees voor opgaan in Pruissen aanwakkeren, en hoewel dit bij de kleine Noord-Duitsche staten betrekkelijk weinig werking zal hebben, zou het licht een separatistische beweging in Beieren en Wurtemberg kunnen te voorschijn roepen, en Duitschland verdeeld zijn op den tijd, dat nieuwe gevaren van buiten het boven het hoofd hangen.
Het is daarom dubbel te beklagen, dat het conflict tusschen regeering en vertegenwoordiging in Pruissen zulke sporen heeft achtergelaten in het staatkundig leven van Duitschland, dat de toen gevormde en geconsolideerde partijen zijn overgegaan in den Rijksdag, dat deze eenigermate de voortzetting is geworden van den Pruissischen Landdag.
Het is nog meer te beklagen, dat de herinnering aan dat betreurenswaardige conflict zich vasthecht aan den naam van Bismarck; dat deze, de schepper der Duitsche eenheid, daardoor nog steeds bekend staat als de absolutist bij uitnemendheid. Het is daarom niet minder jammer, dat de partij, die zonder de liberale beginselen te willen verzaken zich aan den Rijkskanselier heeft zoeken aan te sluiten, de partij, die het snel tot stand komen van de Noord-Duitsche Bondsconstitutie, een zaak van zoo oneindig veel gewicht, heeft teweeggebracht, thans teekenen geeft van ontbinding; dat de leus liberaal of conservatief ook hier de éenig geldende schijnt te zullen worden, vooral daarom, omdat liberaal in Duitschland een zeer verschillende beteekenis heeft. Een liberaal is in Beieren eene anti-clericaal, in Pruissen een voorstander van vermindering van het regeeringsgezag. De nationaal-liberale partij
| |
| |
vertegenwoordigde eenigen tijd de nationale beweging, zij stelde haar beginselen achter bij het eerst noodige, en het is, naar wij meenen, nog geenszins te hopen dat die beweging reeds afneemt, verdwijnt, dat zij plaats maakt voor de gewone politieke beweging, die in elken modernen staat plaats heeft. En toch doet de staat van ontbinding, waarin die partij begint te verkeeren, dat denken, wanneer althans de vertegenwoordiging een trouwe afspiegeling is van het volk.
En dat zou niet onmogelijk zijn, want een groot gedeelte dier partij wordt beschuldigd van zich tot werktuig van Bismarck te verlagen, van in domme aanbidding van het geluk verzonken te zijn, en van zeer verschillende zijden wordt opgemerkt dat haar leden moeten kiezen tusschen den naam van conservatief en dien van liberaal, of liever van ‘fortschrittsmann’, dat wil zeggen tusschen verzaking der vrijzinnige beginselen en aansluiting aan een partij, die de regeering behandelt, alsof zij te doen had met de oude Pruissische regeering van vóor '66.
Tegenwoordig schijnt het bijna onbegrijpelijk dat niemand toen het doel begreep, waartoe de legerorganisatie, die tot het conflict aanleiding gaf, dienen moest, dat er geen zwijgende verstandhouding ontstond tusschen regeering en vertegenwoordiging; maar het is ontegenzeglijk waar dat dit het geval niet was. En daar de regeering het niet zeggen, zelfs niet aanduiden kon, streden volk en regeering met elkander om een punt, dat slechts een enkel woord had behoefd om geen twistpunt meer te wezen.
Die strijd bracht eerst het liberale ministerie ten val en toen een reactionair aan de regeering, waarvan het hoofd wel een man van zeldzame bekwaamheden was, maar die bekend stond als een der verbitterdste vijanden van een liberale orde van zaken, en die misschien aan zijn naam als onverzettelijk, voor niets terugdeinzend partijhoofd zijn benoeming meer te danken had dan aan zijn toen nog niet bekende talenten.
Sinds zijn optreden werd de strijd met ieder oogenblik verbitterder en kwam tot een hoogte, die in landen, waar een echt parlementaire regeeringsvorm heerscht, onmogelijk zou zijn geweest, maar die, (kan men een beter bewijs wenschen van de sterk antirevolutionaire gezindheid des volks, antirevolutionair altijd in den zin van ongeneigdheid tot revolutie?) tot geen onlusten aanleiding gaf, maar uitsluitend beperkt bleef tot parlement en pers. Ondertusschen brak Bismark geheel met de traditiën zijner partij, wat de buitenlandsche politiek betreft; hij maakte Pruissen geheel los van de Oostenrijksche politiek en begon den strijd over de hegemonie op zulk een wijze, dat zijn tegenstander reeds vele malen verslagen was, eer de strijd met de wapenen begon. En toen de Bond vernietigd en Oostenrijk gedwongen was zich daarin te schikken, richtte hij niet een nieuwen Bond op, waarin de Pruissische regeering almachtig was, maar een constitutioneelen staatsvorm, die het volk een grooten invloed toestond en die, ondanks vele gebreken,
| |
| |
die hem aankleven, zooals wel met elke voorloopige constitutie het geval moet zijn, de geschiktheid heeft om tot een moderne constitutie op vrijzinnigen voet te worden hervormd. Mij dunkt, een dergelijke daad dient wel naar waarde te worden geschat. Zij bewijst een geschiktheid om zich naar het algemeen belang te schikken, om zich los te maken van partijvooroordeelen, zooals in onzen tijd hoogstens Sir Robert Peel, een conservatief staatsman, die door liberalen steeds als een model wordt geprezen, heeft getoond te bezitten. En dat is een eigenschap, die den leidsman van een volk in tijden van gevaar en strijd schooner staat dan het eigenzinnig vasthouden aan eenmaal ingezogen beginselen. Men versta ons echter wèl; wij willen niet zeggen dat Bismarck daarmede is overgegaan in het kamp der liberale partij, nog minder dat zijn binnenlandsche politiek onze bewondering verwekt; maar wel dat een man, die op zulk een wijze als hij gedaan heeft met de reactie gebroken heeft, die dat vooral heeft gedaan om de eenheid van zijn volk tot stand te brengen, die de natuurlijke leidsman van dat volk is in den strijd met de vijanden van buiten en van binnen, dat zulk een man een beter lot verdient dan dat van te worden uitgekreten als de absolutist bij uitnemendheid, als de gevaarlijkste vijand van alle vrijzinnige beginselen.
Ook voor de bewaring en uitbreiding dier beginselen zou het ondergaan der partij, die, zonder deze beginselen te verzaken, de regeering in haar politiek steunt, verderfelijk zijn. Want ook wat betreft de gezindheid des volks, zou haar opgaan in de oude partijen zeker eer een groote versterking der conservativen dan der liberalen ten gevolge hebben. Reeds in lang bestaande, geheel constitutioneel geregeerde staten heeft de liberale partij maar over kleine meerderheden te beschikken, in Engeland zoowel als in België (waar zij op het oogenblik zelfs een minderheid is) en in Nederland. Hoeveel te meer moet dit dan niet het geval zijn in een land, welks eenheid nog zoo kort bestaat en nog door zooveel gevaren wordt bedreigd, wanneer daar de man, die de eenheid des lands vertegenwoordigt, wiens geheele politiek daarop gericht is, wordt verlaten door allen die de vrijzinnige beginselen voorstaan. Zullen niet duizenden bij duizenden, liever dan dat pas gewonnen kleinood in gevaar te brengen door een conflict tusschen volk en regeering, de liberale beginselen althans voor eenigen tijd vaarwel zeggen, zich liever schikken onder een die eenheid vasthoudend, al is het dan ook niet liberaal gouvernement? Een dergelijke nederlaag niet alleen der partij maar ook der beginselen zou een ramp zijn voor Duitschland en zelfs voor Europa. En de liberale beginselen hebben niet zoo diep wortel geschoten in het volk, dat zij niet in een dergelijk geval een nederlaag zouden lijden. Hoe betrekkelijk gering is niet het getal der fortschittspartei, der doctrinaire liberalen, die in het Duitsche Rijk een politiek verkondigen, die alleen in een wel verzekerd, door geen vijanden bedreigd staatsgebouw past. Hoeveel sterker zijn daarentegen
| |
| |
niet de Katholieken geworden, die, zooals de Ultramontanen zoo gaarne doen, zich in den mantel van patriotisme wikkelen. Op het platte land in Duitschland zijn een adel en een beambtenstand, die een grooten invloed hebben, en die beide, al is het ook niet tot de reactionaire, dan toch zeker niet in massa tot de liberale partij kunnen gerekend worden. In Zuid-Duitschland, met name in Beieren, vinden de liberalen hun besten steun tegen de Ultramontanen daarin, dat zij de eenheid vertegenwoordigen, die daar door hun vijanden met alle krachten is bestreden.
De beweging in Duitschland is, welke kleur zij ook in de bijzondere staten mocht aannemen, ten allen tijde een nationale geweest. Zelfs in 1848, toen zij een revolutionair karakter had, toen democratische invloeden er zich op deden gevoelen, zelfs toen verdrong ten slotte het nationale element alle andere, en de revolutie mislukte in de eerste plaats, omdat slechts een partij, die niets kon geven dan haar woorden, die niets kon doen, er de draagster van was. Die les heeft zich het Duitsche volk ingeprent, en, wanneer het tot een conflict mocht komen, dan zal het zonder twijfel in massa de regeering, die nationaal is, steunen tegen elken aanval van liberale zijde, zoowel als van clericale of reactionaire. Want zoo alleen zal het meenen te kunnen redden, waar het vijftig jaren te vergeefs naar heeft gestreefd, waar haar geheel verleden op wees. Zulk een kleinood als een herwonnen politieke eenheid moet een volk, dat nog levenskrachten bezit, boven alles waard zijn. Amerika heeft het voorbeeld gegeven wat een natie niet al kan opofferen om haar eenheid niet verloren te laten gaan.
Er zullen zonder twijfel hier in Nederland vele liberalen zijn, die hiermede niet instemmen; velen, die hiermede juist zullen bewezen achten wat zij hebben verkondigd, dat de op deze wijze verkregen Duitsche eenheid een gevaar voor de vrijheid is; velen ook die zullen instemmen met de verklaring van Gervinus' voorrede zijner ‘Deutsche Dichtung’, dat het Duitsche volk hierdoor breekt met zijn bestemming, dat het kennelijk bestemd was om als cultuurvolk de wereld te verlichten en niet om zelf iets als staatkundige eenheid te vermogen; die met Caro den tijd, toen Schiller en Goethe schreven maar tevens Thugut en Haugwitz regeerden, ver zullen verkiezen boven den tijd, nu Bismarck regeert en Sybel en Droysen aanvoerders zijn in de Duitsche wetenschap. Aan dezen allen slechts een paar vragen. Is het van een natie te vergen, dat zij ten gerieve van andere natiën verklaart onmondig te willen blijven? Is het niet een buitensporig egoïsme, tot een volk te zeggen: Blijf liever zwak en verdeeld, laat u vertrappen door binnenlandsche tyrannen en door alle staten van het buitenland, wees politisch de risée publique van Europa, bemoei u alleen met philosophie en poësie en abstracte wetenschap, opdat ik van u leere, opdat ik practisch nut daarvan hebbe? Is het niet evenzeer een verregaand egoïsme, tot een natie te zeggen: Richt uwe beweging niet zoo of zoo in, want dat strookt niet met de liberale beginselen, die ik
| |
| |
voorsta; sloof u af met het bevechten van uw regeeringen, protesteer zooveel gij wilt tegen geweld en rechtsverkrachting, maar waag het niet een compromis aan te gaan in het belang der natie, want dan zijt gij niet meer liberaal. En is het dan niet nog een veel erger egoïsme, ja een belachelijkheid, wanneer men verkondigt: Gij Duitschers moogt niet éen zijn, want door uwe eenheid voel ik mij bedreigd: gij moet, gij behoort zwak en verdeeld te zijn, want op uwe zwakheid alleen rust het Europeesch evenwicht, waardoor ik in staat ben gesteld vrijheid te genieten?
Helaas, dergelijke meeningen, die wij maar niet verder zullen qualificeeren, verneemt men van dag tot dag, ook in Nederland. Moge het eens anders worden en de Duitsche eenheid, ook al is zij niet tot stand gekomen volgens een doctrinair partijprogramma, worden erkend als een der gewichtigste en weldadigste feiten van de negentiende eeuw, van de eeuw van den vooruitgang bij uitnemendheid.
Haarlem, December 1871.
P.L. Muller.
|
|