| |
| |
| |
Vertalingen en herdrukken.
‘Door eigen kracht.’ Naar het Engelsch van Charles Reade, vrij bewerkt door Jo de Vries. Amsterdam, gebr. Kraaij, 1870.
Een roman voor dezen tijd verdient in elk opzigt de roman genoemd te worden, dien wij willen aankondigen.
Dat werk toch verplaatst ons in den toestand der Engelsche werklieden. Ieder onzer herinnert zich de gruwelen, die voor eenige jaren in de fabrieksteden Sheffield en Manchester gebeurden en de verschrikkelijke uitspattingen, waartoe de werkliedenvereenigingen daar aanleiding gaven. Uitgaande van den wensch, om hunnen toestand te verbeteren en pressie uit te oefenen op hunne heeren, vervielen deze vereenigingen tot de gruwelijkste mishandelingen van hen, die zich niet bij hen wilden aansluiten, ja, maakten dikwijls van moord en doodslag gebruik om hunne vijanden onder de werklieden uit den weg te ruimen. Dikwijls waren deze slachtoffers van hunnen haat de meest intelligente arbeiders.
Van een en ander geeft ons Reade eene romantische voorstelling en wel eene zeer boeiende en onderhoudende. De held van zijn roman, Frits Groot genaamd, is hier dat slachtoffer van der werklieden haat; en in hem teekent de schrijver eene waarlijk edele figuur, een krachtige persoonlijkheid.
Met wat strijd toch heeft deze man te strijden. Afkomstig uit het adellijk geslacht der familie van Welroden, doch wegens eene mesaillance zijner moeder door die familie verstooten, daarbij reeds vroeg vaderloos, legt hij zich op het beeldhouwwerk en het maken van ijzeren instrumenten toe en bereikt daarin zulk eene hoogte van bekwaamheid, dat hij door het eerste het hart eener vrouw vermeestert, maar door het tweede de harten zijner mede-arbeiders tot jaloerschheid verwekt. Die beide punten zijn dan ook de beide polen, waarom zich al het verdere in den roman beweegt. Aan het verkrijgen van zijne geliefde Clara heeft de heer Carden, haar vader, onverbiddelijk eene finantiele voorwaarde van zijne zijde verbonden, en het is dan ook daarvoor, dat wij Frits Groot zien leven en strijden. Twee partijen zijn het nu vooral, die tegen hem samenspannen, om zijne plannen te vernietigen. In de eerste plaats de bond der werklieden, die hem met moord en doodslag dreigt; in de tweede plaats de heer van Bern, die insgelijks op Clara verliefd, een doodelijken haat gezworen heeft tegen zijn medeminnaar. Na eenen vergeefschen aanslag op het leven van den held, waarvan we in de Hollandsche bewerking in het eerste deel een niet zeer schoon vignet tegenover den titel vinden, legt van Bern het met enkele werklieden op het leven van Frits toe. Algemeen gelooft men, dat hij het slachtoffer is geworden. Dientengevolge huwt van Bern met Clara vooral op aandrang van haren vader. Doch de gewaande doode leeft. Zijn uit Amerika geschreven brieven zijn onderschept. Dit bedrog komt op den huwelijksdag van Clara aan het licht. Natuurlijk, dat de heer van Bern thans door zijn wettige gade wordt verafschuwd. Frits keert weder in het vaderland en huwt na den dood van van Bern zijne Clara.
Ziet daar met korte woorden den inhoud van den roman. Schoone figuren daarin zijn nog: Anna Werman, die hare liefde jegens Groot geheel overwon en integendeel met hem samenwerkte, om hem zijn levensdoel te doen bereiken. Verder doctor van Valkenburg, de getrouwe vriend van Groot, die niet alleen als geneesheer maar ook als mensch uitnemend is. In één woord: de geheele roman is bij uitnemendheid boeiend en verdient gelezen te worden door allen, die be- | |
| |
lang stellen in de sociale kwestie. Hier toch zien wij, waartoe aan den eenen kant de booze hartstochten der arbeiders hen kunnen vervoeren en aan de andere zijde rust onze blik met het grootste welgevallen op dien arbeider Frits Groot, die door inspanning van al zijne krachten zijn levensdoel bereikt.
Mogelijk zijn er uit een zuiver aesthetisch oogpunt wel eenige aanmerkingen te maken tegen enkele tafereelen. Doch het is blijkbaar den schrijver nog om wat anders te doen dan aesthetisch genot te verschaffen. Hij wil ons die toestanden van het Engelsche werkvolk doen kennen en deze tendenz is zoo door het geheele romantische verhaal heengeweven, dat wij gaarne eenige zuiver artistieke feilen vergeven, daar waar hij zijn doel zoo volkomen bij zijn lezers bereikt.
Wij kunnen dan ook den bewerker der Hollandsche uitgave niet genoeg prijzen, dat hij dien Engelschen roman in een Nederlandsch kleed heeft gehuld. Zoolang onze eigen literatuur vooral op het gebied der romantiek zoo zwak is, als zij is, is het plicht althans onze literatuur met dergelijke vrije bewerkingen van vreemde produkten te verrijken. Wij zouden in staat zijn, verscheidene voorbeelden bij te brengen van vlugge vertaling, waaruit ons blijken zou, dat het den heer de Vries meer om de denkbeelden, dan om de woorden te doen is geweest. En dit zal toch wel de juiste manier van vertalen zijn. Eene vraag slechts aan den heer de Vries: Waarom hij de oorspronkelijke namen van de meeste personen veranderd heeft? Was dit een vereischte van de vrije bewerking?
Overigens eindig ik met den wensch, dat dit werk in veler handen komen zal. In dezen tijd van hartstocht onder den arbeiderstand is het een lust te staren op zulk een beeld als Frits Groot, die werkelijk door eigen kracht zich zoo verheft en in plaats van slaaf meester is van zijne levensomstandigheden.
D.C.N.
| |
Mathilde of Nina. Hoe de liefde genezen wordt, door G.J. Whyte-Melville. Uit het Engelsch vertaald door Marie van Oosterwijk. Te Leiden bij D. Noothoven van Goor. 1870.
‘Als ik een boek ter beoordeeling ontvang, waarvan ik onmogelijk iets goeds zeggen kan, dan zend ik het cito aan de redactie terug,’ werd mij onlangs door een criticus gezegd, ‘'k Heb een weêrzin in dat afkeuren zonder inmenging van eenigen lof’. Nu stond ik op het punt, na het lezen van 't hier aangekondigde boek, dat voorbeeld te volgen, want waarlijk, 't gaat ons al eveneens als dien bovengenoemden collega. Maar juist bij tijds viel het ons nog in, dat waar de keur werd opgeheven, de markt al spoedig zou overstroomd worden door allerlei onrijpe, bedorven, nadeelige producten, tot groot ongerief van de verbruikers. En och, 't zou op letterkundig gebied al niet beter gaan. Als de critiek in 't algemeen eens de oogen toedrukte, wat legio prullen zouden er dan worden binnengesmokkeld, en verslonden door een onnadenkende, leeshongerige menigte.
En daar we nu de romanlectuur voor lang geen onverschillige zaak houden, en voor iets meer nog dan tijdverdrijf, of wat spanning der verbeelding, daarom rekenen we het ook wel degelijk tot de pligten der critiek te behooren, om wat haar schadelijks en verkeerds ook op dat gebied onder de oogen komt, luide en zonder terughouding af te keuren. 't Zou laf zijn zich aan een pligt te onttrekken omdat hij niet aangenaam is in zijn toepassing. Summa summarum, is hiermeê alzoo het vonnis der veroordeeling over Mathilde of Nina uitgesproken, als een boek waarvan niets goeds gezegd kan worden? Volmondig, ja. We herinneren ons niet in langen tijd een boek gelezen te hebben dat op zijn zachtst meer onbeteekenend en dwaas is. 't Voldoet in geen enkel opzigt aan de eischen van
| |
| |
een goeden roman, om een opvoedings- en ontwikkelingsmiddel voor verstand en hart beide te kunnen zijn, zooals toch, meenen we, zijn roeping is. En wat dan alzoo naar onze meening die eischen zijn? In de eerste plaats, dat het een kunstwerk zij. De roman behoort zeer zeker t' huis in het rijk der kunst, maar daarom is het streng en onafgebroken vasthouden aan waarheid en natuur ook hoofdpligt voor hem. Zonder een zuivere heldere aanschouwing der waarheid, zonder een strikt eerbiedigen der natuur, bestaat er geen kunst. Dat zijn haar levensvoorwaarden. En juist deze zijn het, die wij in ‘Mathilde of Nina’ bijna geheel missen. Er is geen waarheid in de karakters. Ze is niet in de toestanden en niet in den loop der gebeurtenissen. 't Is alles onwaar, onnatuurlijk, inconsequent. We hebben slechts op het karakter der hoofdpersoon te wijzen. Mathilde, een Engelsche aristocrate, is een jonge dame, vol fierheid en onbuigzaamheid. Maar zij begint al terstond met aan den klerk van haar zaakwaarnemer een schriftelijke trouwbelofte te geven, niet uit hartstocht, maar om met hare hand de kosten van haar proces te betalen, indien ze dat mogt verliezen. Vervolgens knoopt ze relaties aan met een Londenschen huisbreker, die komt om hare diamanten te stelen, maar door haar majesteit en schoonheid zoo wordt geïmponeerd dat hij diamanten en pistool wegwerpt en zich met lijf en ziel aan haar verbindt en haar zijne diensten aanbiedt. De dame maakt van die aanbieding gebruik door hem allerlei ‘karreweitjes’ op te dragen, ook om den heer van de trouwbelofte onschadelijk te maken, zoolang tot zij tijd heeft een ander te huwen, een rijken Lord, die haar toch beter beviel.
Hoe fier, hoe edel! Ook dat ze diamanten van een aanbidder aanneemt en zich op dien eigen avond aan een ander verlooft. Maar we meenen reeds genoeg tot proeve gegeven te hebben, om over de karakterschildering te kunnen oordeelen. Allen hebben dat met elkaar gemeen, dat ze onnatuurlijk zijn en onbelangrijk er bij. Ook de loop van het verhaal is zonder beteekenis. Strekking kunnen we er niet in vinden. ‘Hoe de liefde genezen wordt’, luidt de titel. Dat zou 't dus moeten zijn; maar we moeten rondweg bekennen, dat we die gansche frase niet regt begrijpen. De liefde schijnt dus een ziekte te zijn! We hadden het er nooit voor gehouden. Enfin, ieder zijn idée. Maar ook het geneesmiddel is vrij raadselachtig. Of men dat in het huwelijk te zoeken heeft of wel in deportatie, krankzinnigheid of den kogel, - de lezer heeft maar te kiezen.
Alzoo, met de hand op 't hart, 't is ons onmogelijk bij zooveel schaduws ook maar een enkel lichtpuntje aan te wijzen. Want ook de stijl is niet aangenaam, soms stootend en stroef, 't geen trouwens ook wel aan de vertaling kan haperen. Wij weten niet of er nog lezers gevonden worden, die smaak hebben in dergelijke lectuur, en er hun tijd aan verspillen; maar wenschelijk ware 't gewis, indien vertalers en uitgevers beiden hun tijd en moeite te kostbaar achten, om de mislukte producten van vreemden bodem op onzen vaderlandschen over te brengen.
| |
De Gekerkerde Leeuw. Uit het Engelsch door Miss Yonge. Schrijfster van: Het Huisgezin van Docter May, Hoop en Vrees, De Duif in 't Arendsnest, etc. etc. Amsterdam, W.H. Kirberger. 1870. Twee deelen gr. 80.
In November 1868 schreef Miss Yonge hare Voorrede voor Het Parelsnoer, een historischen roman uit de dagen van den Bartholomeus-nacht, en in November 1869 die voor het bovengenoemde werk, dat zijn titel ontleent aan de gevangenschap van Jacobus, den eersten Schotschen Koning van dezen naam. Van de vertaling van Het Parelsnoer, uitgegeven te Amsterdam door P.N. van Kam- | |
| |
pen, schreef ik eene aankondiging voor de Vaderl. Letteroefeningen, waarin ik het boek aanprees als onderhoudend en in vele opzichten belangrijk, met de opmerking dat het geschiedkundige slechts gekozen en als kader gebruikt was voor het tafereel dat de schrijfster wilde schetsen. Het lijden der beide jeugdige hoofdpersonen, deels door, deels onder voorwendsel van geloofsvervolging, in dien treurigen tijd eene zeer gewone aanleiding tot allerlei gruwelen en ongerechtigheden, was de hoofdzaak en de geschiedenis slechts gebruikt, om dat lijden mogelijk en waarschijnlijk te maken. In onzen tijd zoude zoo iets zeker niet denkbaar zijn. Het zelfde is eenigermate met De Gekerkerde Leeuw het geval; maar hier begaat de Schrijfster naar mijn inzien de fout, dat zij te veel van de geschiedenis geeft voor den romanlezer en toch weder te weinig voor hem, die met de geschiedenis niet bekend genoeg is om zich de slechts ten deele verhaalde gebeurtenissen goed voor te stellen; terwijl het bovendien verwarring veroorzaakt, dat de titel van het boek aan eene historische figuur (Jacobus I van Schotland) is ontleend en de hoofdpersonen van den roman verdicht, of althans in de historie niet bekend, inderdaad fantasie-beelden zijn. Miss Yonge geeft zelve in de Voorrede voor dit haar werk te kennen hoe vrij zij met de gegevens der geschiedenis omgesprongen en welke veranderingen in de feiten zij zich veroorloofd heeft. Ik weet niet hoe Engelsche lezers hierover denken. Indien zij goed met de historie van hun land en met de lotgevallen
van bekende grootheden vertrouwd zijn, moet hen dit hinderen, vooral als het in eene Voorrede wordt aangekondigd; maar wie in ons land bij het ter hand nemen der Vertaling geen geschiedenis maar fictie verwacht, zal er zich natuurlijk niet aan ergeren. Het een weinig meer of minder historische trouw zal hem niet opvallen, omdat het geheel, voor zoover het eene voorstelling moet geven van de gebeurtenissen die toen zouden hebben plaats gehad, toch reeds zeer onvolledig is. Het is mij althans voorgekomen, dat de Schrijfster óf zelve geen helder denkbeeld had van den gang der zaken, d.i. van de ware geschiedenis dier dagen; óf, dat zij te veel bekendheid met de in het begin der vijftiende eeuw nog al ingewikkelde toestanden en gebeurtenissen bij hare lezers verondersteld heeft, eene bekendheid waarvan ik eerlijk verklaar, dat zij mij vóór de lectuur ontbrak. Dit verminderde natuurlijk het genot der lezing, en ik verbeeld mij dat dit bij vele lezers ook het geval zal zijn. Alleen het moeijelijke voor den niet geheel ingewijde in Brittannie's geschiedenis en het Engelsche gebruik van titels en verschillende namen van dezelfde personen maakt veel van hetgeen wij hier lezen onduidelijk; en ik noem het eene tweede fout van de Schrijfster, dat zij veel te veel omhaalt dat niet rechtstreeks tot het geschetste drama behoort, terwijl zij dit bovendien zóo kort en dikwijls zóo onbestemd doet, dat men er op zich zelf niets aan heeft. Het Parelsnoer is daarom in mijn oog beter geheel en een grooter kunstwerk dan De Gekerkerde Leeuw.
Behoudens deze opmerkingen heb ik echter veel waars en goeds, zelfs hier en daar veel schoons gevonden in den eigenlijken roman zelven. Het is een zielkundig drama dat ons hier wordt voor oogen gesteld: de strijd tusschen godsdienstzin en wereldzin bij twee jongelieden, die voor elkander bestemd schijnen en die toch aan hetgeen hen in verzoeking brengt weerstand bieden door trouw te blijven aan eenmaal opgevatte voornemens of in het eigen hart afgelegde belofte. Ik doelde er boven reeds op dat de wijze hoe deze strijd tusschen roeping en neiging gevoerd wordt, even als het lijden der eigenaars van ‘het Parelsnoer,’ alleen past in de dagen waarin het geschiedkundige van den roman verplaatst. Aan den eenen kant het aanlokkelijke van eene rol in de wereld te spelen voor hen die door aanzienlijke afkomst hiertoe bestemd schijnen, maar aan den anderen kant het ruwe en ongebondene der zeden van dien tijd, in verband met de hooge waarde die door het vroom gemoed nog aan kloosterleven en kloos- | |
| |
tergeloften gehecht werd, waardoor de toewijding aan een geestelijk, van die woeste wereld afgezonderd leven zoo veel aantrekkelijks behield, - verklaren voldoende hoe een paar jeugdige, voor godsdienstige indrukken vatbare menschen in dezen strijd worden gewikkeld. De behoefte aan hervorming, bij de ondervinding van het vele gebrekkige dat de geestelijkheid in het algemeen, de kloosters in het bijzonder en hierdoor de geheele Kerk aankleeft, moest natuurlijk bij wezenlijken godsdienstzin en oprechte begeerte om heilzaam ook voor anderen werkzaam te zijn, dezen strijd wijzigen; en het is in mijn oog eene verdienste van Miss Yonge, dat zij dit niet alleen in het oog houdt, maar juist door de beide jonge hoofdpersonen als naar iets hoogers en beters strevende te schilderen, ook de hooge waarde van het doel waarom de strijd wordt gevoerd heeft in het licht gesteld. Noch Esclairmonde, noch Malcolm is het te doen om enkel non of monnik te worden; niet in
dweeperij ontaarde, door bijgeloovige begrippen aangevuurde afkeer van de wereld en hare vermaken, hare eer en roem, maar heilige begeerte om tot het licht te komen, om anderen tot dat zelfde licht te brengen en zoo voor de groote zaak der verlichting en veredeling van hun volk werkzaam te zijn, is hun drijfveer en dit maakt het interessante uit van het boek. Had de Schrijfster ons alleen geschetst welk eene zelfverloochening het kost, ter wille eener kloostergelofte afstand te doen van eene uit hartstochtelijke liefde geboren begeerte naar het bezit van het beminde voorwerp, haar verhaal zou veel van zijne waarde hebben gemist. Moge zij nu niet geheel vrij te pleiten zijn van wat veel van hare eigen denkwijze aan menschen uit den lang verleden tijd te hebben toegekend, - mogen hare godsdienstig gestemde personen nu en dan wel iets ziekelijks of weekelijks hebben, - zij geeft toch ook, wat ten allen tijde het oprecht gestemde, wezenlijk godsdienstige gemoed heeft bezield; zij geeft toch ook wat echt menschelijk is en alleen gewijzigd of geleid wordt door de opvatting die men van de wezenlijk Christelijke godsdienst heeft.
De vertaling van het boek laat nog al wat te wenschen over. Ik geloof zelfs dat bij de overbrenging in onze moedertaal veel, wat nu zeer onduidelijk blijft, helderder had kunnen worden. Menige volzin, waarvan men eigenlijk niet goed vat op wien of wat hij slaat, zou met eenige omzetting of uitbreiding den zin van het Engelsch, vooral waar veel eigennamen voorkomen, beter verstaanbaar hebben gemaakt. Uitdrukkingen als ‘indruk deed’ voor ‘maakte;’ ‘gewetenlijk;’ ‘mogelijk stellen’ voor ‘achten,’ zouden nog met verscheiden andere als minder goed Hollandsch kunnen worden aangegeven. Over het geheel heeft de Uitgever wel voor eene nette maar zeker niet voor eene correcte uitgaaf gezorgd. De drukfouten zijn vele en daaronder nog al dikwijls zonden tegen het geslacht der naamwoorden.
Kampen, Maart 1871.
j. hoek.
| |
Veronica. Een verhaal van de schrijfster van: De beproevingen van Tante Margaret, Om den broode, enz. Uit het Engelsch door Oda. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1870.
Dat de eerste begrippen over goed en kwaad, de eerste zedelijke indrukken, die ontvangen worden, vaak van beslissenden invloed zijn voor de vorming van het karakter en van blijvende beteekenis voor geheel het volgend leven, dat is een opmerking waarvan de waarheid wel vrij algemeen zal worden erkend.
Verwonderlijk is het daarom niet als een roman die uit het leven is gegrepen, die waarheid tot grondslag heeft voor zijn verhaal.
| |
| |
De schrijfster van Veronica heeft blijkbaar geen opzettelijke tendenz gelegd in haar verhaal, toch spreekt het er zich luide in uit, hoe een schoon jeugdig leven wordt bedorven en verwoest, omdat in het kinderlijk hart reeds de ijdelheid en de wereldzin werden opgewekt en gevoed door een ijdele, dwaze moeder en een karakterloozen vader. Maar er ligt nog meer in opgesloten. De noodlottige magt en werking van het kwade staat daar scherp afgeteekend tegenover het beminnelijke van het goede. Zonder ooit te betoogen of er opzettelijk op te wijzen is dat toch de grondtoon die door geheel het werk heentrilt. Het is de tendenz der werkelijkheid, zooals die kan worden waargenomen in de wereldgeschiedenis en in het leven van ieder mensch, door wie slechts oogen heeft om te zien en ooren om te hooren.
't Is alzoo geen boek zonder beteekenis dat we hier hebben aan te kondigen. 't Is een schoone strekking die er in ligt. Gelukkig dat ook de vorm daaraan geëvenredigd is. De schrijfster bezit de gave van helder en juist opmerken niet slechts, maar ook om zich in het karakter en den toestand harer personen in te denken, te oordeelen, te gevoelen, te leven met hen. Daardoor brengt ze natuur en bezieling in haar werk. De verdichting wordt werkelijkheid. De karakters, ook de wijd uiteenloopende zijn waar en getrouw. Tot aan het eind toe blijft de loop van het verhaal belangrijk genoeg om de aandacht gaande te houden en te boeijen. Jammer is 't, dat aan dat slot wat veel horreurs zijn opééngestapeld. Niet dat ze onbestaanbaar zijn, de werkelijkheid overtreft helaas! ook daarin nog immer de stoutste verbeelding. Maar zoo veel afgrijselijks geeft toch zoo'n indruk van een knal-effekt of een coup de théatre.
De vertaling is verdienstelijk, en bijna zouden we het vergeten, een werk van vreemde afkomst voor ons te hebben, indien het ‘van af, van uit, van onder’ enz. er ons niet nu en dan aan herinnerde.
Ondanks de kleine vlekjes, - die we om der waarheids wille, niet mogten verzwijgen - noemen wij echter de ‘Veronica’ in gemoede een voortreffelijk boek, dat zijn lezers zeer zeker veel genot zal verschaffen.
|
|