| |
| |
| |
Mengelwerk.
Herinneringen aan 't zuiden.
Van Celestine.
VIII.
Tre fontane en de catacomben.
Met Paaschzondag liepen de feestdagen ten einde, en mevrouw Preston, die buitendien de eer had genoten van een privaat onderhoud met den Paus, kon nu ook haar onverdeelde opmerkzaamheid aan Rome wijden.
Tot onze geliefkoosde uitgangen behoorde het Vatikaan. Daar ik er ontelbare aangename uren heb gesleten, is het niet meer dan pligt er eenige oogenblikken aan te wijden.
Het Vatikaansche paleis werd door Paus Symmachus in het begin der zesde eeuw gesticht en door Nikolaas III, die het vergrootte, tot een gepast verblijf voor het hoofd der Kerk ingerigt. Eerst in 't midden der vijftiende eeuw vormde Nikolaas V het groote plan, om de stad Rome te verfraaijen en haar niet alleen tot zetel van de Kerk, maar ook van kunsten en wetenschappen te maken. In dit plan was natuurlijk de vergrooting van het Vatikaan begrepen; 't moest met zóoveel smaak worden verfraaid, dat men het als het prachtigste paleis der Christenheid kon aanmerken. Daarom werd het niet alleen ingerigt tot een gepaste woning voor den Paus, maar tevens tot een verblijf voor de Kardinalen die zijn Raad uitmaakten. Ook wilde men het van toereikende gebouwen voorzien voor personen en familiën der leden van alle geestelijke en wereldlijke Regerings-collegiën. Er moesten prachtige vertrekken zijn, ter behoorlijke ontvangst van koningen en voorname personen, die ter verrigting van hunne zaken of met godsdienstige oogmerken naar Rome kwamen; voor de krooning der Pausen
| |
| |
moest insgelijks een grooter zaal of Amphitheater worden aangelegd.
Deze reusachtige gebouwen waren echter niet meer dan een gedeelte van het ontwerp, dat deze Paus gevormd had; hij wilde ook den geheelen berg van het overige der stad afzonderen en met een muur omringen. Ongelukkig overviel hem de dood voor dat hij zijn plan had ten uitvoer gebragt. De gebouwen in het Vatikaan werden later vergroot door Pius II, Paulus II en Sixtus IV, die de kapel stichtte welke naar zijn naam genoemd is, benevens de gebouwen, waar de bibliotheek geplaatst was en het conclave bijeen kwam - eindelijk ook door Innocentius VIII, die verscheidene uitgestrekte galerijen en vertrekken deed aanleggen, welke hij met schilderstukken en mozaïk versierde. Alexander VI liet een fraaijen toren bouwen, waarin hij de schoonste stukken der toenmalige schilders plaatste; maar aan Julius II komt de eer toe, dat hij het grootste gedeelte van het ontwerp, door Nicolaas V gevormd, heeft uitgevoerd.
Terstond na het aanvaarden der regering besloot Julius om tusschen de pauselijke tuinen van het Belvedere en zijn paleis, een gemakkelijker gemeenschap tot stand te brengen door middel van twee fraaije overdekte galerijen, waarvan hij de uitvoering aan Bramante opdroeg.
De zoogenaamde loggia, die vier honderd ellen lang zijn en nu nog een eerste sieraad van het Vatikaan uitmaken, waren van deze ontzaggelijke gebouwen slechts een gedeelte. De ongelijkheid van den grond waarop deze gebouwen moesten staan, zou naar de schets van Bramante, door kunstig aangebragte trappen verholpen en het geheel met rijen van Dorische, Ionische en Korinthische zuilen omringd worden. 's Pausen overlijden en de dood van den bouwmeester, die spoedig daarna inviel, belette ook hier weder de voltooijing van het grootsche plan.
Het doel van Nicolaas V om het Vatikaan niet enkel tot zetel van de Kerk maar tevens van kunsten en wetenschappen te maken, is evenwel ter harte genomen en bereikt, en de rijke Museums van dit Pauselijk paleis boezemden ons dan ook zooveel belangstelling in, dat wij er acht dagen lang den ganschen voormiddag in doorbragten. Immers aan de verfraaijing der kamers van dit paleis arbeidde een Raphaël, wiens meesterstukken de blijken dragen van zijn groot genie en zijn rijke verbeelding.
Alleen de Camera della Segnatura, waarin deze onvergelijkelijke kunstenaar zijn eerste tafereel heeft afgemaald, ‘de twist over de Sacramenten’, is herhaalde bezoeken waard, terwijl zijn meesterstuk ‘de verheerlijking van Christus op den berg Tabor,’ den aanschouwer veelal als gekluisterd houdt op de plek, zoo boeijend is de aanblik van deze gevoelvolle, rein verhevene schilderij.
Dat niet iedereen daarvan denzelfden indruk ontvangt, bleek al weder duidelijk bij mijn laatste bezoek aan Raphaël's geniale scheppingen.
Mary en ik stonden zooals gewoonlijk in de beschouwing der bewuste schilderij verdiept, toen ik plotseling achter mij Hollandsch hoorde spreken.
| |
| |
Niemand kan het mij kwalijk nemen dat ik scherp toeluisterde.
- Dat is toch warempel een mooije schilderij, niet Johan?
Naar haar accent te oordeelen moest de spreekster een Rotterdamsche zijn.
- Meen je deze met al die poppen? - vroeg haar begeleider, die naar zijn luiden geeuw te oordeelen geen groot bewonderaar van de schilderkunst was.
- Juist.
- Niet mooi!
De dame sloeg haar catalogus op en raadpleegde het nummer van de schilderij.
- Wel heere, Johan! 't Is er nog wel een van Raphaël!
- 't Kan wel zijn! - antwoordde de Hollander onvervaard. - 't Kan wel zijn, maar ik vind het ding leelijk!
Daarop gingen zij voorbij.
Na dit laatste oponthoud in het Vatikaan bezochten wij bij afwisseling het Kapitool, de voornaamste paleizen en villa's, de kerken enz. of lieten ons, als we te vermoeid waren, per rijtuig den omtrek doorkruisen.
Geen weg voorzeker, die meer beantwoordt aan de hoog gespannen verwachting der vreemdelingen dan de Appische. Niet ten onregte noemt men dien dan ook den koning der wegen. Begrensd door het Albanisch gebergte, biedt het uitgestrekt en woest terrein ter linkerzijde, met zijn vervallen waterleidingen en ontelbare met mos begroeide ruïnes, een verrassenden aanblik, terwijl de beide rijen kolossale graftomben aan weêrszijden van den weg, waarvan slechts weinige nog in een goeden staat verkeeren, volkomen strooken met den treffenden verlaten indruk van het geheele landschap. Men zou deze streek uitgestorven wanen, zoo niet nu en dan de spoortrein naar Albano, die haar doorsnijdt, er eenig leven en beweging aan gaf.
Een andere weg die voor de poort Capera van den Appischen weg afwijkt - De Latijnsche weg - is eveneens van weêrszijden met graftomben bezaaid en dankt zijn beroemdheid aan twee grafkelders, rijk aan belangwekkende bas-reliefs, die zeemonsters, nimfen, geniën, landschappen en mythologische onderwerpen voorstellen. In een dezer kelders ziet men door een kleine opening in de marmeren tombe de geraamten van een der aanzienlijkste Romeinsche geslachten (De Valère), man, vrouw en kind, die bij hun leven zeker niet konden gissen dat ze in hun laatste kostbare aardsche woning, den bezoeker op zoo afzigtelijke wijze zouden herinneren aan het memento mori.
Met het bezigtigen van al deze merkwaardigheden waren reeds weder een veertien dagen verloopen, en daar het weder guur en regenachtig bleef en Mary's gestel niet langer tegen het klimaat bestand scheen, zoo vormden wij het plan om na verloop van nog een acht dagen onze reis naar Napels voort te zetten. Wij hoopten tevens op deze wijze van miss White en hare vrienden bevrijd te raken, die ons meer dan
| |
| |
wij verlangden met hun gezelschap lastig vielen. Voor de dames White en Fletcher moest het echter geen geringe teleurstelling zijn dat Dumbal ons verlaten had. Een paar regels aan Mary deelden haar mede, dat hij naar Napels was teruggekeerd en met ongeduld haar komst te gemoet zag. Uit die regels bleek duidelijk, dat hij op mijn stilzwijgen rekende, welligt ook op mijn voorspraak; maar zonder zijn vertrouwen te schenden, voelde ik mij toch volstrekt niet geroepen zijne belangen bij Mary te bepleiten, en het kon met regt verwondering baren dat Dumbal, na ons gesprek, dit nog scheen te verwachten. Voor mij was het zoo goed als zeker dat Mary alle hoop op een vereeniging met den Engelschman had laten varen en dat mevrouw Preston, die bovendien in Dumbal's verschillende geloofsrigting een onoverkomelijk bezwaar zag om hare dochter aan hem uit te huwelijken, hierover ten uiterste verheugd was. Beide Amerikaanschen betoonden zich dan ook weinig ingenomen met het vooruitzigt Dumbal weder in Napels te ontmoeten, te meer omdat een tweede schrijven van hem haar de zekerheid gaf, dat hij nog altijd bouwde op de vrucht eener nadere kennismaking. Het gevaarlijke hiervan voor een hart dat reeds niet meer vrij was - zooals dat van Mary - deed mevrouw Preston aarzelend voorstellen om Napels buiten ons reisplan te laten. Ik moet echter bekennen, dat ik met dit voorstel weinig was ingenomen, en het dan ook met zóoveel warmte bestreed, dat mevrouw Preston er niet meer op terug kwam.
Wij hielden ons dus aan ons vroeger besproken reisplan en stelden den dag onzer afreize vast zonder miss White hiervan in te lichten. Het drukkend gezelschap van miss Fletcher noopte er ons toe. Is stilzwijgendheid een feil, praatzucht is een nog grootere. Tevens schonk miss Fletcher ons alle gelegenheid om nog andere onaangename karaktertrekken in haar op te merken, die mogten ze ook al vaak onzen lachlust opwekken, nogtans een bezwaar te meer werden voor onze goede verstandhouding. Miss Fletcher maakte aanspraak op den naam van geleerde vrouw. In hoeverre ze regt had op dien naam kan ik moeijelijk beoordeelen, daar men zelf geleerd dient te zijn om de geleerdheid van anderen naar waarde te kunnen schatten. Bestaat echter de geleerdheid in woordenrijkheid en in het opzamelen van geologische voorwerpen, dan voorzeker was miss Fletcher de geleerdste vrouw die ik immer ontmoette. De laatste neiging vooral boezemde ons den meesten schrik voor de dame in; ze gaf ons herhaaldelijk stof tot ergernis, want eerstens, hield ze ons daardoor overal veel langer op dan noodig was, en ten tweede dwong ze ons ten slotte onze zakken en zakdoeken voor een chaos van steenen en ertsen beschikbaar te stellen, waaronder zij zelve als een lastdier gebukt ging. Bij die gelegenheden betuigde dan ook haar would be geestige broeder dat de Italiaansche spoorwegactiën zeker zouden rijzen door het kostbaar vervoer van miss Fletcher's natuurkundig Museum.
| |
| |
Mary en ik zouden ons spoedig genoeg aan deze lastige kennissen hebben onttrokken, maar mevrouw Preston was tegen miss Fletcher's overredingskracht niet opgewassen en voelde bovendien eenig zwak voor miss White als haar togtgenoote over den Osteria Barraca; reden genoeg voor mevrouw Preston om haar ter wille te zijn.
Onder de vele plannen die wij gezamenlijk ten uitvoer bragten behoorde ook een bezoek naar Tre Fontane. Ofschoon miss Fletcher zich krachtdadig verzette tegen den wensch van Mary om in hetzelfde rijtuig bij mij plaats te nemen, waardoor ze ook gevaar liep het gezelschap van miss White en haar broeder te ontberen, had zich Mary toch niet laten verjagen, en het noodlottig gevolg daarvan was dat mevrouw Preston in den tweeden wagen uitsluitend het gezelschap der geleerde dame te beurt viel.
Ik zou onwaarheid spreken wanneer ik mijnheer Fletcher's tegenwoordigheid in ons rijtuig aan Mary toeschreef. De goede man, getrouw aan zijn eenmaal opgevatte hooge meening over mijn uitstekende kookkunst als Hollandsche, vereerde mij met zijn onderscheiding. Mary misgunde mij dit voorregt geenszins en ook miss White betoonde zich in dit geval vrij van alle baatzucht.
Of ze nog altijd een ander beeld in hare jonkvrouwelijke ziel omdroeg, dan wel ongevoelig was voor de verouderde aantrekkelijkheden van haar Londenschen vriend, laat ik in 't midden.
Links van den Appischen weg geleidt de Ardeatina Novische weg in een half uur naar de Abbaye delle tre Fontane (ad aquas Salvias). De heer Fletcher, die zeer bezorgd was voor zijn aardschen tabernakel, meende al dadelijk den invloed der ongezonde lucht te gevoelen en beweerde dat hij alleen ter wille van ons dames zich aan zulk een ongezonde expeditie bloot stelde. Mary antwoordde hierop, dat wij dames het niet met ons geweten konden overeenbrengen om zooveel van zijn galanterie te vergen en we hem dus liever zagen uitstijgen; wij zouden hem bij de catacomben wel weder vinden.
Ware zijn zuster niet van de partij geweest, dan zou de heer Fletcher alligt aan Mary's voorstel hebben gehoor gegeven, nu echter voorzag hij een langer oponthoud in de Abbaye dan met zijn geduld bij de catacomben strookte. Met een zwaren zucht schikte hij zich dus in zijn lot.
Weldra hadden wij het klooster bereikt. Een jonge monnik, in een donker grijze pij gehuld, wiens bleek en ziekelijk voorkomen maar al te zeer getuigde dat hij even als vele zijner broederen, weldra het slagtoffer zou worden van de Mal-aria, liet ons binnen.
- Dear me! - dus begon miss Fletcher haar redevoering, - wat ziet die man er slecht uit! Is dat nu de uitwerking van de lucht? Ja, ik heb er veel over gelezen. En hoeveel monniken zijn er van 't jaar bezweken? Legio, hè! Maar die worden weder geremplaceerd; altijd voorraad van bedelaars die hier een plasdankje aan den hemel denken te verdienen. Welk een dwaasheid!
| |
| |
Dear me, 't is zelfmoord, 't is bigotterie, 't is....
- De Basiliek S. Vincenzo ed Anastasio, - dus viel de monnik met zachte heesche stem de levendige woordvoerster in de rede.
- Juist, de Vincenzo Anastasio - hernam miss Fletcher naijverig op den blik van den monnik naar Mary. - Ik heb er veel over gelezen. Dear me, wat een oud gebouw! Hier hebben de eerste Christenen kerk gehouden, de pilaren zijn in den ouden stijl. Dear me, die man vertelt ons niets. Een stomme gids. Hij behoort tot de orde der Trappisten en die spreken niet onder elkander. Ik heb er veel over gelezen... ze deden beter hier een spraakzamen gids aan te stellen ten gelieve der vreemdelingen.
Miss Preston, wat vertelt die man u, 't schijnt dat gij alleen het weten moogt.
- Maar als gij er zooveel over gelezen hebt, Ellen.... De kwaadaardige blik die den broeder trof, benam hem den moed om zijn zin te voltooijen.
- De Basiliek is door Honorius I gesticht en in 1221 door Honorius III hersteld - antwoordde Mary.
- Ginds aan de linkerzijde van het koor kunt ge het opschrift lezen en hier boven den ingang ziet ge het portret van Honorius III - dus wendde zich de monnik tot mij.
- Waar is het opschrift en waar is het portret? - vroeg miss Fletcher, rood van ergernis omdat de monnik haar zijn aandacht onwaardig scheen te keuren.
Dear me, ik denk dat ge het mij even goed kunt zeggen. Ik behoor niet tot de orde der Trappisten!
Een spotachtig lachje bezielde voor een oogenblik het kwijnend gelaat van den jongman. Hij strekte zijn hand uit en wees naar het koor en naar den ingang, toen keerde hij zich om en ging ons voor naar de tweede kerk.
Miss Fletcher had echter in de eerste kerk nog lang niet genoeg haar weetlust bevredigd, ze bleef dus achter; maar in plaats van de kerk aan een nadere beschouwing te onderwerpen, wendde zij al de kracht harer nagels aan om een steentje uit den vloer te krabben, dat later, volgens Mary, een zeer voorname plaats in haar natuurkundig museum te Londen zou innemen, als zijnde afkomstig uit de Vincenzo ed Anastasio, van il campagna di Roma, waar de Mal-aria de stomme, onbeleefde Trappisten doodde.
De monnik maakte van haar afwezigheid gebruik om ons haastig mede te deelen dat deze tweede kerk haar naam S. Maria Scala coeli, verschuldigd was aan een visioen van den heiligen Bernardus, wien door Innocentius III het klooster was toevertrouwd. Deze heilige zag namelijk, even als Jakob in vroegeren tijd, een ladder die van den hemel tot de aarde reikte, van waar de engelen nederdaalden om op zijne bede, de bevrijde zielen hemelwaarts te voeren.
| |
| |
Niet meer beheerscht door de tegenwoordigheid zijner zuster, merkte de heer Fletcher, die een grappenmaker was, hierop droog komiek aan, ‘dat zulk een ladder wel noodig was als er zoovele ligchamen door de Mal-aria van hunne zielen werden bevrijd;’ een aanmerking die den Trappist weder even stroef maakte als te voren, ofschoon het hem niet kon ontgaan dat Mary door verdubbelde vriendelijkheid den indruk daarvan zocht te verdrijven.
Een knekelhuis van menschenbeenderen die volgens den monnik de stoffelijke overblijfselen waren van verschillende martelaars van het christendom, hield ook hier weder miss Fletcher langer op dan ons en gaf den heer Fletcher aanleiding om zonder door zijne zuster verstaan te worden een tweede aardigheid te uiten.
- De bevrijde zielen hebben hier hare beenderen afgeschud. Ellen aast zeker op een knar die ze die later voor een stofje van den heiligen Bernardus verslijt.
Nu volgde de derde kerk. S. Paolo alle tre fontane, het eigenlijke doel van onzen togt.
Ofschoon de schrift ons in het onzekere laat omtrent het uiteinde van den apostel Paulus, zoo heeft de Roomsche Kerk toch uitgemaakt dat hij op deze plek onthoofd werd en er dien ten gevolge de kerk opgebouwd.
Mevrouw Preston geloofde dit onvoorwaardelijk en maakte onwillekeurig het teeken des kruises toen de Trappist haar de onuitwischbare bloedvlek op den vloer aanwees.
- En nu wil die bedelaar ons wijs maken dat het hoofd van Paulus driemaal opsprong en bij iedere aanraking met den grond een fontein deed opborrelen - zeide de heer Fletcher met een knipoogje tegen mij.
De Trappist boog toestemmend, schepte een glas water uit de eerste fontein en reikte het mevrouw Preston toe.
- Hoe koud!... - prevelde ze na het geproefd te hebben.
- Het kan moeijelijk meer verkoelen dan de grove leugens die hier verteld worden - bromde de heer Fletcher.
Een donker rood verwde de wangen van den Trappist. Een oogwenk flikkerden zijne oogen onheilspellend, doch even spoedig beheerschte hij zich en boog demoedig het hoofd. Maar toch scheen het mij toe dat in dit demoedig oogenblik een vreesselijke vloek naar het blond gekrulde hoofd van den spotter werd geslingerd.
- Dear me, wacht nog een oogenblik, George! Gij haast u altijd meer dan noodig is. Welk nut trekt gij van het reizen? Gij bepaalt ter naauwernood uw aandacht op de belangwekkendste zaken. De dames?... O de dames zullen wel begrijpen dat ik meer tijd moet besteden aan het bezigtigen der merkwaardigheden dan zij. 't Is geen bloote nieuwsgierigheid die mij hierheen drijft. Dear me, al heb ik er veel over gelezen - ik verlang het gelezene aan de werkelijkheid te toetsen, dat doet een ontwikkelde vrouw, een vrouw die voor de we- | |
| |
tenschap ijvert - dus deed miss Fletcher haar intrede in de derde kerk.
- Miss White, wilt gij dit fleschje eens vast houden? Ik heb zwak om iets van dat fonteinwater mede te nemen. Dear me!...
- Miss White verroerde zich echter niet.
Haar protestantisme verzette zich tegen het bijgeloof der Roomsche Kerk. Ze keurde het fonteinwater geen plaats waardig in het natuurkundig museum harer vriendin.
- Welk een dwaasheid, Ellen! gij hecht immers geen geloof aan den onzin die hier verhaald wordt?
- Dear me. Het fonteinwater komt in ieder geval uit de Paolo. En dat is op zich zelf belangwekkend genoeg, George.
Miss Preston, wilt gij dan de goedheid hebben? miss White heeft zoo haar eigen idéen... George, houd mijn zakdoek vast, maar voorzigtig... verlies er niets uit; dear me, gij zijt zoo onhandig. Monnik, een glas water!....
De Trappist, Mary en George voldeden aan haar verlangen. Miss Fletcher vulde al voortratelende en vuurrood van opgewondenheid haar fleschje en kurkte het daarna zorgvuldig digt.
- Zijt ge bevreesd dat de Mal-aria er uit verdampen zal? - vroeg Mary schalksch.
- O yes, - prevelde miss White, die voor het eerst Mary's spotternij vatte en daarover glimlachte.
Nadat nu miss Fletcher nog een kwartier lang op den wit marmeren pilaar had gestaard, waaraan men Paulus tijdens zijn regtspleging had vastgebonden, en daarbij de onzinnigste vragen aan den monnik had gerigt, waarop deze zich niet verwaardigde te antwoorden, konden wij haar eindelijk bewegen tot den terugtogt.
De Trappist deed ons uitgeleide tot aan de poort en ontving het entreé-geld.
- Grazia Signor, - zeide Mary met haar vriendelijksten blik en ten diepste begaan met zijn lot reikte ze hem haar hand tot afscheid.
Getroffen over dit ongewoon gunstbewijs, aarzelde de arme een oogenblik, toen tastte hij toe en boog zich diep.
Voor dat wij instegen toonde Mary mij hare hand.
Er glinsterde een traan op.
Sinds dien dag beoordeel ik de monniken minder gestreng.
- Zouden wij nu mama niet eens van miss Fletcher's gezelschap verlossen? - fluisterde Mary mij toe.
De bewuste dame was nog niet ingestegen, maar in druk gesprek met den koetsier, door wiens inlichtingen zij den schat harer kennis zou verrijkt hebben, had zij niet altijd het woord alleen gevoerd. Daar nu de heer Fletcher het waagde eenige blijken van ongeduld te geven, veranderde zij plotseling van rigting en overlaadde haar broeder met
| |
| |
zulk een stortvloed van verwijtingen, dat we van die gelegenheid gebruik maakten om ijlings bij mevrouw Preston en miss White in te stijgen en den koetsier bevel gaven onmiddellijk voort te rijden.
- Dear me - zeide Mary lagchend - broeder en zuster hebben nu den tijd om hunne zaak in der minne te schikken.
- O yes!
- Welke catacomben zullen we bezoeken? Die van Sebastiaan of St. Calixtus?
- De catacombes van St. Calixtus zijn meen ik belangwekkender.
- Dan behoeven we niet ver af te dwalen. We houden den Appischen weg.
Terwijl Mary opstond om den koetsier onzen wensch te kennen te geven en mevrouw Preston haar gelaat van ons hield afgewend, voelde ik de aanraking van miss White's vingertoppen.
- Waar is de... gentleman?
Ze hield hare oogen neêrgeslagen en hare lippen vast op elkander geklemd - een toonbeeld van schuchterheid!
- Mijnheer Dumbal is te Napels.
- O yes... spreek niet zoo luid.... heeft hij.... heeft hij.... O yes?!?....
Een goed verstaander heeft slechts éen woord noodig.
Dit vragend en tevens smeekend o yes en de daarbij gepaarde waterachtigen blik, verklaarde mij duidelijk den hartewensch der dame.
- Wel zeker, hij liet u groeten.
Miss White kleurde van blijdschap en haalde in een geniale opwelling haar teekenportefeuille te voorschijn om, bezield als ze was, een schets te nemen van het Albanisch gebergte. Uit de zonderlinge wijze waarop zij mij bij wijlen aanstaarde, maakte ik op dat zij mij nu als bondgenoote beschouwde eener geheime liefdesgeschiedenis tusschen haar en Dumbal.
Het tête à tête met zijne zuster had de goede luim van den heer Fletcher voor goed op de vlugt gejaagd.
Aan zijn roodgespikkeld gelaat en gefronste wendbraauwen toen hij uitsteeg, kon men dit duidelijk bespeuren.
Een aantal rijtuigen die bezoekers hadden aangebragt stonden en file in de straat geschaard en wij moesten nog een geruimen tijd wachten voordat men een gids ter onzer beschikking stelde.
Het terrein waar vroeger het oude Oratorium S. Callixti in arenariis zich bevond en nu de wijngaard bloeit, werd door Pius IX aangekocht. Weldra ontdekte men door opgravingen den ingang der catacomben, die zich even als alle anderen, in verschillende rigtingen uren ver diep onder den grond uitstrekken. Mijnheer Fletcher, die nu zijn best deed om onaardig te zijn, beweerde dat hij oneindig liever een goed breakfast woû nuttigen, dan in die onderaardsche moordkuilen af te dalen; maar ofschoon hem de vrije keus werd gelaten, besloot hij met
| |
| |
zich ten tweede male op te offeren, uit louteren dienstijver voor ons dames.
Vooraf gegaan door een gids en ieder met een brandende vetkaars gewapend, doorkruisten we weldra de naauwe, dompige doode gangen, die aan weêrskanten het stof der eerste Christenen schapsgewijze bevatten en luisterden aandachtig naar de toelichtingen van den gids, ofschoon ze even als te Tre Fontane onophoudelijk werden afgebroken door de overbodige vragen van miss Fletcher.
- Dear me. En is dit de camera papale, cubiculum pontificium? Ik heb er veel over gelezen. Vele pausen moeten hier begraven liggen. Juist, hier zijn de graftomben. Neen George, haast toch zoo niet. Die man haast ons reeds genoeg... Miss Preston, wilt gij mij een handje helpen? Ik zou gaarne...
De verdere woorden der spreekster gingen voor ons verloren, want Mary, die zich had voorgenomen om der wetenschappelijke dame niet meer tot mineralogische en geologische vergaderbak te dienen, volgde den gids op den voet. Na de aanwijzing der pauselijke graftomben toefde hij niet langer, maar bragt ons verder door een chaos van gangen naar een soort van kapel, waar de heilige Cecilia begraven lag. Het ontmoeten van een ander gezelschap en de beschouwing van een half tot stof vergaan geraamte in een der gangen, waren oorzaak dat we miss Fletcher's tegenwoordigheid niet zoo spoedig misten. De doodelijke stilte die echter hierop volgde, herinnerde ons plotseling aan onze praatzieke en lastige gezellin. Haar stilzwijgen was zóo opvallend dat ik verrast het hoofd omkeerde ten einde dit raadsel te doorgronden.
Miss Fletcher ontbrak.
- Waar is uw zuster? - vroeg ik aan den nog altijd slecht geluimden heer Fletcher.
- In de achterhoede, denk ik. Er valt hier genoeg te grabbelen.
Mevrouw Preston en miss White, die de achterhoede uitmaakten, keerden zich om.
De duistere gang was ledig.
- Ze zal wel volgen - bromde de heer Fletcher.
Hij scheen in 't minst geen begrip te hebben van het gevaar waarin zijn zuster verkeerde en wilde voortgaan.
- Mary, wachten! - riep ik - miss Fletcher is achtergebleven.
Mary vertolkte het den gids, die onmiddellijk terugkeerde.
Hij hief zijn kaars boven het hoofd en sloeg een onderzoekenden blik door den gang. Groote bezorgdheid teekende zich op zijn gelaat.
- Per l'amor del cielo quanto tempo è? - vroeg hij.
Niemand wist dit met zekerheid te bepalen.
- Smarito!!.... Trendiamo la corridore più corta.
(Verdwaald!.... Wij zullen den kortsten weg nemen).
- No, no! lo stesso cammino, Abbiate la bontà!
| |
| |
(Neen, denzelfden weg, wees zoo goed) - zeide Mary die zich herinnerde dat ze miss Fletcher het laatst in de camera papale had gezien.
- Si signora, se le piace. (Ja, dame als gij het wenscht) - antwoordde de gids - Per Dio, bisogna ben guardarsi qui! (bij God men moet zich hier in acht nemen).
Zonder toeven nam hij den terugtogt aan. Wij konden hem naauwelijks bijhouden.
- Ella va troppo presto, bisogna andare più piano! (Gij loopt te snel, gij moet langzamer gaan) - riep Mary, die aan de gejaagde ademhaling harer moeder hoorde dat ze boven hare krachten liep.
- Avanti! avanti! - klonk de stem van onzen gids.
Zijn bezorgdheid scheen met ieder oogenblik toe te nemen en deelde zich eerst regt aan ons mede toen wij de camera papale bereikten, zonder er miss Fletcher aan te treffen. Waarschijnlijk had ze ons willen volgen en was in den doolhof van gangen verward geraakt.
- Dat heb ik al lang verwacht! - mompelde de heer Fletcher, nu door dezelfde paniek aangetast en bleek van schrik.
- Maledetti! Bisogna allora voltarsi alla destra o alla sinistra? (Verwenscht! Moet ik mij dan regts of links wenden?) - riep de gids met een wanhopigen blik op de ontelbare dwarsgangen.
- Laat ons in Godsnaam hulp inroepen, spoedig! - smeekte de heer Fletcher, dien ik verdacht van niets liever te wenschen dan weder behouden in de vrije lucht te geraken.
- O yes! - stemde miss White toe.
Daarmede gaat te veel tijd verloren - sprak Mary gejaagd - ze kan nog niet veraf zijn:
- Laat ons hier wachten - meende mevrouw Preston - de gids kan sneller voort zonder ons, mijnheer Fletcher zal hem zeker willen vergezellen.
Mary bragt het den gids over.
- Si signora, se vuole aspettare un momento, andrò con lei suo fratello. (Ja, dame, als gij hier een oogenblik wilt wachten, ik ga mede met haar broeder).
Tot mevrouw Preston's verontwaardiging betoonde de heer Fletcher niet den minsten lust om den gids te vergezellen.
- Ik wil de dames niet alleen in dezen moordkuil achterlaten - riep hij - Eén ongeluk is genoeg, wij behoeven er ons geen tweede op den hals te halen.
Welk verbazend gevaar ons dames in de veelbezochte camera papale bedreigde, begrepen wij niet.
In dit hagchelijk oogenblik drongen naderende voetstappen tot ons door. Een tweede gids, gevolgd door een enkel jongman, verscheen aan den ingang der doodenzaal. Zijn begeleider werd onmiddellijk door diens collega ingelicht van het ongeval dat ons was overkomen en zijn uitdrukkingsvol ‘corpo di Dio’ getuigde maar al te duidelijk dat ook hij dit zeer ernstig inzag. Mary had zich bij hen gevoegd en kwam
| |
| |
ons weldra meêdeelen dat de gidsen waren overeengekomen om ieder een verschillende rigting te volgen en dat zij zich binnen een half uur, met of zonder de vermiste, bij ons zouden vervoegen.
- Wat is er gebeurd? - vroeg de jongman (een Duitscher, ons op zijde tredend.)
Hij scheen naauwelijks de jongelingsjaren te boven, maar toch was er iets krachtigs in zijn gelaat en houding dat den man kenmerkt.
- Er is een dame van ons afgeraakt, - antwoordde ik.
- Andro con lei! - riep hij den gids toe.
Dit voorbeeld bezielde plotseling den heer Fletcher met heldenmoed.
- Ik laat u ongaarne hier alléen, maar uw wil is mij een bevel! - fluisterde hij mij toe.
Daar ik nu in dezen mijn wil volstrekt niet geuit had, klonk mij dit op nieuw zeer raadselachtig.
De heldenmoed van den heer Fletcher geraakte echter weder aan 't wankelen, toen hij bemerkte dat de ontdekkingsreis in drie afdeelingen zou plaats hebben. De onverschrokken houding van den Duitscher had hem aan diens zijde gelokt, maar in zijn ijver om de vermiste op te sporen en ons van dienst te zijn, liet deze zich niet van zijn voornemen afbrengen om een derde rigting te volgen, indien slechts zijn gids hem naauwkeurig de gangen wilde opgeven die hij moest inslaan, ten einde elkander weder op het bepaalde punt aan te treffen.
Na eenige tegenspraak stemden de gidsen hiermede in en voorzagen hem van een tweede kaars in geval van nood.
- Passate per questa strada, e poi per la prossima, a destra, e dopo esserne uscito, parimenti a destra, una, due, tre, quattro corridore, sempre destra - dus luidde de inlichting van den gids. (Ga dezen gang door en dan den volgenden regts, en als gij dien uitkomt eveneens regts, een, twee, drie vier gangen altijd regts.)
De Duitscher teekende deze opgave in zijn notitieboekje aan en begaf zich toen, na ons een vriendelijk ‘auf wiedersehn’ toegeroepen te hebben, in het gevaarlijke labyrinth.
Met een zwaren zucht en een wanhopigen blik op mij wankelde de heer Fletcher de gidsen na, die bij den eerstvolgenden kruishoek van elkander weken. Een oogenblik stond de zwaar beproefde Engelschman besluiteloos, aan welk van beiden hij zijn kostbaar leven zou toevertrouwen, toen volgde hij den grootsten en krachtigsten voorganger.
Zijn lafhartigheid perste Mary en mij een glimlach af.
- De hemel geve dat ze gevonden worde! - zeide mevrouw Preston huiverend bij de gedachte aan den reusachtigen somberen grafkelder waarin onze togtgenoote alléen ronddwaalde.
Miss White's strakke blik rustte onafgebroken op mij.
Waarschijnlijk trachtte ze mij op die wijze deelgenoote te maken van hare gedachte en wachtte op een teeken van verstandhouding. Dit teeken bleef echter achterwege en miss White voelde zich gedrongen
| |
| |
haar gevoelen op natuurlijker en begrijpelijker wijze kenbaar te maken.
- De gentlemen alléen kan haar redden, o yes! - sprak ze op doffen toon.
Mary, zigtbaar geschokt, wendde zich snel af en verdiepte zich in het bezigtigen der graftomben.
- Ik vertrouw haar redding in dit geval beter aan de gidsen toe - antwoordde mevrouw Preston koeltjes.
- Alléen de gentleman, o yes!! - hield miss White vol, maar zóo zacht dat ze alleen door mij verstaan werd.
Nu volgde er een diepe stilte, bij wijlen afgebroken door een diepen zucht van miss White, die met een sissende S eindigde. Ik maakte hieruit op dat miss White, even als Mendelssohn, slechts een kleinen kring behoefde om naar hartelust te fantaseren en men dus in geval ze hare gedachten op muzijk bragt, gemakkelijk aan den eigenaardigen geest daarvan, uitgedrukt in de prédominant-akkoorden ‘gentleman en yes’ de componiste zou herkennen.
Met het oog op miss White's ongerijmde speculaties in het rijk der liefde, durf ik echter beweren, dat ze ook op muzijkaal gebied volkomen fiasco zou maken en Mendelssohn's roem, van éenig te zijn in zijn soort vooralsnog gered is.
Hoort gij niets? - met deze woorden verbrak mevrouw Preston plotseling het stilzwijgen.
Miss White was juist aan het einde van haren zucht en kon dus gevoegelijk het ‘yes’ aanvullen.
Mary en ik snelden naar den gang waaruit een gemompel van stemmen tot ons doordrong.
- Zouden ze reeds terug komen? - vroeg ze verheugd.
Haar vreugde was echter voorbarig. Bij de flaauwe flikkering der kaarsen ontdekten wij aan het uiteinde van den gang een nieuw gezelschap, waarvan de gids niet weinig verbaasd was ons alléen aan te treffen.
Mary deelde hem met een paar woorden ons wedervaren mede. De gids schudde bedenkelijk het hoofd en zijn gezelschap, drie Engelsche dames en twee heeren, betoonden ons de meeste deelneming. Zij wilden de terugkomst onzer gidsen in de Camera Papale afwachten en in geval de vermiste niet gevonden werd, andere hulp schaffen, 't geen miss White gelegenheid gaf om een lang uitgerekt ‘o yes’ te plaatsen.
Hun begeleider meende evenwel dat het verkieselijker was onmiddellijk de catacomben te verlaten; de avond zou spoedig invallen, hoe eerder men dus meerdere hulp inriep des te beter.
Wij beaamden dit ten volle, maar lieten ons niet overhalen hen te vergezellen, daar we de zoekers beloofd hadden in de Camera Papale hun terugkomst af te wachten.
Miss White, die reeds lang haar boezemvriendin had opgegeven, nu volgens haar, de éenige redder ontbrak, verschilde hierin van gevoelen met ons.
| |
| |
- Den gentleman telegraferen. O yes!? - fluisterde zij mij in 't oor.
Mijn ongeduldige beweging verjoeg haar. Zij sloeg een theatralen blik ten hemel, als riep ze dien tot getuige van mijn verstoktheid en dook terug in haar schuilhoek.
- Wilt ge niet medegaan, miss White? - vroeg mevrouw Preston die ons gefluister verkeerd had opgevat.
De blonde krulletjes maakten een ontkennende beweging.
Het nieuwe gezelschap vertrok en de stilte viel weder in.
Nadat we een kwartier in angstige spanning hadden doorgebragt, verschenen onze gidsen met hun gevolg onverrigter zake terug.
De kwade luim van den heer Fletcher had plaats gemaakt voor ontzetting. Groote droppels zweet parelden op zijn gelaat, zijn oogen stonden verwilderd.
- Er is geen tijd te verliezen, - sprak de Duitscher. - Laat ons de dames eerst naar buiten brengen, dan keeren wij terug met een aantal gidsen.
- Terug keeren! - jammerde de heer Fletcher. Mijzelf ook in dezen moordkuil begraven zooals die arme Ellen... dat nooit, nooit!...
Uitgeput zonk hij tegen een graftombe aan.
Een meêwarig glimlachje vertoonde zich op des Duitschers gelaat.
- De schrik heeft hem geheel van streek gebragt, - zeide mevrouw Preston op goedigen toon.
- Avanti! avanti! - klonk het uit den mond der gidsen.
De Duitscher trad op mijnheer Fletcher toe en voerde hem mede.
Eenige minuten later ademden wij weder frissche lucht in en weldra hadden wij den uitgang bereikt.
- Hier is geld! - zeide mijnheer Fletcher die weder bij scheen te komen, - spaar geen onkosten, mijnheer! die arme Ellen... de wetenschap kost haar het leven.....
Niet langer in staat zijn aandoening te bedwingen, hield hij de hand voor de oogen en snikte luid.
De Duitscher beijverde zich onmiddellijk om hulp in te roepen en Mary moedigde de gidsen aan om geen enkele poging onbeproefd te laten tot het opsporen der verdwaalde; de toezegging eener groote belooning scheen de mannen met nieuwen ijver te bezielen.
De schemering was reeds ingevallen en de bezoekers die een oogenblik getoefd hadden om getuigen te zijn van des heeren Fletcher's wanhoop, verwijderden zich achtereenvolgens met een ‘Hoe vreesselijk!... die arme man!’... en meer dergelijke uitdrukkingen die men gewoonlijk voor iemand bij de hand heeft, wanneer men geen voet wil verzetten om hem van dienst te zijn.
Ofschoon ik voor miss Fletcher weinig sympathie gevoelde, kon ik toch onmogelijk besluiten om haar wedervinden geheel aan vreemden toe te vertrouwen. Ik deelde dus aan Mary mijn voornemen mede om de gidsen te vergezellen.
| |
| |
- Meent ge dat ook ik hierop geen plan heb? - vroeg ze.
Ik bragt haar echter aan 't verstand, dat het raadzamer was om haar moeder, die er zeer vermoeid uitzag, naar huis te begeleiden, daar deze zeker weigeren zoude om alléen te vertrekken.
Mary maakte eenige tegenbedenkingen, maar gaf eindelijk toe.
Nu keerde de Duitscher terug met een aantal gidsen.
- Andrò con lei! - riep ik.
- Zoudt ge die taak niet aan mij alléen willen opdragen? - vroeg hij half verlegen, - er kan veel tijd mede verloren gaan en...
- Ik ben niet vermoeid.
- Op mijn woord, ik zal geen poging onbeproefd laten om de vermiste op te sporen.
Zonder te antwoorden was ik reeds den eersten trap afgedaald.
Voordat echter de gidsen met hunne beraadslagingen over het nemen der verschillende rigtingen ten einde waren, hoorde ik Mary's stem.
- Keert terug! miss Fletcher is gevonden!
In éen oogwenk was ik weder den trap opgesneld.
Mary viel mij lagchend om den hals.
- Met den schrik vrij! - juichte zij, - zie toch... ginds!
- Maar ik zie niets.
- Kom mede en gij ook, mijnheer! Gij hebt u veel moeite voor ons gegeven.
Wij volgden.
Aan de andere zijde van het terrein, op een muurbrok, zat, omringd van welgevulde reiszakken, miss Fletcher. Een klein manspersoon stond naast haar; beide schenen verdiept in de beschouwing van de maan.
Op het oogenblik dat Mary ons mededeelde hoe ze daar door miss White was ontdekt, met den nieuwen bekende aan hare zijde, die, volgens haar verhaal, juist de Camera Papale was binnen getreden, toen ze zich over hare eenzaamheid begon te verontrusten en ons achterna wilde snellen, wendde deze nieuwe kennis het hoofd om.
Wie schetst mijn verbazing!
't Was professor Pöllschner.
Er zijn personen, die zonder ons een bepaalden tegenzin in te boezemen, zóo weinig punten van aanraking met ons bezitten, dat hun gezelschap ons volkomen onverschillig laat.
Tot die personen behoorde professor Pöllschner.
Te Nice had ik hem nagenoeg dagelijks ontmoet; ik had hem leeren kennen als een mengelmoes van verwaandheid, goedhartigheid en baatzucht, als een van die lieden, die het werkelijk goed met de wetenschap meenen, maar door persoonlijke belangen gedreven, die tot een dekmantel gebruiken van verfijnde baatzucht, en dit alles in het vaste vertrouwen, dat ze als apostelen der waarheid alle regt hebben op ieders ondersteuning en onderscheiding.
| |
| |
Zijn opgeschroefde wijze van spreken, zijn ingenomenheid met zichzelf, zijn pralen op een geleerdheid waarop nog veel viel af te dingen, hadden mij echter meer vrolijk gemaakt dan geërgerd, want er is zeker niets dat ons toegevender stemt voor anderen dan wanneer ze, met het doel om ons een hoogen dunk van hen te doen opvatten, zichzelven bespottelijk maken.
De professor die zich een groot man waande, werd in die oogenblikken zoo nietig klein, dat hij mijn medelijden opwekte, en hieraan was het dan ook te danken dat wij te zamen op zulk een goeden voet waren geraakt. De man ondervond over 't algemeen meer afkeer dan toegevendheid; de mijne moest hem dus wel aantrekken, ofschoon hij die gewis aan geheel andere beweegredenen toeschreef.
Professor Pöllschner was echter geen persoon die men lang gedacht zoodra hij zich niet meer aan ons vertoonde, en ik had hem dan ook zoo goed vergeten, dat de belofte om hem mijn adres op te geven mij zeker niet meer te binnen zou geschoten zijn, ware hij daar niet plotseling ten tweedenmale op mijn weg geplaatst.
Zeer zeker oefende dit onverwachte wederzien een zeer verschillenden indruk op ons uit. Ware het mogelijk geweest dan zou ik hem gaarne ontvlugt zijn, hij daarentegen sprong fluks van de maan, waarvan hij juist de nevelvlekken verklaarde, op de aarde terug, bleef een oogenblik als bedwelmd door den schok en gaf toen zijn verrassing en blijdschap op onmiskenbare wijze lucht.
- Verbazend! Merkwaardig! Allerbelangwekkendst!
Hier, juist hier.... waar wetenschap en geschiedenis elkander de hand reiken, waar de geleerde bij iedere schrede zijn dorst naar kennis kan lesschen en door kan dringen in de diepten van het verleden... 't is een merkwaardig verschijnsel!...
Daar des professor's gelaat van vreugde straalde en hij mij zóo hartelijk de hand drukte als ware ik de geschiedenis in eigen persoon, zoo gevoelde ik al dadelijk berouw over mijn eerste terugwijkende beweging en beantwoordde zijn welkomstgroet minder koel dan ik aanvankelijk van plan was.
- Dear me, zijt gij kennissen? - viel miss Fletcher in, - dàt verheugt mij. Ik ontmoette mijnheer in de catacomben, waar ge mij alléen liet. 't Is een groot geleerde, dàt kan ik u verzekeren, - liet zij er zacht op volgen.
- Een allerbelangwekkendste vrouw! - fluisterde de professor, - vol ijver voor de groote zaak. Merkwaardig verschijnsel!
- Geen oogenblik verveeld in de catacomben, Dear me, - hij weet alles te verklaren!
- Een alleraangenaamste ontmoeting in het hart der aarde. Een vrouw geheel vervuld met de stof van het verledene! Uiterst verrassend!
- Astronomie en geologie zijn zijne hoofdvakken!
| |
| |
Dear me, hoe kan 't zoo treffen, ik vergood ze!
- Ze heeft een onderzoekenden geest die vrouw, en smacht naar kennis; ook heb ik haar eenige bloempjes toegeworpen...... uitmuntend, dat begrip!
- Wat zegt mijnheer u? - vroeg miss Fletcher, die met al haar begrip tòch het kushandje niet verstond dat met het woord ‘bloempjes’ gepaard ging.
Het viel mij op dat ze in blik, toon en houding oneindig bescheidedener was geworden.
Geen wonder, zij had haar meester gevonden.
- Wat vraagt die merkwaardige dame u? - hernam de professor fluisterend.
Tusschen deze twee geleerden, die nòg een paar ooren schenen te behoeven om elkander hunne wederzijdsche vereering te betuigen, en met Mary in 't vizier, die naauwelijks haar lachlust kon bedwingen, werd het mij al spoedig zóo benaauwd, dat ik de tusschenkomst van den heer Fletcher ditmaal zegende, die mij met een: ‘Eerst eten en daarna praten!’ den arm aanbood en naar het rijtuig geleidde.
Miss Fletcher volgde met den professor, dien zij zooal niet in geleerdheid, dan toch in corpulentie geheel overschaduwde.
Broeder noch zuster hadden er aan gedacht den beleefden Duitscher te bedanken voor zijne welwillende bemoeijingen. Nadat hij mevrouw Preston en Mary naar het rijtuig had geleid, wilde hij zich met een beleefde buiging verwijderen.
- Holà! - riep nu de heer Fletcher - er is nòg een plaatsje beschikbaar, mijnheer! 't Is reeds donker, zoudt ge niet meêrijden?
De jongman aarzelde. De verzoeking was groot.
De professor was ongevraagd reeds ingestegen.
Het beschikbare plaatsje naast Mary scheen hem bijzonder verleidelijk toe.
- Dear me, bedenk u niet langer, mijnheer! Gij hebt u ook niet bedacht om mij te zoeken. Wees zoo vriendelijk en gebruik het middagmaal met ons.
Miss Fletcher werd werkelijk belangwekkend.
De Duitscher waagde een blik op Mary.
Haar lief gelaat en vriendelijke blik overwonnen zijne aarzeling. Hij steeg in.
- O yes! - prevelde miss White, die zich zooveel mogelijk inkrimpte om den Duitscher voorbij te laten stappen. ‘O yes!...
Miss White had tot haar verbazing in den Duitscher weder een echten gentleman herkend.
| |
| |
| |
IX.
Aankomst te Napels.
Een der grootste voorregten onzer eeuw is voorzeker de snelheid waarmede wij de afstanden kunnen afleggen. Ze heeft echter ook haar keerzijde.
Opgewondenheid, gejaagdheid zijn het natuurlijk gevolg van dien spoed. Duizenden menschen gaan denzelfden weg; dit veroorzaakt een zekere onrust en een ongeduldig gedrang bij de plaats- en goederenbureaux. Men meent dat er geen tijd genoeg zal overschieten om zulk een massa te helpen; iedere minuut verhoogt de spanning en de vrees om achter te blijven. Naauwelijks is men van plaats- en goederenbiljetten voorzien of de zorg om een goede plaats in den wagon te bekomen verontrust ons op nieuw. De reisgids, dien men trouw raadpleegt, vermeldt dat de regterzijde van den trein de schoonste gezigtspunten oplevert. Iedereen aast nu op een plaatsje regts. Het uur van vertrekken breekt aan. De glazen deuren die naar het perron geleiden, worden geopend en de reizigers rennen als bezeten naar buiten op den trein los. Eerst als zij zich behoorlijk voor den langen togt hebben geinstalleerd, geraken ze weder tot kalmte.
Bij al deze gelegenheden ziet men de Engelschen vóóraan. Meestal hebben ze dan ook de regterzijde van den trein veroverd. Ze hebben ondervonden dat onbeschoftheid en zelfzucht op reis twee vereischten zijn om het zich comfortable te maken en blijven dan ook niet in gebreke om beide uitstekende eigenschappen zoo krachtig mogelijk toe te passen.
De trein geraakt in beweging, de locomotief zucht zwaar onder den ongewonen last; een schril en snerpend gefluit doorklieft de lucht... nog eens en nog eens. Daar zet de stoom zijn kracht uit, sneller en sneller wordt de lange wagenreeks voortgesleept. Ontelbare menschenhoofden vertoonen zich voor de zijraampjes. De natuur is schoon, goddelijk schoon, maar toch.... de rid is lang, éen oogenblik oponthoud zou niemand onwelkom zijn. De trein stopt; een koor van stemmen vraagt naar den duur van het oponthoud. Niemand slaat er acht op. De conducteurs hollen langs de wagens, rukken hier en daar een portier open om een reiziger uit te laten, die de plaats zijner bebestemming heeft bereikt, werpen het fluks weder digt en op hun ‘fatto’ geraakt de trein weder in beweging.
De reizigers staren elkander bedenkelijk aan en verdiepen zich in gissingen waar men hun den tijd zal gunnen, het middagmaal te gebruiken. Totale misrekening! Het langste oponthoud is vijf minuten en niemand waagt het, zich die vijf minuten ten nutte te maken.
Die er den moed toe bezitten worden teruggehouden door de tegenbedenkingen hunner reisgenooten. De naauwelijks herkregen bedaard- | |
| |
heid geraakt weder op de vlugt. Men wil zich ten minste eenige versnaperingen verschaffen. Eenige knechts die met de servet onder den arm, ten teeken van hun voedingsbedrijf, voor de deur der restauratiezaal verschijnen, worden door de schreeuwende reizigers als om strijd met bestellingen bestormd. Van de algemeene opgewondenheid en begeerigheid weten ze goed partij te trekken, maar kunnen toch onmogelijk allen bedienen. Van den trein draven ze naar het station en van het station naar den trein, tot dat ze hijgend en bezweet het verlossingsuur begroeten in het snerpend locomotief-gefluit en elkander glimlagchend geluk wenschen met het surplus dat ze den uitgehongerden reizigers hebben afgeperst of met de teruggehouden penningen, waarnaar de eigenaar, half uit het raamje gebogen, reikhalzend de handen uitstrekt.
Op deze wijze geraakt men in acht uur tijds met den sneltrein van Rome naar Napels.
Men heeft in korten tijd een verbazend eind weegs afgelegd, waarover men vroeger vrij wat meer tijd besteedde, maar ook, men heeft alle ongeriefelijkheden verduurd die aan het snelle reizen verbonden zijn. Men heeft zich ondanks de beste voornemens om onder alle omstandigheden bedaard te blijven, even gehaast en gejaagd gevoeld als de trein en bemerkt dat het genot slechts matig is zoodra de tijd een dreigende houding aanneemt. Bovendien heeft men slechts een gebrekkigen indruk ontvangen van het schoone land dat men doorsnelde. Te veel zien beteekent eigenlijk weinig zien, want overmaat werkt altijd nadeelig zoowel op onzen geest als op ons ligchaam. Kan de maag slechts een zekere hoeveelheid voedzame spijzen verdragen, de geest is aan dezelfde wet onderworpen; hij raakt vermoeid, over-verzadigd door de verschillende natuurtafreelen, hoe treffend ook, die hem achtereenvolgens treffen en bij gevolg onvatbaar om ze naar waarde te genieten.
Zoo ging het mevrouw Preston en Mary, zoo ging het ook mij.
Wij hadden ons met de beste voornemens om de reis te genieten, tevreden gesteld met onze minder gelukkige plaatsen en gemeend dat we toch nog genoeg konden zien van de fraaije streken die we voorbij stoomden. We hadden ons lagchend geschikt in de onmogelijkheid om ons éen oogenblik onder weg te vertreden en waren verstandig genoeg geweest onze reiszakken vóor onze afreize met proviand te voorzien, maar toch.... we slaakten een zucht van verligting toen de plaats onzer bestemming bereikt was. Vermoeidheid, dofheid, slaperigheid hadden ons meer en meer overmand en ons in de laatste uren volkomen onverschillig gemaakt voor de reisroute.
Den overigen reizigers was het niet veel beter gegaan. Indien de voorstanders van trekschuiten en diligences eens de tallooze zuchten van verligting konden opvangen die bij het aankomen van een sneltrein worden geslaakt, ze zouden alle reden hebben om zich te verheu- | |
| |
gen over hun vasthouden aan het oude, en hun vraag: ‘Zijn dit waarlijk lieden die voor hun genoegen reizen?’ heeft dan ook alle regt van bestaan.
In een land waar iedere plek waard is gezien te worden, valt dus op het groote voorregt onzer eeuw nog al iets af te dingen, en zij die vroeger per extra-post Italië doorreisden, kunnen dit het best getuigen. De trein heeft in Zwitserland en Italië menig bezoeker gelokt, die er vroeger niet aan zou gedacht hebben zich zoover uit de buurt van zijn land te wagen, maar de trein heeft ook menig reiziger beroofd van het voorregt om meer te zien dan met de vaart en rigting van dien trein overeenkomt.
Dit is de keerzijde.
Het was reeds avond geworden. Niet zonder moeite gelukte het ons tusschen de menigte van fiacres, omnibussen en lieden van allerlei soort en bedrijf den omnibus van het hôtel Victoria te ontdekken. Wij hadden oneindig liever het hôtel di Roma betrokken, dat volgens onzen reisgids het fraaist gelegen was, maar Dumbal had zijne brieven van dit hôtel gedateerd, en mijne reisgenooten wenschten zoo min mogelijk met hem in aanraking te komen.
Weldra doorkruisten wij het volkrijke en helder met gas verlichte Napels. Het gejoel was oorverdoovend en deed ons aan Frankrijk's hoofdstad denken. Wij wierpen ter loops een blik op het San Carlotheather, waarheen zich de menigte spoedde, bewonderden de Piazza del Plebiscito, een fraai plein, versierd met standbeelden te paard gedeeltelijk van Canova, begrensd door het koninklijk paleis, het Foresteria, een publiek gebouw, het paleis van den prins van Salerno en de koepelkerk St. Francesco di Paola met zijne kolonnades; reden de St. Luciakaai voorbij, waar de vrouwen op straat haar arbeid verrigten, zich kleeden en hare half of geheel naakte kinderen reinigen, en de mannen hunne oesters, krabben en verfrisschingen (frutti di mare) verkoopen, en ontvingen al dadelijk zulk een eigenaardigen indruk van dit alles, dat we in geen vergelijking meer konden treden met de vele steden die wij reeds bezocht hadden en Napels den roem lieten van éenig te zijn in haar soort.
Het hôtel Victoria kon ons niet opnemen; in verschillende andere hôtels slaagden wij niet gelukkiger. De zwerm vreemdelingen was na afloop der feesten te Rome, verhuisd naar Napels, en dit versterkte ons in onze overtuiging dat we den onvoordeeligsten tijd voor onze Italiaansche reis gekozen hadden. Eindelijk gelukte het ons in het duurste en daarom minder bezochte hôtel Washington onder te komen voor 10 frank per kamer. Trouwens dit hôtel liet wat de ligging betreft, niets te wenschen over. 't Bezat geen prachtig versierde eetzaal, geen leeskamer, geen ruime slaapvertrekken, maar 't grensde onmiddellijk aan zee, en dit was het voornaamste.
't Was een goddelijk schoone avond.
| |
| |
Een heldere maneschijn verzilverde de schuimende golfjes, wier harmonisch geruisch over de steenbrokken en geklots tegen de kaai oude herinneringen bij mij opwekten.
Op geringen afstand, door een dijk aan het vaste land verbonden, verhief zich het oude kasteel dell 'Ovo, verder in zee kon men zeer duidelijk het eiland Capri ontwaren, zoo schrikkelijk beroemd door het verblijf van den afschuwelijken keizer Tiberius; van weêrskanten strekte zich de boogvormige kust uit, regts begrensd door de Capo di Miseno, links door de punta della Campanella, terwijl een weinig meer achterwaarts de statige Vesuvius met zijn rookenden krater dit aangrijpend natuurtooneel ernst en grootschheid bijzette.
De warmte, de donkerblaauwe, met millioenen flonkerende sterren bezaaide lucht, de grootsche, geheimzinnige natuur, de poetische zang van eenige huiswaarts keerende visschers, die op de maat van hun lied voortroeiden, de vrolijke kreten van eenige knapen, die half naakt in het water plasten, en het gejoel op de kaai en straat van de levenslustige en onbezorgde volksmenigte, dat ons uit de verte tegenklonk - dit alles was zóo nieuw, zóo vreemd en tevens zóo opwekkend dat we, zelfs na zulk een vermoeijenden dag, niet de minste behoefte aan slaap gevoelden.
Mevrouw Preston en Mary, wier gezondheid door het aanhoudend gure weder te Rome veel geleden had, loken zigtbaar weder op en beweerden dan ook, dat zij met iederen ademtogt frissche kracht opdeden; iets wat haar met de vermoeijende togten die wij nog in het vooruitzigt hadden, zeer te stade moest komen.
Langzamerhand verflaauwde het gejoel in de verte. De visschers hadden den wal bereikt, de knapen verdwenen éen voor éen. Iedereen begaf zich ter ruste, alleen de zee ruischte onvermoeid met hare golven tegen het strand, en de Vesuvius, wiens krater nu en dan lichtte, rookte voort.
't Was middernacht.
Plotseling werden de blinden van de kamer nevens ons ontsloten, de vensterdeuren geopend en een slanke, in het wit gehulde vrouwengestalte verscheen op het nevenbalkon; ze werd op den voet gevolgd door een zwaarlijvige vrouw, die een stoel naar haar toe schoof en weder in de kamer verdween.
Hare meesteres boog zich half over de leuning van het balkon, verdiepte zich eenige oogenblikken in het aangrijpend uitzigt en plaatste zich daarna met een diepen zucht rugwaarts van ons.
Mevrouw Preston noch Mary schenen deze verschijning op te merken. Zij verkeerden in een droomerigen toestand en zouden alligt den nacht op het balkon hebben doorgebragt, had ik beiden niet herinnerd aan het wenschelijke om onze krachten voor den anderen dag te sparen. Mevrouw Preston toefde niet langer, maar Mary hield mij nog een oogenblik staande.
| |
| |
- Morgen zou ik het alweêr vergeten - ving ze aan. -
Hoe verscheen die professor zoo plotseling te Rome, daar ge hem te Nice waandet?
De professor nu was op dit oogenblik weder zóo ver van mijne gedachten verwijderd, dat ik Mary's vraag niet dadelijk kon beantwoorden.
- Hoe haal ik nu dien man voor mijn geest, zult ge wel zeggen! - vervolgde Mary.
- Ik moet erkennen dat mij dit onbegrijpelijk is, Mary.
- Wel, 't is toch zoo onbegrijpelijk niet als gij meent, - hernam Mary peinzend. Bij den aanblik van deze verhevene natuur, stelde ik de grootheid van het Opperwezen tegenover de nietigheid van het schepsel, dat zich zijn evenbeeld noemt, en daar rees het bespottelijk exemplaar voor mijn verbeelding op, dat gij mij als professor Pöllschner hebt voorgesteld. De man, die de raadselen der schepping tracht op te klaren en ons wil voorlichten op het gebied der wetenschap, schijnbaar met het oogmerk om ons belangstelling in te boezemen voor de harmonie van het geschapene en de groote wijsheid die er den grondslag van uitmaakt, maar zóo vervuld met zijn eigenwaarde en met de kennis die hem daartoe in staat stelt, dat hij zichzelf met de Godheid zou verwarren, indien niet de behoeften zijner menschelijke natuur hem op de naïfste wijze der wereld herinnerden aan zijne menschheid en hij het dus billijk achtte de groote zaak aan te wenden tot bevordering van een legio kleine zaakjes - met andere woorden - tot eigen profijt. Ik bedoel hiermede geenszins een smet te werpen op lieden die hun kundigheden tot broodwinning aanwenden, maar veroordeel alleen de dwaasheid om zich schijnbaar verheven te achten boven de stof, als men dagelijks tot de conclusie komt dat de stof ook hare regten heeft. Hierdoor geraakt men in disharmonie met zichzelf en men huichelt aldra een grootheid die onhoudbaar is en ook volstrekt niet te pas komt bij een wetenschap die ons in eigen oogen voor het Opperwezen verkleint. Zie, zulke exemplaartjes versterken mij altijd in de overtuiging dat de kennis der wetenschap nòch veredelt, nòch verbetert, als ze niet gepaard gaat met een diep, godsdienstig gevoel. Ik weet niet of ik mij juist uitdruk. Ik bedoel dat gevoel van diepe vereering en innige liefde voor het Opperwezen, dat ons hart als 't ware vergroot en verteedert voor de gansche menschheid en alle baat- en zelfzucht op de vlugt jaagt. Zijt ge dit
niet met mij eens?
Werktuigelijk had ik Mary aangehoord. De naam van den professor had mij op eenmaal weder in een doolhof van gissingen verward, die ik juist omdat het slechts gissingen waren voor mijzelve had behouden. De professor namelijk had mij medegedeeld, 1o. dat de leergierige vrouw, waarin wij beiden zooveel belang stelden, nadat ze de hulp der vreemde dame onvoorwaardelijk had afgewezen, koel en terughoudend was geworden en eindelijk niet onduidelijk had te kennen gegeven dat ze van zijne bezoeken wenschte verschoond te blijven.
| |
| |
2o. dat het hem gelukt was een voordeelige briefwisseling aan te knoopen met den markies de Savès - (iemand die bij nader onderzoek niemand anders bleek te zijn dan de reisgenoot van de schoone dame die zich de Markiezin de Savès noemde), 3o. dat hij in die briefwisseling zijn verlangen had te kennen gegeven om het éénige Rome te bezoeken (natuurlijk in 't belang der wetenschap), waarop de markies hem de middelen had verschaft om de reis daarheen te ondernemen, 4o. dat hij bij zijn aankomst te Rome den markies onmiddellijk had opgezocht, maar tot zijn leedwezen had ervaren dat deze reeds weder met de markiezin naar Napels was vertrokken, 't geen hem niet weinig in verlegenheid bragt, omdat de markies zijn adres niet had achtergelaten en de geleerde zich van een lezing te Rome geen gouden bergen voorstelde.
Uit deze mededeelingen nu maakte ik op dat de gewaande markiezin de Savès uit erkentelijkheid of belangstelling voor des professors astronomisch onderrigt aan de onaanzienlijke leerlinge, waarbij hij tevens werd aangemaand om haar van al het noodige te voorzien - den professor een wederdienst had willen bewijzen door hem de gewenschte wetenschappelijke briefwisseling toe te staan, en het haar zeker niet zou zijn ingevallen hem naar Rome te ontbieden, indien hij niet op zijn gewone onbescheidene wijze daarop had gezinspeeld.
Haar plotseling vertrek versterkte mij in 't vermoeden dat ze den professor, na dit staaltje van zijn vrijmoedigheid, liefst op een afstand hield. De ontmoeting met miss Fletcher in zulk een benaauwd oogenblik was dus voor den professor een gewenschte uitkomst, en hij bleef dan ook niet in gebreke zich die ontmoeting ten nutte te maken. De diepe indruk dien zijn geleerdheid op deze merkwaardige vrouw maakte was te opmerkelijk om dien niet in beider belang en tot heil der menschheid aan te wenden. Reeds na verloop van twee dagen had de professor zich zoo volkomen met broeder en zuster bevriend gemaakt, dat men hen onafscheidelijk te zamen zag en er alle kans voor den geleerde bestond om op de goedkoopste wijze der wereld zijn aardkorstonderzoek nog verder Zuidwaards uit te strekken.
Of miss White in den professor een derden gentleman had ontdekt, kan ik niet met zekerheid bepalen, daar die dame op dringend verzoek van een andere boezemvriendin, onmiddellijk naar Napels was vertrokken. Daar nu de brief dier boezemvriendin van het hotel di Roma was gedateerd en het miss White bekend was, dat de gentleman par excellence ook in genoemd hôtel zijn intrek had genomen, zoo kon ik mij den spoed dier dame gemakkelijk verklaren. Welligt hoopte zij dat in het hôtel di Roma haar levenslot zou beslist worden, en deze gedachte was overwegend genoeg om het verzoek der tweede boezemvriendin meer gewigt toe te kennen, dan met miss White's flegmatische opvatting der vriendschap was overeen te brengen.
Onze spoedig daarop gevolgde afreize had mij belet te onderzoeken in hoeverre de professor op de hoogte was van de betrekking, waarin
| |
| |
zijn schoone beschermster tot den markies de Savès stond. Het scheen mij bijkans onmogelijk dat hij niet even als zoovele anderen te Nice reeds de ware toedragt der zaak zou hebben vernomen
Haar vertrouwelijke omgang met ligtmissen van het ergste soort had het vermoeden bevestigd, dat ze tot die klasse van vrouwen behoorde, waaraan de Franschman glimlagchend den naam van ‘femmes du demi-monde’ geeft, ook ontbrak het niet aan anecdotes die deze of gene uit de rubriek harer chronique sandaleuse had opgezameld.
Ik vermoedde dus dat de geleerde, met zijn gewone taktiek om zich niet over dagelijksche zaken te bekommeren, liever hare belangstelling voor de groote zaak in aanmerking nam, dan haar afdalen in de diepte der menschelijke verdorvenheid, te meer omdat die belangstelling hem bij alle voordeelen nog de gelegenheid schonk Rome te bezoeken. In hoeverre ik dit den professor tot deugd toerekende, kan ik moeijelijk bepalen, daar dit alles, zooals ik straks getuigde, slechts gissingen waren en men naar gissingen geen karakter mag beoordeelen.
Een tweede reden waarom ik mevrouw Preston noch Mary over des Professor's verstandhouding met Alice's moeder had ingelicht was deze: Beiden hadden in den laatsten tijd opzettelijk vermeden het teêre punt aan te roeren, dat sinds den togt over den Osteria Barraca een schaduw had geworpen op haar geluk.
Zij wenschten te vergeten.
Alice's moeder was de klove tusschen Dumbal en Mary; zelfs het uitspreken van haren naam maakte gewoonlijk een pijnlijken indruk op het hart dat langzamerhand van den eersten wreeden schok bekwam. Ik sprak er dus niet over.
Waarom antwoordt ge niet? - vroeg Mary op ongeduldigen toon, nadat zij mij langen tijd vragend had aangestaard.
- Ik deel uwe overtuiging - haastte ik mij te antwoorden.
- Zeer zeker is professor Pöllschner niet de geschikte persoon.....
Een beweging op het balkon nevens mij leidde op nieuw mijn aandacht af. Ik wierp een vlugtigen blik op onze buurdame, ze zat weder onbewegelijk met den rug naar ons toe.
Mary vatte mijn arm en schudde die krachtig heen en weder.
- Gij zijt wonderlijk verstrooid, maar ik raad de oorzaak. Uw kiesch gevoel heeft u doen verzwijgen wat ik ondanks mij zelve toch gehoord heb. De professor staat in goede verstandhouding met den markies de Savès, en deze markies is de deelgenoot der schande van Alice's moeder!
Was het waarheid of inbeelding? 't scheen mij toe alsof de zware ademhaling onzer buurdame zich verried door de golvende beweging van haar wit opperkleed. Een benaauwd gevoel overstelpte mij.
- Laat ons toch die arme niet te streng veroordeelen! - uitte ik onwillekeurig.
- Wie spreekt er van iemand te veroordeelen! - riep Mary ver- | |
| |
drietig stampvoetend. - Gij schijnt heden avond geen geregeld gesprek met mij te kunnen voeren en hoort ter naauwernood wat ik zeg.
Haar veroordeelen? God weet hoe gaarne ik haar uit den poel gered zag waarin ze zich, blindelings geworpen heeft, al ware het alleen....
- Om Dumbal, Mary?
- Neen, neen, niet om hem, althans niet alleen om hem!......
Een oogenblik zweeg ze om tot bedaren te komen, toen vervolgde ze half fluisterend:
- Ik wenschte het om den wille van het kind dat stervend voor hare ontaarde moeder bad. Zou niet die bede van onschuldige lippen zijn doorgedrongen tot den troon des Allerhoogsten?
- Ik geloof het. Gij zaagt de ongelukkige door wroeging verteerd bij het lijk van haar kind..... dat was de eerste schrede tot bekeering, maar de vloek der wereld plaatst zich op haar weg.
Eén vriendelijk woord, één blijk van liefde voor haar die allen slechts afkeer en walging inboezemt en.....
Mijn hand drukte Mary's lippen toe. De witte gedaante op het nevenbalkon was opgestaan en wankelde naar binnen.
- Maar wat deert u dan toch van avond? - riep Mary, zoodra ze haar mond weder vrij voelde.
- Wij werden beluisterd, Mary!
Mary sloeg een blik in het verlichte vertrek dat op het neven-balkon uitkwam en waarvan de glazen deur nog open stond.
- Dat hadt ge mij vroeger moeten zeggen, maar in ieder geval spraken wij niets of het mogt gehoord worden.
- Zeker, - antwoordde ik, - maar we kunnen ook in ieder geval een geschikter uur kiezen om dit thema te behandelen.
Mary raadpleegde haar horlogie en verweerde zich niet langer.
't Zal nagenoeg drie uur geweest zijn, toen ik uit mijn eersten vasten slaap werd gewekt door een zonderling geluid in mijn nabijheid. Ik rigtte mij op en luisterde aandachtig. 't Was een snikken, een pijnlijk kermen, waarvan mij het hart toeneep.
Ik sloop naar de vensterdeuren; mijn oog viel op de ranke gestalte in 't wit, die, half over het balkon gebogen met de beide handen tegen het gelaat gedrukt, aan de vreesselijkste wanhoop ter prooi scheen.
- Alice!... Alice!... mijn arm kind!... - jammerde de ongelukkige.
Ach, ik had het maar al te duidelijk gevoeld! Zij was het, de afgedwaalde, de verdorvene, de paria der maatschappij.
Zoo als ze daar stond, had ik haar gezien aan de doodsponde van het kind dat ze verstiet en daardoor vermoordde.
Nu rukte ze de handen van 't gelaat. Zielsangst, vertwijfeling sprak er uit. Ze strekte den arm uit en schimpte en vloekte den verleider, ze sloeg zich op de borst en rukte zich de haren uit het hoofd, ze was den waanzin nabij.
| |
| |
Het werd tijd.
Beneden dartelden de onschuldige golfjes vrolijk tegen het strand, ze oefenden een noodlottige aantrekkingskracht uit op den verwarden geest der wanhopige. Ze staarde in de diepte... nog één blik dien ik nooit vergeten zal naar den flonkerenden sterrenhemel......
Ik opende de deur en verscheen op het balkon. De witte gedaante deinsde terug. De vensterdeuren van het aangrenzend vertrek werden digtgeslagen, de luiken gesloten. Ze was gered.
Ik ademde weder vrijer en boog mij nu op mijne beurt over de leuning van het balkon. Alles vertoonde zich zoo rustig, zoo stil, zoo kalm aan mijn blik, en toch woelde daar ginds onder de aardkorst, een hel van vuur dat ieder oogenblik haar schrikkelijk verdelgingswerk kon aanrigten, en toch kon op het onverwachts die zacht kabbelende watermassa zich tot een heirleger van reusachtige golven ontplooijen, die schuimend en bruisend alles in haar vaart zouden verzwelgen. In 't hart der menschen, in 't hart der aarde, in den afgrond der wateren een kiem van verderf die met dood en verwoesting bedreigt.
‘Voor den mensch een rustelooze strijd tegen den hartstogt, voor de natuur een rustelooze strijd tegen de elementen. Waartoe? Waarvoor als het einde vernietiging is?’ had welligt de vrouw gevraagd wie daareven het leven tot pijniging werd.
- Sterven zal ik niet... Dearest!... Ik heb gehoord... dat alles leeft... alles!... Kon mama het maar hooren... dan zou ze mij ook kunnen verstaan als ik van verre... tot haar spreek... en... wie weet... of ze... dan niet... bij mij mag komen...
O had ze 't gehoord, dat fluisterend kinderstemmetje, welligt had ze, even als ik, het harmonieuse golfgeklots uitgelegd in den geest van dat kind.
In 't brooze uitgeteerde ligchaam woonde een voorspellende geest, waarvan de zee de fluistering scheen weêr te geven door het bemoedigend: Misschien!... misschien!...
|
|