| |
Geschiedenis van den dag.
Lezer en schrijver verkeeren onder een verschillenden indruk: de zon is weer aan 't klimmen, de dagen aan 't lengen, wanneer de eerste het geschrevene onder de oogen heeft; de laatste leeft in hetgeen men zoo eigenaardig noemt de donkere dagen voor Kerstmis. Wij behooren niet tot die radicale wijsgeeren, niet waar, die verheven zijn boven het
| |
| |
begrip van tijd en het kinderachtig noemen van oud en nieuw jaar te spreken, daar alle dagen en alle jaren dezelfde zijn. Is het geen stem in ons binnenste, die ons bij den veranderden loop der zon, - neen, der aarde, maant tot ernst, tot weemoed, die ons rond doet zien en waarnemen en peinzen, en vragen: waar zijn wij? waar gaan wij heen? gaan wij voor- of achterwaarts? - laat het dan de physische indruk zijn van duisternis en licht, die invloed uitoefent op onze stemming. Wij zijn andere wezens in de laatste dagen van het dalen der zon en bij het bewustzijn dat de koningin der aarde met elken dag eenige minuten vroeger verrijst en onder haar toenemend licht er leven ontwaakt in de schepping; eerst zijn wij geneigd onze boeken op te maken, en dan, om 't even hoe de balans staat, met nieuwe hoop in de toekomst te staren.
Een vluchtigen blik werpen wij daarom op de gebeurtenissen van de voornaamste landen in het afgeloopen jaar; wij zullen ons minder bezig houden met de bijzonderheden, dan wel een schets trachten te geven van den algemeenen toestand, en een vingerwijzing zoeken voor de toekomst die ons wacht. Verschillende feiten zullen wij juister kunnen beoordeelen, omdat wij er verder van af staan en ons minder bevinden onder den indruk van het oogenblik.
Aan den ingang van het jaar staat het feit, dat alle andere in belangrijkheid in de schaduw stelt, de vrede tusschen Duitschland en Frankrijk; den 26sten Februari werd hij te Versailles geteekend. Een geheele verandering werd daardoor gebracht in den toestand van Europa; in de laatste twintig jaren was men weder gewoon geworden aan het overwicht van Frankrijk; grooter ramp nog was de toestand van onzekerheid, dien de befaamde beheerscher van dat rijk van jaar tot jaar wist te doen voortduren onder den dekmantel van l'empire c'est la paix; zelden heeft een vorst op dit en ander gebied zoo met woorden gespeeld, en zelfs zij, die den loop van den laatsten oorlog ten hoogste betreuren, moeten dankbaar zijn, zooal niet voor Frankrijk dan toch voor Europa, dat de dagen van dien man zijn geeindigd; hij blijve oud en krank op Chislehurst; indien hij de wereld met vrede laat en aan sluwe intrigues zich niet waagt, is totale vergetelheid het beste wat hem nog kan ten deel vallen.
't Is waar, met zijn verdwijnen is Europa geen eeuw van rust en vrede gewaarborgd, - maar de botsing der volken is tot de gewone wet van oorzaak en gevolg teruggebracht, en het grievendste van den oorlog, de persoonlijke willekeur, is voor een goed deel weggenomen; de mogelijkheid van een oorlog valt meer onder de gewone menschelijke berekening.
Het overwicht van Frankrijk lag echter niet alleen in den persoon van zijn heerscher, maar vooral ook in de geaardheid van het volk; er zijn menschen en er zijn volken, die zich met een bescheiden rol niet tevreden stellen, maar onrust stoken en intrigueeren, zoolang zij niet in het bezit zijn van een zekere overmacht op anderen; zoolang hun
| |
| |
eerzucht en ijdelheid onbevredigd is, blijven zij onrustig en woelig en bemoeiziek. Napoleon III trof een der gevoeligste snaren van zijn volk, toen hij, met een zeker recht, beweerde dat Europa in rust is, wanneer Frankrijk tevreden was. Een volk nu, dat steeds gereed is in alle quaesties zich te mengen, dat zich het recht aanmatigt, dat geen zwaard mag worden getrokken, geen pleit beslecht, zonder dat het gekend is en zijn invloed heeft doen gelden en, zij 't dan ook slechts in naam, hulde gebracht is aan zijn macht, dat is een gevaarlijk volk. Wij gelooven Renan gaarne wanneer hij in zijn La Réforme intellectuelle et morale die bemoeizucht van de Franschen toeschrijft aan het ridderlijk karakter van zijn volk, op grond waarvan het beurtelings partij trekt voor de Venetianen en de Milaneezen tegen de Oostenrijkers, voor de Bohemers en Hongaren tegen de Weener-Duitschers, voor de Polen tegen de Russen, voor de Grieken en Slaven tegen de Turken, - het Fransche volk is vatbaar, wellicht meer dan eenige andere Europeesche natie voor ridderlijkheid, - maar hij houde ons ten goede, dat de weinige onbaatzuchtigheid bij dat bemoeien met andere belangen, een zwarte vlek heeft geworpen op die ridderlijkheid, en wij daarbij onwillekeurig denken aan de riddertochten in de middeleeuwen, waardoor wel eens de onschuld werd verlost, maar meer nog het ridderlijk erfgoed vergroot en uitgebreid.
Die minder gelukkige eigenschap van Frankrijk laat zich gemakkelijk verklaren uit de positie, die het sinds eeuwen innam; 't zijn sterke beenen die de weelde dragen, en Frankrijk was nu eenmaal in Europa de machtigste Mogendheid; hoe geheel natuurlijk dat het daarop veel zich liet voorstaan, en de aanmatiging, dat geen schot in Europa zonder Frankrijks permissie mocht worden gelost, was een geheel naïeve uitspraak, waarvan men het stuitende voor andere Mogendheden niet eens gevoelde.
Wij zien het minder gelukkige van die Fransche eigenschap het onpartijdigst, wanneer wij Frankrijk en Engeland naast elkander plaatsen. Wat gevoel van eigenwaarde betreft, zoo natuurlijk bij een groote natie, behoeft de Brit niet onder te doen voor den Franschman; beiden hebben iets van het bewustzijn, dat de wereld hun toebehoort; maar de Engelschman bezit daarbij een gelukkig egoïsme, in zoover dat hij minder ridderlijk, minder bemoeiziek is; hij vraagt, of het zijn eigen belangen raakt, en is dit niet het geval, dan zal hij prijzen of laken, zedelijk ondersteunen of tegenwerken, zooals men 't noemt, maar verder de zaken haren loop laten. Men heeft gesmaald op die Engelsche staatkunde van de laatste jaren; wij meenen ten onrechte; men zal meer rust en vrede hebben in Europa met het Engelsche egoïsme, dan met de Fransche ridderlijkheid; de zaken zullen meer haar natuurlijken loop volgen en wij zullen minder te vreezen hebben voor combinaties, die in schijn worden aangegaan om het recht te handhaven, maar die wel bezien evenzeer op berekenend egoïsme zijn gebouwd.
En dat overwicht van Frankrijk, dat eeuwen lang heeft geduurd
| |
| |
en zich nu eens meer, dan eens minder drukkend heeft doen gevoelen, is voor goed vernietigd. Laat Frankrijk zich geheel herstellen van de rampen van den oorlog, laat het machtig worden als weleer, het vindt niet langer tegenover zich zwakkere naburen, maar een rijk, dat in elk geval minstens even sterk is; Frankrijk telt 36½, het Duitsche Rijk 40 millioen zielen, zonder de vastheid van inwendige organisatie nog in rekening te brengen.
Ook in een ander opzicht is de politieke toestand van Europa veranderd; men weet welk een groote rol de politieke combinaties spelen; toen Frankrijk bijna aan het hoofd stond van Europa, had het tal van vrienden; aan den eenen kant moest het worden ontzien om zijn macht, aan den andere was het een Staat om zaken mee te doen; het was bereid om iets te ondernemen, wanneer het voorkwam. Dat Oostenrijk en Frankrijk nog eens hand aan hand zouden gaan hetzij tegen Pruissen, hetzij tegen Rusland, werd stilzwijgend als een uitgemaakte zaak beschouwd; wat kon Italië anders dan steeds buigingen maken tegenover Frankrijk, waaraan het verplichtingen had, door Savoye en Nizza goed betaald, en waarvan het geheel afhankelijk bleef voor de eindvervulling van zijn nationaal programma. Maar na den vrede van Versailles, na de verzwakking van Frankrijks macht, heeft Italië niet alleen bezit genomen van Rome, maar het durft van zich af spreken, en zich wapenen om des noods den strijd tegen Frankrijk te wagen, wanneer deze of gene heerscher het wenschelijk achtte om den steun van het clericalisme te verwerven, door op de Romeinsche quaestie terug te komen.
Oostenrijk - och, de politiek is dikwijls menschelijker dan men denkt, - heeft zich spoedig bedacht, dat een goede buur beter is dan een verre vriend, wiens macht buitendien zeer geknot is. En zoo sterk spreekt het eigenbelang voor een verbond tusschen Oostenrijk en Duitschland, dat men van beide zijden wedijvert om de schoonste woorden te vinden voor de entente cordiale, terwijl de wonden van Sadowa nog niet zijn genezen, ja, wat sterker is,- de Duitsche verbondspolitiek wordt na den val van Von Beust voortgezet door een den Duitscher steeds vijandigen Hongaar, door graaf Andrassy. Frankrijk mag peinzen over de kortstondigheid van de vriendschap dezer wereld!
De éenige Mogendheid, die in hare verhouding tot Europa steeds dezelfde gebleven is, is de Russische. Maar zij heeft de gelegenheid niet laten voorbijgaan om haar voordeel te doen met het troebele water. De Noordsche beer ontsloeg zich van de boei, hem in 't Zuiden bij de Zwarte zee aangelegd. Het resultaat van den oorlog in de Krim, die 8½ milliard had gekost, - ongeveer evenveel als de Fransch-Duitsche oorlog - en bijna 800.000 menschenlevens, werd met éen pennestreek vernietigd, en om den geheelen Krim-oorlog nog meer te bespotten, kwamen Rusland en Turkije op een zeer vertrouwelijken voet, als had er nooit een Oostersche quaestie bestaan. Rusland, waar het
| |
| |
bestuur geïncarneerd is in den Keizer, bleef in dezelfde intieme verhouding tot Duitschland, al deden en doen de Fransche journalisten alles om te bewijzen, dat het eigenlijk anders behoorde te zijn en Rusland de natuurlijke bondgenoot van Frankrijk. De onnoozelen! Meenen zij, dat Rusland ooit het zwaard zal trekken om de Fransche wraak voldoening te geven en Elzas-Lotharingen te bevrijden? Alsof Frankrijk niet steeds het meest, bij den vrede van Parijs nog meer dan Engeland, de Russische staatkunde had gedwarsboomd! Alsof Rusland en Duitschland niet het meest tot elkander moeten worden aangetrokken, omdat het laatste de minste reden heeft om Rusland in het Oosten den voet dwars te zetten! Wat zou Frankrijk Rusland kunnen bieden? en dáarop toch komt het aan, ook op de groote politieke markt.
Ziedaar dus een geheel nieuwen toestand: het overwicht van Frankrijk is gebroken, ja, men zou kunnen zeggen, het is verplaatst van Parijs naar Berlijn; want met Oostenrijk verbonden, en met Rusland bevriend, is het tegenover een tijdelijk machteloos Frankrijk en een alleen op eigenbelang gerichte staatkunde van Engeland, aan keizer Wilhelm om des noods de wet voor te schrijven aan Europa.
De wet van een Hohenzollern, - zou het de vrede kunnen zijn? Kunnen wij iets hechten aan de voorspelling van den meest uitstekenden krijgskundige van den Pruisischen vorst, von Moltke, die eenige jaren geleden verzekerde, dat de vrede van Europa niet eer gewaarborgd zou zijn, vóor zich in het hart van Europa een macht had gevormd, sterk genoeg, om des noods het zwaard te werpen in de schaal des vredes en die te doen overslaan?
Werpen wij een blik op den gang der ontwikkeling van dat nieuwe Duitsche Rijk. Het jaar 1871 is het jaar van de voltooiing der Duitsche eenheid; den 18den Januari werd het Duitsche Keizerrijk geproclameerd, overeenkomstig den volkswensch, schoon het volk bijna niet werd genoemd, maar evenmin veel melding gemaakt van den supranaturalistischen oorsprong van de Duitsche keizerskroon; 't scheen thans alleen een overeenkomst tusschen de Duitsche vorsten onderling. Maar laat ons op dat punt niet te teergevoelig wezen; de Duitschers, wien de zaak rechtstreeks aangaat, zijn het ook niet. Het groote feit was tot stand gekomen, de vereeniging van Noord en Zuid, van al die verschillende volksstammen, die éen in taal, zoo uiteenloopen in gemoedsaard, in godsdienst, in denken en zijn, - vereenigd door het groote tooverwoord der 19de eeuw, Nationaliteit, vereenigd onder de leiding van het machtige Pruisen, dat onze bewondering opwekt door zijn vaste staatkundige organisatie, door de ijzeren hand waarmee het zijn scheppingen houdt omsloten, zoodat zelfs nauw een schaduw van ontevredenheid zichtbaar is in de geannexeerde provinciën, - dat Pruissen, dat door zijn staatkunde van ijzer en bloed, ons dikwerf doet denken aan het roofdier in zijn wapen, den adelaar met zijn grijpenden klauw, en een rilling door de leden jaagt.
| |
| |
Wat velen met de eenheid van Duitschland onder Pruisens leiding verzoende, was de niet ongegronde verwachting, dat Pruisen door den invloed van Duitschland zou worden gehumaniseerd. De invloed van de 8½ millioen Zuidduitschers, bij wien het gevoel veel meer op den voorgrond staat, kon niet achterwege blijven, meende men, en moest het koele, berekenende, koud verstandelijke karakter van Pruisen verzachten. Grond voor die meening gaf o.a. de weinige sympathie, die Pruisen vooral bij de Zuidduitsche bevolking had verwekt; als eerst de roes, de dronkenschap over de overwinning was uitgeslapen, dan zou de weldadige reactie zich doen gelden en Pruisen langzamerhand worden meegesleept op een meer menschelijken weg. Wij herinneren ons nog, hoe kort na '66 de Oostenrijksche staatkunde tegenover Duitschland juist op dat aambeeld sloeg en Von Beust Weenen tot de vrijheidlievende hoofdstad van Duitschland, althans van den Zuidduitschen Bond wilde maken tegenover het autocratische Berlijn. Indien Oostenrijk een meer geregelde Staat ware geweest, minder een vraagteeken in de toekomst..... maar ook in dat geval moest de aantrekkingskracht van de weelde der overwinning aan het stugge Berlijn de voorkeur doen geven boven het lachende Weenen. Thans is er geen sprake meer bij de Duitschers, dat het Pruisische juk hen zou kwellen; integendeel, de vouwen en plooien van het eertijds beschimpte Pruisische kleed worden geroemd en geprezen als modellen van smaak en vernuft. Geen reactie is nog merkbaar van de overdrijving, geen bewustzijn van de inconsequentie, dat Bismarck vóor '66 de meest verafschuwde, na '66 en vooral na '70 de meest gevierde, de aangebeden staatsman, de Duitsche God is geworden.
Dat het dwepen van de Duitschers met de thans nog wordende periode van hun geschiedenis een manie is geworden, die hen onvatbaar maakt voor zelfkennis, blijkt het best uit hun prikkelbaarheid bij de tegenspraak van hen, die minder ingenomen zijn met de verpruisching van Duitschland. 't Is waar, een foederatief Duitschland, waarbij aan de verschillende staten meer vrijheid van ontwikkeling werd gelaten, een waarlijk liberale Duitsche Statenbond was wellicht een utopie, maar als schepping der gedachte toch een onderwerp, aantrekkelijk genoeg om niet geheel uit het oog te worden verloren, al ware het alleen als waarschuwing tegen overdrijving bij het volgen van den tegenwoordigen stroom, die het centralisatie-stelsel overdrijft. Maar, de critiek van den verstokten Hannoveraan, den in 't Oostersch hoog- maar in staatkunde laag-geleerden Ewald, de uitvallen van de sociaal-democraten als Liebknecht daargelaten, - men kon het zelfs den grijzen Gervinus niet vergeven, dat hij met éen voet in 't graf zijn gevoel van teleurstelling lucht gaf over de Pruisische wedergeboorte van Duitschland. Heftig, scherp, bitter was de toon, waarop de oude man werd hard gevallen. De aantrekkelijkheid van, de blinde ingenomenheid met de nieuwe orde van zaken blijkt in een criticus
| |
| |
als Strauss, die bij de verdediging van zijn vaderland leed aan hetzelfde optimisme tegenover Pruisen.
De zelfstandigheid der Duitsche Staten op eigen gebied, het beperken van de inmenging van de Berlijnsche regeering tot het strikt noodige, ware het beste middel geweest om de vrijheid te behouden en voor eenzijdigheid te behoeden; maar indien men de discussiën nagaat in den Duitschen Rijksdag gehouden, dan blijkt telkens dat de groote meerderheid der Duitsche volksvertegenwoordigers bezield is door het vaste denkbeeld, dat de eenheid van Duitschland niet is voltooid, vóor de macht van de centrale regeering tot elk gebied zich heeft uitgestrekt. Men herinnert zich het voorstel tot waarborg van de constitutioneele inrichting van de Bondstaten, naar aanleiding van den middeleeuwschen toestand in Mecklenburg; het voorstel werd met groote meerderheid aangenomen; alleen Ultramontanen en conservatieven stemden tegen; de liberalen begingen de gewone inconsequentie om in het verbreiden van liberalisme langs illiberalen weg geen bezwaar te zien. Het burgerlijk recht behoort tot de bevoegdheid van de afzonderlijke staten. Het eminente langwijlige hoofd van de nationaal-liberalen Lasker doet echter met de zijnen het voorstel om alles wat betrekking heeft tot de regeling van het burgerlijk recht tot de bevoegdheid van de centrale regeering te brengen. 't Ligt niet aan den Rijksdag, wanneer het voorstel niet wordt aangenomen in den Bondsraad. 't Gaat den gewonen Europeeschen weg; de versterking van den Staat wordt uitsluitend gezocht in de versterking van het centrum, niet in de ontwikkeling van de verschillende deelen.
Oppositie wordt in het Duitsche parlement alleen gevoerd door de Ultramontanen en de democraten, door de zwarte en de roode Internationale. De laatste heeft niet veel te beteekenen, want er zit slechts éen sociaal democraat, Liebknecht, en éen democraat Sonneman in, terwijl die van de eerste alleen wordt geïnspireerd door Rome en uitsluitend kerkelijke belangen op het oog heeft; als staatkundige partij komen deze vaderlandsloozen derhalve niet in aanmerking; zij heeten particularisten, voorstanders van het behoud der zelfstandigheid van de afzonderlijke staten, maar zij zouden even goede centralisten zijn, wanneer de Rijksregeering hun betere aanbiedingen deed; in dat geval zouden zij zelfs over 't hoofd zien, dat het centrum door Pruisen een overwegend Protestantsche kleur draagt.
De oppositie van de zwarte bende, de tegenwerking van de Duitsche eenheid door de Ultramontanen schijnt zelfs een der hoofdoorzaken te zijn, waarom er geen weldadige reactie is tot stand gekomen tegen het Pruisische regime. Renan maakt in zijn laatste werk La Réforme intellectuelle et morale de juiste opmerking, dat wij ons bestaan voor een goed deel ontleenen aan de kracht der antithese, en de vijandige houding, waarin het Ultamontanisme reeds van het begin af tegen het Duitsche Rijk is opgekomen, heeft er niet weinig toe bijgedragen, dat in
| |
| |
Duitschland de algemeene richting de nationaal liberale is gebleven, d.i. die waarbij de liberaliteit aan de nationaliteit wordt opgeofferd. De gewone natuurlijke partijvorming op politiek gebied berust op het conservatieve of het liberale beginsel, het beginsel van behoud of van vooruitgang, van stilstand of van ontwikkeling, van gezag of van vrijheid, maar niet zelden wordt die natuurlijke vorming verstoord door tijdelijke, vreemde beweegredenen, die bij elke partij de zuiverheid van beginsel doen op den achtergrond treden, tot groote schade van eigen ontwikkeling. Zulk een bijkomende, vreemde oorzaak is het nationaliteitsbeginsel; men weet welke treurige bladzijden de geschiedenis van de nationaal-liberalen in Duitschland oplevert; nu eenmaal de eenheid van Duitschland was tot stand gekomen, verwachtte men de oplossing van die partij en de vorming van groote conservatieve en liberale partijen, zooals wij die in Engeland vinden. De Ultramontanen, die de organisatie van het Duitsche Rijk bestrijden onder de particularistische vaan, maar in waarheid uit vrees voor hun kerkelijke belangen, werken nu juist datgene in de hand, wat zij meenen tegen te werken. Frankrijk heeft door zijn anti-Duitsche staatkunde, die in den oorlog haar toppunt bereikte, het Duitsche nationale vuur tot zijn krachtigen, alles verterenden gloed aangeblazen, en de Ultramontanen doen hun best om het vuur aan te houden, terwijl zij meenen het uit te blusschen. Van daar dat de nationaal liberale partij is blijven bestaan, van daar dat zij nog verder voortgedreven wordt op den eenmaal ingeslagen weg. Immers, de voortduring van de onnatuurlijke partijvorming is niet alleen verklaarbaar uit die ijdelheid en kleingeestigheid, die bij den parlementairen stand zich even weelderig ontwikkelen als bij den geestelijken stand, en die het eigen ik hooger doen stellen dan het belang der zaak, al wordt dat door een grooten woordenomhaal en allerlei schoonschijnende phrasen bedekt.
Vooreerst heeft men geen verandering in dien toestand te wachten: de Ultramontanen geven den strijd niet op, zij zullen het cement blijven, dat de verschillende partijen uit het oogpunt van nationaliteit aaneen verbindt. De strijd tusschen het Duitsche Rijk en de Roomschkerkelijke partij is pas aangebonden; de partijen zijn bezig met het afbakenen van het terrein en het toewerpen van de uitdagingen. Op het programma van het Beiersche Ministerie is in den Duitschen Rijksdag gevolgd het aannemen in het Strafwetboek van een bepaling tot strafbaarstelling van die geestelijken, die hun ambt misbruiken om antinationalen invloed uit te oefenen. Sommige Ultramontanen lachen om dien maatregel en maken terecht opmerkzaam dat andere, en wellicht nog betere middelen hun ten dienste staan om hun machtigen invloed staande te houden; het hoofdorgaan dier partij, de Germania, wees op de pen, en het geschreven woord is even machtig als het gesproken; werkelijk heeft het Ultramontanisme op het gebied van de journalistiek in de laatste jaren een bewonderingswaardige kracht
| |
| |
ontvouwd. De clericale bladen verrijzen als uit den grond, waar zij noodig zijn, en over 't geheel worden zij, van hun standpunt beschouwd, goed geredigeerd, met talent geschreven. Dat de partijdigheid soms ontaardt in grofheid en lompheid, en daarbij het talent van schelden en beleedigingen niet het minst ontwikkelt, maakt ze des te beter geschikt om door het volk gelezen te worden. Andere Ultramontanen protesteeren en geven blijken, dat zij een eventueele martelaarskroon niet ongeschikt achten om hun prestige voor de lagere volksklasse te verhoogen.
Wat er van het voorstel Lasker, betreffende de uitbreiding van de Rijksbevoegdheid tot het burgerlijk recht, in den Rijksdag met groote meerderheid aangenomen, in den Bondsraad zal worden, is twijfelachtig; het onmiddellijk gevolg van de aanneming van dit voorstel zou zijn een rijkswet op het burgerlijk huwelijk, ten einde alweder de Ultramontanen te dwarsboomen. Pruisen maakt er geen geheim van, dat het de aanneming van het voorstel wenscht, en het zal niet aan pogingen ontbreken om de tegenstrevende staten, Brunswijk, Wurtemberg, Beieren en Saksen over te halen. Ook op eigen gebied toont Pruisen den strijd tegen de Ultramontanen met kracht te willen doorzetten: het handhaaft de rechten van de Katholieke godsdienstonderwijzers op de scholen, die door de kerkelijke overheid zijn in den ban gedaan, en ging te Braunsberg zelfs zoo ver van de kinderen der Roomsche ouders, die aan het godsdienstonderwijs van den geëxcommuniceerden dr. Wollmann niet willen deelnemen, het verblijf op het gymnasium te ontzeggen. In het wetsontwerp betreffende het schooltoezicht door den Minister von Mühler in den Pruisischen Landdag ingediend, wordt het onvoorwaardelijk recht van den Staat op de school gehandhandhaafd, en wat de Ultramontanen dus in den Rijksdag misloopen, krijgen zij in den Landdag. Sinds Bismarck partij gekozen heeft tegen de Ultramontanen, worden zij gewaar, dat zij te doen hebben met een macht, even onverzettelijk, even doortastend als zij. Een poging, die zij in den Wurtembergschen of den Beierschen Landdag aanwenden, in verbond met de democraten, om de rijksontwikkeling te belemmeren en het particularisme ten troon te verheffen verbittert de nationalen en vuurt den strijd aan, en wat den duur van dien strijd aangaat, zal Von Bismarck ervaren dat de Fransche legers gemakkelijker zijn te verslaan dan die zwarte bende, die voor het grootste gedeelte bestaat uit domme kracht, maar die vast aaneengesloten is als de levenslooze steen, en uitnemend wordt
geleid.
Die strijd strekt ten nadeele van de natuurlijke ontwikkeling van Duitschland, omdat hij krachten doet verspillen op een onvruchtbaar gebied; omdat hij in het leven houdt, wat men zou kunnen noemen den bedwelmenden damp der nationaliteit, die verhindert te zien wat op staatkundig gebied de ware, de liberale roeping is der partijen; die blind maakt voor de schaduwzijde en het gevaar in de toekomst van het Pruisische regeeringstelsel.
| |
| |
Soms schijnt het ons toe, of de Duitsche Rijksdag een Pruisisch parlement is geworden; wanneer men die vergadering haar goedkeuring ziet hechten aan de instelling van een oorlogsfonds, wanneer men zonder veel bezwaar het ijzeren budget ziet verlengd voor den tijd van drie jaren, en de nationaal-liberale bladen den volke trachten te troosten, dat het waarschijnlijk nog goedkooper zal uitkomen dan met een eigenlijke oorlogsbegrooting; wanneer men daarbij mannen van het jonge Duitschland zooals Von Treitschke de loftrompet hoort steken over dat ijzeren budget en de buitengemeene verdienste van de Regeering om met zulk een budget rond te komen, dan wordt het ons wel eens bang, dan schijnt het ons wel eens toe, of het omgekeerde geschied is van hetgeen wij verwachtten; dan zien wij geen Duitschers meer maar slechts Pruisen, en indien dat het laatste woord moet zijn van Duitschlands geschiedenis, kan geen uiterlijke macht, ook niet de bewustheid van de eerste Mogendheid van Europa te zijn, de Duitschers vergoeden wat zij verloren zullen hebben in de achting van de geheele beschaafde wereld, en de ure zou kunnen komen dat de verpruischte Duitschers den tijd terugwenschten, toen zij op staatkundig gebied weinig beteekenden, ja de spot waren van den vreemdeling, maar op elk gebied van wetenschap en kunst geprezen werden als het eerste onder de volken.
Toch meenen wij dat uit een schoeiing van Duitschland op geheel Pruisische leest nog niet van zelf voortvloeit, dat men het vredewoord van Von Moltke, straks door ons herinnerd, als van geen waarde moet beschouwen, slechts als een staatsmansphrase, die dient niet om een waarheid aan den dag te brengen, maar er een te verbergen, zooals het berucht geworden l'Empire c'est la paix van Louis Napoleon Sr. De stichting van een wereldmonarchie, waarin dan ook noodzakelijk Nederland zou moeten plaats nemen, ligt naar ons inzien evenmin in de plannen van Von Bismarck als het ooit gedroomd is door Cavour, - mannen die zooveel met elkander gemeen hebben. 't Is waar, de Duitschers veranderen dagelijks en de reactie van de Pruisischgezindheid kan geheel uitblijven, maar tot heden is geen enkel bewijs, dat Pruisen zich wil bewegen buiten de Duitsche grenzen, en de Pruisische staatslieden zijn te scherpziend om niet te begrijpen, dat de eerste voetstap buiten Duitschland, de eerste annexatie van niet Duitsch grondgebied, den grondsteen zou verwringen, waarop het Duitsche Rijk zoo stevig rust, en de geheele schepping bedreigen met een snellen ondergang.
De ervaring, die de Duitschers opdoen van Elzas en Lotharingen, strekt buitendien niet om hun annexatielust te bevorderen. De nationalen hebben zich daar een grievende teleurstelling bereid; in hun waan meenden zij, dat het nationaal gevoel van dien aard is, dat het evenals het ouderlijk gevoel niet versterft. Een jaar is ongeveer voorbij gegaan en de Elzassers en Lotharingers zijn nog even goede Franschen en slechte Duitschers, als zij in de laatste eeuwen zijn geweest; door
| |
| |
den oorlog geteisterd, moe en afgestreden, bijna verlamd door de overspanning, liggen zij geboeid en stil aan de voeten van den overwinnaar, met den wrok in 't hart, hopend slechts op den dag der wraak, der bevrijding. Bijzondere omstandigheden werken buitendien meê om het nationale werk der Duitschers hier slecht te doen slagen. Verreweg het grootste gedeelte van de nieuwe Duitschers - bijna 82% - bestaat uit Roomschen, en de Ultramontanen hebben hier een uitnemend arbeidsveld gezocht en gevonden. Onder het Fransche bestuur, vooral der laatste twintig jaren, bezat de Roomsche geestelijkheid vele vrijheden, inzonderheid op het gebied van het onderwijs. Reeds onder gewone omstandigheden dus was een conflict tusschen het Rijksbestuur en de geestelijkheid niet te vermijden; hoewel minder nu, terwijl dat bestuur en de zwarte Internationale vijandig tegenover elkander staan. Al wordt het politiseeren op den kansel den pastoors verboden, bezitten deze tal van middelen om in het verborgen den haat tegen de Duitschers levendig te houden, en eeuwen zullen noodig zijn om de Elzassers en Lotharingers vrede te doen hebben met de inlijving in Duitschland. De aansluiting aan Duitschland wordt buitendien tegengewerkt door het denkbeeld dat de vreemde heerschappij slechts tijdelijk is, en Frankrijk, straks van zijn nederlagen hersteld, het ontroofde zal heroveren.
De herstelling van Frankrijk lijkt ons echter nog in een ver verschiet te liggen. In geen land is de toestand zoo onvast, zoo onzeker, vindt men zoo weinig gegevens om met eenigszins vasten grond iets te voorspellen omtrent de toekomst. De dagelijksche zaken hebben natuurlijk weder haren loop hervat, het politiseeren der partijen heeft een sluiier geworpen over de gapende wonden, de stoornis in handel en nijverheid teweeggebracht door den oorlog en de gevolgen. Wel werden de leeningen van den Staat en van de stad Parijs binnen korten tijd meer dan volteekend, zoodat de nationale rijkdom nog altijd niet verminderd blijkt te zijn, maar juist de gretigheid, waarmeê men het geld zocht te plaatsen op die wijze, was een duidelijk bewijs, dat de handel nog altijd weinig vertrouwen inboezemde. Toch is Frankrijk een door de natuur te zeer bevoorrecht land om niet betrekkelijk snel zich van zijn materieële schade te herstellen, indien de politieke toestand maar eenigszins vertrouwen inboezemt. Op staatkundig gebied echter weet Frankrijk zelf niet wat het wil.
De verkiezingen voor de leden van de Nationale Vergadering in Februari vielen, geheel onder den indruk van de oorlogsgebeurtenissen, meerendeels in conservatieven geest uit; naar de samenstelling der Kamer te oordeelen scheen de herstelling van den monarchalen regeeringsvorm slechts een quaestie van tijd; men wilde echter die quaestie onopgelost laten, 't was trouwens geen tijd om de keuze tusschen de legitimistische en orleanistische pretendenten te beslissen. Te Bordeaux nog kwam men overeen om den voorloopigen republikeinschen regeeringsvorm in af- | |
| |
wachting van een latere beslissing te behouden. De conservatieve uitslag van de eerste vrije verkiezingen laat zich verklaren deels uit den afkeer van de republiek onder de meerderheid der bevolking, - men had geleerd haar te vereenzelvigen met wanorde en oproer, het roode spook, - deels uit de voorkeur voor het verledene, die in benarde dagen steeds met vernieuwde kracht omhoog rijst.
De verkiezingen in Juli echter, en die voor de Algemeene Raden rijmden slecht met vroegere; verreweg de meerderheid viel uit in 't geen men eigenaardig noemde: liberaal-conservatieven geest, d.w.z. er werden gematigde republiekeinen gekozen, mannen, die de quaestie van den regeeringsvorm geheel op den achtergrond wenschten en gezind waren om de bestaande republiekeinsche Regeering te steunen, en zoo het met haar goed ging, geen verandering in den regeeringsvorm te brengen. In elk geval vielen de verkiezingen uit in liberalen geest. Een moeielijke quaestie ontstond daarmeê; de aanvullingsverkiezingen voor de Nationale Vergadering waren niet talrijk genoeg om de verhouding in de Kamer te doen veranderen; vertegenwoordigde dus de meerderheid der Kamer wel langer de meerderheid des lands? hadden de kiezers niet getoond, dat zij bij nadere kennismaking met de republiek, van hun eersten wensch waren teruggekomen en een meer liberalen weg wenschten te bewandelen? Kunnen wij de Fransche bladen gelooven, dan heeft werkelijk de republiek ook op de plattelandsbevolking een boven verwachting gunstigen indruk gemaakt. Het oppervlakkig vreemd verschijnsel is bij nader inzien gemakkelijk verklaarbaar; de overgroote meerderheid der kiezers is geheel onverschillig omtrent den definitieven regeeringsvorm; zij is te weinig ontwikkeld om iets te begrijpen van politieke quaesties; persoonlijke voorkeur heeft niet éen regeering haar ingeboezemd; Bourbons, Orleanisten, Bonapartes, Republikeinen hebben allen op hun beurt het volk bedrogen, het schoone beloften voorgehouden, schitterende verwachtingen, en de een voor, en de ander na heeft het volk in zijn verderf gestort. Wat het volk wil, is wat het ongeveer overal elders verlangt: rust en vrede, en zoo weinig mogelijk belastingen betalen. Welnu, dat de belastingen hooger waren, kan de republikeinsche Regeering niet helpen, dat kwam van den Pruis, door den Keizer in het land gehaald, en zooveel hooger waren die
belastingen niet, en rust en vrede gaf ook de republiek; had zij niet den opstand der Commune gedempt? Kwam er een koning, dan was een nieuwe opstand waarschijnlijk, en zoo denkend stemden de kiezers, die er nog stemden, ‘in conservatief liberalen’ geest, d.i. voor het behouden der republiek. Deze verklaring van de verkiezingen wordt zijdelings bevestigd door het groote aantal onthoudingen, bijna de helft; men kan immers aannemen, dat de onverschilligen de bestendiging van het bestaande wilden.
De meerderheid van de Nationale Vergadering, een mengeling van legitimisten en Orleanisten, wil van deze verandering van den geest des volks niets weten; zij weet éen ding: zij heeft de meerderheid, en
| |
| |
zij begint elken dag meer en meer te begrijpen, dat zij het ijzer moet smeden, terwijl het heet is; ware de keus van een pretendent maar gemakkelijker en de fusie tusschen de Bourbons en Orleansen doorgegaan! Dat juist brengt verdeeldheid in het kamp. De graaf van Chambord heeft met zijn witte vaan zich onmogelijk gemaakt, behalve voor de kleine schaar van zijn trouwe, blinde aanhangers; maar de Orleanisten, die den graaf van Parijs willen, kunnen de stemmen der legitimisten niet ontberen om te zegevieren. Zoo wordt de beslissing van dag tot dag vertraagd, maar van wijken en het hecht uit handen geven geen sprake; de rechterzijde wil niet weten van ontbinding der Kamer, omdat zij verkozen is onder buitengewone omstandigheden en tot buitengewone werkzaamheden, het sluiten van den vrede; zij geeft daaraan de meest rekbare verklaring en meent dat haar mandaat niet is geëindigd, vóor de vreemdeling het Fransche grondgebied heeft verlaten. Zij kent zich het recht toe om als constitueerende vergadering op te treden, maar weigert elk nieuw beroep op de kiezers, ook slechts door een gedeeltelijke aftreding.
Kan zulk een toestand blijven zonder botsing te veroorzaken? Vooral in Frankrijk hoogst onwaarschijnlijk. Voorloopig hebben er slechts bedreigingen plaats en schermutselingen in de Kamer. De rechterzijde zoekt naar een overgang; zij is niet stoutmoedig genoeg en vastberaden om een staatsgreep te doen, die licht het land weder in beroering zou brengen; den pretendent eerst de eene of andere belangrijke betrekking te geven, 't liefst - het voorbeeld van Louis Napoleon is zoo verleidelijk - die van President der Republiek. Voorloopig zullen twee Orleanistische prinsen, de hertog van Aumale en de prins van Joinville, meer op den voorgrond treden; schoon zij zelf het wel wat beneden zich achten, worden zij door hunne vrienden gedrongen om zich in de Nationale Vergadering te vertoonen en daar een goeden indruk te geven van hun waardigheid; de graaf van Parijs houdt zich als de slimste op den achtergrond, totdat de plannen zijn gerijpt en het oogenblik van uitvoering daar is.
't Is waar, de reactie van heden is geheel iets anders dan die van '49; toen stonden mannen aan het hoofd èn van beteekenis èn van doorzettende kracht; toen stond de uitvoerende magt haar ter zijde en had de republiek zich reeds te veel gecompromitteerd om te rekenen op de ondersteuning van de meerderheid des lands; toen haakte men naar iets monarchaals om vastheid en zekerheid van bestuur te verkrijgen, terwijl nu omgekeerd de republiek de ervaring van de laatste maanden voor zich heeft en de monarchie Sedan op haar geweten heeft. En toch valt ook hierop weinig te bouwen; de zoogenaamde publieke opinie is in Frankrijk evenals de windwijzer; zij rigt zich naar den druk van den dampkring, en een hoogst partijdige pers stelt de zaken naar de oppervlakkige beschouwing der partij-inzichten voor. Het is daarbij merkwaardig, dat het Bonapartisme nog altijd over acht hoofdbladen
| |
| |
beschikt, terwijl de andere partijen er vijf en zes hebben. Bij de onverschilligheid van de meerderheid der kiezers voor de politieke quaesties, heeft geen nieuwe regeering, welke ook, veel tegenstand te vreezen, wanneer zij slechts met die kracht optreedt, die het land een geordenden toestand verzekert en de beteugeling van de uiterste partijen.
En dit laatste geeft het hoofd van het tegenwoordig bestuur zeker niet; meer aan de omstandigheden, dan aan krachtsbetoon heeft Thiers het te danken, dat de orde gehandhaafd bleef; en zoo hij al zijn naam verpandde en zijn belofte ook bij den Parijschen opstand gestand bleef, om de maatschappelijke orde met de uiterste middelen te willen handhaven, op politiek gebied verraadt zijn bestuur de meest mogelijke zwakheid. Zijn eigenlijken steun zou Thiers moeten zoeken bij de republikeinsche minderheid, bij die coalitie van conservatief-liberalen en republikeinen, die in ernst het behoud van het bestaande willen; maar in plaats van die partij openlijk althans zijn zedelijken steun te verleenen, streelt hij steeds de ijdelheid van de meerderheid van de Nationale Vergadering, geeft haar steeds hooger dunk van haar souvereine magt, terwijl juist deze partij het is, die hem alleen wil gebruiken als middel om tot de monarchie te geraken. Verbitterd over de ontrouw van Thiers aan zijn oude Orleanistische overtuiging, laat zij geen gelegenheid voorbijgaan om hem den voet dwars te zetten, hem te ergeren en hem tot drift te vervoeren; de ‘groote kleine man’, zooals men den President spottend genoemd heeft, weet geen beter middel om den storm te bezweren dan te dreigen met zijn ontslag, vergetend dat als men als Zeus de menschen door het fronsen van zijn wenkbrauwen wil schrik aanjagen, men eerst Zeus moet zijn; het gevolg is nu, dat het prestige van Thiers met den dag vermindert. De indruk van zijn boodschap aan de Nationale Vergadering was van dien aard, dat menige afgevaardigde bij zich zelf wenschte, dat de man gevolg gaf aan zijn bedreiging, en ging.
Heeft de regterzijde zoo goed als gebroken met den President, de linkerzijde duldt hem bij gebrek aan beter; ‘hij doet niets voor de republiek’, klaagt men daar, ‘en wij zitten nog altijd met het land zonder republikeinen.’ De mannen, waarmeê Thiers zich omringt, zijn oude vrienden, die verbazend veel eerbied voor hem hebben; mannen, noch ontbloot van karakter, noch van bekwaamheden, maar die geheel missen die ijzervastheid van overtuiging, die bezielt en die ook anderen inspireert. Frankrijk had noodig een vaste hand, die het leidde, niet om het weder aan een troon te helpen, maar om de grondslagen te leggen voor een krachtige hervorming. Kort na het sluiten van den vrede met Duitschland droomden de Franschen van een zedelijke en verstandelijke wedergeboorte, maar die droom is vergeten te midden van al de politieke quaestiën; wat men er van heeft overgehouden, zijn een aantal fraaie woorden, en als men de Fransche bladen leest, dan slaat men de handen ineen over het verkoopen van zooveel schoone
| |
| |
phrasen en zoo weinig ernst, zoo weinig zelfkennis. Het schijnt ons somtijds toe dat Thiers zelf de republiek alleen beter vindt dan de monarchie, omdat hij President is; doopt men ten onregte zijn bestuur met den naam van: Republique de Mr. Thiers?
Inderdaad is de vader der Napoleontische legende, van het Thiersche chauvinisme, van de vestingwerken van Parijs een hoogst zonderling staatsman. Terwijl hij weigert het initiatief te nemen in de oplossing van de hoofdquaesties van den dag, stelt hij aan den anderen kant zijn eigen opinie op den voorgrond en wil die opdringen onder bedreiging van die Nationale Vergadering, welker souvereine macht hij voorgeeft onvoorwaardelijk te huldigen; men denkt daarbij aan de eigenzinnigheid, oude lieden eigen. Als stichter van de Parijsche fortificatiën meent Thiers een militaire specialiteit te zijn, laat de soldaten rondom Parijs in kampen wonen en verwekt daardoor onder hen klimmende ontevredenheid; Thiers wil Spartanen van hen maken, door ontbering gehard, door gebrek aan opleiding tot studie gedwongen; aan den anderen kant verklaart hij zich met alle kracht tegen het invoeren van den algemeenen dienstplicht, dien hij daartoe scheef voorstelt, - een quaestie, waarover in elk geval de beslissing berust bij de Nationale Vergadering. Hetzelfde is het geval met de denkbeelden van Thiers op handelsgebied; hij maakt van het protectionisme een stokpaardje, waarvan hij niet is af te brengen.
Maar dalen wij niet te zeer af in bijzonderheden. In verband met den toestand van Europa in het algemeen, is 't van meer gewicht, welke verhouding Frankrijk zal innemen tegenover de andere Mogendheden, inzonderheid Italië en Duitschland. Het schijnt dat Thiers voor goed een streep heeft gehaald door zijn oude politieke theorie: de leer van het evenwicht, zóo opgevat dat Frankrijk het zwaarste weegt en slechts omgeven is door kleine, zwakke geburen. Met die theorie is niets meer aan te vangen, en het is de grootste grief van Thiers tegen Napoleon III, dat hij de eenheid van Italië niet heeft verhinderd en Sadowa heeft laten passeeren.
De betrekkingen tot Italië zijn niet van zuiveren aard, uiterlijk bestaat er welwillendheid tegenover de Italiaansche Regeering, maar de woorden waarmeê over den Paus wordt gesproken zijn zoo innemend, dat zij achterdocht opwekken. Thiers beloofde den ‘almachtigen gevangene’ een schitterende ontvangst in Frankrijk, maar raadde hem weifelend aan te blijven, waar zijn onfeilbre Majesteit was. Natuurlijk is Thiers op Pio Nono persoonlijk niet zoo zeer gesteld; de Paus en de goede betrekking tot hem is een politieke zaak, waarin wel wat te verdienen valt om het verloren aanzien van Frankrijk te herwinnen. Vandaar dat Victor Emmanuel de verstandigste partij koos en bij de opening van het eerste parlement te Rome bovenal de zorg voor het leger en de defensie aan de volksvertegenwoordigers aanbeval. Gelooven wij echter niet, dat 't in de bedoeling ligt van de Fransche regeering om iets ernstigs te ondernemen tegen Italië; het zijn louter woor- | |
| |
den; Frankrijk heeft binnenslands genoeg te doen om aan hulp voor den ‘gevangene’ van het Vaticaan niet te denken, en buitendien is het Fransche volk te verdeeld op het punt van den onfeilbaren Paus.
De betrekkingen met Duitschland zijn uiterlijk eveneens zoo goed als men die na zulk een oorlog kan verwachten. Het laatste officieële woord is de boodschap van den President geweest, en het scheen of Frankrijk alle gedachten aan wraak heeft opgegeven en voornemens is zich de herovering van Elzas-Lotharingen te laten welgevallen. Bijna op dezelfde wijze liet echter de ex-dictator Gambetta zich uit op het feestmaal te Saint-Quentin, in dien zin echter, dat Frankrijk op 't oogenblik andere dingen te doen heeft, namelijk zich reorganiseeren, zich sterk maken.... voor den dag der toekomst, waarop Duitschland rekenschap zal worden gevraagd. 't Zou ook onnatuurlijk zijn, indien Frankrijk op dit oogenblik anders dacht, en zijn positie in aanmerking genomen, kunnen wij het zijn weinige openhartigheid vergeven. Onder dat zwijgende gelaat verbergt zich een gloeiende haat tegen Duitschland, en evenals een drenkeling grijpt naar een stroohalm, slaat Frankrijk krampachtig de handen uit naar elke schaduw van hoop op bijstand tegen den ‘vreemdeling’; nu eens is het Rusland, straks de oppositie van de Duitsche particularisten, ultramontanen en democraten, in wier bondgenootschap het zich verblijdt. Zelfs de zachtergeaarde gemoederen, zooals Renan, zijn vol van bitterheid tegen Duitschland. De oorlog heeft als een muur opgetrokken tusschen de beide volken; Frankrijk is vastbesloten om althans op den afstand van Elzas-Lotharingen terug te komen. De laatste twijfel daarover verdwijnt, wanneer men Thiers in zijn boodschap het beginsel hoort verkondigen, dat ‘het leger de steun is van den Staat, wiens grootheid (!) het uitmaakt’, - en hem daarop hoort verklaren, dat de begrooting van Oorlog met ongeveer 75 millioen zal worden verhoogd; dat alles moet worden opgeofferd, geen kosten gespaard worden, om het leger zoo sterk en zoo strijdvaardig te maken, als eenigzins mogelijk is. Ziedaar de vredelievendheid van Thiers; ziedaar, in cijfers uitgedrukt,
hoe Frankijk, bij monde van Thiers, plegtig belooft het gegeven woord te zullen houden. Slechts éen zaak kan dien nieuwen oorlog voorkomen, - tijd, betrekkelijk veel tijd; zoolang de binnenlandsche organisatie van Frankrijk zooveel te wenschen overlaat, behoeven wij ons niet ongerust te maken; gevoel van eigen onmacht moet in Frankrijk de zucht naar wraak beteugelen en doen inhouden. Zoo kan de tijd doen slijten, zooals ook de zucht naar wraak voor Waterloo is verdoofd. Komt echter die reorganisatie spoediger tot stand dan zich voor het oogenblik laat aanzien, dan is het uitbreken van den oorlog niet twijfelachtig. Is die oorlog niet te voorkomen, dan is de beste troost, dat hij zoo kort mogelijk duurt, en zoo weinigen mogelijk er in betrokken worden. En van die zijde beschouwd hebben wij reden om tevreden te zijn; geen der Mogendheden zal zich door Frankrijk op het sleeptouw laten nemen
| |
| |
in een zaak, waarbij het alleen zijn belang geldt; de vrees voor een algemeenen oorlog is van die zijde geweken, en wat den duur betreft, - met Metz en Straatsburg is de weg naar Parijs minder lang. Welligt dat de Franschen daar meer over denken, dan zij zelven wel willen weten.
De sympathie van Engeland voor de Fransche Republiek begint merkbaar te verminderen. Is het waar dat men dat zoogenaamde trotsche Albion terecht kan vergelijken bij een zuiver neringdoende natie, die haar verhouding, haar vriendschap afmeet naar 't geen er aan te verdienen valt? Zeker is de beoordeeling van de Fransche toestanden, vooral van de tegenwoordige Regeering, als omgeslagen op het bericht, dat het handelstractaat zou worden opgezegd, terwijl vroeger geen pers de Regeering van Napoleon III uitbundiger heeft geprezen, dan de meest gelezen Engelsche organen.
De toestand van Engeland wat zijn binnenlandsche aangelegenheden betreft zou bekommering verwekken, indien die natie niet steeds bij de groote omwentelingen, die zij doorleefde, blijken gegeven had van gezonden zin, en de monarchie daar niet vrij was van die eigenzinnigheid en dat egoïsme, die op het vaste land bijna zonder onderscheid de regeerende vorstenhuizen kenmerken; daar komt bij een natuurlijke partijvorming en een eerbied voor de wet bij de overgroote meerderheid der burgers, die omwentelingen, zooals wij die elders aantreffen, bijna tot een onmogelijkheid maken. Wel dreigt dat alles op een zware proef te worden gesteld bij de groote hervormingen, waarop telkens luider wordt aangedrongen. De Torys hebben reden tot klagen, dat oud-Engeland met elken dag meer verdwijnt en in nevelen zich oplost. Is de Staatskerk in Ierland niet gevallen, en is zij ook in Engeland niet ondermijnd? Beschouwt men niet het Hoogerhuis als een uitgediende instelling, die weldra zal moeten worden opgeruimd? Durft men het vorstenhuis niet aantasten en vergaderingen houden, waarin de republiek wordt aangeprezen? En wordt niet Engeland met zijn talrijke fabriekarbeiders 't eerst bedreigd door de sociale omwenteling, de algemeene ontevredenheid van den vierden stand?
Rusland bleef het afgeloopen jaar, wat zijn binnenlandsche aangelegenheden betreft, het land der geheimen; van de groote sociale hervorming door de vrijverklaring van de boeren-lijfeigenen en de instelling van het individueel grondbezit, een hervorming die in haar uitvoering moest worden gestuit, omdat het volk er niet rijp voor bleek te zijn, hoorde men zoo goed als niets. De dagbladen hielden zich bezig met buitenlandsche politiek, de schepping van het hersenschimmige groote Panslavistische Rijk, de vraag of de weg daartoe niet over Weenen lag, in plaats van in rechte lijn op Konstantinopel; de Regeering hield zich hoofdzakelijk bezig met het aanleggen van strategische spoorwegen, de organisatie van het leger en het invoeren van een geduchte wapening. Wij maken ons over het laatste minder ongerust; Rusland is, hoe ontzagverwekkend ook van buiten, van binnen weinig krachtig door zijn gebrekkige organisatie en de nog geringere ontwikkeling van de lagere volksklasse.
| |
| |
Oostenrijk blijft steeds variatieën leveren op denzelfden grondtoon: het wanhopige werk om zijn verschillende volksstammen en nationaliteiten in vrede naast elkander te doen leven. Nauw was het ministerie Hohenwart gekomen aan de uiterste grens van hetgeen men de foederalistische oplossing zou kunnen noemen van het raadsel, of men maakte ijlings rechtsomkeer en ging terug tot een sterk gekleurd centralistisch Duitsch ministerie, en de man, die den grond had gelegd tot den tegenwoordigen regeeringsvorm van de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie, Von Beust werd tot aftreden genoopt door hofkabaal of gekwetste Keizerlijke ijdelheid. Het bleek echter dat alle nationaliteiten een merkwaardige overeenkomst hebben, daarin namelijk dat de storm, dien zij in hare ontevredenheid opwekken, slechts woorden en phrasen opwerpt, en de maatschappelijke orde er niet door wordt verstoord.
Voor Italië was het jaar '71 gewichtig, omdat het eerste parlement te Rome, de ‘natuurlijk hoofdstad’ werd geopend, maar tot heden blijkt niet dat daarmeê ook het middel is gevonden om de natuurlijke zwakheid te verhelpen: een begrooting, waarbij de kloof tusschen ontvangst en uitgaaf telkens grooter en ondempbaarder wordt, partijveeten waarbij persoonlijke belangen en provinciale overwegingen de grootste rol spelen met veronachtzaming van het wezenlijk belang des lands, zoodat men niet weet wat grooter spotternij is het Italia una of het Italia fara da se.
Italië genoot weinige jaren geleden de eer te worden opgenomen in den rang der groote Mogendheden, van die staten, die op het lot van ons werelddeel den grootsten invloed uitoefenen. Twee andere zou men in die rij kunnen opnemen: de Zwarte en de Roode Internationale. Beide deze mogendheden toch zijn, bijna meer nog dan de gewoonlijk dusgenoemde, het onderwerp van de overwegingen der staatslieden. Vraag het Von Bismarck, of het Vaticaan hem niet meer zorg inboezemt dan Frankrijk of Oostenrijk. ‘De Kerk en de Roode republiek’ zegt Disraeli in zijn Lothair, ‘zijn de éenige machten in Europa en zij zullen koningen, keizers en parlementen overleven.’ En met rustelooze werkzaamheid breidt de eerste, dat rijk zonder nationaliteit, zonder vaderland, het ultramontanisme zich uit; het zoekt zijn kracht niet in de ontwikkeling zijner burgers, maar in hun onkunde, in het samenvoegen van den zielloozen klomp van aaneengeregen menschengedaanten; de koning van dit rijk heeft ook zijn oorlogsverklaring, den vloek over de moderne maatschappij; en steeds onmachtiger worden beschaving en wetenschap om te redden uit dat rijk van onbezielde wezens, want rondom de ‘reinen’ worden een kordon getrokken van sluwe wachters, die alles wat van leven en ontwikkeling, van vrijheid en denken getuigt, verbeurd verklaren en den toegang weigeren. Wat baat de propaganda van verlichting, wat baten de populairste geschriften, het zorgvuldigst gekozen woord, waar men staat tegenover een deel onzer maatschappij, dat niet denkt, niet leeft, maar anderen, den priester,
| |
| |
laat denken, - dat in wantrouwen, in haat, in verachting van den geheelen nieuweren tijd zich opsluit en een ijzeren harnas vormt, waar noch de pijlen van uw gezond verstand, noch van uw spot doorheen dringen. De ultramontanen hebben hun eigen dagbladen, hun eigen illustraties, hun eigen maatschappij in de maatschappij; een laatste kamp wordt door hen gevoerd om hun stelsel te voltooien - zij eischen hun eigen onderwijs, niet alleen in de Kerk, maar ook daarbuiten, zij eischen de School.
De overeenkomst van de Ultramontanen met de Roode Internationale is meermalen aangetoond. In haar verhouding tegenover de moderne maatschappij, in de keuze der middelen van bestrijding hebben beiden een merkwaardige overeenstemming. In de rij der groote Mogendheden werden zij beiden opgenomen bij de Keizers-samenkomst te Gastein; de bestrijding van de Roode niet minder dan van de Zwarte Internationale maakte een der hoofdonderwerpen uit, naar men zegt, van de gesprekken van Von Bismarck en Von Beust. In Engeland haren hoofdzetel behoudend, woelt en werkt de Roode Internationale niet alleen in Frankrijk en Duitschland, maar ook in Spanje, Italië, Oostenrijk en Hongarije. Zij ruit den arbeider op door valsche begrippen en voorspiegelingen, en doet hem de oorzaak van zijn ellendig leven overal zoeken behalve in zich zelf; zij spreekt van het hongerende volk, maar verspilt het geld, aan de zuur verdiende penningen van den arbeider ontroofd, in heillooze werkstakingen, aan het bezoldigen van presidenten en het uitgeven van opruiende dagbladen. De opstand te Parijs was een eerste waarschuwing, welk een afschuwelijke gedaante de sociale quaestie spoedig kan aannemen, wanneer het voortgaat op dezen weg. Nog diepere verarming van de arbeidende klasse bij steigende ontevredenheid, wat anders moet het gevolg zijn van de werkstakingen, waarvan de laatste maanden ons elke dag nieuwe had te vermelden.
Is de geschiedenis, is de werkzaamheid van de tegenwoordige ‘groote’ Mogendheden opwekkend? Men zou kunnen beweren dat zulk een vraag ongepast is; de geschiedenis van de menschelijke maatschappij is nooit verheffend geweest, wanneer men de werkelijkheid neemt; steeds werd zij 't meest verlicht doordat wij op haar weg de stralen wierpen van onze ideale opvatting van de toekomst der menschheid; maar soms is dat gevoel voor het ideale zoo zwak, zoo flauw, dat het licht hetwelk het verspreidt, als maanlicht is, dat met koud en bleek schijnsel de schaduwen nog sterker, nog grilliger doet uitkomen en hier en daar die schaduwen vormt tot grijnzende, spottende wangedrochten, die ons schrik aanjagen. Walgend van het kerkelijk christendom, dat in beeld en woord met ‘het heilige’ speelt, en ontaard is in een broeinest van bekrompenheid, kleingeestigheid, hoogmoed, enghartigheid en uitsluiting, waande men de kern des christendoms, der wezenlijke beschaving gered door de grondslagen aan te geven voor het huma- | |
| |
nisme, dat in de praktijk zou vergoeden, wat het in zijn sceptisch omhulsel, aan geloof bij de Christenen achterstond. Maar de werkelijkheid spot evenzeer met dit humanisme als met het christendom. Aan de orde van den dag is niet de bevrediging en verzoening der volkeren en menschen, maar de militaire quaestie, het herscheppen van Europa in een militair kamp, in het uitputten der natiën tot het onderhoud der staande legers; niet aan versmelting der volkeren wordt er allereerst gedacht, zoo nauw verbonden op intellectueel gebied, door ijzeren wegen en draden uiterlijk als tot éen familie gebracht, maar aan de afscheiding en vervreemding door de nationaliteiten-quaestie, oorzaak van beroering en van exclusivisme.
Van de invoering van het constitutioneele regeeringsstelsel wachtte men sinds twintig jaren een nieuw ontwikkelingstijdperk. Maar het schijnt soms of ook dit zich zelf reeds heeft overleefd. Onze Duitsche buren hebben niet meer het regte begrip van dit regeeringsstelsel, en indien wij Engeland uitzonderen, dat een afzonderlijke positie inneemt, worden de voordeelen van het constitutionalisme voor een goed deel opgewogen door de nadeelen. De partijstrijd is in West-Europa er door ontaard in een jagt op de groene tafel, terwijl 's lands belangen moeten achterstaan bij de voldoening aan persoonlijke eerzucht. De zaken slepen zich voort, en bij den twist over liberale of conservatieve leuzen, worden oude klachten weder overgedaan aan het nageslacht.
Let men op den algemeenen geest der maatschappij, dan is de ervaring evenmin verheffend; in weerwil van de hooggeroemde verstandelijke ontwikkeling blijkt de overgroote meerderheid niet minder dan in vroeger eeuwen onvatbaar voor verstandelijke bewijsgronden; een beroep op het gezond verstand des volks wordt beantwoord met een kniebuiging voor den Syllabus, voor de onfeilbaarheid van een oud man, met het geratel van de ‘tale Kanaans’, het brommen van reeds lang verouderde geloofsstellingen, of met de nieuwe openbaringen uit de geestenwereld, door nietsdoende tafel- of klopgeesten aan den man gebragt. De verbeeldingskracht blijkt nog altijd de meest vermogende factor te zijn in het menschelijk leven.
Terwijl men den eerbied voor den arbeid prijst als een der overwinningen van onze eeuw, is het jagen naar genot en weelde nooit zoo sterk allicht geweest als in onzen tijd; de ondernemingsgeest is op handelsgebied verstrikt in de effecten en het beursgedobbel heeft de nijverheid verlamd; de koopman zoekt in gewaagde luchtsprongen vervaarlijk snel fortuin te maken, en onze eeuw is de eeuw geworden van loterijen.
En toch zouden wij verkeerd doen met onzen tijd voor slechter, voor minder bedeeld te houden dan andere tijden; wij zijn wellicht minder tevreden omdat wij onze eischen hooger stellen. Treft men geen groote mannen aan, die volkeren om zich heen verzamelen en door hun geestverheffing vele diepten vullen, het goede en edele is meer verspreid. Onze tijd, zoo arm aan groote denkers, moge de verstandelijke onvat- | |
| |
baarheid van de groote volksmenigte helderder aan het licht brengen door de uitersten, waartoe zij gedreven wordt, het aantal van hen die niet langer bij den priester zweren, is ontegenzeggelijk sterk toegenomen. Hoeveel van de schaduwen van onzen tijd - schaduwen niet dichter en niet zwarter dan in vroeger eeuwen, - worden niet opgewogen door de uitbreiding van het onderwijs, zoodat het verstandelijk niveau met den dag als wordt verplaatst. De in vergelijking met vroegere eeuwen meer algemeene ontwikkeling maakt dat niemand, die het goede wil, meer alleen staat; zijn woord vindt weerklank, sympathie en medewerking; men zou kunnen zeggen, dat groote mannen een onmogelijkheid geworden zijn.
Wij denken snel, maar wij wandelen langzaam; vele zaken moeten hun tijd hebben, en het kwaad moet soms groot geworden zijn, om algemeen te worden erkend en genezen. Schokken zijn dikwerf noodig om de maatschappij van den dwaalweg terug te brengen. Veel schaduwen zijn een gevolg van tijdelijke oorzaken, die met het ophouden van deze van zelf wegvallen. Zoo is bijv. de militaire overdrijving een gevolg van de onnatuurlijke inrigting en zamenvoeging van sommige landen; actie geeft reactie, en nu de Italiaansche en de Duitsche quaestie hebben opgehouden te bestaan, zullen de reusachtige staande legers wellicht niet langer blijven dan den tijd die noodig is om den nieuwen toestand, hetzij goed- hetzij kwaadschiks te doen erkennen en eerbiedigen.
Onze tijd heeft voor, dat het de tijd is der openheid; het beginsel en het doel van veler streven is duidelijk te lezen, zoo niet in de woorden dan toch in de daden en ondernemingen; meer dan vroeger is het eigenlijke wezen, het karakter der dingen openbaar, en het is reeds veel gewonnen, dat men zijn tijd kent. In dat opzicht is het een merkwaardige tijd, dien wij beleven; het loont de moeite geleefd te hebben in zulk een tijd van uitersten, en daarmeê van ontbinding van veel, hetgeen straks zal hebben uitgediend; de volle ontwikkeling, de laatste consequentie is de dood, - of neen, slechts de verandering der gedaante. Het is een tijd, waarop met vrucht de woorden van toepassing zijn, door den geest tot Faust gericht:
In Lebensfluthen, im Thatensturm
So schaff' ich am sausenden Webstuhl der Zeit,
Und werke der Gottheit lebendiges Kleid.
20 December '71.
Noorman.
|
|