| |
Herinneringen aan 't zuiden.
Van Celestine.
XII.
Een reizend genie.
O gij bevoorregt Italië! Schitterende ster van het zuiden! Hoe mild heeft de hand des Oneindigen u met natuurschoon bedeeld en hoe dankbaar praalt ge met uw tooi! Niet als een behaagzieke schoone lonkt ge uwe bewonderaars toe, niet als een gevierde grootheid verhoovaardigt ge u op uwe meerderheid, want de geest Gods zweeft over uwe wateren en de adem Gods bezielt de toppen uwer naakte rotsen en de diepste diepten uwer groene donsachtige valleien; maar even als daar boven lucht en wolken de gloeijende hemelbol niet slechts pronkt om het aardrijk te verlichten en te verwarmen, zoo ook is de roeping uwer verhevene schoonheid meer dan praalvertoon. Wijzen doet gij, diepzinnig ernstig wijzen op de eeuwige magt die u wrocht uit het niet, opstuwde uit den zilten waterspiegel waarboven ge u zoo éenig verheft.
O gij bevoorregt Italië! Eden van gelukzaligheid voor allen die bij den aanblik uwer indrukwekkende majesteit de geestenstemmen verstaan, waarvan uwe dreven weêrklinken.
| |
| |
Land van poëzy en verheffende gedachten, vruchtbare bodem waarin de kunst bij voorkeur wortel schoot en bloeide in ongeëvenaarde schoonheid.
O gij bevoorregt Italië! Met uw helderen hemel en uw heerlijk klimaat, met uwe kalme meeren en schuimende zeeën, uwe schilderachtige glooijingen en statige bergen, uwe lagchende valleien en sombere kraters! Welk een tooverkracht oefent ge uit op uwe bezoekers en hoe menig verkild hart en verzinnelijkte geest voelden den weldadigen invloed uwer koesterende warmte, tot dat een zucht, een bede uit het overkropt gemoed ten hemel steeg!
Is het mogelijk dat er in uwe atmospheer monsters ademden in menschelijke gedaanten, die als magten der duisternis uw grond hebben ontwijd door gruwelen?
Is het denkbaar dat ze uwe schoonste oorden ontheiligden door schanddaden, waarvan ons bij 't herdenken het bloed van schaamte naar de wangen stijgt? Helaas, de geschiedenis liegt niet en in uw bodem wortelen ze nog, de onuitwischbare gedenteekenen dier barbaarsche tijden.
Geen idealer plek die daaraan meer herinnert dan het eiland Capri, de schilderachtige steile rots in zee tegenover de Napelsche kust. Hier toefde de walgelijke Tiberius, nadat hij het bestuur zijner zaken aan Sejanus had toevertrouwd, tot aan zijn dood en zette de kroon op zijn misdadig leven door de afschuwelijke wreedheden waarmede hij zijn ouderdom bezoedelde.
Zoo al de faam van dien grooten misdadiger de eeuwen overleefde, ook aan grijze gedenkteekenen die aan hem herinneren, ontbreekt het niet. 't Zijn niet meer dan puinhoopen, maar toch ze hebben de nabijheid gekend van den ontmenschten grijzaard, reden genoeg om er belangstelling voor te gevoelen.
Den vaartoer van Sorrente naar Capri hadden wij in twee uur afgelegd en ofschoon er bij het verlaten der kust een frisch koeltje woei, waarvan de roeijers gretig gebruik maakten om de zeilen uit te zetten, deerde ons de deining zoo weinig, dat we het volle genot behielden van deze onvergelijkelijk schoone vaart. De heldere azuren lucht, de blaauwe zee waarop het wemelde van gondels, die bezoekers naar Capri en de Grotta azzura aanbragten of terugvoerden, het kustpanorama dat meer en meer uit den ochtendnevel te voorschijn trad, en het dreigend rotsgevaarte in onze onmiddellijke nabijheid, waartegen de woeste golven strijd voerden en schuimend opjoegen - de harmonieuze, opwekkende, verheven indruk van dit alles, had ons meer dan gewoon bevangen en poëtisch gestemd. Nogtans paarde zich nu en dan een gevoel van weemoed aan de zalige gewaarwording die ons doorstroomde. Menschelijke vreugde is zelden onvermengd. Vergeten konden we het niet, dat er in dit verrukkelijk oord een ongelukkige ronddoolde, die in het volle bewustzijn harer verdorvenheid, de zonde trachtte te ont- | |
| |
vlieden, maar hulpbehoevend, verlaten als ze was, welligt weder in vertwijfeling zich in hare armen zoude werpen.
Wij hadden het eiland bereikt. De roeijers haalden de zeilen in en voeren digt langs de steile rots, waarvan Tiberius zijn slagtoffers in zee liet werpen.
Capri biedt slecht twee punten aan waar men zonder gevaar kan landen. Op deze landingsplaatsen wemelde het van vrouwen die planken aandroegen om de bezoekers droogvoets het strand te laten bereiken. Ofschoon zij zeer armoedig gekleed waren, maakten ze met hare schitterend bruine oogen, zwart glimmend haar en vriendelijk lachenden mond een alles behalve onaangenamen indruk en ik geloof dan ook niet dat ze zich te beklagen hebben over de mildheid der vreemdelingen. Later vernam ik dat de Caprische vrouwen beroemd zijn om hare schoonheid.
Tot groote onttoovering der vrouwelijke menigte roeiden onze roeijers echter voorbij en hielden 15 minuten verder halt bij de baden van Tiberius, waar ze het kleine bootje wilden afwachten dat ons in de Grotta azzura moest brengen. Spoedig vervoegde zich een ander gezelschap bij ons, dat met hetzelfde ongeduldig verlangen naar den terugkeer der kleine boot uitzag. Aan de bijzondere spraakzaamheid en aan de taal van het drietal, herkenden wij hen voor Fransche wereldburgers, vader, moeder en zoon. De beide eersten blijkbaar meer in verrukking over het pand hunner liefde, dan over de goddelijke natuur die ons omringde; althans in minder dan tien minuten, was ons op de vriendschappelijkste wijze der wereld medegedeeld, dat in het afgetrokken jonge mensch aan het roer, niet alleen een geleerde maar ook een toonkunstenaar stak van de eerste grootte, in één woord een wonderdadig genie. Nu eens vervuld met wijsgeerige vraagstukken, dan weder plotseling opgevoerd in het rijk der toonen, herinnerde hij zich slechts in zooverre zijn aardsche afkomst als noodig was om zijne kinderlijke pligten met liefde te vervullen.
Na deze hoogklinkende loftuitingen was het niet onnatuurlijk dat Mary dit vleeschelijke wonder met eenige nieuwsgierigheid gade sloeg. Welligt meende ze dat het al een zeer verborgen genie moest zijn, waarvan geen enkele trek op het ijdel en onbeteekenend gelaat getuigde en een zeer afgetrokken geest, voor wien de luidruchtige gesprekken in zijne onmiddellijke nabijheid gevoerd, schijnbaar verloren gingen.
Met de armen op de knieën en het hoofd gesteund door de handen, scheen hij geheel verzonken in de lezing van een boek dat op de bank voor hem lag. Volgens de getuigenis der Française was daarvan de geleerdheid duizelingwekkend en kon alleen zulk een heldere geest als die van haar Charles, de raadselen dezer geleerdheid ontwarren; ook dit werd even als alles wat zijne wederhelft van den zoon getuigde, door Charles' papa met een uitdrukkingsvol knikje tegen mevrouw Preston bevestigd.
| |
| |
- Zoudt ge niet eens rondkijken, Charles? - vroeg de Française met iets eerbiedigs in blik en stem nu ze het woord rigtte tot het wonder der wereld.
De aangesprokene maakte een beweging van ongeduld, sloeg zijn donkere oogen, waarachter men een vraagteeken kon plaatsen, omdat men nooit te weten kwam wien ze met hun blik vereerden, even van het boek op, glimlachte en sprak:
- Hoorde ik uwe stem, mama?
- Ja, mijn zoon, ik waagde het om u uit hoogere sferen tot ons te roepen. Ik vrees dat ge uw geest te veel inspant.
- Verloren moeite! - antwoordde het genie lispelend. - Hier - en hij streelde het boek als ware het een schoothondje, - hier is alles wat ik noodig heb.
- Toch niet Charles, de natuur....
- De natuur mama? ze verweekt mijn gevoel, anders niet; alléen wat de wijzen hebben gedacht is voedsel voor mijnen geest!
- Lieve Charles....
- O ik bid u, lieve mama!....
De liefhebbende, pligtbeseffende zoon drukte de handen voor de ooren, als een sprekend bewijs van zijn onwil om haar verder aan te hooren en scheen weder in zijn wijsgeer verdiept.
- Heb ik het u niet gezegd?- dus wendde zich de Française tot ons. - Hij is zaamgegroeid met zijne studiën. Niets boezemt hem belang in dan boeken en muzijk.
Niets dan boeken en muzijk! - herhaalde haar echo.
- Kan een toonkunstenaar ongevoelig blijven voor deze zieltreffende natuur? - fluisterde Mary mij toe.
Daar ik nu duidelijk oplette dat een der oogen van het genie - waarschijnlijk het loensche - niet vreemd bleef aan Mary's beweging, antwoordde ik eveneens fluisterend.
- Toonkunstenaar of geleerde, hem ontgaat niets van 't geen er om hem heen voorvalt en gesproken wordt.
- Zoo, dat meende ik ook.
Ons vermoeden werd tot zekerheid toen het genie het geniale hoofd oprigtte en zeer voldaan lispelde:
- Goddank! daar komt eindelijk het bootje!
- Heeft Plato u dat verteld, mijnheer? - vroeg Mary schalksch.
Het wonder der wereld kleurde tot achter de ooren, maar antwoordde met zijn zoetsappigen glimlach:
- Vergeef mij schoone dame! Plato behoort niet tot uw geleide en het waren uwe bekoorlijke gezellinnen, de Gratiën, die het mij toefluisterden.
- Ik zou niet gaarne daaruit willen besluiten dat de Gratiën meer invloed op uw gehoor uitoefenen dan uwe mama, mijnheer.
- Wijl ik die dames volstrekt niet mis in 't gevolg mijner lieve moeder, kan ik daar gerust toestemmend op antwoorden, mejufvrouw.
| |
| |
Waarlijk, in galanterie betoonde zich dit genie geniaal. Het ouderenpaar dat hiervan nog niet veel ervaring scheen te hebben opgedaan, geraakte ten toppunt van verrukking.
Intusschen was ons het kleine bootje op zijde gevaren. Een vijftienjarige knaap bestuurde het Benevens hem en een ouden man, die er, om welke reden gisten wij niet, uit een andere boot in over sprong, kon het slechts twee personen bevatten. Mevrouw Preston en Mary genoten den voorrang. Hechtte men gewigt aan voorteekens, dan moest het indruk maken dat Plato waarschijnlijk uit beleedigd eergevoel omdat zijn leerling hem verwaarloosde voor Mary, die hij in het overstijgen de behulpzame hand bood - een grimmige buiteling maakte van de bank in zee, waar de golven zijne voedende bestanddeelen gemakkelijker verteerden dan mogelijk mijnheer Charles.
In plaats van dit verlies te betreuren, oogde het genie de kleine boot na, totdat ze na verloop van een half uur in de grot verdween.
- Quelle charmante jeune personne! - hoorde ik hem prevelen, en waarschijnlijk berekenende dat de afstand tusschen hem en Plato grooter was dan tusschen Mary en hem, verwerkte hij als een echt genie ook deze stof tot een voedzame geestesspijze.
Het ouderpaar Dubray ging voort met mij den tijd te korten door treffende mededeelingen over de vlugheid en gevatheid van hun lieveling en over de hooge verwachtingen, die zij van zijne toekomst koesterden. Twee wegen stonden dit genie open. De weg naar den Parnassus en de weg naar Minerva's tempel. De eerste, hoe verleidelijk ook, kon wel zijn kunstgevoel, maar onmogelijk zijn naar diepe kennis strevenden geest bevredigen, 't was dus waarschijnlijk dat Charles liever in de rei der geleerden een eereplaats zou innemen.
Bij al deze luchtkasteelen op zijne toekomst gebouwd, bleef het voorwerp daarvan in de achteloosste houding die zich denken laat, half met den rug naar ons toegekeerd, de voeten tegen het roer gedrukt en de kniëen, die hij met beide armen omvat hield tot aan de kin opgetrokken, peinzend, d.w.z. loensch voor zich uit staren. Nu en dan als zijne moeder in het vuur harer rede, en trouw geaccompagneerd door het bewegelijk hoofd van haar echtgenoot, de namen der dichters, geschiedvorschers, philosophen en componisten, waarmede hij vertrouwd was, op kluchtige wijze radbraakte, vertoonde zich een medelijdend lachje op zijn gelaat en oordeelde hij het zijn pligt haar te verbeteren.
Zóo verliep een half uur en mevrouw Dubray was juist aan het belangwekkende punt genaderd dat Charles ook het: ‘Kriet’ of hoe heette dat ook weder? leerde, waarop de stem van het roer berispend klonk ‘Sanskrit, mama!’ toen mevrouw Preston en Mary terug keerden en het mijne beurt was om de Grotta azzura te bezoeken.
Zonder voor te stellen of ook zijn ‘lieve mama’ van de tweede plaats wilde gebruik maken om mij te vergezellen, haastte zich het genie met zulk een forschen sprong in de kleine boot, dat ze aan zijne zijde
| |
| |
water zou hebben geschept, had niet de roeiknaap door een vlugge tegenbeweging het evenwigt hersteld. Eenige minuten later genoot ik het onvergetelijke voorregt om tegelijkertijd van twee natuurwonderen te genieten: van de heerlijke door de natuur gewrochte blaauwe grot en den verbazenden door de natuur gevormden Franschen menschengeest. Het ligt zeker aan mijne meerdere sympathie voor de eerste dat ik den tweede minder waardeerde.
Bij Noorden- en Oosten-wind is de Grotta azzura ongenaakbaar. Zoodra we den naauwen ingang hadden bereikt, wierpen de twee roeijers zich op den bodem van het vaartuig en schreeuwden ons toe hun voorbeeld te volgen. Bij deze kluchtige vertooning barstte het genie, dat zich zonder de tegenwoordigheid zijner ouders veel natuurlijker openbaarde, uit in lagchen. De golfslag voerde ons naar binnen. Wij bevonden ons in een blaauw tooverpaleis.
Een kreet van verrassing ontsnapte mij; de indruk was volkomen.
- C'est jolie! - zeide mijn togtgenoot, blijkbaar overtuigd dat hij hiermede alles had gezegd wat het eene natuurwonder van het andere kan verlangen.
Verbaasd over mijn stilzwijgen, waaraan hij in zijn kring niet gewoon was, en indachtig aan den naam van geleerde dien hij had op te houden, haalde hij zijn reisgids te voorschijn en scheen weldra in de lezing daarvan verdiept.
Hij had de grot gezien.
Nadat de tegenwoordigheid van den ouden man zich had verklaard door het koude bad, dat hij zich voor den prijs van twee frank getroostte, om ons de verzilvering van zijn ligchaam onder het water te laten bewonderen, 't geen het genie weder uit zijne studiën wekte en stof tot laffe aardigheden gaf, verlieten wij op dezelfde wijze het heiligdom, als wij het waren binnen gekomen en bevonden ons eenige minuten later weder bij ons gezelschap.
Nu bleek het welke geniale gedachte den Franschman had aangespoord om de Grotta azzura vóor zijne ouders te bezoeken.
Op geleerde wijze bragt hij hun aan het verstand, dat het bezigtigen van het eiland hen te veel zou vermoeijen en ze dus na hunne terugkomst van de grot beter deden om hem in het logement bij de landingsplaats te wachten. De ouders, gewoon om door hun lieveling te worden bestuurd, gaven gewillig toe en mijnheer Charles volgde ons op den voet.
Ik denk niet dat hij er veel voldoening van had. Mary, die nimmer ondeugender en plaagachtiger was dan wanneer ze met ijdele verwaande bewonderaars te doen had, en die weldra bemerkte dat zijn geleerdheid een zeer alledaagsche was, maakte hem onbarmhartig tot mikpunt harer spotternijen, en toen op den 6000 voet hoogen Mont Solaro onze Duitsche bekende, de heer Randorff plotseling voor onze oogen stond en zich ongevraagd tot onzen geleider aanstelde naar de
| |
| |
Villa di Tiberio, werd ze nog onmeêdoogender en liet het onderhoud met het overwonnen genie geheel aan hare goedhartige moeder over.
Onze terugtogt geschiedde per stoomboot naar Napels.
Tusschen al die vreemde gezigten op het dek, zocht ik onwillekeurig naar Dumbal's fraai gelaat. Even als de markiezin de Savés was hij dien ochtend uit Sorrente verdwenen. Na het voorgevallene scheen het hem aan moed te hebben ontbroken om zich aan ons te vertoonen. Mevrouw Preston had hierover aan mij hare tevredenheid betuigd. Minder tevreden betoonde ze zich over Randorff's toenadering. Sinds ze hem op een vriendschappelijken voet dacht met lieden van een besproken gedrag, was hare sympathie voor hem aanmerkelijk verminderd. Daar ik echter in staat was deze verdenking van hem af te keeren, koos ik hiertoe het oogenblik dat Mary zich met Randorff verdiepte in den gloed der ondergaande zon, het ouderpaar Dubray aan een goedgeloovigen Rus het wonder der wereld verklaarde en dit wonder zelf met loensche blikken, een Othello waardig, boven den uit zijn reiszak verlosten Plutarchus uitkeek.
Mevrouw Preston scheen zeer verheugd over mijn berigt en beijverde zich voor het verdere van den togt, hare vroegere teruggetrokkenheid jegens Randorff door verdubbelde vriendelijkheid te vergoeden.
Ofschoon mevrouw Preston's voorkomendheid tegenover vreemden, vooral na de ondervinding die we er van opdeden, mij bedenkelijk toescheen, meende ik toch dat de heer Randorff alle regt had op onze onderscheiding. Niet alleen had hij ons een even groote dienst bewezen als Dumbal, maar ook scheen hij in alle opzigten een welopgevoed en ontwikkeld man te zijn. Bovendien was er geen zweem van ijdelheid bij hem te bespeuren, veeleer pleitte zijn natuurlijke beschroomdheid voor zijn groote nederigheid. Bovendien bezat hij een zeer innemend gelaat, en als hij, zooals nu, door de een of andere aandoening werd aangegrepen, verleende de uitdrukking zijner zielvolle oogen daaraan iets edels.
Nogtans kon Randorff, wat zijn uiterlijk betrof, niet in de schaduw staan van den treffend schoonen en fieren Dumbal, en een vergelijking tusschen hem en den afgewezen minnaar kon slechts in zijn nadeel uitvallen. Was deze onwillekeurige vergelijking misschien oorzaak dat Mary meer en meer stil en afgetrokken werd en zich ten slotte aan zijn onderhoud onttrok?
- Kind, sla uw plaid om, 't wordt koel! - zeide mevrouw Preston verontrust over Mary's toenemende bleekheid.
Mary gehoorzaamde. Een oogenblik later boog ze zich naar mij toe.
- Het duël? - prevelde ze.
Ik haalde de schouders op. Ik wist niets.
- Zou hij het niet weten? - en zij wees met haar blik den Duit- | |
| |
scher aan, die zich bescheiden had teruggetrokken zoodra hij Mary's verstrooidheid bemerkte.
Misschien, ik kan het althans beproeven.
- Haast u, we komen aan.
- Welk hôtel oordeelen de dames het geschikste? - dus wendde zich het genie met zijn laffen glimlach tot ons. - In boeken ben ik thuis, maar in reizen ben ik een kind en zou gaarne door bereisde dames geleid willen worden.
- Laat u liever leiden door uw reisgids, mijnheer, daarop kunt ge u beter verlaten! - antwoordde mevrouw Preston koeltjes. Mijnheer Charles begreep echter dat volharding een eigenschap van het genie is en stelde bij ieder hôtel, dat hij uit zijn reisgids opnoemde, zijn loensche oogen tot dubbele vraagteekens.
- Ik zal het hôtel Washington uitmaken voor al wat slecht is - fluisterde Mary, - maar haast u dan ook naar Randorff, hij groet ons reeds tot afscheid.
Het was tijd. Wij waren de Napelsche kaai genaderd en de Duitscher maakte zich gereed de boot te verlaten.
Een oogenblik, mijnheer Randorff! - met deze woorden trad ik hem op zijde. - Gisteren te Sorrente hoorden wij iets van een twist tusschen twee heeren.
De Duitscher werd bloedrood.
- Om u te dienen. Ik was daarbij tegenwoordig.
- Ik wil u eerlijk bekennen, mijnheer, dat ik u het verzoek van den markies om hem als getuige te dienen hoorde afwijzen.
- Dat verheugt mij. Ik stel prijs op mijn naam als fatsoenlijk man, en mijn goede verstandhouding met den markies kon alligt tot andere vermoedens aanleiding geven.
Hij staarde mij vast aan en ik bemerkte bij die gelegenheid, dat zijn blik zeer energiek kon zijn.
- Ongetwijfeld; maar gij zult het wel niet onnatuurlijk vinden, dat we belang stellen in personen die ons een even groote dienst bewezen als mijnheer Randorff.
- Integendeel, mejuffrouw, onnatuurlijk zou ik het noemen, als de verachting voor een afgedwaalde zóo sterk de overhand behield, dat ze het erkentelijkheidsgevoel kon verstompen.
Was het met voordacht dat Randorff mij juist aan hare dienst herinnerde?
Ik sloeg hem oplettend gade; hij had zijn blik afgewend, maar er lag een uitdrukking van diep medelijden op zijn gelaat die mij trof.
- Gij beklaagt haar?
Weder kleurde hij.
- Sinds ik weet welk een ijzingwekkende ellende die vrouw in haar binnenste omdraagt, staat ze mij onophoudelijk voor den geest.
Onze blikken ontmoetten elkander en ik begreep dat Alice's moeder
| |
| |
een vriend en ik een geestverwant te meer had. Randorff gistte zoo al niet alles, dan toch het voornaamste - de slang die aan haar zielleven knaagde, haar schuldbesef, haar berouw.
Wij waren aangekomen.
- Ik wilde u vragen of het duël heeft plaats gehad, mijnheer.
In plaats van te antwoorden, wees Randorff naar de kaai.
Dáar, vóoraan op den steiger stond doodsbleek, het voorhoofd met een zwarten doek omwonden, de markies de Savès en bespiedde éen voor éen de reizigers die de boot verlieten. Een akelige vertwijfeling vertrok zijn gelaat, toen hij de hoop verloor de ontvlugte hier weder te vinden, maar bij Randorff's verschijning helderde zijn doffe blik op en hij snelde hem te gemoet.
Mevrouw Preston, Mary en ik zochten ons een wagen uit.
Voordat wij wegreden hoorden wij den markies op wanhopigen toon uitroepen:
Randorff, bij God! Waar... waar moet ik haar zoeken? Vloek over dien Engelschman! Waarom schoot hij mij niet liever dood!
Mary bedekte het gelaat met hare handen, Mevrouw Preston slaakte een smartelijken zucht.
De edele Dumbal... Neen, zoo edel was hij toch niet!
Bij onze aankomst in het hôtel luidde juist de schel voor de tafel. Met de betuiging dat onze kamers al die dagen gesloten waren geweest en het beter zou zijn ze vooraf een weinig te laten luchten, trachtte de kastelein ons tegen te houden en naar de eetzaal te voeren.
Hiermede stemden wij echter niet in en ondanks zijn tegenstreven volgden wij den bekenden weg naar boven.
De tegenweer van den kastelein had een goede reden. Aan de wanorde in onze vertrekken viel duidelijk te bespeuren, dat ze na ons nog andere bewoners hadden gekend, die waarschijnlijk door onze onverwachte komst op de vlugt werden gedreven.
Twee kamermeisjes, voortgezweept door den hoofdbediende, vlogen bedrijvig heen en weder om de vreemde koffers en kleedingstukken uit den weg te ruimen en de onzen daarvoor in de plaats te stellen.
- Zoo was de bedoeling niet! - zeide mevrouw Preston vrij ontstemd.
De bediende verontschuldigde zich zoo goed mogelijk. Het hôtel was overvol en een paar reizigers, die overal te vergeefs hadden aangeklopt, waren den vorigen nacht doodmoe verschenen. Op hunne dringende smeekbeden had men hen opgenomen.
Natuurlijk zou het bedrag voor dien nacht niet in rekening worden gebragt.
| |
| |
- Dat is althans twintig francs uitgewonnen! - meende Mary lagchend.
Op het balkon wachtten wij rustig den aftogt der redderaarsters af. De avond was gevallen en het weder even heerlijk als op den avond onzer aankomst. Alleen vertoonde zich een donkere streep aan den horizont, die zich langzamerhand uitbreidde en een onheilspellend aanzien verkreeg. Ook stuwde de Vesuvius dikkere rookwolken uit. Tusschen het melodieuse gezang der Napolitanen in hunne gondels en het rumoerig geklots der golven tegen de kaai, drong het prozaisch gerammel van borden en gerinkel van glazen uit de eetzaal tot ons door, dat ons aan onze eigen hongerige magen herinnerde. Wij hielden ons dus niet langer op dan noodig was om van kleeding te verwisselen en traden weldra de eetzaal binnen.
- Opmerkelijk! Verrassend u hier weder te vinden in deze merkwaardige stad!
Vóordat ik het wist zat ik naast mijn vriend den professor en tegenover den heer George Fletcher, die mij met een: ‘gelukkiger ontmoeting is niet denkbaar!’ begroette.
Aan de andere zijde naast mevrouw Preston, zat Randorff.
- In het hôtel di Roma vond alléen de familie Dubray nog plaats! - hoorde ik hem zeggen.
Waarschijnlijk was het hem niet ontgaan, hoe Mary op schalksche wijze het genie van het hôtel Washington had bekeerd.
- Mijnheer Randorff vleit ons ten minste niet! - meende Mary, hem vriendelijk toeknikkend.
- Gij zult mijn gezegde wel willen uitleggen zooals het bedoeld is, mejuffrouw!
- Hoe ik het ook uitleg, 't is altijd in uw nadeel.
Randorff boog zich een weinig voorbij mevrouw Preston om haar aan te zien. Haar lief, vrolijk gelaat stelde hem gerust.
- Dàt was althans niet mijne bedoeling! - antwoordde hij lagchend.
- Mag ik u een nadere verklaring vragen?
- Als gij ons eene dienst meent te doen met ons te ontvlugten, mijnheer, dan moeten wij op de eene of andere wijze hiertoe aanleiding hebben gegeven, en dat pleit niet voor ons. Ontwijkt ge ons, om zelf van ons gezelschap ontslagen te zijn, dan moet er iets aan u haperen, want zoo schrikverwekkend acht ik ons niet.
Wat Randorff hierop antwoordde ging voor mij verloren.
De professor en mijnheer Fletcher, die na de eerste welkomst-ontboezeming weder ijverig op hunne zoogenaamde roast-beef waren aangevallen, hadden nu een oogenblik verademing, vóordat ze weêr voorzien waren, en maakten daarvan om strijd gebruik om mij met hunne wederwaardigheden bekend te maken.
Door bemiddeling van miss White, die haar kamer met haar wilde
| |
| |
deelen, gelukte het miss Fletcher in het hôtel di Roma onder te komen; de professor en de heer Fletcher bemagtigden na veel zoekens in het hôtel Washington een paar kamers, die wel reeds verhuurd waren, maar door afwezigheid der eigenaars leêg stonden. Reeds acht dagen hadden ze er rustig gebruik van gemaakt, maar heden waren ze plotseling verjaagd en wisten tot nog toe niet waar ze den nacht moesten doorbrengen. Verder vernam ik van den professor dat de groote zaak in Napels al even weinig deelneming vond als te Nice, maar hij zich gelukkig achtte in miss Fletcher een van die merkwaardige vrouwen te hebben aangetroffen, die gretig gebruik maken van de wetenschappelijke bloempjes haar zoo kwistig toegeworpen. Mijnheer Fletcher, die ten gelieve zijner maag scheen te reizen, maakte daarna eene vergelijking tusschen de Engelsche en de Italiaansche tafel, die met een beschimping van de tafel in het hôtel Washington eindigde. Van mij verlangde hij een naauwkeurige opsomming der Hollandsche geregten, waarvan ik mij zóo goed kweet, dat hij een grooten eerbied voor Holland opvatte en zich vast voornam om dit land spoedig met zijn maag te vereeren.
Ofschoon nu Mary aan de andere zijde een even levendig gesprek voerde, vond ze nogtans gelegenheid om het mijne te volgen. Vrij duidelijk gaf ze dit te kennen door een tal van kleine elleboogstootjes, die in crescendo toenamen, zoodra mijnheer Fletcher volgens oude gewoonte, mij liet voorproeven, en dan zijn ‘Is het waarlijk genietbaar?’ uitte.
Op het oogenblik dat zich dit voor de vierde maal herhaalde en de zwevende professorsgeest uit het hart der aarde was opgestegen naar het onmetelijk luchtruim, waarin hij van plan was mij een wetenschappelijk reisje te laten maken, maar bij de verschijning eener kippenpastei fluks terugkeerde, trad iemand onstuimig de eetzaal binnen en wierp een onderzoekenden blik op de gasten.
Deze keer was het niet Mary's elleboog maar hare hand die ik voelde. Als door een tooverslag verdween de vrolijke schittering uit haar blik. 't Was de markies de Savès.
- Professor Pöllschner! - klonk het luid.
De professor, die zich juist van de beste bete had meester gemaakt, liet van verrassing den goedgevulden lepel op mijn kleed vallen en ijlde met een ‘Opmerkelijk! Verrassend! Juist als ik den moed had opgegeven u in het éenige Napels weder te vinden!’ naar den markies toe.
Deze weerde zijn voorgenomen théatrale omhelzing norsch af en wenkte hem mede te gaan.
Mijn overbuurman maakte mij een knipoogje, stond op en nam zonder pligtplegingen des professors plaats naast mij in.
- Zou ik eindelijk van hem verlost worden! - Hoe Ellen in dien vervelenden geleerde smaak kan vinden, begrijp ik niet. Met uw verlot, laat mij uw kleed afwrijven! - Daarbij teert hij nu reeds drie weken
| |
| |
op onze kosten en 't zou mij niet verwonderen - is die pastei genietbaar? - weet ge (weder een knipoogje) er is meer dan sterren- en aardkorststudie tusschen hen....
Langer sloeg ik geen acht op de vertrouwelijke mededeeling van mijn buurman. Eenige woorden van Mary hadden mijn aandacht getrokken. Daaruit bleek dat de markies Randorff te vergeefs had trachten over te halen om hem in het opsporen der ontvlugte behulpzaam te zijn. Waarvoor nu de professor werd opgeroepen scheen duidelijk genoeg. Ook kon men vermoeden dat deze met zijn aardkorst-onderzoek nog eenige andere belangwekkende nasporingen kon verbinden, zoodra het bleek dat de groote zaak er door gebaat werd.
Het kostte eenige moeite om van des heeren Fletcher's tegenwoordigheid te worden ontslagen. Deze wilde ons in triomf naar het hôtel di Roma geleiden; daar we echter zoolang mogelijk van ons vroeger reisgezelschap wenschten verschoond te blijven, wendden wij vermoeidheid voor en bevonden ons niettemin een half uur later in het St. Carlo-théater.
Wil men Italiaansche opera's naar waarde leeren schatten, dan hoore men ze te Napels, Florence of Milaan. De uitvoering laat daar niets te wenschen over.
Liever dan Verdi's Don Carlos, die zooals Randorff teregt aanmerkte, geheel voor het Parijsche tooneel en publiek is gemaakt, had ik, zooals later te Florence, een van Rossini's of Donizetti's opera's getroffen. Met uitzondering van de Trouvère, zijn Verdi's opera's zeer middelmatig en eentoonig, en zijn Don Carlos kan men gerust een ‘hors d'oeuvre’ noemen. Lang toefden wij er dan ook niet.
Meer boeide mij daarna een gesprek met Randorff, die zich, wat zijn muzijkkennis betrof, een regtgeaard kind van zijn volk betoonde.
Mevrouw Preston en Mary hadden zich reeds lang ter ruste begeven, voordat ook ik mijn kamer opzocht. Nogtans kon Mary de verzoeking niet wederstaan om even te verrijzen, mijn kamerdeur te openen en lagchend te fluisteren:
- Onttoover vooral uw hoofdkussen! Mama droomt reeds van stralende professorskopjes in den vorm van sterren.
- U wachten nachtmerries in den vorm van vratige Fletcherskoppen!
Ten spijt van Mary's voorspelling sliep ik echter rustig in. Eenige uren later werd ik onmeêdoogend uit mijn vasten slaap gewekt door Mary's stem.
- Hoort gij dan niets? 't Is of de wereld vergaat!
Half bedwelmd rigtte ik mij op en weldra stond ik nevens mevrouw Preston en Mary voor het venster.
't Was een prachtig schouwspel. Alle elementen schenen losgebroken. Aan het geloei van den storm paarde zich het oorverdoovend geruisch der woedende zee. Bliksemstraal op bliksemstraal doorkliefde de zwarte lucht, hevige donderslagen volgden elkander op, stroomend viel de regen
| |
| |
neder, de geheele natuur scheen in oproer, alléen de Vesuvius zweeg en rookte niet meer. Tegen den ochtend bedaarde het onweder, maar de wolken bleven zich ontladen en de duistere horizont wees op een regendag.
Wij hadden spoedig onze partij gekozen. Dien regendag zouden wij besteden aan het bezigtigen van het groote museum. Ongelukkig volgde er nog menige sombere dag, dien wij aan het bezoeken van gebouwen moesten besteden. Ik zeg ongelukkig, omdat altijd en overal de bezielde natuur mij meer aantrekt dan de levenlooze stof. Voorzeker heb ik in Italië voor het eerst belang leeren stellen in architectuur en beeldhouwkunst. Zelfs het oog eener oningewijde gewent zich aan fraaije vormen en smaakvolle versierselen, en wordt van lieverlede een kennersoog. Maar er is iets vermoeijends en afmattends in het afloopen van al die kerken, paleizen en museums, waarvan wij te Rome volop hadden genoten, terwijl de natuur daarentegen opwekt en verkwikt. De fraaiste kerk, de schoonste schilderij en het treffendste beeld, gewis, ik beschouw ze met waren eerbied voor den kunstenaarsgeest, waarvan ze getuigen, en met meer aandacht en stichting naarmate ik er de kunstwaarde van leerde beseffen - ik bewonder er het genie in dat zich het zuiverst en grootst openbaarde, zoodra het zich naauw aan de natuur sloot, maar die natuur zelve is onmiddellijk Gods schepping, daarmede is alles gezegd.
Evenwel, er kunnen tijden zijn dat de natuur ons verdrijft en dan is het weder gelukkig dat ook de menschengeest voortbrengselen wrocht, die ons boeijen en treffen door de verheffende gedachten, waarvan zij den stempel dragen.
Ongetwijfeld bevat het Vatikaan de uitnemendste collectie kunstvoorwerpen die er bestaat. Nergens vindt men Raphaël's en Michel Angelo's goddelijke scheppingen rijker vertegenwoordigd, nergens die onafzienbare, belangwekkende beeldengallerijen, waarin de kunst der ouden zich zoo gunstig onderscheidt. Na het Vatikaan verwachtte ik dan ook van het bezoeken der Napelsche museums slechts teleurstelling. Openhartig wil ik het echter bekennen dat geen museum, zelfs het Vatikaansche niet, mij meer belang heeft ingeboezemd dan het Museo Nazionale te Napels. Als een sprekend bewijs daarvoor haal ik aan, dat ik er vijf uur vertoefde, zonder mij vermoeid of verzadigd te gevoelen.
Hiervoor bestond een zeer natuurlijke reden. De kunstvoorwerpen in het Vatikaan staan zoo onmiddellijk in verband met de geschiedenis van het oude Rome, dat, wil men er eenig nut van trekken, het bezigtigen daarvan een studie moet zijn. Met behulp van een catalogus, het restantje Romeinsche geschiedenis, dat nog van den schooltijd in mijne hersens was overgebleven en de noodige aandacht, had ik het bij mijn derde bezoek in de beeldengallerijen zóo ver gebragt, dat ik zelfs voor een verminkt beeld of beschadigde graftombe, vroeger met minachting
| |
| |
voorbij geloopen, kon blijven staan, omdat ze groote historische waarde bezaten.
Maar dit gedwongen terugdenken aan lang vervlogen tijden uit kracht van een stuk marmer liet mij zoo koud als het marmer zelf en vermoeide mij ten slotte, als had ik de eeuwen die het bestond mede doorleefd.
De opgegraven voorwerpen te Pompei en Herculanum spreken echter een taal, waarbij men geen dictionaire behoeft om ze te verstaan. 't Zijn ook schilderijen en beelden, benevens meubels en kleedingstukken, tooisels en kostbaarheden, kamer- en keukengereedschappen, paardentuigen, hondenkettingen, levensmiddelen in soorten, dier- en menschengeraamten, die op treffende wijze herinneren aan de vreesselijke catastrophe van het verledene.
Bij den aanblik dezer sprekende getuigen, verplaatst men zich als van zelfs op de plaats des ongeluks en doorleeft de ontzettende ure, waarin de natuur hare reuzenkracht ontvouwt, de aardkorst doet beven en van éen splijten, het vuur stuwt uit den gloeijenden krater, de zee hemelhoog verheft, de atmospheer verzwaart, de lucht verduistert, dood en verderf brengt over de dralende bewoners van dit ongelukkig oord; want zie, daar spuwt de Vesuvius zijn dikken verzengenden aschregen uit, menschen en dieren storten neder en stikken, de bodem trilt, gaapt en vangt de slagtoffers op, de huizen waggelen; dikker wordt de aschregen, hij bedekt de velden, de wegen, de straten, de huizen, vermengt zich met den lavastroom, en als hij eindelijk ophoudt, als de krater heeft uitgewoed en de bodem tot rust komt, als de zee zich weder binnen hare grenzen terug trekt, de bliksem wijkt, de donder verstomt, en de duisternis vervangen wordt door een helder blaauwen hemel, waarvan de warme zon hare stralen afzendt, als alles weder tot de vorige orde en kalmte is teruggekeerd, zoekt men te vergeefs naar de twee fraaije, bevolkte steden aan den voet van den Vesuvius. Diep, diep onder den grond zonken ze met hare rampzalige bewoners, een reusachtige asch- en lavalaag strekt hun tot doodskleed en graf!
Een ongeduldig verlangen om den grond te betreden, die meer en meer den eeuwenlang bedolven schat teruggeeft, deed ons iederen avond en morgen naauwkeurig de lucht bespieden, maar zes dagen bleef ze duister en het weder onstuimig.
Door ons bij tijds op weg te begeven, was het ons tot nog toe gelukt, de reizigers in het hôtel di Roma te ontsnappen. Heden echter hadden we ons verslapen en vonden den heer Fletcher in de ontbijtzaal. Wij waren gevangen, we moesten aan zijn dringende bede en die van zijne zuster en miss White gehoor geven en dien avond aan hen besteden. Berouw zouden we er niet over hebben. In het hôtel di Roma bevond zich een muzijkaal talent, dat volgens deskundigen, waaronder de heer Fletcher zich niet rekende, wel waard was gehoord te
| |
| |
worden, en zich gaarne had bereid verklaard ons op zijn talent te vergasten. Miss Ellen, die een harp had weten te bemagtigen, en Randorff, die zeer goed zong, zouden zich ook laten hooren. Wij konden dus rekenen op een formele muzijkpartij. Tegen zulk eene verzoeking gevoelden wij ons niet bestand. 's Avonds om acht uur bevonden wij ons dus in de leeszaal van het hôtel di Roma, waar benevens mijnheer Fletcher en zijne zuster, miss White, den professor en Randorff ook de familie Dubray zamenkwam. De ongeveinsde vreugde waarmede we door dit uitgezocht gezelschap werden ontvangen, was even benaauwend als vleijend, daar ze ons met meerdere zamenkomsten bedreigde.
Het eerste wat ons in 't oog viel, was de bijzondere vertrouwelijkheid tusschen den professor en miss Ellen, die ofschoon op wetenschappelijken grond gekweekt, alligt des professors vrouw reden tot bezorgdheid zou hebben gegeven, indien ze er even als wij, getuige van ware geweest.
Verder scheen het ons toe dat de Napelsche zon miss White, kon het zijn, nog meer had uitgedroogd. Spoedig bleek het echter dat veeleer een andere zon, die helaas! was ondergegaan, hieraan meer schuld had.
Mevrouw Dubray bereidde ons voor op het licht der wereld, waarvan we weldra de verblindende stralen in den vorm van muzijkale gedachten zouden opvangen; haar echtgenoot staarde ons met een hoogst tevreden lachje aan en mompelde, als hij 't noodig oordeelde zijn vrouw te ondersteunen: ‘oui, oui! Il est vraiment étonnant!’ Het genie, gewapend met Solon, trachtte Mary's hoofd en hart te belegeren, maar werd telkens met verlies terug geslagen; de professor en miss Fletcher, digter nevens elkander geschoven dan de stof (een lavasteen van den Vesuvius) het vereischte, onderhielden zich fluisterend; mijnheer Fletcher, bijgestaan door Randorff, kweet zich ijverig van zijne taak als gastheer en vereerde mij met zijn bijzondere zorg, toen miss White mij op zijde schoof.
- Gij ontvlugt mij ook, O yes!
Ik verontschuldigde mij zoo goed mogelijk.
- Zij heeft hem verjaagd, zeg ik u, O yes!
Ik staarde miss White vragend aan.
- Die vrouw.... die markiezin.... een schandaal.... algemeen bekend, O yes!
Randorff werd opmerkzaam. Ik zweeg.
Miss White, die mij echter deelgenoote wist harer geheime inclinatie voor Dumbal, scheen behoefte te hebben om haar hart voor mij uit te storten. Hieruit bleek, dat ze Dumbal het slagtoffer eener intrigante waande, hem diep beklaagde, en zich geneigd betoonde hem uit de strikken te verlossen, die de verleidster hem spande, indien zij slechts wist waar hij zich ophield. Blijkbaar hoopte ze dit van mij te verne- | |
| |
men. Ofschoon ik geen hooge verwachting koesterde van miss White's zachte oordeelvelling over een afgedwaalde van haar geslacht, had ik toch niet gerekend op de bitterheid en hatelijkheid, waarvan zij bij deze gelegenheid blijken gaf, en waarbij haar lange puntneus een houding aannam of ze daarmeê der bestookte de oogen zou kunnen uitpikken.
Gewis, in zulke Missen vinden de vrouwen haar verbitterdste en onmeêdoogendste beoordeelaarsters.
Gelukkig werd dit onderhoud afgebroken door mevrouw Dubray. De goede vrouw brandde inwendig van verlangen om haar zoon de lauweren van dezen avond te laten plukken. Zij spoorde hem dus aan zijn Sodom op zijde te leggen en zich voor het klavier te plaatsen.
- Sodom en Gomorra, mijnheer! - schertste Mary. - Gij hebt nu dadelijk een bijbelsch motief om op te fantaseeren.
- Liever zoek ik stof in uw bekoorlijken blik! - lispte het genie.
- Ga uw gang, mijnheer, ik zal daarin zóoveel variatie aanbrengen, dat het buiten mijn schuld is als gij eentoonig zijt.
- Daaraan twijfel ik niet, lieve dame, - zegt niet Pittacus dat er niets veranderlijker is dan de loop van het water en het humeur eener vrouw.
- Ook zegt die mijnheer dat er niets beter is dan bij alles wat men doet zich er op toe te leggen dit goed te doen. Deze raad zal u en ons bij het pianospel te pas komen.
Daar nu aller oogen op het genie gevestigd waren, trachtte het zich door een geweldigen luchtsprong boven Mary's betweterij te verheffen.
‘Virtus est vitium fugere, et sapientia prima
‘Stultitiâ caruisse.... - lispelde hij schijnbaar afgetrokken.
Mevrouw Dubray wierp een triomferenden blik op Mary, maar deze antwoordde onvervaard:
- Dat wil volgens Cleobulus zeggen, niets is algemeener in de wereld dan onwetendheid en grootsprekers.
- Ik verzoek u duizendmaal om verschooning, lieve dame, maar in 't belang van dit citaat moet ik zelfs zulke rozenlippen als de uwen tegenspreken. Horatius zegt het, wijl Cleobulus voornamelijk de deugd stelde in 't ontvlugten der onregtvaardigheid en andere ondeugden.
- Opmerkelijk! Verrassend! - prevelde de professor, wien een wetenschappelijke briefwisseling met het genie door het hoofd speelde.
- Hadt ge uw citaat slechts onvertaald gelaten, mijnheer! - hernam Mary plagend.
- En waarom, als ik vragen mag?
- Moduleert ge op de piano niet consequenter dan ge redeneert, hoe zullen wij leeken dan uw genie bevatten? Van het pianospel roef! op de deugd en zonder behoorlijken overgang, 't klinkt als het C durakkoord na het Bes-akkoord, zóo onzamenhangend.
| |
| |
Een fijne glimlach speelde om Randorff's mond. Met ingespannen aandacht volgde hij Mary's dartelen kout.
Nadat het genie met zijn zoeten glimlach had verklaard dat ook, al ware hij Bion's stelling om zich minder over affronten dan over complimenten te bezwaren, niet reeds toegedaan, ieder woord uit Mary's lieven mond hem nogtans zou verzoenen met de minder vleijende beteekenis daarvan, - voerde miss Fletcher, die zelve naar de harp hunkerde, hem in triomf voor de piano.
- Ik hoor nog liever trappenschuren! - riep de heer Fletcher hoffelijk, - maar dat komt er niet op aan, speel maar toe!
- Indien de dames mij ieder een thema willen opgeven, zal ik daarop fantaseren! - klonk het van de piano.
- Eén thema is meer dan genoeg! - schreeuwde de heer Fletcher met een knipoogje naar mijne zijde, waaruit duidelijk bleek dat hij mijne antipathie voor muzijk niet in twijfel trok.
- Noemt maar een thema op, dames! - zeide mevrouw Dubray glanzend van genoegen. - Zoek er maar een uit!
- Zoek er maar een uit! - klonk haar echo met een beweging van zijn arm, waaruit men kon opmaken dat het genie alle mogelijke thema's uit de mouw schudde.
Miss Fletcher noemde het ‘God save the Queen’, Mary het ‘Yankee Doodle’, mevrouw Preston de ‘Miserere’ uit il Trovatore, Miss White ‘the last rose of summer’ en ik ‘Die Ehre Gottes’ van Beethoven.
Het genie boog, raakte de toetsen aan alsof ze van glas waren, hief den loenschen blik hemelwaarts en préludeerde even laf en zoetsappig als de lach die daarbij gepaard ging, op de wijze van het ‘God save the Queen’, zoodat niemand, zelfs de heer Fletcher niet, verwonderd was dat het ‘God save the Queen’ er op volgde. Met uitzondering van de ouders scheen miss Ellen de éenige, die het muzijkaal talent van het wonder der wereld waardeerde. Zijn spel was in volkomen harmonie met zijne geleerdheid, 't miste allen grond. Kon men beoordeelen in hoeverre hij te kort deed, zelfs aan de eischen die men een gewoon pianist stelt, dan scheen werkelijk zijne verwaandheid grenzeloos, want de vrijheden, die hij zich stoutweg bij het verwerken zijner motieven veroorloofde, verrieden een totaal gebrek aan muzijkaal gevoel en studie.
- Opmerkelijk, niet waar?
De professor had de plaats naast mij ingenomen.
- Opmerkelijke onzin, ongetwijfeld.
- Verrassend! ei!....
De professor sloeg een onderzoekenden blik in 't rond, bemerkte dat Randorff en Mary in 't geheim hun spotlust den vrijen teugel vierden, het ouderpaar Dubray en miss Ellen geheel aandacht waren voor den virtuoos, de heer Fletcher afleiding zocht in het proeven van verschillende wijnsoorten, miss White en mevrouw Preston in afwachting van
| |
| |
hare thema's, groote neiging betoonden om in te dommelen, en achtte dus het oogenblik geschikt om mij geheimzinnig toe te fluisteren:
- Een verbazend geval met dien markies! Door een innigen vriendschapsband aan hem verbonden, liet ik mij losscheuren van het firmament, om hem van dienst te zijn.
- Gij moet haar opsporen, niet waar?
- Zeer juist, ik moet haar opsporen, maar ik voel mij een vreemdeling op deze wereld en schijn mijzelf verdwaald toe.
- Wel mogelijk.
- Verrassend! Ik.... ik professor Pöllschner, ben gedoemd tot de bemoeijingen des levens terug te keeren. Is dat geen diefstal aan de wetenschap?
- Gewis, maar de geschiedenis der menschen is ook belangwekkend.
- Zeer waar, zeer juist aangemerkt. Dat strekt mij tot troost.
- Zijt gij gelukkig in uwe nasporingen?
- Merkwaardig verschijnsel! die vrouw schijnt spoorloos verdwenen. Met teleskopen bespiedt men den sterrenhemel en met microskopen het dieren-, planten- en delfstoffenrijk, maar tot nog toe vond men geen glazen die de gangen der menschen verraden.
- De policie!
Weder wierp de professor een bespiedenden blik in 't rond. Niemand dan de heer Fletcher sloeg acht op ons. Hij boog zich naar mij toe.
- Zij is zijn vrouw niet. Hij heeft geen regt op haar. Opmerkelijk verschijnsel!
- Een treurig verschijnsel!
- Zeer waar, zeer juist uitgedrukt.
- Maar ik zie niet in....
- Juist, ik weet wat gij zeggen wilt, de policie zou nogtans aanwijzingen kunnen doen, zeer waar, maar let nu wel op dit hoogst merkwaardig geval: Een ander heeft zich voor hetzelfde motief tot de policie gewend, dat was het éenige wat ik te weten kwam. De markies is radeloos van smart en van jaloesie. Morgen moet ik naar Florence.
- Hebt ge tot zoover haar spoor gevolgd?
- Hoogst opmerkelijk! Hoegenaamd geen spoor ontdekt, maar de markies zet hier zijn onderzoekingen voort en ik ginds.
Arme vrouw! dacht ik, wel is het moeijelijk zich van de zonde los te scheuren.
Ik sloeg den professor oplettend gade. Zijn gelaat glansde van vreugde. De kleine zaak, waarmede hij zich ten nadeele der groote zaak had ingelaten, wierp zeer zeker goede vruchten af, al waren ze niet geplukt op het gebied der wetenschap. Was hij op het vernuftig denkbeeld gekomen om er lezingen over te houden, alligt zouden ze meer
| |
| |
aftrek hebben gevonden dan de wetenschappelijke bloempjes die hij met kwistige hand uitstrooide.
- Hebt ge u wel eens afgevraagd, professor, of die vrouw op uwe nasporingen gesteld is?
- Opmerkelijk, zeer juist.
- Welnu, ik zal het u zeggen. Die vrouw ontvlugtte den markies omdat zij een afschuw had van haar zondig leven. Kunt ge het met uw geweten overeen brengen om haar in de armen der zonde terug te voeren?
Als plotseling ons planetenstelsel van loop veranderde, kon dit geen grooter verrassing bij den professor te weeg brengen dan deze woorden. Toch bleef hij trouw aan zijn roeping van leeraar.
- Uitmuntend geantwoord. Merkwaardig, verrassend! Een psychologisch vraagstuk, uiterst doeltreffend....
De professor was genoodzaakt af te breken. Onder uitbundige toejuiching van zijne ouders en miss Fletcher, was het genie van de piano verrezen. Geheel naar het voorschrift van Pythagoras, kalm, met neêrgeslagen oogen, een toonbeeld van nederigheid, waarachter echter de grootste ijdelheid zigtbaar was, wachtte hij op een goedkeurend woord van Mary's lippen, maar moest zich tevreden stellen met het ‘very splendid, O yes!’ van de uit haar sluimer opgeschrikte miss White. ‘The last rose of summer’ was haar ontgaan.
Mevrouw Preston, die tijdens het miserere uit il Trovatore, in Amerika of bij den Paus had vertoefd, keerde nu ook spoorslags naar het gezelschap terug, ofschoon haar wanhopige blik op de klok getuigde, dat ze er gaarne voor goed afscheid van wilde nemen. Ze dankte het genie voor de vervulling van haar wensch.
Hierop antwoordde mijnheer Charles dat de wijsgeer Bias hem niet alleen geleerd had naar wijsheid te trachten, maar ook iedereen te believen, een les die miss Fletcher tot voorwendsel diende om naar de harp te tasten.
Grootheden alléen weten elkander te waarderen. Dit werd ook hier weder bevestigd. Miss Ellen, die de waarde van het genie had erkend, vond in hem een dankbaren toehoorder. Wij leeken hadden bij den aanblik der gezette dame met haar rood opgezwollen gelaat achter het snareninstrument, dat zij naauwelijks met haar korten arm kon omvatten, moeite om ons ernstig te houden, en toen nu haar stem, die zoo heesch klonk alof ze jaren lang bij de oudheden in haar museum achter 't slot had gezeten, zich aan het snarengetokkel paarde, werd werkelijk onze toestand benaauwend.
Voor musici van mijnheer Charles' en miss Fletcher's kracht is het een ware zegen dat ze zich volkomen van haar meesterschap bewust zijn, dit maakt hen minder achterdochtig. Miss Fletcher schreef dan ook onze betraande blikken, bij het einde van haar sentimentelen zang, aan haar gevoelvolle voordragt toe en hief op nieuw aan.
| |
| |
- Nu zult ge er plezier van hebben! - zeide de heer Fletcher lagchend. - Als Ellen begint weet men nog niet wanneer ze weder eindigt!
Sinds het genie verrezen was, had de heer Fletcher de plaats van den professor naast mij bezet, en scheen niet van plan mij weder te verlaten.
- Die geleerde loert weder op u, - vervolgde hij, - maar, tenzij gij er op gesteld zijt, sta ik mijn plaats niet aan hem af.
Ik betuigde dat het mij onverschillig was, ofschoon Mary's spotachtige blik mij hinderde.
- Ook zou Ellen jaloersch worden en dan heb ik er maar last van. Vindt gij dien wijn waarlijk genietbaar?
- Zeer zeker. Veeleer zou ik echter denken dat des professors vrouw eenige reden tot jaloesie op uwe zuster had.
- Des professors vrouw! - riep de heer Fletcher zóo luid, dat het boven miss Ellen's gekrijsch uitklonk en hare smachtende oogen op den professor plotseling vonken schoten op den ruwen broeder.
- Wel zeker, de professor is immers gehuwd?
De heer George Fletcher barstte nu in zulk een lagchen uit, dat miss Ellen gedwongen werd haar zang te staken.
- Dear me George!.... gij hindert het gezelschap. Als ge u geen oogenblik stil kunt houden, waarom verlaat ge dan niet de zaal? 't Is regt onaangenaam! Dear me, op wetenschappelijk en muzijkaal gebied, overal stuit men op u. Ik mag wel vragen hoe ik aan zulk een alledaagschen broeder kom. Professor Pöllschner, wilt ge even de harp vasthouden? Dear me, ik ben buiten adem. Nu zal de heer Randorff mij wel een oogenblik willen aflossen door een zangstukje.
De professor, wien des heeren Fletcher's uitroep niet was ontgaan, en zich door de onthulling van zijn huwelijk, welligt minder groot waande voor miss Ellen, vatte werktuigelijk de harp aan en scheen verbijsterd.
- Ik durf het waarachtig Ellen niet te zeggen - fluisterde de heer Fletcher - ze heeft zich vast in 't hoofd gesteld, dat twee zulke wetenschappelijke personen éen moeten worden.
- Zoudt gij mij willen accompagneren, mejufvrouw? - vroeg Randorff.
Het verwonderde mij dat hij in dit gezelschap eenige roeping gevoelde om zich te laten hooren, en ik maakte er uit op dat hij welligt niet boven het peil der aanwezige artisten verheven was. Hij leî mij Schubert's Erlkönig voor. Reeds bij zijn aanhef erkende ik mijne dwaling. Randorff dong naar Mary's bijval, en hij wist dat hij daarop rekenen kon, want aan stem, gevoel en opvatting ontbrak het hem niet.
Welk een indruk zijn zang op het genie maakte kan ik niet bepalen. De binnenkomst van een aantal gasten, die van het St. Carlo- | |
| |
theater terugkeerden, bragt een stoornis te weeg. Toen ik van de piano opstond, werd nogmaals de deur geopend. Een onaanzienlijk gekleede vrouw bleef op den drempel staan en tuurde aandachtig in de zaal rond. Haar gelaat scheen mij niet onbekend.
Een uitroep van den professor, die met een: ‘Verbazend, opmerkelijk! hier, hier op de Napelsche aardkorst, mijn leerlinge uit Nice!’ naar haar toeijlde, kwam mijn geheugen te hulp. Ik herkende de onaanzienlijke toehoorster, die op des professor's eerste lezing de barones had verjaagd.
Vóordat echter de professor de deur had bereikt, was ze verdwenen en een hooge gestalte versperde hem den weg. Voor diens bevelenden blik week de geleerde aarzelend terug.
Miss White verhief zich in al hare lengte, uitte een schrillen kreet en zonk stokstijf terug op haar stoel.
Een oogenblik rustten de magtige oogen van den vreemdeling met een uitdrukking van innige teederheid op Mary, toen groette hij, week terug en sloot de deur.
- Kent ge dien fraaijen Engelschman? - vroeg Randorff met den blik onafgewend naar de ontroerde Mary.
- Ja, mijnheer.
't Was Dumbal.
|
|