| |
| |
| |
Mengelwerk.
Herinneringen aan 't zuiden.
Van Celestine.
XIV.
Laatste ontmoeting.
Daar lag ze vóor ons de trotsche stad Florence!
Half beschaduwd door de ranke Campanile, verhief zich grootsch en vermetel de reusachtige domkoepel boven de huizenzee; duidelijk onderscheidde men het Pitti-paleis, S. Croce, het palazzo Vecchio en S. Maria Novella. Aan de overzijde op de hoogte S. Miniato schitterde een tal van buitens en villa's in het zonnelicht en trof het liefelijk Fiesole door zijne romaneske ligging.
Geboortegrond van een Dante, een Leonardo da Vinci en een Michel Angelo, vriendelijker kondt ge u niet aan ons vertoonen dan van de Bello Sguardo. Met het oog op uwe liefelijke natuur, die zooveel groote, magtige geslachten gekweekt, zooveel geniale geesten bezield heeft, waarvan de kunstgewrochten, trouw bewaard door het nageslacht, nog altijd duizenden van bezoekers naar uwe muren lokken, stemmen wij volkomen in met uw eerenaam Firenze la bella!
Met regt komt u de derde plaats toe in het rijk gezegend land, waar natuur en kunst wedijveren om den prijs der volmaking, waar het verledene leeft in het tegenwoordige. In uwe levendige straten, op uwe bevolkte pleinen, in uwe kerken en Museums, overal treft men ze aan, de kostbare vruchten uwer bezieling, ontwoekerd aan den menschengeest. Ja, trotsch moogt ge zijn; trotsch op uw groote zonen: de eeuwen hebben ze overleefd, de wereld doen weêrgalmen van hun roem!
Met hoopen gouds heeft het buitenland ze betaald, de enkele kunst- | |
| |
juweelen, die Parijs, Londen en Dresden van uwe voedsterlingen weet aan te wijzen; maar als een regtgeaarde moeder, waart ge naijverig op hunne geesteskinderen en in uw Museo Nazionale, uw Pitti-paleis, uw Galeria degli Uffici, vonden ze grootendeels hun regtmatige plaats. Ook uwe kerken en paleizen wemelen van nooit geevenaarde kunstvoorwerpen. Even welig als de schilderkunst, tierde beeldhouwkunst en architectuur binnen uwe muren. Reuzen waren het, die er de hand aan legden, onbereikbaren, die met dezelfde kloekheid en begaafdheid beitel en penceel hanteerden en, gelijk een Michel Angelo en een Leonardo da Vinci, alle talenten in zich vereenigden. Voet voor voet kan men ze volgen, die nooit volprezenen, zich verdiepen in hun streven, zich verbazen over hun grootheid.
Is onze blik vermoeid van 't ingespannen staren op het doek, het marmer, het steen, het hout, wenden we dien af, zoeken we verstrooijing, afleiding in uwe rumoerige straten, op uwe vrolijke pleinen of aan de levendige oevers der Arno, - te vergeefs, gij dringt ons tot nieuwe inspanning, prikkelt ons tot nieuwe aandacht. Straks in Dante's geboortehuis (via S. Martino) of bij Dante's standbeeld (Piazza S. Croce) herinnert ge ons aan uw grootsten dichter. In het palazzo Riccardi (vroeger paleis der Medici) aan den doorluchtigen beschermer van kunsten en wetenschappen, den vriend van Michel Angelo, Lorenzo de Médici, die hier geboren werd, terwijl Macchiavelli's huis (via dei Guicciardini) Savonarola's cel (in het vroegere Dominicaner klooster S. Marco) de Torre del Gallo en de Villa Galileo ons verhalen, dat ook op het gebied der staatkunde, godsdienst en sterrekunde, uw verleden rijk is aan welverdienden roem.
Firenze la Bella! Niet als het grijze Rome stemt gij ons tot diepen ernst, niet als het poëtische Napels ontvoert ge onzen geest aan de werkelijkheid, betoovert ge onze zinnen, maar u is het gegeven te boeijen door liefelijke harmonie, bevalligheid en sierlijkheid. Vriendelijk lonkend noodigt ge ons uit in uwe groene dreven, aangenaam koutend lokt ge ons in uwe steenen kunsttempels, en overal overtreft gij de verwachting, overal voldoet gij den leergierige, zoowel als den denker, den gevoelsmensch zoowel als den ongevoelige, den kunstenaar, den wetenschappelijke zoowel als den wuften genotzoeker, want frisch en opwekkend, levendig en aantrekkelijk, schijnt ge geboren om allen te behagen.
Een van Italië's eigenaardigheden is voorzeker de groote verscheidenheid harer natuur. De omstreken van Rome dragen een geheel anderen stempel dan die van Napels. Rome is ernstig, Napels is mystiek. Te Florence weder geen zweem van dezen ernst, van dit mystieke; hier een uitmunten in eenvoud en liefelijkheid; een streven naar het romaneske, zonder het diepzinnige van ginds.
De opwekkende kracht en frischheid, die van deze natuur uitgaat,
| |
| |
had ons op nieuw gesterkt tot het bezoeken der stadsche merkwaardigheden. Daarmede waren 14 dagen verloopen.
Er zijn oogenblikken in ons leven dat we den tijd zouden willen vasthouden; 't is vooral dan, wanneer hij onmeêdoogend de scheiding van geliefde betrekkingen of vrienden medevoert. Zoolang we te Napels vertoefden had die scheiding ons slechts nu en dan van verre schrik aangejaagd, maar hier, te Florence, drong ze zich met iederen dag dreigender aan ons op; immers met Venetië liep onze gezamenlijke Italiaansche reis ten einde!
Dit bedroevend vooruitzigt vergalde ons in de laatste dagen ieder genot; en daar men niet dikwijls in de gelegenheid is Florence te bezoeken, deed het mij leed dat ik deze scheiding niet stoicijnscher kon opvatten. Even als ze mij benaauwde, drukte en kwelde ze ook mijne reisgenooten. Mary's vrolijke scherts verstomde, zoodra ik den reisgids raadpleegde en de bijzonderheden nasloeg, die ons nog te zien overig bleven. Mevrouw Preston's blik werd vochtig bij de minste toespeling op het belangwekkend Venetië.
't Is een bekende waarheid, dat reisgenooten elkander spoediger doorgronden dan personen die elkander jaren lang kennen. De kleine gebreken, die in het dagelijks leven niet in 't oog vallen, kunnen op reis, waar men van 's ochtends tot 's avonds te zamen is, ondragelijk worden.
Luimen, eigenschappen, die men nimmer te voren ontdekte, heerschzucht, ijdelheid, baatzucht, hoogmoed, die zich tot nog toe achter een vriendelijk gelaat verscholen - treden nu onverhoeds te voorschijn en verstoren gewoonlijk de goede verstandhouding. Zeer teregt luidt dan ook de wijze raad: ‘Wilt ge uwe vrienden beproeven, reist te zamen.’
Heerscht er ware sympathie, zuivere toegenegenheid, innige geestverwantschap, op reis zal het eerst regt blijken. Heerscht er zelfzucht, schijnbedrog, eigenliefde - op reis zullen ze eerst regt uitblinken. Tenzij men alléen reist, heeft men op reis meer dan ergens anders, een dosis geduld, meêgaandheid en onbaatzuchtigheid noodig. Die zich niet kan of wil schikken, plooijen en voegen naar den zin van anderen, niet het algemeene genoegen kan stellen boven het zijne, niet geven en nemen kan waar het te pas komt, doet beter zich op een afstand te houden, dan door een gezamenlijke reis, de achting, de vriendschap in de waagschaal te stellen, die men hem toedraagt. Niets verbittert en ergert meer dan die aanhoudende botsingen van uitéénloopende karakters, veroorzaakt door een gedwongen zamen denken, handelen, plannen maken en eischen stellen, en meermalen is het mij dan ook gebleken dat de goede harmonie tusschen de meeste reisgenooten veel te wenschen overlaat.
Ofschoon nu mevrouw Preston, Mary en ik dit op de anderen vooruit hadden, dat we volstrekt niet aan elkanders gezelschap gebonden waren en bij de minste oneenigheid elkander konden verlaten,
| |
| |
is het mij toch een aangename herinnering, dat wij ons aan elkander verbonden voelden, juist omdat er geen grooter eenheid van denken en willen tusschen reizenden kon bestaan dan tusschen ons.
Wel verre van mijzelve hiervoor eenigen lof te willen toekennen, wijt ik dit voornamelijk aan de uiterst meêgaande karakters mijner lieve reisgenooten en geef haar daarom de volle eer. Waarschijnlijk is het tevens dat het avontuur op den Osteria Barracca met zijne gevolgen niet weinig bijdroeg tot onze innige verstandhouding. Zoodra men te zamen gevaren deelt of treffende avonturen beleeft, ontstaat er van zelfs reeds meer dan gewone toenadering; dit gevoegd bij onze natuurlijke eensgezindheid versterkte den nieuw geknoopten vriendschapsband dermate, dat niets onaangenamer kon treffen dan het denkbeeld eener spoedige scheiding. 't Was of mevrouw Preston en Mary door verdubbelde hartelijkheid den tijd van ons zamenzijn onuitwischbaar in mijn geheugen wilden griffen en behoefte gevoelden elkander wederkeerig moed in te spreken door het vooruitzigt eener toekomstige hereeniging.
Het eenige lichtpunt van ons vertrek uit Napels was de zekerheid, dat we geene ontmoetingen meer behoefden te duchten met de lastige Fletcher's en de vervelende miss White. Denkelijk zou Randorff, ofschoon hij vroeger reeds langen tijd te Florence had doorgebragt, ons gaarne daarheen zijn gevolgd, maar hij ontving niet de minste aanmoediging. Mary beweerde dat ze zich te Florence geheel alleen aan mij wilde wijden en ieder gezelschap, zelfs dat van haar vriend Randorff, haar daar onwelkom zou zijn. Intusschen was het zoo goed als zeker dat we Randorff te Venetië weder zouden vinden. Of het aanvankelijk in zijn bedoeling lag weet ik niet, maar zijn verdere weg geleidde even als die der Amerikaanschen naar het nieuwe werelddeel.
Randorff was de zoon van een aanzienlijk koopman te Frankfort, die met een groot handelshuis te New-York in betrekking stond. Niets scheen dus natuurlijker en meer gemotiveerd dan zijn reis daarheen, die dan ook als zoodanig door mijne reisgenooten werd aangemerkt en waarover ze meermalen haar tevredenheid betuigden.
Mij kwam het waarschijnlijker voor, dat Randorff zich zeer sluw van het groote handelshuis te New-York bediende, om op ongedwongen wijze de kennismaking met Mary te kunnen voortzetten.
Dat Mary's hart niet meer vrij was, had hij instinctmatig gevoeld; wien het behoorde was hem op den muzijkavond duidelijk geworden. Evenzeer moest het hem zijn in 't oog gevallen dat er geen verkeer meer bestond tusschen Dumbal en ons. Waaraan dit moest geweten worden, viel niet moeijelijk te raden. Het gebeurde te Sorrente loste alles op. Randorff wist dus dat de toekomst niet hopeloos was voor een nieuwen minaar, indien hij slechts het geduld en de kieschheid bezat om de eerste diepe wonde te laten genezen. Deze overtuiging deed hem met de grootste omzigtigheid alles vermijden wat zijne gevoelens voor Mary zou kunnen verraden, en hierin bewonderde ik zijn doorzigt. Zeer
| |
| |
zeker had hij Mary's karakter ijverig bestudeerd. Hij begreep dat een ontijdige liefdesverklaring aan hare vriendschappelijke vertrouwelijkheid met hem een einde zou maken. Beter dan een zusterlijke vriendin kon ze hem niet zijn; eischte hij meer, dan zou ze hem ontwijken. Randorff stelde zich dus een gedragslijn waarvan hij niet afweek. Hij wilde haar behouden en koos daartoe het éénige middel. Hij handelde wijs, want trots al haar strijd, was ik overtuigd, dat de liefde voor Dumbal nog altijd Mary's hart gevangen hield en er jaren moesten verloopen, voordat ze die met wortel en tak had uitgeroeid. Dumbal's naam kwam echter zelden meer over hare lippen. Meer uitte ze zich, vooral in de laatste dagen, over de raadselachtige verdwijning van Alice's moeder. Ook mevrouw Preston onderhield er mij vaak over, en beoordeelde ik haar goed, dan voelde ze even als ik, een zekere onvoldaanheid over de flaauwhartige menschenvrees die haar bezielde op het oogenblik, dat ze haar mogelijk van een schrikkelijk uiterste had kunnen terughouden. Ik verzweeg het niet, dat mij haar wanhoop bedenkelijk genoeg voorkwam en niets mij gelukkiger zou maken dan haar nogmaals op mijn weg te ontmoeten. Dit althans zou mij de pijnlijke gedachte ontnemen, dat ze haar misdadig leven met een misdaad had geeindigd.
't Was een prachtige Aprilmorgen. Reeds vroegtijdig verlieten wij de stad, met het voornemen om den morgen te wijden aan de heerlijke gezigtspunten daar buiten. Niet zooals gewoonlijk volgden wij een bepaald plan. Op Mary's verlangen zouden wij op Amerikaansche wijze, dat is zoo vrij mogelijk, onze schreden aan het toeval overlaten. Ze was overtuigd dat dit ons beter zou leiden dan de beste reisgids.
Het toeval nu beschikte zeer grillig over dit voorregt en voerde ons langs een naauwen kronkelweg de hoogte op naar het kerkhof.
Mevrouw Preston scheen volstrekt niet ingenomen met deze leiding van het toeval en stond aarzelend stil. Toen ik echter beweerde dat geen verrassing mij aangenamer kon zijn dan deze, en Mary, die reeds het hek was binnengeijld, een kreet van verrukking slaakte over het liefelijk uitzigt, overwon mevrouw Preston haar tegenzin en volgde. Even als Mary en ik stond ze weldra getroffen over dit schoone punt, nog aantrekkelijker door de stille rust die er heerschte.
Zooals de meeste Italiaansche kerkhoven was deze doodenakker vaksof terrasgewijze tegen de glooijing aangelegd; van ieder terras geleidde een kleine steenen trap naar het volgende. Het grootste vierkant besloeg den vlakken bergtop. Hierop prijkte ook de fraaije kapel, terwijl zich bij den ingang eenige kleine opzigters- en doodgraverswoningen bevonden. Een tal van sierlijke monumenten versierde de graven; aantrekkelijker waren de houten kruisen met hunne bloemkransen, of de grafsteenen met hunne rozenbedden; overal stonden banken. Wij
| |
| |
zochten er een uit en verdiepten ons in den aanblik der groene vallei waar de olijf- en druivenvelden zich langs den snelvlietenden Arno uitstrekten, totdat ze zich met den zachtblaauwen horizont in de verte schenen te vereenigen. Regts beneden ons lag de stad, waarvan het gewoel slechts flaauw tot ons doordrong.
- 't Is zeker uw goede geest die, indachtig aan uw smaak voor kerkhoven, ons hierheen geleidde - zeide Mary lagchend. - Nu, ik moet erkennen dat hier zulk een smaak te regtvaardigen is.
- De ligging laat althans niets te wenschen over, Mary! Maar ik mis hier toch dien zekeren weemoedigen indruk van het kerkhof zelf. Florence lacht altijd, zelfs bij hare dooden. Ik mis hier treurwilgen en treuressen, met mos begroeide steenen, half vergane kruisen, in één woord alles wat de taal der vergankelijkheid spreekt.
- Meer is hier! - zeide Mary en strekte de hand uit naar de donkerblaauwe lucht. - Er is hier een heldere hemel, die de gedachten der treurenden van het vergankelijke op het eeuwige vestigt. Niet bij de dooden in hunne graven moeten wij toeven, maar bij hunne verheerlijkte geesten daarboven.
- Zeer goed! - zeide mevrouw Preston, die ik plotseling zag verbleeken, - maar toch.... is het hier nog somber genoeg.
Ik volgde de rigting van haar blik en ontdekte in onze nabijheid een geopend graf. Het touw dat er naast lag bewees dat het offer verwacht werd. Ik stond op en staarde in den somberen kuil. Mevrouw Preston en Mary keerden zich af en bleven liever in de beschouwing verdiept van het heerlijke landschap. In het graf schemerden aan beide zijden ruwe houten kisten door de aarde heen, een lange streep met kruisjes en kleine bloembedjes, zonder een enkelen steen, wees het armenterrein aan. Dit graf zou dus een arme ontvangen.
De armen zijn immers het zamenhuizen gewoon!
Ik volgde de rei kruisen, las de spreuken, namen en jaartallen die ze droegen, doorkruiste de voornamere gravenrijen en stond gereed de kapel binnen te treden, toen mij in de verte een persoon in het oog viel, die peinzend een marmeren Mausoleum beschouwde. Op hetzelfde oogenblik draaide het hek op zijne hengsels. Bij het knarsend en piepend geluid dat dit veroorzaakte, wendde de eenzame het hoofd om en vertoonde Dumbal's trekken. Slechts vlugtig wierp hij een blik op den somberen lijkstoet die binnen kwam en nam toen weder zijn vorige onbewegelijke houding aan.
't Was ook niet de moeite waard om er de aandacht op te vestigen: slechts een armenbegrafenis. Niet meer personen dan noodig waren om de doode naar de laatste rustplaats te dragen en twee in 't zwart gekleede vrouwen, die met gesluijerd gelaat weenend de baar volgden. De dragers rigtten regelregt hunne schreden naar het geopend graf in mevrouw Preston's en Mary's nabijheid. De draagbaar werd nedergezet, het zwarte kleed van de kist gerukt en het touw daaraan bevestigd.
| |
| |
Ik bewonderde de vlugheid waarmede dit geschiedde en dacht aan de rijken die ik had zien begraven. Op het schrikkelijk oogenblik dat de kist werd neêrgelaten, rigtte een der weenende vrouwen het betraande gelaat naar den vriendelijken hemel, de andere vouwde de handen biddend zamen. Ik uitte een kreet van smart en verbazing, ijlde het pad langs en bereikte ademloos de noodlottige plek.
De vrouw van Nice en Alice's oppasster herkenden mij en beantwoordden mijn angstig vragenden blik met een stomme hoofdbuiging.
De ruwe, houten kist die nu met een doffen klank den grond bereikte, bevatte het lijk van Alice's moeder.
Ik weende.
- Gij zijt zenuwachtig!
Mary had mijn arm gevat en wilde mij medevoeren.
- Laat mij, Mary.... gij weet niet....
- Ik weet dat ge u zeer dwaas aanstelt. Wie geeft zich aan zulk een buitensporige droefheid over bij het graf eener onbekende? Wie weet aan welk lijden ze ontrukt werd!
- Aan een vreeselijk lijden, Mary! Maar wij hadden het kunnen verzachten.
- Mama!! - riep Mary, heesch van ontroering. Ze snelde terug naar de bank.
De dragers, die een oogenblik getoefd hadden, maar geen woord van ons gesprek konden verstaan, verwijderden zich lagchend en schertsend. Van de andere zijde naderde Dumbal. Hij had ons niet herkend.
- Hare laatste gedachte gold u, - lispte de oppasster. - Zij was beter dan ze scheen.
- Voor deze boetvaardige is alleen bij God vergeving! - sprak de andere stug.
Ontsteld voegden zich mevrouw Preston en Mary bij mij.
- Is het waar wat Mary zegt? Is ze.... heeft ze....
- 't Is de laatste ontmoeting, mevrouw. Ik had die anders gewenscht.
De oppasster nam een schop aarde en reikte die hare gezellin over.
Ik strekte er mijne hand naar uit.
- Met welk regt? - vroeg ze verbitterd.
- Met het regt dat de liefde van haar kind mij schonk.
- Ik bragt hare gefolterde ziel troost aan, ik drukte hare oogen digt, wie heeft grooter regt?
- Gij.... antwoordde ik en trok mijn hand terug, - want voor haar deed ik niets!....
Ontroerd wierp ze de schop aarde op de kist, en sidderde bij den doffen klank die dit veroorzaakte.
- Arme.... arme zuster! Hoe zwaar hebt ge geboet.... ik vergeef u alles.... alles!....
| |
| |
Op de schop gesteund staarde ze in het graf.
- Zij gaf mij een aandenken voor u! - fluisterde de oppasster. - Waar kan ik het u bezorgen?
Ik herademde. Alice's moeder had aan mij gedacht. Zij moest het gevoeld hebben hoeveel deelneming zij mij inboezemde.
- Spoedig, geef mij uwe woning op. Hare zuster mogt het niet weten; die schaamt zich over haar en vermijdt alle ruchtbaarheid.
- Hotel de la Paix, maar vergeet het niet!
- Geen nood, op haar sterfbed beloofde ik het u te bezorgen.
- Leed ze veel?
- Vooraf, ja.... maar dat was geen ziekte. Toen kwam de woedende koorts.... van uitputting, gebrek en ellende, denk ik. In twee dagen was ze weg.
- Maar....
- Zij heeft alles geschreven, gij kunt het lezen!....
De andere vrouw hief het hoofd op. De bitterheid op haar gelaat was vervangen door een zachte, aandoenlijke droefheid. Zij reikte mij de schop over, wenkte hare gezellin en wilde gaan. Plotseling stond ze bewegingloos. Ze zag Dumbal; een electrieke schok doorvoer hem toen hij ook haar herkende. Met verwrongen gelaat snelde hij naar haar toe, drukte en schudde haar arm tot brekens toe, en tuurde met angstigen blik naar het graf.
- Wie.... wie is dat? - vroeg hij naauwelijks hoorbaar.
De lippen der aangesprokene trilden, met geweld trachtte ze zich van zijn ijzeren vuistkneep te bevrijden, maar te vergeefs.
- Wie is dat? Spreek!! - herhaalde Dumbal luider en angstiger.
Een oogenblik staarde ze hem strak in 't akelig vertrokken gelaat, toen strekte ze de hand uit naar het graf en sprak op strengen, doffen toon:
- Daar ligt Alice Burdens, verleid, bedrogen, verdorven, vermoord door u!!
Dumbal's hand zonk neder; hij scheen verplet.
Langzaam verwijderden zich de beide vrouwen. Bij het hek wendde de oppasster het hoofd om en toonde door een blik van verstandhouding dat ze aan hare afspraak zou voldoen.
Dumbal was naar het graf gewankeld. Zijn toestand boezemde ons diep medelijden in. Zijn borst scheen beklemd, zwaar haalde hij adem. Voor het eerst vergat hij Mary's tegenwoordigheid of sloeg er althans geen acht op. Hij was slechts met haar vervuld die in zijne armen had gerust en nu in het armengraf was bijgezet.
Dáar voelde hij mevrouw Preston's hand en ontmoette haar betraanden blik. Een roode gloed overtoog zijn doodsbleek gelaat, hij boog het hoofd - hij schaamde zich.
- Zij lijdt niet meer! - sprak mevrouw Preston zacht. - God had medelijden met haar.
| |
| |
Dumbal hief het hoofd op. Nimmer scheen mij zijn gelaat zóo aantrekkelijk schoon als nu het door innige droefheid verzacht werd. Zijn doffe donkere oogen vestigden zich met een wanhopige uitdrukking op Mary.
- Mijn dierbare Mary!.... - zijn stem trilde - Bij God! Ik wist niet dat ik zóo slecht was!.... Gij hebt gelijk.... ik ben u niet waardig!....
Mary uitte een smartkreet en maakte eene beweging naar hem toe. Zij voelde zich overwonnen. Mevrouw Preston hield haar tegen, nam haren arm en voerde haar mede het kerkhof af. Ik bleef. Troosten kon ik wel niet, maar den diepgeschokte mijne deelneming bewijzen. Hij leed.
De doodgraver vulde het graf. Van de bank staarden wij het aan; bij iedere schop aarde die op de kist klonk, trilde Dumbal's krachtig ligchaam van ontroering. Ik wilde hem van deze plaats verwijderen, hij weigerde. Diep, diep wilde hij het voelen, dat hij een vrouwenleven had verwoest. Haar ongelukkig leven had hem koel gelaten, haar plotselinge dood had de ijskorst om zijn hart ontdooid, zijn adeltrots gebroken.
Alice's moeder was gewroken.
Op haar graf bragt de zusterhand een eenvoudig wit kruis aan, zonder datum, zonder naam; maar de rozenstruik die Mary's hand er nevens plaatste, was een aandoenlijker en passender gedenkteeken dan de fraaiste steen.
Evenals de blaauwe hemel zich over allen uitstrekt en de zon boozen en goeden beschijnt, zoo bloeijen ook de bloemen voor iedereen, zelfs voor de diepst gesmade. Daarom had Mary dit welsprekend liefdeoffer geplant op het graf van de verachte paria der maatschappij - Alice Burdens.
(Slot volgt.)
|
|