| |
Geschiedenis van den dag.
Wij konden Frankrijk de kaart niet leggen - 't was toen April, de strijd om Parijs was nog niet beslecht, alleen de uitslag te voorzien; in de Nationale Vergadering vond men een meerderheid van monarchalen, die, naar men meende, tot alle reactie zou bereid zijn; Bourbons en Orleanisten hadden, zoo sprak men, zich met elkander vereenigd; de kleine Thiers wankelde reeds op den troon en moest al zijn breedsprakigheid gebruiken, rechts en links buigen en knikken om het hoofd boven water te houden; de val van Parijs zou het sein wezen voor de oprichting van een koningschap bij de gratie van den
| |
| |
ultramontaansch Katholieken God, - welk een toekomst voor Frankrijk! -
Kortzichtigen die gij zijt, wordt ons geantwoord, onverbeterlijke zwartkijkers, die dat land van belofte niet begrijpt, geen denkbeeld hebt van die helderheid van verstand, die elasticiteit van geest, die het Fransche volk eigen is, zie eens hoe de uitslag van de laatste verkiezingen u logenstraft; van de 117 verkiezingen werden ongeveer 100 uitgebracht in republikeinschen geest, een profetie dat Frankrijk zijn roeping zal vervullen en aan Europa het voorbeeld geven hoe vrijheid aan orde te paren. En werkelijk, wij moeten het erkennen, voor het oogenblik is de toestand van Frankrijk onder het republikeinsch bewind vaster dan die nog is geweest; men telt thans in de Nationale Vergadering de gezamenlijke republikeinen, die van Thiers en die van Gambetta, tot 400 à 450, terwijl de vroegere meerderheid hoogstens 300 leden kon halen, namelijk 220 legitimisten en 50 Orleanisten, die in weerwil van de spookachtige verschijning van Hendrik V nog altijd een fusie trachten tot stand te brengen, waarop vooreerst alle uitzicht is vervlogen; daarbij treft men in die vergadering nog een dertigtal personen met Bonapartistische herinneringen, die weinig meer te doen hebben dan te dwarskijken en te intrigueeren en het water troebel te houden voor den smokenden hengelaar op Chislehurst. Maar dat de thans gehouden stemming iets voor de toekomst van Frankrijk zou beslissen, betwijfelen wij zeer; Frankrijk is en blijft voor ons in den eersten tijd het land, dat ons allerlei verrassingen en wel van treurigen aard kan bereiden. Hoe gaarne zagen wij meer licht in de toekomst van dit schoone land, van dit ja wispelturig, wufte volk, maar dat beschouwd naar zijn edelste vertegenwoordigers toch altijd nog zooveel aantrekkelijkheid bezit, - de werkelijkheid verbiedt het ons.
Wanneer wij allereerst de laatste stemming voor de leden van de Nationale Vergadering meer van naderbij bezien, dan is de uitslag lang zoo verblijdend niet als men dit oppervlakkig zou meenen. Het republikeinsche bewind heeft in strijd met zijn roeping en zijn belofte zich niet onzijdig gehouden, maar in een anderen vorm het Napoleontische regime gehuldigd om zooveel mogelijk pressie uit te oefenen op de verkiezingen. Men stelde de stemming voor als een beroep op de zucht naar orde, als een votum tegen den burgeroorlog; gelijk Napoleon het roode spook gebruikte om de kiezers te verschrikken, kwam thans het vandalisme van de Commune Thiers en de zijnen uitnemend te stade. Het schrikbewind, dat men tegenover de Communisten te Parijs en elders had toegepast, maakte dat deze partij zich bij de verkiezingen niet kon doen gelden; wrokkend en tandenknarsend onthielden de niet gevangene uiterste radicalen zich meestal van de verkiezingen. De stemming geeft derhalve geen zuiveren maatstaf van beoordeeling. Bij een volk, dat zich door zijn licht bewogen karakter onttrekt aan de gewone berekening, doet men nog het best de geschiedenis te raadplegen en
| |
| |
dan vragen wij wat is de loop geweest van de republiek in '48, vóor de listige fortuinzoeker uit het Corsikaansche geslacht zich had meester gemaakt van het gezag en Frankrijk boeide, zoodat het zich niet meer kon bewegen. Ook toen het communisme in Juni '48 was bedwongen na den vierdaagschen Moedigen strijd in de straten van Parijs, bleef het radicalisme voortgaan met zijn woelingen; een Nationale Vergadering niet ongelijk aan deze in samenstelling en keuze van middelen tot bestrijding der uiterste partijen, zag bij elke verkiezing het socialistische element toenemen in kracht en tal; schoon deze ultra's in de minderheid bleven, boezemden zij telkens meer vrees in, zoodat in Mei 1850 een kiesvorming werd noodig geacht om het kiesrecht te beperken, en Thiers als de vertegenwoordiger der liberale partij en Montalembert als de vertegenwoordiger der ultramontanen hand aan hand streden om voor alles de gemeenschappelijke orde te handhaven. De republiek d.i. de grondvesting van den Staat op de meest uitgebreide vrijheid bleek ook toen een herschenschim, een klank, waarvan men in de toepassing de onmogelijkheid inzag; men verkeerde in een land zonder republikeinen; wie nu den toestand van Frankrijk in den tijd van '48 tot '52 nagaat, het voortdurend streven naar reactie van de volksvertegenwoordiging, waarvan de in zichzelf verdeelde meerderheid slechts eensgezind was tegenover de socialisten, met de voortdurende opstanden en woelingen, komt tot het resultaat, dat op dien weg voor Frankrijk geen oplossing was te vinden; de draad van ontwikkeling, - indien dit woord niet te sterk is voor dien toestand - werd afgebroken door Louis Napoleon; ware dit niet geschied, Frankrijk zou zoekende zijn gebleven naar den regeeringsvorm, dien het eigenlijk zou moeten hebben. Het Fransche volk meent nu eenmaal dat het een bijzondere natie is, die iets moet hebben, wat andere volken niet hebben, en de republiek is de klank, waarvoor de meesten ooren maar de minsten
zin en aanleg hebben; aan zich zelf overgelaten zal het hoogst waarschijnlijk zijn krachten uitputten en de partijschap evenals in Spanje het vuur worden, waarin de beste krachten verteren. Tegenover de bewering toch van den phrasenrijken Thiers, dat de republiek de regeeringsvorm is die het minst verdeelt, staat de ervaring, dat de republiek steeds in Frankrijk den staatkundigen atmosfeer tot kookhitte brengt, en de uitbarsting telkens het algemeen wantrouwen in de republiek teelt, dat naar een redder doet uitzien, die tweemalen werd gevonden in het Corsikaansche geslacht. Meent men in de afgeloopen stemming het bewijs te zien, dat Frankrijk thans zonder bezwaar aan de verwezenlijking van den republikeinschen droom zich kan overgeven, naast het feit, vooral niet over het hoofd te zien, dat de ultra-radicale partij zich niet heeft kunnen doen gelden, wijzen wij op de stemming van het leger, die in chauvinistischen en radicaal-republikeinschen geest uitviel. In het departement Isère b.v. verkreeg onder de militairen de ultra-republikeinsche kolonel Denfert
| |
| |
314 stemmen en de gematigde generaal Vinoy slechts 22; de militairen in het departement Rhône stemden bijna eenstemmig de radicale lijst van Lyon; meer dan 10,000 militairen uit de departementen Nord, Somme en Pas de Calais stemden voor generaal Faidherbe tegen de monarchaal-clericale coalitie. Te Parijs hebben de militairen grootendeels Gambetta gestemd. Die stemming onder het leger is veel beteekenend, want al hebben die soldaten tegen de Parijsche Commune gevochten, hun vertegenwoordigers nemen plaats aan die zijde van de Nationale Vergadering, waar de Commune-bewegingen worden voorbereid.
Een ander bezwaar om den tegenwoordigen toestand van Frankrijk voor een blijvenden te houden, is gelegen in het gebrek aan uitstekende persoonlijkheden en regelende krachten; mannen van degelijke kunde, die energie weten te paren aan overleg, staan in Frankrijk zelden op den voorgrond; overzien wij de rij van mannen, die op dit oogenblik zich doen gelden en aan het hoofd staan van de regeering of van de partijen, dan staan wij verbaasd over Frankrijks armoede. Wie slaat niet de handen ineen bij Thiers rozenkleurige redevoering over den toestand van 's lands financien, en over een volksvertegenwoordiging, waar dat alles voor goede munt wordt opgenomen en toegejuicht; wie, ook zonder een financieële specialiteit te zijn, kan een glimlach weerhouden, wanneer hij den minister van financien, Pouyer Quertier met de millioenen hoort spelen, die de nieuwe belastingen moeten aanbrengen in een land zoo zwaar geteisterd! In staatszaken te handelen met een coeur léger schijnt waarlijk niet alleen de eigenschap te zijn van de Napoleontische staatslieden; Pouyer Quertier werpt het geheele stelsel omver, waaraan Frankrijk in de laatste jaren zooveel rijkdommen had te danken - alsof een land een billard was, waarover men naar willekeur de ballen kon voortbewegen, en de stoutste desseins den besten speler verraden. En dezelfde oppervlakkigheid zien we bij de leden van de Nationale Vergadering; daar verzekert b.v. Trochu dat Frankrijk zijn rampspoed en zijn nederlagen te danken heeft... aan eigen onkunde en lichtzinnigheid, neen, aan Italiaansche lichtzinnigheid en Engelsche weelde. Het toppunt van glorie voor die vergadering is met opgerichten hoofde, plaats te nemen op de tribune te Parijs om de groote wapenschouwing te zien, waar Mac Mahon en Thiers elkander de hand drukken tot gelukwensching over het bedwingen van Parijs en den eersten roem door de Fransche wapenen weder behaald, zij 't ook in den burgeroorlog tegen slecht gedisciplineerde,
grootendeels opgeraapte soldaten; - een wapenschouwing te Parijs, op den gedenkdag van den slag van Waterloo - of neen, zooveel nadenken bezat men toch nog om tegenbevel te geven, - terwijl de vijand de noorderforten van de hoofdstad nog bezet houdt en zijn granaten zou kunnen zenden midden onder de troepen op Longchamps; - men moet Franschman zijn om zoo iets in het hoofd te krijgen. En als
| |
| |
het onder deze omstandigheden ergerlijk, tegenover het vernederd Parijs bovendien onstaatkundige tooneelvertoon is afgeloopen, verzekert de president van de volksvertegenwoordiging: ‘Wij hebben deelgenomen aan een schouwspel, zoo uitnemend geschikt om de harten te verheffen; wij hebben zien defileeren met de edele, krijgshaftige houding, die past aan het prachtig leger, dat kort geleden in de hoofdstad de heerschappij der wet hersteld en de beschaving gered heeft.’ En als straks de leening is volteekend, waarvan het geld moet dienen om den vijand te betalen, twee milliarden die het ja rijke, maar toch verarmde, voor een deel verwoeste land worden uitgevoerd, een leening op hoogst nadeelige voorwaarden, dan verzekert de president van de volksvertegenwoordiging, dat Frankrijk weder het bewijs gegeven heeft, dat ‘het is la grande nation, die wel gebogen maar niet verslagen is door den tegenspoed, en die onmiddellijk de groote plaats weder zal innemen, die het eeuwig zal behooren.’
En waar zulk een stemming heerscht, zulk een taal wordt gevoerd in de hoogere kringen, wat kan men daar van het volk verwachten. Zonder twijfel zijn er in Frankrijk ernstige mannen, die een open oog hebben voor de gebreken van het volk en die weten, dat de wonden van Frankrijk diep zijn, maar zij zijn weinig in getal, grootendeels zwijgen zij, en waar zij spreken, zijn zij de stem des roependen in de woestijn; men wil hen niet hooren; men heeft alleen ooren voor de telkens herhaalde onware verzekering: Frankrijk is onschuldig aan het gebeurde, het is verraden door de verdrevene regeering, verleid door Italiaansche lichtzinnigheid en Engelsche weelde. Frankrijk heeft in éen woord niets geleerd van de allerbitterste ervaringen; het heeft gevoel ja voor het geledene; de nederlaag brandt nog in de ziel, en het is een wellust aan het chauvinisme den teugel te vieren, een armen Duitscher die wederkeert uit te schelden en te mishandelen, maar nergens een bewijs van zedelijken ernst; nederlaag noch opstand, bloed noch vuur hebben Frankrijk kunnen berooven van die oppervlakkigheid en die lichtzinnigheid, die met zijn bestaan zijn saamgeweven en den grond leggen voor zijn ondergang.
Een groote mate van zedelijken ernst en een even groote mate van kennis en ontwikkeling zou noodig zijn om Frankrijk te doen bereiken wat voor het oogenblik de leuze schijnt der meerderheid: een vrije en daarom republikeinsche staatsvorm en herstelling van de geleden rampen. Aangezien echter geen van beiden voorhanden zijn, zal Frankrijk weer den gewonen weg bewandelen: te midden van voortdurende verdeeldheid, onzekerheid, zal de republiek zich zelf onbruikbaar maken en op nieuw een heerscher doen inroepen als den vertegenwoordiger van de maatschappelijke orde en zekerheid. Trouwens, ook in Frankrijk zelf gelooven de minsten aan het voortbestaan van de republiek, in weerwil van den uitslag der laatste stemming, en het grootste gedeelte van de republikeinsche afgevaardigden houdt den toestand
| |
| |
voor voorloopig en ziet in de constitutioneele monarchie de beste oplossing. Gambetta zal beproeven de boeren te bekeeren van de monarchie en tot zelfverloochenende republikeinen te maken, maar daar niemand zich van zijn reis over het platteland iets voorstelt, houdt men liever zich bezig met de candidaten te monsteren voor den aanstaanden troon.
Gaat men de wijze na, waarop de Franschen gewoon zijn met hun monarchen om te springen, - zij mogen blijde zijn, wanneer zij na verloop van eenigen tijd heelhuids het ‘geliefde’ land kunnen ontvluchten, - dan kan men zich niet voorstellen, dat de pretendenten naar den Franschen troon nog altijd zoo ambitieus zijn; de prikkel der eerzucht moet wel groot zijn of het geldelijk voordeel aanzienlijk, dat de liefhebberij steeds blijft bestaan. De oudste tak van Frankrijk's heerschers, de Bourbons, had in de laatste tijden weinig aanhangers gehad; de graaf van Chambord kan dan ook zijn aanbevelingsbrieven alleen vinden in de oudheid van zijn ongelukkig vermaard geslacht en zijn aanhankelijkheid aan de Katholieke Kerk; juist omdat Frankrijk in de laatste jaren Katholieker is geworden en wellicht ook omdat de diepte van Frankrijks val de oudste voorvaderlijke herinneringen opwekt, werd thans die candidatuur besproken als een ernstige zaak. Een compagnieschap met de andere pretendenten, de Orleanisten, scheen echter geraden, en werkelijk hebben deze laatsten, in strijd met hun liberale traditie zich daarmee ingelaten. De vereeniging werd natuurlijk bewerkt met alle voorzichtigheid en overleg, zoodat voor het groote publiek de vereeniging nu eens gold als een feit en straks weder kon worden geloochend. Thiers meende het wel eerlijk met de republiek, maar niet eerlijk genoeg om zijn oude vrienden, de Orleanisten bepaald tegen te werken; een compagnieschap van de candidaten kwam ook hem niet ongewenscht voor, wanneer alles maar voorzichtig ging en men de agitatie niet te veel in de hand werkte. De eerste stappen schijnen te zijn uitgegaan van de Orleanisten; de graaf van Parijs en de hertog van Aumale en de andere Orleanistische prinsen schreven brieven aan tusschen-personen, waaronder o.a. genoemd wordt de hertog d' A., waarin zij eenige eerbiedsbetuigingen invlechtten aan den graaf van Chambord; de brieven moesten aan dezen worden voorgelezen, maar mochten
niet worden afgegeven, opdat bij een eventueele verhindering door de omstandigheden, daarvan geen gebruik kon worden gemaakt om de liberale tradities van de Orleanisten afbreuk te doen. 't Was trouwens ook zaak; de uitdrukkingen in die brieven tegenover den graaf van Chambord gebezigd, waren veel beteekenend; hij werd als koning van Frankrijk erkend en gehuldigd.
Zoo schreef de hertog van Aumale, dat noch hij noch eenig lid van zijn familie er ooit aan dachten de geschiedenis van 1830 te herhalen, een reeks van gebeurtenissen, die in weerwil van de voortreffelijkheid van hun vader, Louis Philippe, zoo ongelukkig voor de geheele familie was
| |
| |
geëindigd. Zij waren thans allen overtuigd, dat er tegen de traditioneele vorstelijke familie niets blijvends in Frankrijk kon tot stand worden gebracht. Wat hem echter persoonlijk betrof, de hertog van Aumale verklaarde dat hij weigeren zou het presidentschap van de republiek te aanvaarden, ook wanneer hem dit werd aangeboden. Het eigenlijk hoofd van het huis van Orleans, de graaf van Parijs ging nog verder in zijn brieven en verklaarde, dat, wanneer de hertog van Aumale het voorzitterschap van de republiek aannam, dit voor hem volstrekt niet verbindend zou zijn en hij in elk geval gedurende dezen tijd geen voet zou zetten op Frankrijks grondgebied.
Toen deze brieven in goede aarde waren gevallen, wilde men verder gaan; het feit van het bestaan der vereeniging was wel algemeen bekend, maar moest verzekerd en officieel bekrachtigd worden door een bezoek van een of meer Orleanistische prinsen bij den legitimen koning van Frankrijk. De graaf van Chambord echter had Frankrijks grond nog nooit betreden en alle pogingen om hem te bewegen de grenzen over te gaan waren steeds afgestuit op zijn vasten wil om alleen als koning in zijn legitiem vaderland te verschijnen. De toekomstige Hendrik V hield zich op in Oostenrijk, maar een bezoek derwaarts scheen de Orleanisten te afgelegen en wellicht ook wilden dezen van hun kant, dat de Bourbon eenige schreden zou naderkomen. Dit geschiedde; de graaf van Chambord begaf zich naar Brugge en men liet de Orleanisten weten, dat hij bereid was daar bezoek te ontvangen.
De aanstaande verkiezingen voor de Nationale Vergadering maakten echter voorzichtigheid nog altijd geraden; de prinsen van Orleans gaven ten antwoord, dat de bevalling van de gravin van Parijs hun ernstige bezorgdheid inboezemde en men eerst die gewichtige gebeurtenis wilde afwachten; dan, verklaarde de hertog van Aumale, stond niets meer aan dat bezoek in den weg, dat voor geheel Frankrijk de vereeniging zou constateeren. En de gravin van Parijs beviel, zonder dat in Frankrijk iets plaats had, dat tot de officieele vereeniging drong; integendeel, een zekere reactie tegenover de fusie was merkbaar, en het bezoek werd weder uitgesteld. Zelfs goede legitimisten wantrouwden de kunstig gesmede plannen, die dan ook door den uitslag der verkiezingen geheel in duigen werden geworpen. Op zijn zachtst genomen moest men daaruit afleiden, dat men thans de monarchie nog niet verlangde.
Dat was te veel voor den graaf van Chambord; met zijn gedachte waande hij zich reeds op Frankrijk's troon, en de teleurstelling over den uitslag der verkiezingen schijnt een verwarrenden invloed op zijn hoofd te hebben uitgeoefend; hij breekt met zijn eed om nooit tenzij als koning, Frankrijks grondgebied te betreden; hij vaardigt een manifest uit tot het Fransche volk, dat de onhandigheid zelf, geheel scheen berekend om hem voor goed van de lijst der pretendenten te schrappen.
| |
| |
Hij belooft ‘het waar karakter van de nationale beweging van het einde der vorige eeuw (foei Bourbon!) weder op te vatten,’ de Fransche driekleur te doen vervangen door de witte onbevlekte vlag der Bourbons, de vlag van Hendrik V, Frans I en Jeanne d'Arc. Aan speculatie op de thans bestaande hartstochten in Frankrijk ontbreekt het niet: met die witte vlag ‘is die Elzas en dat Lotharingen veroverd, wier trouw ons in onze rampen vertroosten zal.’ De beste passage in het geheele stuk was de spoedig uitgevoerde verzekering, dat de graaf ‘geen nieuwe voorwendsels wilde geven voor de ontstemming der gemoederen’ en naar Brugge zou terugkeeren, en, het wachten op de prinsen van Orleans moede, van daar waarschijnlijk spoedig naar zijn residentie Frohsdorf in Oostenrijk.
Men heeft niet onjuist het bezoek van den graaf aan het kasteel van Chambord en aan Parijs en het publiceeren van het manifest vergeleken bij de bekende Chineesche strafoefening van verplichten zelfmoord, niet alleen aan zijn eigen persoon, maar ook aan zijn partij, de legitimisten, en wij kunnen gerust zeggen dat de candidatuur van Hendrik V een onmogelijkheid is geworden, al kwam de onfeilbare Paus zelf over om de heiligheid van den legitimen vorst te betoogen en de petitie van de Fransche bisschoppen in de Nationale Vergadering aan te bevelen.
De prinsen van Orleans plukken al de vruchten van hun overleg, zij hebben zich niet officieel gecompromitteerd en kunnen wachten op beter dagen. Bij het einde dat iedereen van de Fransche republiek verwacht, zoowel op grond van het verleden als het heden, moet men wenschen dat die ‘betere dagen’ spoedig komen en er niet veel bloedstorting zal noodig zijn om Frankrijk met den monarchalen regeeringsvorm die tijdelijke en betrekkelijke vastheid van bestuur te geven, die het na de teistering door Duitschland zoo dringend behoeft. Heeft het karakter van den Graaf van Parijs door de pogingen tot vereeniging met de legitimisten geleden, zijn kunde en bekwaamheden doen van hem nog het meest voor Frankrijk verwachten.
Van de candidatuur van Louis Napoleon Sr. of Jr. is nergens sprake geweest, en de pogingen van zijn partijgangers om in de Nationale Vergadering te worden verkozen, zijn wat de voornaamste betreft, slecht gelukt. Of dit echter ook een maatstaf aan de hand geeft voor de toekomst, mag zeer worden betwijfeld. Wanneer de maatregelen van het tegenwoordige bestuur goed beginnen te werken, wanneer de verhoogde belastingen zich met nadruk doen gevoelen, en het gevoel van de onzekerheid van den tegenwoordigen toestand zijn verlammende werking vertoont, zal het wellicht den Franschen gaan als den Joden naar luid der overlevering met de vleeschpotten van Egypte. Het twintigjarig tijdperk van dwinglandij zal voor de verbeelding verschijnen als de tijd van veiligheid en rust en van ongekende materieele welvaart, en met de zedelijke onmogelijkheden is men in Frankrijk niet
| |
| |
gewoon het zoo nauw te nemen. Het orgaan van den ex-vorst, de te Londen uitgegeven Situation, is ijverig bezig met den weg te bereiden, en evenals vroeger tracht de ex-keizer weder de lagere volksklasse te winnen, en de verbittering welke hier bestaat tegen de regeering van Thiers na het schrikbewind tegen de Communisten, komt hem uitstekend te stade.
Een reden eindelijk waarom de republiek geen stand kan houden in Frankrijk, is de werkzaamheid van de clerikale partij; men weet hoe zij getracht heeft vooral ten platten lande aanhangers te werven voor den legitimen vorst, en al te ijverige geestelijken schriftelijk bij de Nationale Vergadering aandrongen op een oplossing in dien geest; nu de Graaf van Chambord echter zich zelf onmogelijk heeft gemaakt, zullen zij niet langer op een beslissing in dezen zin aandringen; de clericalen zijn uiterst praktische menschen, zij nemen de zaken zooals zij zijn, en verkoopen hun invloed aan den meestbiedende; het tegenwoordige bewind echter biedt hun niets; Thiers is tot alles te bewegen, maar van een man als Favre is niets voor de clericalen te verwachten in de buitenlandsche staatkunde, in de interventie inde Romeinsche quaestie, en van een Jules Simon, den wijsgeerig geloovige, niets op het gebied van het onderwijs, - de beide eerste punten van het programma der clericalen, en ook al offerde Thiers deze mannen op om de gunst van de clericalen te verwerven, de republikeinsche partij in haar geheel zal zich nimmer laten bewegen om een clericale reactie in de hand te werken.
De diplomatieke betrekkingen tusschen Frankrijk en Duitschland zijn voorloopig hersteld; graaf Waldersee heeft als Duitsch zaakgelastigde zijn intrek genomen in het gezantschapshotel te Parijs, dat wonderbaar genoeg is staande gebleven, en de markies De Gabriac is als zaakgelastigde vertrokken naar Berlijn. Het uitzenden van gewone gezanten zal waarschijnlijk wachten, totdat de Duitsche troepen Frankrijk geheel zullen hebben ontruimd. De betrekkingen tusschen beide Regeeringen waren eenigen tijd geleden beter dan thans. Toen de Duitsche regeering het Fransche bewind allerlei voorkomendheden had bewezen tegen de Parijzer insurgenten, scheen het, dat de verhouding zelfs een zeer nauwe zou worden en de indruk van den oorlog spoedig uitgewischt. Na de bedwinging van Parijs, na de vlotte leening van 2 milliarden en de wapenschouwing te Parijs begon den Franschen haan echter de kam weder te zwellen, en het la grande nation in de nationale vergadering was het begin van allerlei beschuldigingen tegen de Duitschers, opdat het Fransche geweten bij voortduring zich vrij zou kunnen praten van alle schuld aan de ramp; men zeide dat de Duitschers de Commune te Parijs hadden ondersteund, en hoe onzinnig ook en in strijd met de feitelijke bewijzen van het tegenovergestelde, de Franschen geloofden het en de Regeering sprak het niet tegen; de afgevaardigde Jaubert hield daarop een philippica tegen de Duitschers, die naar Frankrijk terugkeerden; de stemming van de Fransche burgers tegenover de Duitsche
| |
| |
soldaten in de bezette departementen werd een zeer vijandige, en enkele Duitsche soldaten werden gesluipmoord.
Op de klachten uit Berlijn over een en ander volgde wel de officieele verklaring in de Nationale Vergadering, dat Frankrijk den gesloten vrede eerlijk zou naleven, en het verzoek aan de pers om zich te matigen, maar alles doet zien, dat de chauvinistische haat tegen de Duitschers in Frankrijk in de eerste jaren zal blijven leven. 't Zal onmacht zijn, wanneer Frankrijk geen wraak neemt over zijn nederlagen; de reorganisatie van het leger zal strekken om het aantal soldaten belangrijk te vermeerderen, en niet éene partij durft of wil zich tegen deze plannen verklaren, die vooral om financieele redenen zoo hoogst onwenschelijk zijn. Wij zouden echter verkeerd doen met ons over dit chauvinisme veel te bekommeren; het ligt geheel in het Fransche karakter, en de Franschen zouden allen wijsgeeren moeten zijn om zich ook met hun mond in hun lot te schikken. Voor de reorganisatie is tot stand gekomen en Frankrijk werkelijk een nieuw leger heeft, zal nog al eenige tijd verloopen, lang genoeg om de hoofden af te koelen en tot nadenken te brengen, dat een oorlog met het vereenigd Duitschland in het bezit van Metz en de Vogeezen noodzakelijk nog rampzaliger gevolgen moet hebben dan de laatste. Men kan over de voortreffelijkste legerorganisatie veel spreken en veel plannen maken op papier, maar als men in de werkelijkheid komt, dan blijkt dat een leger als het Duitsche een reuzenwerk is, dat in geen dag en geen jaar wordt gemaakt; om dat geheel te bezitten, dat werkt met de wiskunstige regelmatigheid van een machine, en bovendien die hoeveelheid kennis, die in het Duitsche officierenkorps is vereenigd, moet men niet alleen hebben Fransch verstand, maar ook Duitsche volharding, en voor het laatste zijn de Franschen niet gemaakt. Gunnen wij voorshands den Franschen na zooveel nederlagen het genoegen, van over de toekomstige herovering van Elzas en Lotharingen te praten, te schrijven en te droomen.
Het eerste halve milliard van de oorlogskosten is betaald en daarop volgt de ontruiming van de departementen Somme, Seine-Inferieur en Eure. Meer en meer begint Frankrijk den druk van die bezetting te gevoelen en wil trachten haar zoo spoedig mogelijk te doen eindigen; de ontruiming echter van de overige departementen is niet alleen afhankelijk van financiëele voorwaarden, maar ook van een zeer lastige bepaling: Bismarck moet namelijk oordeelen, of de tegenwoordige Regeering sterk genoeg is om de uitvoering van het vredestractaat van Frankfort te waarborgen, en na de wederzijdsche verkoeling is men te Berlijn weinig geneigd om Frankrijk tegemoet te komen. De inschrijving voor de leening van 2 milliarden blijkt tevens te hebben plaats gehad in een oogenblik van opgewondenheid en overspanning; na de vuurpijlen van Thiers en Pouyer Quertier is men aan het rekenen gegaan en de rekening valt meer en meer tegen. Leeningen van Parijs
| |
| |
en van andere steden staan voor de deur; millioenen zijn allereerst noodig om de schade te herstellen door den oorlog te weeggebracht, en al is Frankrijk rijk, zeer rijk, het geld zal er schaarsch worden.
Er ligt iets tragisch in de lotgevallen van het Fransche volk; een der belangrijkste deelen van de Europesche volkerenfamilie, kwam dat volk vroeg reeds tot aanzien, macht en rijkdom, en oefende op de geschiedenis van de andere volkeren een grooten, dikwijls heilloozen invloed uit; de macht evenwel, waartoe het vroeger dan andere volkeren geraakte, werd verkregen ten koste van zijn inwendige vrijheid, en van eeuwen her had de Franschman de ongelukkige eigenschap op eigen ketenen te roemen, wanneer zij schoon waren en voor de oogen van anderen schitterden. Frankrijk had zijn grootheid te danken aan die streng doorgevoerde centralisatie, die zijn grooten koning zeggen deed: L'état c'est moi, en toen het volk de dwingelandij van het absolutisme moede, in dolle woede zijn ketenen verbrak, en in bloed en vuur waadde, om wraak te oefenen over het onrecht, dat was gepleegd, bleef de vloek van de oude dwingelandij aan de banier der vrijheid kleven, en bleek in het volk van zooveel aanleg het gevoel voor vrijheid te veel verminkt om vruchten te kunnen geven. Het danste om den eersten vrijheidsboom, die inderdaad het zinnebeeld was van slechts erger tirannij. 't Minst van alle volkeren de vrijheid kunnende dragen, viel het telkens weder in handen van egoïstische beheerschers, wier hebzucht en zedeloosheid deden walgen, totdat hun val weder den ouden chaos schiep van verlangen, van dweperij met de vrijheid, zonder het begeerlijkst goed der menschheid te kennen. Terwijl zijne heldere denkers eens de ketenen van bijgeloof en onverdraagzaamheid door hun gezond verstand en hun vlijmenden spot vernietigden en uit Parijs de vrijheidskoorts kwam over ons werelddeel, buigt dat Frankrijk met elk jaar meer en dieper voor het gezag van den priester, en spookt in den strijd dezer dagen de middeleeuwsche monarchie met den geest van adel en geestelijkheid in verbond. En in onzen tijd, die in verstandelijke ontwikkeling zoo hoog wordt geschat, staren wij
op het somber schouwspel van een van aanleg edel volk, dat in zijn tweestrijd, een tweestrijd verklaarbaar uit zijne lotgevallen, zich zelf uitput en verwoest en vernietigt.
Eindelijk nog een woord over de dusgenoemde Parijzer gruwelen. Nog versch ligt de indruk in het geheugen, dien de wanhoopsdaden van de Commune-mannen op ons maakten; de prachtigste gedenkteekenen van bouwkunst werden met dolle woede aan de vlammen opgeofferd en met baldadige wreedheid onschuldige gijzelaars vermoord. Weinig scheelde het, of geheel Parijs was in de asch gelegd. En die gruwelen werden niet gepleegd op het laatste oogenblik der vertwijfeling, zij werden niet gewettigd door eenigen schijn van recht van zelfverdediging, neen, het plan daartoe werd gevormd met bedaard overleg, al de toebereid- | |
| |
selen langzaam in gereedheid gebracht, en aan de uitvoering nam schier de geheele mindere klasse van de Parijsche bevolking deel. Een kreet van afgrijzen en verontwaardiging ging op door geheel ons werelddeel, en ieder was even gereed die daden te brandmerken met het zwartste woord dat op de lippen kwam.
Wij zwijgen er van hoe partijlist zich van de Parijzer gebeurtenissen meester maakte om dit alles voor te stellen als een gevolg van de liberale beginselen; alleen dit: indien eenige staatkundige partij indirect schuld heeft aan deze gruwelen, dan is het juist de conservatieve partij, de reactie, die menigwerf steun zocht bij de socialisten in den strijd tegen den burgerstand, die het constitutioneele regeeringstelsel tot een werkelijkheid wilde maken; immers, juist die kapitaal-bezittende liberale burgers zijn het, die het meest door den vierden stand worden gehaat en daarin door de conservatieven versterkt.
Een andere vraag moet worden gedaan: heeft men de Parijzer gruwelen niet te veel beschouwd als een plaatselijke, op zich zelf staande gebeurtenis, die met die misdadigers was afgedaan, en is men niet te haastig geweest met zijn oordeel? De Parijsche opstand was in 't eind een zuiver socialistische beweging, en uit het karakter dat die beweging daar heeft aangenomen blijkt dat deze een nieuwe phase van ontwikkeling is ingetreden, de phase van toenemende verwildering. De daden van de Commune-mannen worden dan ook door de socialisten in bescherming genomen, en men roept van die zijde dat men gereed is al die gruwelen te verdedigen. Gij spreekt van de prachtige kunststukken, die aan de vlammen zijn opgeofferd, maar zie, die mannen en vrouwen, meerendeels grootgebracht bij gebrek, en verhard door den noodstrijd des levens, zij weten niet van kunst, zij hebben slechts gevoel voor dit ééne: ‘die gebouwen zijn de zinnebeelden van weelde, overdaad, brooddronkenheid, en wij, wij lijden gebrek.’ Bedenk, dat dit volk jaren lang getuige is geweest van de uiterlijke pracht en de innerlijke zedeloosheid van het Parijsche leven in de burger- en hoogere standen, en dat het alle achting heeft verloren voor zijn meerdere. En dat volk ziet, dat er geen redding mogelijk is, dat het straks overwonnen, op nieuw aan het gebrek en de ellende zal zijn gekluisterd, en met den vloek der wanhoop op de lippen en tandenknarsend van woede vindt het een wellust om de brandende toorts te zwaaien en te verwoesten en te vernietigen waar het kan. Is het niet voorspeld door hen zelven: ‘onze doodstrijd zal verschrikkelijk zijn!’
O, die dingen zijn niet vreemd; jaren reeds geleden zijn zij voorspeld, en men vond de voorspelling schoon, omdat zij als nieuw en verrassend in de ooren klonk, omdat er kracht was in die gedachte en leven in die woorden, en nu een flauw teeken slechts komt van de vervulling, wendt men het hoofd af, als had men te doen met de laatste stuiptrekkingen van het leven van enkele misdadigers. Neen,
| |
| |
die Parijzer gruwelen zijn ernstige teekenen des tijds, zij zijn het antwoord op de verklaring der wetenschap: de sociale quaestie is onoplosbaar; de verhouding tusschen arm en rijk is steeds dezelfde geweest op de wereld; niets nieuws onder de zon; het gebrek en de ellende worstelen met het leven, zooals de overdaad en de zedeloosheid met haar onafscheidbare kwalen.
De sociale quaestie wetenschappelijk onoplosbaar - 't is wel; maar die talrijkste klasse der maatschappij, de vierde stand, vraagt zijn deel aan de genietingen des levens, hij weigert langer een werktuig te zijn in de hand van den kapitalist, die hem vaak verachtelijk van zich stoot, wanneer hij hem niet langer kan gebruiken; die den werkman bij de bepaling van zijn loon wijst op de wet van vraag en aanbod, die geldt op de markt des levens, en meet, ten strengste meet in zijn eigen voordeel, maar den arbeider scheldt die niet met al zijn kracht, ook zedelijke kracht het voordeel van zijn meester beoogt. En als eerst het instinct van trouw in den arbeider is vernietigd en de zedelijke band is verbroken, die hem aan zijn meester bindt, en hij de weelde en brooddronkenheid ziet van de hoogere standen, dan wordt in zijn gemoed die haat en die wrevel aangekweekt, die hem tot een volger maakt van die dweepzieke volksleiders, die het geweld als de eenigste oplossing aangeven van de wanverhouding.
Het gevaar is denkbeeldig, zegt ge, die groote massa is met al haar woeste kracht niet bestand in den strijd tegen de met verstand en overleg begaafde, meer ontwikkelde klassen. Toegegeven, maar kan men mensch blijven met het daarop te laten aankomen? Neen, de treurige waanzin van de Parijsche socialisten zij een spoorslag om meer aan het lot van den werkman ons te laten gelegen liggen, door in onze persoonlijke verhouding hem den afstand niet te doen gevoelen die hem van ons scheidt, door hem tot ons op te heffen, door hem te ontwikkelen en hem meer het gebruik te leeren kennen van zijn eigen krachten en vermogens, en vooral ook door hem door middel van het kapitaal den weg te openen tot vermeerdering van eigen welvaart, wetend dat een mensch die niets bezit, een gevaarlijk wezen kan worden voor de maatschappij. De sociale quaestie is zeker onoplosbaar, wanneer de kapitalist alleen vraagt: waar verkrijg ik de grootste en zekerste rente, maar zal blijken minder moeielijk te zijn, wanneer daarbij ook de vraag wordt overwogen: op welke wijze wordt mijn geldbelegging tevens dienstbaar gemaakt aan de bevordering van het welzijn van mijn evenmensch, en in een Christen-maatschappij moest men althans van die vraag niet vreemd op zien. Er wordt veel over de belangen van den werkman gesproken, - goed, laat er evenveel voor hem gedaan worden, meer dan totnogtoe geschiedt.
16 Juli '71.
Noorman.
|
|