| |
| |
| |
Brievenbus.
V.
Den heer W.N. Dinger, leeraar aan de handelsschool te Amsterdam.
Mijnheer!
Onder de handleidingen, welke in ons vaderland over het boekhouden zijn uitgegeven, bekleedt de door u geschrevene een eerste plaats. Bij de herdrukken hebt ge gezorgd, dat uw werk niet enkel uitgebreider, maar tevens, dat het belangrijker is geworden.
Van harte wensch ik, dat uwe handleiding weldra een vierden druk zal beleven. Beschouw het nu als een bewijs, dat ik ingenomen ben met uw belangrijken arbeid, zoo ik de vrijheid neem, u te wijzen op eenige posten, welke in uw werk voorkomen en, volgens mijn meening, voor verbetering vatbaar zijn. Daar ge voor 't publiek geschreven hebt, zal het u zekerlijk niet bevreemden, dat ik door middel van dit tijdschrift mijn opmerkingen voor het publiek ten beste geef.
Mijn geschrijf komt dan tevens onder de oogen van leeraren en onderwijzers, die, evenals ik, uw belangrijk boek bij hunne lessen in 't boekhouden gebruiken.
Memoriaalpost. 36.
Op pag. 123. 17 Febr. staat:
‘Gekocht van P Mijdrecht en aan hem betaald |
|
|
per kas |
f 9000. |
|
|
|
per Associatie-Cassa |
f 2666.67 |
|
|
|
|
_____ |
|
|
|
|
f 11666.67 |
|
|
|
|
_____ |
|
|
een wissel groot fr. 25000. -, op P. Lyonnais te Parijs in dato 21 Dec. 1867 op 2 maanden à f 56.- |
f 11666 |
67 |
Deze wissel is heden door mij geremitteerd aan Ferrère Laffitte, te Parijs, met order het Netto Pro, daarvan voor mijne rekening aan F. de la Gironde, te Marseille, over te maken.’ |
|
|
Tot mijn leedwezen moet ik zeggen, dat ik zoo'n handelwijs, als de boven omschrevene, eenigzins onnatuurlijk vind.
Mij dunkt, 't was de eenvoudigste weg geweest, dat men zoo'n directe remise aan den crediteur remitteerde.
Hij kon ze verdisconteeren, of ons rente op de Rekening-Courant in rekening brengen.
Waarom bedient ge u hier van de tusschenkomst van iemand, die met de zaak niets te maken heeft? Laat ons trachten om voor den leerling zoo eenvoudig mogelijk te zijn.
Nu schijnt de door ons in Fransch geld naar Parijs gezonden wissel, in Hollandsche Valuta veranderd te zijn, zoodat ons aan provisie fr. 62.50 en aan Courtage fr. 24.88 in rekening worden gebracht.
Memoriaalpost 39, waar de rekening van F. Laffitte over den wissel ontvangen is, luidt:
24 Febr. Rekening ontvangen van Ferrère Laffitte, te Parijs, over de Remise groot fr. 25000. - op P. Lyonnais hem den 17 dezer overgemaakt, als:
| |
| |
Remise aan F. de la Gironde te Marseille, voor mijne rekening |
fr. 24879.52 |
|
|
Wissel-Courtage 1% |
fr. 24.88 |
|
|
Verlies tusschen Parijs en Marseille ⅛% |
fr. 31.10 |
|
|
Briefport |
fr. 2.- |
|
|
Zijne Provisie à ¼% |
fr. 62.50 |
|
|
|
_____ |
|
|
|
fr. 25000.00 |
|
|
|
_____ |
|
|
|
à f 56.- |
f 11666 |
67 |
Er wordt hier een verlies geleden van fr. 120.48 à f 56.- is f 56.23. Op welke rekening zal men nu het verlies of de winst, door arbitreeren verkregen, plaatsen? Waaraan is gewonnen of verloren? Niet aan den gecommitteerde, noch aan den crediteur, en daarom behoort, volgens mijn meening, het niet als winst of verlies op de M/r te worden gebracht.
Op de Wisselrekening, waarvan ge het batig saldo, ‘men moge er van zeggen wat men wil’ op de Intrestrekening wilt overgebracht hebben, behoort het, volgens de dubbele methode evenmin te huis.
In uwe aanteekening op post 36 lees ik: ‘De wissel groot fr. 25000.- waarover in deze post gehandeld wordt, kan men behandelen, als bleef hij in portefeuille, tot op het oogenblik, dat men afrekening daarover ontvangt.’
't Is zoo, men kan zoo handelen, doch of men niet beter doet door anders te handelen, laat ik gaarne aan de beslissing van bevoegde beoordeelaars over.
Volgens u zou men post 36 Journaliseeren:
Wisselrekening aan diversen.
|
Voor een wissel enz. |
|
Aan Kassa |
f 9000.00 |
|
Aan Associatie-Cassa |
f 2666.67 |
|
|
_____ |
f 11666.67 |
En post 39:
| |
Diversen aan wisselrekening.
Voor rekening van Ferrère Laffitte ontvangen enz.
F. DE LA GIRONDE TE MARSEILLE M/r |
fr. 24879.52 |
f 11610.44 |
ONKOSTEN OF WAT? |
fr. 120.48 |
f 56.23 |
|
_____ |
_____ |
|
fr. 25000.- |
f11666.67 |
|
_____ |
|
|
56.- |
|
Post 39. Journaliseert gij op pag. 275:
F. DE LA GIRONDE TE MARSEILLE M/r. AAN WISSELREKENING.
Voor fr. 24879.52 aan hem geremitteerd door Ferrère Laffitte te Parijs als het Netto Provenu van fr 25000, op P. Lyonnais te Parijs per 21 Febr. volgens Memoriaal fol. 2 |
|
|
f 11666 |
67 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
| |
| |
Hoe kunnen nu fr. 24879.52 à f 56.- herleid worden tot f 11666.67? Bovendien de M/r. moet immers in vreemd geld worden gehouden. Men kan in den door u gestelden post F. de la Gironde M/r. voor slechts fr. 24879.52 debiteeren, terwijl hij op Z/r. den remittant ook voor fr. 24879.52 crediteeren zal. Er is hier f 56.23, als ik mij zoo uitdrukken mag, aan de maat en den strijkstok blijven hangen. De vraag blijft derhalve: op welke rekening zal men dit bedrag brengen? Ik stel voor, om zulke posten, van welke soort er meer in uw handleiding voorkomen te journaliseeren:
Memoriaal post 36.
WISSELS IN CONSIGNATIE AAN DE VOLGENDEN. |
|
|
f 11666.67. Voor een Wissel groot f 25000.- geremitteerd aan F. Laffitte te Parijs met order het No. Pro, aan F. de la Gironde te Marseille, over te maken. |
|
|
AAN KASSA. |
|
|
Voor betaald |
|
f 9000 |
|
|
AAN ASSOCIATIE-CASSA. |
|
|
Voor mijne kwitantie |
|
f 2666 |
67 |
|
|
_____ |
f 11666 |
67 |
En post 39: |
|
|
|
DE VOLGENDEN AAN WISSELS IN CONSIGNATIE. |
|
|
f 11666.67. Voor rekening ontvangen over den Wissel groot f 25000.- enz. |
|
F. de la Gironde te Marseille M/r. |
|
|
Voor hem geremitteerd |
fr. 24879.52 |
f 11610 |
44 |
|
|
ARBITRAGEREKENING. |
|
|
Voor verlies |
fr. 120,48 |
f 56 |
23 |
|
|
_____ |
_____ |
f 11666 |
67 |
|
fr. 25000.- |
|
|
à f 56.- |
|
De door mij voorgestelde wijziging is geen haarkloverij.
Het boekhouden volgens de dubbele methode stelt zich ten doel om aan te toonen op welke zaak of rekening gewonnen of verloren is. En daarom is 't voor iemand, die dikwerf arbitreert, van belang te weten, hoeveel hij, bij het eind des jaars, op de door hem ingestelde arbitrages gewonnen of verloren heeft. Volgens mijn inzien, behoort men met den wissel, welken men als handelsobject naar een vreemde plaats zendt, wat de boeking betreft, op dezelfde wijze te handelen als men met ‘Goederen in Consignatie’ gewoon is. Over beide verzendingen ontvangt men later de afrekening, al is 't ook, dat de wissels spoediger vernegotieerd, dan de goederen verkocht worden.
Nemen we nu een tweetal andere posten:
Memoriaal post 267. 23 Nov.
‘Getrokken op J. Neuhans en Sohn te Hamburg, voor mijne rekening aan de order van mij zelven.
| |
| |
Bo. M. 6500 - |
3/d. zigt. |
|
Bo. M. 6500 - |
dito. |
|
Bo. M. 6500 - |
dito. |
|
_____ |
|
Bo. M. 19500 - |
à f 35.60 |
f 17355.- |
Deze wissels heb ik heden geëndosseerd aan Gefferson & Co. te Londen, om door hen voor mijne rekening te worden verkocht, en het Netto beloop daarvan aan mij over te maken.’
In de aanteekening op dezen post schrijft ge:
‘Betreffende deze post zie men de aanteekening op post No. 36 en brenge hier in toepassing hetgeen we daar hebben aangegeven, met dit onderscheid, dat wij daar hebben vermeld, als te kunnen geschieden, hier moet geschieden.’
Zoo positief mogelijk wordt ons hier verzekerd dat men hier moet beschouwen, dat de wissel in portefeuille bleef enz., en dat men met de boeking moet, wachten totdat men de afrekening over de aan Gefferson gezonden wissels heeft ontvangen. Ik houd, in 't voorbijgaan gezegd, in 't boekhouden van geen beschouwingen.
De vraag blijft bestaan: ‘Waarom moet men dit zoo beschouwen?’
Ik stel voor den post onmiddellijk te Journaliseeren op de volgende wijze:
WISSELS IN CONSIGNATIE. |
|
Voor aan Gefferson geremitteerd |
|
f 17355 |
- |
AAN J. NEUHAUS & SOHN TE HAMBURG M/r. |
_____ |
Voor op hen getrokken 3 wissels E/o. enz. Bo M. |
19500 |
- |
f 17355 |
|
|
à f 35.60. |
|
De methode van den heer L. Droogleever Fortuijn verdient, bij posten als de bovenstaande, waar het voor sommigen moeilijk is de omschrijving van den Journaalpost op den debiteur te doen slaan, om haar duidelijkheid en eenvoudigheid, aanbeveling.
Memoriaalpost 274; waar we de afrekening van Gefferson over de hem geremitteerde Wissels ontvangen, luidt:
4 December.
Rekening ontvangen van Gefferson & Co. te Londen, over Bo. M. 19500,- hun in dato 23 November toegezonden om voor mijne Rekening te verkoopen. |
Bo. M. 13000,- Verkocht à 13.3, |
|
£ 985.15.8 |
Bo. M. 6560,- Verkocht à 13.2½ |
|
£ 394. 1.3 |
Af Provisie ¼% |
£ 3.14.- |
|
1 0/00 Wissel-Courtage |
|
over £ 1479.15.11 |
£ 1. 9.7 |
|
over £ 1472.18. 6 |
£ 1. 9.6 |
|
Briefport |
|
£ 0.5.4 |
|
|
_____ |
£ 6.18.5 |
|
_____ |
|
Netto Provenu |
|
£ 1472.18.6 |
Hetwelk zij mij remitteeren à f 11.19 st. als volgt: |
|
Op K. Apeldoorn, |
28 Febr. |
1869 |
f 5950,- |
|
Op R. Elburg, |
28 dito |
dito |
f 5950.- |
|
Op P. Nijkerk, |
28 dito |
dito |
f 4760,- |
|
Op C. Oldemarkt, |
2 Maart |
dito |
f 867.81 |
|
|
_____ |
f 17527.81 |
| |
| |
Journaliseert men nu dezen post, volgens de door mij voorgestelde manier, zoo ziet men, dat door de ingestelde Arbitrage verloren is. Doen we dit volgens de door u gevolgde methode, en om mijn meening goed te doen uitkomen, eenigzins omslachtig.
DIVERSEN AAN DIVERSEN. |
|
|
Voor rekening ontvangen van Gefferson & Co., te houden over de hun 23 Nov. toegezonden wissels bedragende Bo. M. 19500.- à f 35.60. is f 17855.- |
|
|
REMISEREKENING. |
|
|
Voor de Remise op K. Apeldoorn d. 28 Febr. 1869 |
f 5950.- |
|
Voor R. Elburg 1869 Apeldoorn |
f 5650.- |
|
Voor P. Nijkerk 1869 Apeldoorn |
f 4760.- |
|
Voor C. Oldemarkt, 2 Maart |
f 867.81 |
|
|
_____ |
|
|
f 17527.81 |
|
|
Af 3/m. Intrest à 4% |
f 175.27 |
|
|
_____ |
f 17352 |
54 |
|
|
INTRESTREKENING. |
|
|
Voor 3/m. Intrest v. f 17527.81 |
f 175 |
27 |
|
|
ARBITRAGEREKENING. |
|
|
Voor verlies |
|
f 11 |
77 |
f 17539 |
58 |
|
_____ |
_____ |
|
AAN WISSELS IN CONSIGNATIE. |
|
Voor de ontvangen Remises |
f 17527.81 |
|
Af 3/m. intrest à 4% |
f 175.27 |
f 17352 |
54 |
|
|
AAN INTRESTREKENING. |
|
Voor 97/d. van f 17355. |
|
f 187 |
04 |
|
|
_____ |
f 17539 |
58 |
't Zal overbodig zijn te doen opmerken, dat we den 23 Nov. Wissels hebben geremitteerd, welke we toen voor f 17355.- konden vernegotieeren, en dat we 4 Dec. Remises ontvangen, welke eerst over drie maanden vervallen zullen. Het verlies, dat hier geleden is, is ontstaan door een mislukte arbitrage en behoort dus op die rekening vereffend te worden.
In het vertrouwen, dat ik door een viertal posten, die in uw Handleiding voorkomen, mijn meening genoegzaam zal toegelicht hebben, blijf ik met de meeste hoogachting
Uw Dv. Dienaar,
H. Tillema.
Leiden, April 1871.
| |
| |
| |
VI.
Aan de redactie van ‘onze tolk’.
‘Zijne keuze getuigt van den fijnsten smaak; de meest ontwikkelde en innigst gevoelende vrouw had geen kiescher en weldadiger richting aan den inhoud kunnen geven dan door den ijverigen vriend van het vrouwelijk geslacht hier gedaan werd.... Als de uitgever het met een bandje voorzien heeft, moge het vele jonge dames als een keurig cadeautje welkom zijn.’
Vriendelijker beoordeeling van mijn ‘Bloemkrans. Leesboek voor meisjesschool en huisgezin’ kon ik wel niet wenschen, en regt dankbaar ben ik voor de waardering van de zorg, waarmede ik een ‘weldadige richting aan den inhoud’ van het bescheiden boekje poogde te geven.
Maar daarom doet het mij te meer leed, dat er bij U een treurig misverstand bestaat omtrent de bestemming van het boekje.
Gij stelt het tegenover de werken over Nederlandsche letterkunde van de Groot, Leopold en Rijkens, van van Vloten, van Dozy en de Stoppelaar (in der haast zelfs tegenover Susan's Sammlung deutscher Dichtungen).
Gij roemt die werken, omdat zij uws ‘inziens beantwoorden aan den eisch dien men leerboeken over letterkunde stellen moet. Hunne voortreffelijkheid boven alle mogelijke bloemlezingen danken zij daaraan vooral, dat zij schrijvers en dichters naar tijdsorde rangschikken, en door de biographische schetsen ook persoonlijk bekend maken. Het eerste bevordert een klaar begrip, het tweede verhoogt de sympathie bij den leerling. Alle deze in de laatste jaren uitgekomen werken werden bestemd voor het gebruik op de hoogere burgerscholen voor jongens, en hebben hun ontstaan te danken aan het inzicht dat alle willekeurig (met hoeveel smaak dan ook) gekozen brokjes en stukjes niet voorzien kunnen in de thans gevorderde degelijker en vollediger kennis.’
Vergeef mij, dat me bij het lezen dezer regels terstond weêr voor den geest kwam uw woord:
‘De eerste opwelling in ons gemoed, toen wij deze boven aangekondigde werken’ (waarvan mijn bloemlezing er een is) ‘ontvingen, was een soort van wrevel.’
Die opgewelde wrevel heeft uw blik beneveld.
Wanneer gij in kalme gemoedsstemming, en met uw gewone helderheid, een' blik wilt slaan in den bundel ‘Proza en poëzie, verzameld door dr. G.J. Dozy en F. de Stoppelaar,’ zult gij eens zien, welke parten die wrevel u gespeeld heeft.
De voortreffelijkheid ook van dit boek acht Gij daarin gelegen, ‘dat het schrijvers en dichters naar tijdsorde rangschikt, en door de biographische schetsen ook persoonlijk bekend maakt.’
Schrijvers en dichters naar tijdsorde?
Zie hier de volgorde:
De Wereldbol, |
Dr. Jonckbloet, |
Mr. I.A. Nijhoff, |
Streckfuss, |
J.J.L. ten Kate, |
Joh. van Gram, |
W.A. van Rees, |
J. Vosmaer, |
| |
| |
Johan Gram, |
P. van Limburg Brouwer, |
P. de Wacker van Zon, |
W.A. van Rees. |
W.A. van Rees, |
Dr. L.A.J. Burgersdijk, |
Dr. L.A.J. Burgersdijk, |
De Wereldbol, |
J. de Vries, |
P. de Wacker van Zon, |
H.G. Roodhuizen, |
B. ter Haar, |
B. ter Haar, |
M. Stuart, |
Mr. I.A. Nijhoff, |
Mr. J. van Lennep, |
Dr. G.J. Dozy, |
Dr. F. Kaiser, |
A. Drost. |
Dat 's de inhoud van het Proza.
Wat dunkt U van een tijdsorde, waarin Jonckbloet gaat vóór Nijhoff, ten Kate en van Rees vóór Drost, Johan Gram en B. ter Haar vóór M. Stuart?
In de Poëzie is 't niet anders:
Bilderdijk, Staring, Simons, weêr Bilderdijk, nog eens Bilderdijk, Immerzeel, ten tweeden male Staring, van der Hoop, da Costa, Bax, ten vierden male Bilderdijk, ten vijfden male Bilderdijk, nog eens van der Hoop, ten derden male Staring, ten vierden male Staring, vrouwe Bilderdijk, weder van der Hoop, nog eens Immerzeel, straks weder Bax, Staring ook nog eens, eindelijk zelfs Feith ná Elliot Boswell!
Hebt Gij 't gezien?
Zijn de beide geachte leeraren van Deventer's hoogere burgerschool dan verdwaasd........
Zij maken de schrijvers en dichters door de biographische schetsen ook persoonlijk bekend, meent gij.
Inderdaad?
Eilieve, mag ik uw exemplaar een oogenblik ter inzage? In het mijne staat niet ééne biographische schets, niet ééne enkele, zelfs niet van de Nederlandsche letterkundigen Wereldbol en Streckfuss.
En waarom geen tijdsorde en waarom geen biographische schetsen?
Eenvoudig omdat de geachte verzamelaars evenmin als ik een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde wilden geven.
Zij wilden een leesboek geven.
Dat wilde ik ook. Ik zeî het uitdrukkelijk in mijn Voorbericht: ‘Het wil allerlereerst een leesboek zijn.’
En daarom bij mij ook geen strenge tijdsorde en geen biografische schetsen.
Zij wilden een leesboek geven voor jongens.
En ik een leesboek voor meisjes.
Ik meende dat aan een leesboek voor meisjes nog andere eischen moeten gedaan worden dan aan een leesboek voor jongens.
Dat ik in mijn poging om een leesboek voor meisjes te geven niet ongelukkig geslaagd ben, hebt gij zelf in vleijende termen erkend.
Een leesboek.
Waarlijk, ik ben niet van meening, dat de geschiedenis der Nederlandsche let- | |
| |
terkunde begint met van der Palm. Ik geloof inderdaad, dat Vondel en Bilderdijk, Cats en Hooft en Huygens (allen met zoovelen meer door mij voorbijgegaan) in een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde niet mogen verzwegen worden; evenzeer als Dozy en de Stoppelaar overtuigd zullen zijn, dat de heeren Wereldbol en Streckfuss niet bepaald behooren in een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde.
Het kan u toch niet onbekend zijn, wáárvoor men een leesboek gebruikt op de school. Het voorberigt van de heeren Dozy en de Stoppelaar zal 't u anders herinneren.
Met mijn leesboek kon ik nog een ander doel bereiken. Het voortreffelijk boek van de Groot, Leopold en Rijkens, dat ik gaarne op elke middelbare meisjesschool zag ingevoerd, kon uit de werken der jongste auteurs slechts karige proeven geven, en dat om twee redenen: 1o moesten zij geheel onze letterkunde behandelen, en de ruimte, aan de nieuwste toegestaan, moest toch in eenige evenredigheid staan tot den omvang van geheel hun werk; 2o waren zij in hunne keuze beperkt door de kopijregten, welke onze groote uitgevers juist van de werken onzer nieuwste letterkunde bezitten.
Het eene bezwaar bestond voor mij evenmin als het andere. Voor een leesboek had ik met de oudere literatuur niet te maken; mijn uitgever bezit zelf het kopijregt van een aantal onzer eerste auteurs, en de vriendelijke betrekking, waarin ik mag staan tot andere groote uitgevers, baande mij een' weg, die niet voor iedereen openstaat.
Ik kon dus mijn leesboek, zonder aan zijn karakter van leesboek in 't minst te kort te doen, tevens doen strekken om onze meisjes wat nader bekend te maken met eenige van onze beste auteurs. Daarom zeide ik in mijn Voorbericht: ‘Daarbij moet onze bloemlezing strekken om de lezeressen bekend te maken met eenigen (let wel) van onze beste prozaïsten en dichters van den jongsten tijd.’
Waren anderen genoodzaakt slechts ‘brokjes en stukjes’ te geven, ik kon daarentegen - hoe hebt gij 't kunnen voorbijzien? - van onze beste auteurs heele stukken geven, heele stukken, die aan 't leesboek hoogere waarde geven en de auteurs in hun eigenaardigheid beter in 't licht stellen dan ‘brokjes en stukjes.’ Nog veel meer had ik kunnen en willen geven; maar de omvang van het boekje mogt niet te groot worden.
Zoo is mijn eenvoudig boekje volstrekt niet bestemd om werken als die van het Groningsche drietal overbodig te maken. Zijn hoofddoel is een geheel ander dan het hunne, en in zoover mijn nevendoel met hun hoofddoel zamenvalt, zal mijn boekje kunnen strekken tot aanvulling van hun verdienstelijk werk.
Jammer, dat ik U nu dat alles zeggen moet. Maar die wrevel! En dan - een weinig overhaasting misschien.
Ik wil er U niet hard over vallen; maar, waarde Tolk (of Tolkin?) Gij moet het toch niet weêr doen.
j.p. de keyser.
Arnhem, 22 April.
| |
| |
| |
VII.
Een staaltje van recenseren in ‘onze tolk.’
‘De eerste opwelling in’ mijn ‘gemoed,’ toen ik nommer 14 van 20 April 1871 van bovengenoemd Centraalblad voor kunst en letternieuws ontving, ‘was wrevel’. Ik lees dit weekblad anders nooit. Heel toevallig was het, dat ik juist dit nommer in handen kreeg, door tusschenkomst van een' vriend die mij mededeelde, dat het door mij uitgegeven ‘Lesebuch für höhere Töchterschulen’ er in gerecenseerd was. Uit den glimlach op zijn lippen bij deze mededeeling kon ik genoegzaam afleiden, wat mij te wachten stond, maar hij zeide niets.
Ik had niet lang te zoeken. Mijn ‘Lesebuch’ vond ik in goed gezelschap, de ‘Bloemkrans’ van J.P. de Keyser prijkte er boven. Reeds bij het lezen van den titel werd mijn ‘gemoed met een soort van wrevel’ vervuld.
‘Deutsches Lesebuch für höhere Tochterschulen herausgegeben von W.G.C. Lohman, Lehrer an der höheren Burgerschüle in Arnheim, 1ste deel, compleet 2 deelen à f 1,25. Reeds dadelijk dacht ik: die recensie kan niet van iemand zijn die Duitsch verstaat; of zoude wezenlijk de titel van het boek zonder mijn weten zoo verbasterd zijn? Wel neen, daar staat duidelijk ‘Töchterschulen’, daar staat duidelijk ‘Büsrgerschule. En hoe de geachte recensent er toe komt, om een letter van mijn naam te annexeeren, dat begrijp ik evenmin. Mijne twee n's zoude ik toch gaarne houden. Ook wist ik nog niet, dat het eerste deel van mijn boek al voltooid was, en dat het in 2 deelen kompleet zoude zijn. Want tot nu toe is pas de eerste helft van het eerste deel verschenen. Mij dunkt, het exemplaar van den geachten recensent zal dit alles duidelijk aanwijzen. Van den recensent? Ik weet niet, of ik mij zoozeer vergis, als ik onderstel, dat eene vrouw het is, die het vonnis uitspreekt over mijn eersteling. Het gemoed van een man kan bij het zien van een nieuw schoolboek niet zoo opwellen en nog minder een soort van wrevel voelen. In mijn onderstelling werd ik bevestigd, toen ik verder las. De opwelling van wrevel werd bij mij medelijden, medelijden met iemand, die met zijn onwetendheid zoo openlijk te koop loopt. Immers de schrijfster van de recensie (ik ben er nu zeker van, dat eene vrouw ze schreef) weet niet eens, wat letterkunde is, al redeneert zij er over, alsof zij de wijsheid in pacht had. Onder anderen wordt het boek van de heeren dr. G.J. Dozy en F. de Stoppelaar ‘Proza en poëzie’ als een leerboek over letterkunde aangehaald! Ook een
‘Sammlung Deutscher Dichtungen für Schule und Haus, gewälht von S. Susan’ wordt door de schrijfster als een boek geprezen, dat haars inziens aan den eisch beantwoordt, dien men aan leerboeken over letterkunde stellen moet. Het boek van den heer Susan is een verzameling van gedichten, en geen leerboek, en wat de voortreffelijkheid van dit boek als schoolboek boven alle mogelijke bloemlezingen betreft, die zal wel daarin te zoeken zijn, dat het bij den heer Zwaardemaker uitgegeven is. Ik voor mij vel hier geen oordeel over de ‘Sammlung’, omdat ik haar daarvoor niet genoeg ken, maar de naam van den heer Susan laat verwachten, dat de ‘Sammlung’ voortreffelijk is, maar niet als leerboek over letterkunde.
Toch ik bemoei mij daar met dingen, die mij niet aangaan en om niet verder den schijn van een bemoeial op mij te laden, stap ik heen over hetgeen over den ‘Bloemkrans’ van J.P. de Keyser gezegd wordt, die naar ik vertrouw, ook weinig lust zal hebben om zijn ‘Bloemkrans’ tot een leerboek der letterkunde gestempeld te zien. Ik ga over tot mijn eigen boekje, waaraan naar de meening
| |
| |
van de schrijfster der recensie de smaakvolle keuze ontbreekt, om als leerboek over letterkunde te kunnen dienen. Medelijden, ik zeg het nog eens, diep medelijden heb ik met een vrouw, die zich zelve zulk een slag in het aangezicht geeft; die zoo duidelijk het bewijs levert, dat een emancipatie, die ‘überstürzt’ wordt, zich altijd belagchelijk maakt. Ook dat is een kenteeken van zoodanige emancipatie, dat zij alleen op uiterlijke dingen let, dat zij zelfs bij het lezen van den titel van een boek als eerste opwelling een soort van wrevel gevoelt. De recenserende vrouw schijnt over het algemeen het op titels van boeken voorzien te hebben; ik zie dat ook in een recensie van een roman van L. Mühlbach, waar de titel ‘historische roman’ bij haar een gevoel van wrevel doet opwellen, en zij dien in ‘geillustreerde geschiedenis’ wenscht veranderd te zien. Maar misschien heeft zij dat in een Duitsche letterkunde gelezen, daar doet men ook een soortgelijk voorstel. Doch dat gaat mij weêr niet aan. Ook de titel van mijn boek is der schrijfster een doorn in het oog, en de inhoud geeft haar volstrekt geen licht, wáárom juist dit boekje (verkleinwoord, ten gevolge van minachting of van opwellenden wrevel) voor höhere Töchterschulen is bestemd. Ik heb er eigenlijk nog niet over nagedacht, waarom ik den titel gekozen heb, waardoor het boekje voor höhere Töchterschulen bestemd is. De vraag is zoo gemakkelijk en het antwoord ook. Waarom dit boekje voor höhere Töchterschulen bestemd is? Opdat daar, waar het gebruikt wordt, de meisjes er Duitsch uit zullen leeren, en ik hoop beter Duitsch, dan de vrouw kent, die zich verbeeldt, een Duitsch boek te kunnen beoordeelen, maar wie ik den raad geef, maar op de
eerste bladzijde met lezen te beginnen en het boekje door te werken. Voor dat zij er doorheen is, zal de tweede helft lang verschenen zijn, en als zij ook die nog doorworstelt, dan zal ze wel zooveel speciaal vrouwelijks in de richting der leesstof vinden, als haar noodig is, om te weten, dat bescheidenheid een groote deugd is, en nog andere dingen meer kan zij uit de ‘Erzählungen, Mährchen u.s.w. leeren, die eene vrouw weten moet, om voor altijd voor zulk een pedanterie bewaard te blijven. Maar als zij er letterkunde in zoekt, dan zoekt zij te vergeefs.
Misschien heeft zij die niet eens gezocht. Zij houdt ieder boek ten dienste van het onderwijs in de Hollandsche taal voor een leerboek der letterkunde, waarom niet ook een boek in een vreemde taal, waarvan zij blijkbaar zoo weinig weet? En daarom verwondert het mij des te meer, dat zij aan het einde harer recensie het ‘Lesebuch’ als ‘gewoon Lesebuch voor eerstbeginnenden de aandacht waard’ vindt. Dat woord gewoon herinnert mij aan eenen kleinen vriend van mij, een zwartharigen flinken jongen, die altijd, als hij niet meer weet wat hij zeggen wil, zich met het woord ‘gewoon’ uit de klem redt; die alles ‘gewoon’ noemt, waarvan hij geen rekenschap kan geven. Dat dit hier ook gebeurd is, wil ik daarmede niet zeggen. - Maar waarom is het als gewoon Lesebuch voor eerstbeginnenden goed? ‘Vooral om den goedkoopen prijs.’ Het verblijdt mij, toch iets goeds te hooren. Zoude de recenserende vrouw misschien de bladzijden geteld hebben van het boek, zoude het om zijn goedkoopte voor eerstbeginnenden goed zijn? Ik had het ook tot leesboek voor eerstbeginnenden bestemd, trouwens de woorden op den omslag ‘für die untere Stufe’ wijzen het aan, en daarom verheug ik mij, dat wij het aan het slot toch eens zijn. De eerste opwelling van mijn gemoed, toen ik begon te schrijven, was een soort van wrevel. Die opwelling is bij mij verdwenen, en ik hoop, dat dit ook bij haar het geval moge zijn, wie ik zonder het te willen of te weten, door mijn ‘Lesebuch’ mede zulk een opwelling van wrevel op het lijf gejaagd heb.
Arnhem, 25 April 1871.
W.G.C. Lohmann.
|
|