gene, die beter met den aparatus criticus bekend is of meer bepaald de geschiedenis van Erasmus en zijn Tijd bestudeerd had, een wetenschappelijk oordeel zou vellen over een werk, dat misschien praematuur maar daarom nog volstrekt niet verwerpelijk is, had ik mij met deze mijne aankondiging niet gehaast. Ik wilde zelfs den schijn van aanmatiging vermijden; ik wilde geen oordeel vellen voordat meer bevoegden dan ik dit gedaan hadden; en vormde het plan, het mij toegezonden exemplaar aan de Redactie terug te zenden met verzoek zijne aankondiging in de Tijdspiegel aan een geschikter beoordeelaar op te dragen. Maar al lezende vond ik er zooveel goeds, zooveel voor het groote publiek wetenswaardigs in, dat ik van dit plan afging. Ik laat het aan de geleerden over het boek in den eigenlijken zin te recenseeren of, als het den toets der kritiek niet mocht kunnen doorstaan, een beter te schrijven; maar zie niet in waarom niet in afwachting van eene echt historische studie met al wat hiertoe behoort, door bevoegde hand te geven, deze ‘schets’ zou mogen worden aanbevolen. Zij pretendeert niets meer dan eene schets te zijn; zij geeft wel niet alles wat eene uitgewerkte schilderij zou moeten bevatten, maar toch genoeg om én van Erasmus zelven, én van zijn tijd zich eene voorstelling te vormen. De mannen der historische wetenschap hebben zulke boeken niet noodig, hun geven zij niets nieuws; maar ik zou mij al zeer bedriegen als de Schrijver niet juist dat publiek op het oog had gehad, dat van historie geen bepaalde studie maakt en althans aan historische kritiek niets dóet. Jongelieden in 't algemeen, aankomende studenten, niet al te futiele jonge dames en heeren, die ook wel eens iets nuttigers en degelijkers lezen willen dan romans en belletristische geschriften van den dag, zullen het werk van den Hr. Martin niet onbevredigd uit de handen leggen. Zijne overzichten van den godsdienstigen, staatkundigen en
wetenschappelijken toestand der 15de en 16de eeuw, kort, zakelijk en duidelijk, zijn voor bedoelde lezers belangrijk en uitvoerig genoeg; en wat overigens van Erasmus zelven, zijne levensomstandigheden, zijn karakter, zijne geschriften, zijn invloed op zijn tijd enz. gezegd wordt, moge voor ingewijden niet nieuw, moge zelfs hier en daar aan kritiek onderhevig zijn, het is voldoende om den man te leeren kennen dien Motley ‘den geleerdsten en geestigsten man van geheel Europa’ der 16de eeuw heeft genoemd. Ook wat de Hr. Martin ten slotte zegt van ‘de richting onzer eeuw,’ al bepaalt het zich tot het algemeen bekende en aangenomene, terwijl het - als vóór de gewichtige gebeurtenissen van 1870 geschreven - den val van het wereldlijk gebied des Pausen en den heftigen tegenstand tegen het onfeilbaarheids-dogma in de Roomsch-Katholieke Kerk buiten rekening laat, - al zouden wij het met het oog op de ook onder Protestanten heerschende gisting wat dieper wenschen, het kan tot nadenken en voortgezet onderzoek leiden. Ik aarzel daarom niet dit werk, in goed Hollandsch en in eenvoudigen maar daarom niet