Wij onderschrijven geheel, dat het goede wijn is, die hier wordt aangeboden. Wil men een proefje, ziehier er een:
‘Het gaat ons met den spiegel zooals het ons met de lucifers gaat; ieder heeft ze dikwijls gezien, het kleinste kind weet wat een spiegel is. En toch zullen allicht zelfs de grooteren niet weten welke merkwaardige zaken er van een spiegel te vertellen zijn.
Vooreerst moet ik een vraag doen. Hebt gij er wel eens over nagedacht hoe het komt, als gij 's avonds naar bed gaat en het licht weggenomen of uitgeblazen is, gij dan plotseling zoodra het licht weg is niets meer zien kunt? De tafel, de stoelen, alles wat gij voor een oogenblik nog goed zaagt, is in eens weg. Of neen, weg is het niet, want als gij dan in het donker u aan de tafel stoot of over een stoel valt, dan merkt gij zeer goed dat ze er nog zijn.
Ja, zal misschien iemand zeggen, dat spreekt van zelf dat wij dan niets meer zien kunnen, want dan is het donker in de kamer. Maar waarom kunnen wij juist in donker niet zien? - Op die vraag weet gij geen antwoord, niet waar? - Ik zal het u zeggen.
Ziet gij daar dat potlood wel liggen? Gij ziet het duidelijk, niet waar? Nu neem ik een boek en houd u dat vlak voor de oogen. Dan ziet gij het potlood niet meer. Toch is het daarom niet donker. Er moet dus van het potlood iets uitgaan dat in den gewonen toestand in het oog komt en zoodoende het zien bewerkt, dat echter nu het boek voor uw oog geplaatst is, daar niet doorheen kan gaan en dus niet in uw oog komt. Dat iets wat van de voorwerpen uitgaat en in ons oog moet komen als wij die voorwerpen zien zullen, is het licht.
Nu zijn er sommige voorwerpen die zelf licht geven, zooals een vlam, een gloeiend ijzer, enz. Verreweg de meeste voorwerpen echter geven zelf geen licht. Wanneer zulke voorwerpen dus zichtbaar zullen zijn, dan moet er licht van elders op vallen en dan van zulk een voorwerp af in ons oog komen. Daarom zien wij in een donkere kamer de stoelen en tafels niet, omdat er geen licht op valt dat in ons oog zou kunnen komen. Brengen wij echter in die donkere kamer een lichtgevend voorwerp, bij voorbeeld een lamp, dan zal er licht op de stoelen kunnen vallen en van daar uit in ons oog komen, en de stoelen zullen zichtbaar zijn.
Men noemt dat teruggeven van het opvallende licht door de voorwerpen, de terugkaatsing van het licht. Hoe gladder en vlakker nu een voorwerp is, des te regelmatiger en beter zal het licht terugkaatsen. Wanneer wij dus een brandende kaars houden voor een glad gepolijste metalen plaat, dan zal het licht wat daarvan uitgaat door het gladde metaal zoo regelmatig worden teruggekaatst naar ons oog, dat het even goed is alsof het licht terstond van de kaars recht naar ons oog gegaan was. En daardoor kunnen wij dan de kaarsvlam op twee wijzen zien. Vooreerst als wij naar de vlam zelf zien, dan krijgen wij het licht direct van de vlam in ons oog. Maar wij zien de kaars