bare taak van politiewacht, die hij in de tweede helft des vorigen jaars jegens Oostenrijk vervulde. Zoo oordeelde de publieke opinie; en zij wees, om de juistheid dezer opvatting te staven, op de passieve houding, ook in woorden door Duitschland jegens den Czaar in acht genomen. Kon èn de stoutmoedigheid van Rusland èn de toegevendheid van Pruissen beter en vollediger worden verklaard, dan door aan te nemen, dat voor den krijg zamensprekingen hadden plaats gehad, waarbij ieder der verbondenen zijn deel in den roof zich had verzekerd?
Van den aanvang echter der diplomatieke verwikkelingen zijn er eenige sceptische geesten geweest, die een weinig minder zeker van de zaak waren, dan de groote menigte van het publiek. Zij ontkenden niet de mogelijkheid, ja hooge waarschijnlijkheid van dergelijke afspraken, maar zij meenden toch, dat de loop van zaken niet volkomen in overeenstemming met het bepaalde was. De opzegging van het tractaat van Parijs moest het loon voor Rusland zijn, na den geheelen afloop van den oorlog. Doch de keizerlijke regeering, Bismarck en zijn gezindheid wantrouwende, zou begrepen hebben, dat het voorzichtiger ware niet zoo lang te wachten. De bondgenoot kon wel eens gemoedsbezwaren hebben: koningen en ministers van Gods genade zijn niet van gewone compositie. Wat gemakkelijk te verkrijgen scheen op 't oogenblik, dat de Pruissische legers in Frankrijk moesten strijden, zou wel eens onbereikbaar kunnen blijken, als de vrede geteekend ware. Een goed staatsman rekent niet op de eerlijkheid van een ander: vooral, als die ander antecedenten als die van 1866 tot zijn last heeft.
Die pessimistische beschouwingen zijn indertijd uitgesproken, hebben bij dezen en genen weerklank gevonden, maar haar juistheid is tot dusver niet gebleken. Pruissen's verhouding tot Rusland is te weinig opgehelderd, om met zekerheid het een of ander gevoelen te staven. Doch er zijn thans eenige kleine verschijnselen, die als ‘teekenen der tijden,’ de openbaring van heerschende stemmingen, beschouwd, er voor pleiten, dat werkelijk Rusland den sluwen eersten-minister van Duitschland een weinig heeft verschalkt.
Door de vernedering van Frankrijk zijn de Westersche Mogendheden in dezen oogenblik machteloos in de Oostersche geschillen. Zonder Frankrijk kan Engeland de aanslagen van den Czaar tegen de zelfstandigheid van het Turksche rijk niet afweren. Onze overbuur heeft eene marine, aanzienlijker dan die van Frankrijk, maar hij heeft geen leger. Dit is de raison d'être van de Fransch-Engelsche alliantie, die zooveel heeft bijgedragen om den Franschen invloed onder den gevallen keizer over Europa te verbreiden en versterken.
Bevrijd van de lastige controle dezer twee Mogendheden mocht Rusland nu hopen, zijn invloed in de zaken des Turkschen rijks, met hulp van den Duitschen bondgenoot, dien hij zoo wakker heeft geholpen, te zien toenemen. En juist het tegendeel is het geval. Ja, de con-