Ik erken dat de Parnassia een allerliefst plantje is (ik dacht dat het tegen en in September bloeide en niet in Junij), maar 't is toch niet algemeen genoeg om er in dit boekje een der uitvoerigste artikeltjes over te schrijven, temeer daar de Schrijver blijkbaar woekeren moet met de ruimte, en wat bij die gelegenheid omtrent geographische bijzonderheden van ons land vermeld wordt, zeer goed bij de bespreking van eene andere plant zou zijn aan te voeren geweest.
Ik geloof echter dat ik druk aan 't critiseeren ben. Daar komt men ligt toe, als men een paar aanmerkingen wil maken, want 't papier dat lijdzaam de woorden opneemt, spreekt niet tegen, en er is iets in wat de ijdelheid streelt, zoo 't woord alleen te hebben en het werk van een ander, 't product van inspanning, want ik verbeeld mij dat zulks hier als zoodanig te qualificeeren is, een werk waarmeê iets goeds bedoeld werd en ook iets goeds bereikt zal worden, zijne waarde te ontnemen, en dat zou ik om alles ter wereld niet willen, en nog allerminst als 't een boek van den heer van Eeden geldt.
Maar spreek ik daar nu mijzelven niet tegen?
Volstrekt niet; het boek van den heer van Eeden kan gerustelijk als een goed en een zeer nuttig boek beschouwd worden. 't Heeft slechts dit met de meeste goede boeken gemeen, dat het niet volmaakt is; dat de leemten die, had ik 't geschreven, er in merkbaar zouden zijn, even goed door den tegenwoordigen Schrijver zouden opgemerkt worden en dat, kan ik nu niet begrijpen dat hij dit aldus en wat anders zóó behandeld heeft, hij dán op zijne beurt welligt nog meer geldige aanmerkingen zou kunnen maken.
Maar dat mag niet beletten dat ieder op zijn tijd zijne aan- of opmerkingen uitspreekt. Beoordeelingen, waaruit alleen de achting en vriendschap die men den Schrijver toedraagt, spreken, zijn niet dan laffe complimenten, die 't allermeest den persoon wien ze gelden in het onzekere brengen.
Ook keerde ik slechts den veelal gevolgden regel om, volgens welken men begint met den schrijver en zijn werk lof toe te zwaaijen, maar....
Zie, ondanks het boven gezegde wensch ik dit boekje van ganscher harte in veler handen.
Hoe beknopt ook, komen er vele artikelen in voor, die ik in dit geval bijna meesterstukjes zou willen noemen. Zoo zijn b.v. de Zamengesteldbloemige (Compositae) bl. 55-63, zeer bevattelijk geschetst; het artikeltje de Roos, bl. 77, bevat op beknopte wijze veel, en 't is duidelijk bovendien. De boomen zijn over 't algemeen zeer aanschouwelijk voorgesteld, ofschoon ik niet begrijpen kan waarom de Schrijver niet liever de eetbare Kastanje bij den Beuk besprak, dan bij den wilden Kastanje, en niet, ter onderscheiding der vruchten, vermeldde dat de bruine zaden van de laatstgenoemden werkelijke zaden, die van den eersten slechts zaden in schijn, maar, even als die van den Beuk, vruchten zijn. Blijkbaar vreesde hij te uitvoerig te worden, en nu komt mijne oude grief weêr op.