Een prachtwerk.
De Jaargetijden, door J.J.L. ten Kate. Groningen, J.B. Wolters. 1871.
Niet overbodig is het ‘voorbericht’, waarin de dichter rekenschap geeft van den inhoud in verband met den titel van dezen bundel. Hij wilde geene ‘uitvoerige schilderij’ geven ‘van het afwisselend gelaat der Natuur in de afwisseling der saizoenen, in een reeks van treffende landschappen.’ En 't is goed, dat hij het niet wilde. Het dichterlijk landschapschilderen is Hofdijk's werk; Ten Kate's kracht ligt niet daar.
Wat wilde hij dan? De jaargetijden zijn hem het symbool van het menschenleven. Dat is een oude gedachte, omdat zij een ware gedachte is, zóó sprekend waar, dat ze met onweerstaanbare kracht zich opdrong aan de geslachten, wier heugenis geen nageboren geschiedenis bewaren kon; zóó sprekend waar, dat elk volgend geslacht haar als eeuwig jong begroet.
Bij deze opvatting lag geheel het rijke menschenleven voor den dichter open; hij had de hand slechts uit te steken, en wat hij greep was poëzy.
We hebben dan hier een bundel lyrische gedichten, zoo rijk van inhoud als slechts weinigen. Talloos zijn de onderwerpen, door Ten Kate hier bezongen, en rijk de zeldzame afwisseling der aandoeningen, die hij opwekt. Nu is 't de natuur in haar lentepracht, dan de mensch in den lijdensnacht, nu de jubelzang der liefde, dan de hooge ernst van den dood, de Trekvogel en het Roode Kruis - maar wij schrijven den inhoud niet af.
De ongeëvenaarde heerschappij over de taal hebben ook onvriendelijk