| |
Suum cuique.
Vrede en oorlog.
Nu zal 't lied van Vrede schallen:
Neen, geen zegen - geen van allen,
Oorlogvoeren, bloedverkwisten,
Past den duivel - niet den Christen.
Neen, geen zwaard beslecht' de twisten:
s tot plengen veel te goed.
Heldenpraal begoochel' dwazen,
Schijn' aan kindren schoon:
Valsch en nietig, vechtersbazen!
't Zwaard te zwaaijen over de aarde
Geeft geen grootheid, heeft geen waarde:
| |
| |
Weet het, mannen van den zwaarde!
Is tot plengen veel te goed.
Waar de vorst des burgers leven
Waar geen vrouw behoeft te beven
Voor haar man in 't veld;
Waar de kindren veilig slapen,
Daar is zegen... Mannen, knapen!
Lieve koning! zwaai geen wapen:
Is tot kwisten veel te goed.
Maar als roof en onregt dagen,
Haardsteê en altaar belagen,
Dan de zwaarden uitgetogen
En de roovers aangevlogen!
Zulk een strijd wil God gedoogen:
Mannen, is dan niet te goed.
Met hooge ingenomenheid herlazen wij dezer dagen dit gedicht van onzen Tollens, met aandrang vestigen wij er de aandacht op. Het drukt uit wat in Europa allen gevoelen, wier brein niet beneveld is door den roes der overwinning of door wraakzucht verbijsterd: de oorlog is een misdaad, een gruwel, den mensch onwaardig, den Christen een schandvlek. Het drukt uit wat de Vredebond wil, maar wacht zich voor 't geen den Vredebond onaannemelijk maakt voor den Nederlander. De Nederlandsche natie is eene der weinigen, voor wie de oorlog een pligt kan zijn. Een aanvallende oorlog, kon Nederland er al aan denken, ware ook voor Nederland een misdaad, een gruwel. Maar wordt onze nationaliteit bedreigd, loopt ons volksbestaan, onze taal, onze vrijheid gevaar, dan is Nederland geroepen ook met het zwaard zich te verdedigen tot den laatsten man:
| |
| |
Dan de zwaarden uitgetogen
En de roovers aangevlogen!
Ja, wij zeggen het vader Tollens na:
Zulk een strijd wil God gedoogen.
Mannen, is dan niet te goed.
Het bloedig soldatenspel der groote mogendheden verfoeijen wij; het beuzelend soldatenspel, dat aan uniformen, aan strepen en kwasten knutselt, bespotten wij; maar voor Nederlands zelfstandigheid achten wij millioenen schats niet te kostbaar en het bloed van de beste zonen onzes volks niet te kostelijk.
Tollens spreke tot de kinderen zoo als hij tot de vaderen gesproken heeft, en de Nederlandsche volksdichter wekke den echten volksgeest uit zijn sluimerziekte op.
Inderdaad, voor de herleving van ons volk verwachten wij veel van den huiselijken, gemoedelijken, maar tevens krachtigen dichter, en hartelijk verblijden wij ons, dat vernieuwde, zoowel meer kostbare als hoogst eenvoudige, uitgaven hem weder brengen onder de oogen van alle standen des volks.
| |
Stemmen over het onderwijs aan meisjes.
XII.
De Arnhemsche school.
Den 6den Februarij l.l. is de Middelbare school voor meisjes te Arnhem geopend. Het onderwijzend personeel bestaat voorloopig uit de directrice, twee leeraressen voor de letterkundige vakken, twee leeraren voor de wis- en natuurkundige wetenschappen, een voor den zang, een voor de staatswetenschappen en eene leerares voor de vrouwelijke handwerken. Der Directrice is de Directeur der Hoogere burgerschool als Mede-directeur ter zijde gesteld.
Met 37 leerlingen, verdeeld over 3 klassen, is de cursus begonnen. Eenige leervakken, welke men voor de 4de en de 5de klasse bestemd heeft, worden dus nog niet onderwezen, zoo het Boekhouden en de Staatswetenschappen.
Over den omvang van het onderwijs, dat men aan deze school zal geven, laat het programma der lessen ons echter niet in het onzekere: ook die vakken worden daarop vermeld, waarin nog geen onderwijs gegeven wordt, maar die voor de hoogere klassen zijn bewaard. Dat programma is in meer dan één opzigt regt gelukkig. Maar de ontwerpers zullen wel de laatsten zijn, die 't voor volmaakt zullen houden.
Wij geven hier eene vergelijkende tabel van het programma dezer school met de programma's van Haarlem, Steyn-Parvé, de Keyser en de Arnhemsche Kweekschool, allen voor de drie eerste klassen.
| |
| |
LEERVAKKEN. |
Eerste klasse. |
|
Arnhem. |
Haarlem. |
Steyn-Parvé. |
de Keyser. |
Arnhemsche Kweekschool. |
Nederl. taal- en letterkunde. |
3 |
4 |
4 |
3 |
3 |
Fransche taal- en letterkunde. |
4 |
4 |
4 |
4 |
2 |
Engelsche taal- en letterkunde. |
2 |
2 |
- |
- |
1 |
Duitsche taal- en letterkunde. |
5 |
1 |
4 |
- |
5 |
Geschiedenis |
3 |
3 |
4 |
4 |
4 |
Aardrijkskunde |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Wis- en meetkunde en kosmographie |
3 |
4 |
4 |
4 |
5 |
Natuurlijke historie |
1 |
- |
1 |
2 |
- |
Natuur- en scheikunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Staathuishoudkunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Boekhouden |
- |
- |
- |
- |
- |
Teekenen |
2 |
2 |
2 |
4 |
2 |
Handwerken |
4 |
4 |
4 |
1 |
4 |
Zang |
1 |
1 |
1 |
2 |
1 |
Gymnastiek |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Schoonschrijven |
- |
1 |
- |
2 |
1 |
Lezen en stijloefening |
- |
- |
- |
2 |
2 |
Kennis der klassieke oudheid |
- |
- |
- |
- |
- |
Kennis van het menschelijk ligchaam en gezondheidsleer |
- |
- |
- |
- |
- |
Opvoedkunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Kunstgeschiedenis |
- |
- |
- |
- |
- |
LEERVAKKEN. |
Tweede klasse. |
|
Arnhem. |
Haarlem. |
Steyn-Parvé. |
de Keyser. |
Arnhemsche Kweekschool. |
Nederl. taal- en letterkunde. |
3 |
3 |
3 |
3 |
2 |
Fransche taal- en letterkunde |
3 |
3 |
3 |
3 |
5 |
Engelsche taal- en letterkunde. |
4 |
2 |
4 |
- |
4 |
Duitsche taal- en letterkunde. |
3 |
3 |
3 |
5 |
2 |
Geschiedenis |
3 |
2 |
3 |
3 |
4 |
Aardrijkskunde |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Wis- en meetkunde en kosmographie |
3 |
3 |
3 |
3 |
4 |
Natuurlijke historie |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Natuur- en scheikunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Staathuishoudkunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Boekhouden |
- |
- |
- |
- |
- |
Teekenen |
2 |
2 |
2 |
2 |
1 |
Handwerken |
4 |
4 |
4 |
3 |
4 |
Zang |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Gymnastiek |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Schoonschrijven |
- |
1 |
- |
1 |
1 |
Lezen en stijloefening |
|
- |
- |
2 |
2 |
Kennis der klassieke oudheid |
- |
- |
- |
- |
- |
Kennis van het menschelijk ligchaam en gezondheidsleer |
- |
- |
- |
- |
- |
Opvoedkunde |
- |
- |
- |
- |
1 |
Kunstgeschiedenis |
- |
- |
- |
- |
- |
LEERVAKKEN. |
Derde klasse. |
|
Arnhem. |
Haarlem. |
Steyn-Parvé. |
de Keyser. |
Arnhemsche Kweekschool. |
Nederl. taal- en letterkunde. |
3 |
3 |
3 |
3 |
2 |
Fransche taal- en letterkunde |
3 |
3 |
3 |
2 |
5 |
Engelsche taal- en letterkunde. |
3 |
2 |
3 |
5 |
4 |
Duitsche taal- en letterkunde. |
3 |
3 |
3 |
3 |
3 |
Geschiedenis |
2 |
2 |
2 |
3 |
4 |
Aardrijkskunde |
2 |
2 |
2 |
1 |
1 |
Wis- en meetkunde en kosmographie |
3 |
2 |
3 |
4 |
3 |
Natuurlijke historie |
2 |
} 3 |
2 |
1 |
} 2 |
Natuur- en scheikunde |
2 |
} 3 |
2 |
2 |
} 2 |
Staathuishoudkunde |
- |
- |
- |
- |
- |
Boekhouden |
- |
- |
- |
- |
1 |
Teekenen |
2 |
2 |
2 |
1 |
2 |
Handwerken |
4 |
4 |
4 |
3 |
3 |
Zang |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Gymnastiek |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Schoonschrijven |
- |
1 |
- |
|
1 |
Lezen en stijloefening |
- |
- |
- |
|
1 |
Kennis der klassieke oudheid |
- |
- |
- |
|
- |
Kennis van het menschelijk ligchaam en gezondheidsleer |
- |
- |
- |
|
- |
Opvoedkunde |
- |
- |
- |
|
1 |
Kunstgeschiedenis |
- |
- |
- |
|
- |
Tot twee opmerkingen bij deze vergelijkende tabel bepalen wij ons. De eerste betreft hetgeen men te Arnhem geeft, de andere wat men te Arnhem nog onnoodig acht.
Men geeft er Gymnastiek, terwijl men vroeger, beducht voor het vooroordeel van sommige ouders, dit vak facultatief had willen laten. Dat is vooruitgang; de school moet de vooroordeelen, bovenal waar ze zoo ongegrond zijn en zoo verderfelijk, niet ontzien, maar overwinnen.
Men geeft er, nevens de Nederlandsche, in drie vreemde talen onderwijs, reeds aan de 1e klasse: Fransch, Engelsch, Hoogduitsch. Het Engelsch krijgt weinig, veel het Fransch, het meest het Hoogduitsch. Tegen deze rangschikking hebben wij geen bezwaar, maar wel achten wij het bedenkelijk, reeds in de 1e klasse kinderen van 12 jaren te verpligten om, nevens die van de moedertaal, nog drie grammatica's te leeren: dat eischt overspanning en baart verwarring. De programma's Steyn-Parvé en de Keyser slaan een' anderen weg in. Zij hebben tot beginsel aangenomen: onderwijs in ééne klasse weinige talen, maar onderwijs ze goed; en is de leerling in die klasse tot op zekere hoogte gebragt in een taal, houd die taal aan in de volgende klasse, maar meer niet, en vat dan een andere taal krachtig aan. Dit stelsel is ook gevolgd (en alleen dáárom wordt zij vermeld op onze tabel) op de Arnhemsche Kweekschool, die daarenboven van de overtuiging uitgaat, dat het Fransch, als bij de meeste leerlingen (wat we verfranscht zijn!) reeds eenigzins bekend, beter bekend vaak dan de moedertaal, niet met zooveel kracht behoeft aangevat te worden. Eéne Engelsche les wordt ja op de Kweekschool gegeven aan de 1e klasse, maar uitsluitend in de uitspraak. Er schijnt overigens geen voldoende grond te zijn om het onderwijs in de Engelsche taal op een school met 5jarigen cursus aan te vangen vóór het tweede jaar, zooals Steyn-Parvé wil, of zelfs vóór het derde jaar, zooals de Keyser voorstelt.
| |
| |
Maar in elk geval zijn vier grammatica's op eens te veel voor menig kinderhoofd.
De verhouding tusschen het taalonderwijs en dat in de wis- en natuurkundige wetenschappen wordt door die opeenhooping ook minder gelukkig. Wis- en natuurkunde krijgen 4 uren, de taalkunde 14 in de 1e klasse; te Haarlem is de verhouding 4 tot 11, bij Steyn-Parvé 5 tot 12, bij de Keyser 6 tot 7, op de Kweekschool 5 tot 11. In de 2e. klasse te Arnhem wordt het beter; de verhouding van wis- en natuurkunde tot de taalkunde wordt: 5 tot 13; te Haarlem 5 tot 11, bij Steyn-Parvé 5 tot 13, bij de Keyser 5 tot 11, op de Kweekschool 6 tot 13; in de 3e. klasse wordt de verhouding te Arnhem 7 tot 12, te Haarlem 5 tot 11, bij Steyn-Parvé 7 tot 12, bij de Keyser 7 tot 13.
Het schijnt dus te blijken, dat de Middelbare school te Arnhem reeds in de eerste klasse uitnemend veel zorg wijdt aan het taalonderwijs, meer nog dan aan de wiskunde, onder welken deftigen naam, men vergete het niet, op die klasse zich het rekenen verschuilt, het rekenen, op de meeste meisjesscholen zoo bitter verwaarloosd.
Maar kunnen drie uren rekenen 's weeks wel voldoende geacht worden voor kinderen, bij wie juist dit vak in den regel schromelijk veronachtzaamd of, erger, verkeerd onderwezen is? En op die kennis van de rekenkunde zal immers straks Algebra, Meetkunde, Natuurkunde, Boekhouden moeten gebouwd worden.
De leeraren der school en haar Mede-directeur, die als specialiteit in de natuurwetenschappen juist de man is om de waarde der wiskunde te erkennen, zullen op dit punt vooral hunne aandacht wel willen vestigen. We zijn ten dezen opzigte volkomen gerust: op de Hoogere Burgerschool, welke is toevertrouwd aan de goede leiding van den Mede-directeur der Meisjesschool, ontvangen de jongens der 1ste klasse 7 uren 's weeks onderwijs in de Wiskunde.
Dat Lezen en Stijloefening onder Nederlandsche taal- en letterkunde begrepen zijn, mogen wij aannemen; maar dat dit vak, hoofdvak voor Nederlandsche meisjes, dan met 3 uren niet ruim bedeeld is, zal men moeten toestemmen. Haarlem en Steyn Parvé hebben 4 uren, de Keyser stelde er 5 voor; in Duitschland wordt op goede meisjesscholen aan de moedertaal nog meer gegund.
Men vergete niet, dat de Middelbare meisjesscholen het doel niet hebben om onze kinderen nog meer te verfranschen of te verduitschen, maar om den Nederlandschen volksgeest krachtig te ontwikkelen. We zijn al ver genoeg gegaan, en veel te ver ook, in de verloochening van ons volkskarakter. Eene herleving van dat volkskarakter moet uitgaan van de Nederlandsche vrouw: daartoe stelle haar de school in staat.
Het Schoonschrijven missen we noode; Kunstgeschiedenis en Kennis der klassieke oudheid zagen we gaarne voor memorie vermeld; Gezondheidsleer (zij de kennis van het menschelijk ligchaam tot de Zoölogie gebragt) moet niet te vergeefs gezocht worden, en Opvoedkunde - we zullen niet nalaten er telkens en telkens weêr op aan te dringen - Opvoedkunde is onontbeerlijk, onontbeerlijk in den vollen zin van het woord voor jonge menschen, wier levenstaak het vooral zal zijn op te voeden.
Zoolang Gezondheidsleer en Opvoedkunde geen deel uitmaken van het programma onzer Middelbare meisjesscholen; zoolang men de meisjes daar niet goed leert rekenen, zullen wij in die scholen slechts een verbeterde uitgave kunnen zien van de Fransche school, onder wier heerschappij wij zoo lang hebben gezucht. Maar dit willen de bekwame Arnhemsche directrice en de geleerde Mede-directeur wel allerminst. In het uitnemend besturend en onderwijzend personeel dezer school zien wij veeleer een degelijken waarborg voor een goede toekomst, allereerst voor een nog beter programma. Het tegenwoordige is zeker niet meer dan een proef voor den eersten (maar halfjarigen) cursus; eene proef, waarbij men door omstandighaden alligt gebonden was. En bij de aanwijzing der leervakken
| |
| |
heeft de Arnhemsche Gemeenteraad wijselijk bepaald: ‘Aan deze leervakken kunnen in het vervolg nog andere worden toegevoegd, zooals met name Kennis der klassieke oudheid.’ Het onderwijs op de Arnhemsche school heeft in zich de kiemen van een rijke ontwikkeling. Bij de goede leiding, die wij verwachten, kan deze school een modèl worden. En we zoeken immers nog altijd naar de beste inrigting van een middelbare school voor meisjes?
| |
XIII.
De meisjesschool en de staatsbegrooting.
In zijn Nr. van 21 Maart geeft het Vaderland, dat steeds warme belangstelling toonde in de verbetering van het meisjes-onderwijs, de volgende critiek op een wijziging, door den Minister Thorbecke gemaakt in de begrooting van het Departement van Binnenlandsche Zaken:
‘Een bijna niet toegelichte wijziging der begrooting is de vermindering van art. 138 met f 7500, die daarbij aanvankelijk waren uitgetrokken voor subsidiën aan vier middelbare scholen voor meisjes. Deze som werd 23 Dec. 1870 van de credietwet verwijderd op voorstel van den heer Blussé, wien het echter alleen te doen was om de zaak niet in 't voorbijgaan te beslissen, en die herhaaldelijk verklaarde er zeer op gesteld te zijn, dat het onderwijs voor de vrouw beter zou worden ingericht. Bij den bekenden achterlijken toestand van het onderwijs voor meisjes mocht men dus verwachten, dat deze subsidiën bij de definitieve begrooting opnieuw zouden worden voorgedragen, tenzij onverhoopt een bepaald tegenstander der verbetering van het onderwijs voor meisjes als minister mocht optreden. Het subsidie is echter op deze begrooting weggebleven, en in den toelichtenden staat leest men daaromtrent alleen: “Over het verleenen van subsidiën voor middelbare scholen voor meisjes, naar aanleiding der daartoe betrekkelijke aanvragen, wenscht de Minister zich een nader onderzoek voor te behouden.”
Is het verleenen van subsidie voor middelbare meisjesscholen dan een zoo ingewikkelde, een zoo ongehoorde zaak? Is het groot maatschappelijk belang der verbetering van het meisjes-onderwijs dan aan de overdenkingen van den heer Thorbecke vreemd gebleven? Immers neen, want in beginsel heeft hij de zaak uitgemaakt, door als lid der Kamer herhaaldelijk vóor het subsidie ten behoeve der meisjes-burgerschool voor middelbaar onderwijs te Haarlem te stemmen, en door het subsidie thans weder op zijn begrooting voor te dragen. Ook in de afdeelingen der Tweede Kamer, terwijl hij daarvan deel uitmaakte, is het voorstel van den Minister Fock om aan vier middelbare meisjesscholen subsidie te verleenen ter sprake gekomen.
Waartoe dan een nader onderzoek? Het verleenen van subsidiën door den Staat is voor het tot stand komen van middelbare meisjesscholen een levensquaestie. Zonder die subsidiën zullen de gemeentebesturen zich tot haar oprichting niet opgewekt gevoelen. Op verschillende plaatsen heeft reeds het uitzicht op een subsidie plannen tot oprichting van zoodanige scholen doen beramen. Door geen subsidie te verleenen, ontneemt men aan die plannen den grond. Onder de scholen, welke de Minister Fock voorstelde te subsidiëeren, waren er buitendien twee die zonder subsidie met geen mogelijkheid konden tot stand komen, namelijk die te Goes en te 's Hertogenbosch. De gemeente Goes kan de kosten eener middelbare meisjesschool zonder subsidie niet dragen. En te 's Hertogenbosch gaat het plan tot oprichting eener zoodanige school uit van de afdeeling der
| |
| |
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, wier financiëele krachten zonder rijkssubsidie niet tegen het plan zijn opgewassen. Dat geval zal zich ongetwijfeld op meer plaatsen voordoen. In verschillende gemeenten zal het zonder tusschenkomst van den Staat met den besten wil onmogelijk zijn een middelbare meisjesschool op te richten, omdat de kosten te hoog loopen.
Blijven deze subsidiën dus achterwege, dan zullen hier geen middelbare meisjesscholen worden opgericht omdat er geen prikkel toe bestaat, en ginds niet omdat er geen geld voor is. Dan zal het onderwijs voor meisjes even onvoldoende blijven als het thans is. Dan zal de onbillijkheid bestendigd worden, dat voor het onderwijs voor jongens betrekkelijk veel, voor dat voor meisjes niets van regeeringswege gedaan wordt. Dan zal een steeds wijder gapende klove de beide geslachten van elkander scheiden.’
Wij brengen onze opregte hulde aan het onafhankelijke blad, dat alzoo den liberalen Minister eene daad verwijt, welke zijns niet waardig is.
Inderdaad, van den schepper van ons Middelbaar Onderwijs hadden wij allerminst dat uitstel (afstel?) verwacht.
Is het Middelbaar Onderwijs voor meisjes niet een dringende behoefte? Is die behoefte niet tot in Goes erkend en nog maar alleen te Delft miskend? Is f 7500 te veel om aan die behoefte te gemoet te komen, terwijl schatten besteed worden voor het middelbaar onderwijs der mannelijke jeugd? Heeft de Regering - of bestaat er geenerlei solidariteit meer tusschen de elkander opvolgende Ministeriën? - niet tegenover eenige gemeenten de zedelijke verpligting op zich genomen om die subsidiën op de begrooting te brengen? Weet de Minister het niet, dat te Arnhem de middelbare school voor meisjes is gesticht in vertrouwen op de belofte der regering; dat de regering zich tegenover den Arnhemschen Gemeenteraad reeds als subsidie gevende heeft gedragen, wijziging van de verordening gevorderd en de gewijzigde verordening toegepast? Kan de eerbied voor de hooge regering er bij winnen wanneer stellige belofte zóó worden gehouden?
Ter wille van den Minister zelven wenschen wij dat zijn ‘nader onderzoek’ weldra ten einde zal zijn gebragt en tot resultaat hebben, dat de f 7500 weder op de begrooting worden uitgetrokken. Of - moet ook onder een Ministerie Thorbecke het onderwijs van de groote helft des Nederlandschen volks een voorwerp blijven van de aanhoudende verwaarloozing der Regering, dan verdwijne ook het subsidie van de Haarlemsche middelbare meisjesschool van de begrooting.
Dan gelijkheid van verwaarloozing voor allen.
Van Thorbecke echter verwacht men betere dingen.
| |
XIV.
Gemengde scholen.
De Zaanlandsche Courant van 4 Februarij brengt het volgende artikel van den heer Mr. E. van Lier te Amsterdam:
‘Wat zullen kleinere plaatsen doen voor het onderwijs der vrouw? Wat zal Zaandam doen? - Mijn antwoord is eenvoudig: de Zaandamsche ouders zenden hunne dochters, na goed volbracht lager onderwijs, naar de bestaande Hoogere Burgerschool! - Immers, noch in het reglement, noch in het huishoudelijk Reglement voor de Hoogere Burgerschool is eene enkele bepaling te vinden die voor de meisjes den toegang tot die school sluit. Mij althans is geene bepaling bekend, die het recht zou geven om aan het meisje, dat zich daartoe aanmeldt en
| |
| |
in het toelatings-examen slaagt, dien toegang te weigeren. Dus van den kant der gemeentelijke onderwijswetgeving geen bezwaar. - Niet te ontkennen is het echter, dat er eenige wijziging in de inrichting der school zou moeten gebracht worden; - onder den directeur, zou naar mijne meening, eene onderdirectrice moeten aangesteld worden. De aanstelling van andere onderwijzeressen (of leeraressen, om het leelijke woord te gebruiken, dat in den laatsten tijd in zwang is gekomen) acht ik om redenen straks te vermelden volstrekt onnoodig, ook met het oog op het aanleeren van vrouwelijke handwerken; het onderwijs daarin toch is op de middelbare school niet op zijne plaats en ik zou het zelfs van de lagere school (behalve van de armenschool) willen verwijderd zien. Is men het met deze zienswijze niet eens, men geve dat onderwijs dan buiten de gewone schooluren en drage het aan eene bijzondere daarvoor aangestelde onderwijzeres op. -
Maar, zoo hoor ik mij tegenwerpen, op die wijze verkrijgen wij geene afzonderlijke Hoogere Burgerschool voor meisjes. - Wij moeten ons dan behelpen. - Ik antwoord: op die wijze verkrijgt gij het ideaal!
Het is algemeen bekend, dat in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika het onderwijs het meest voortreffelijke is. Geen wonder! ook op dit gebied had de nieuwe wereld niet te worstelen met de eeuwen lang ingekankerde vooroordeelen der oude. Daar kent men geen afscheiding der geslachten op het gebied van het onderwijs.
Maar ook bij ons is de vereeniging van jongens en meisjes op dezelfde school, de lagere namelijk, niet vreemd, en tot algemeene en billijke klachten heeft die vereeniging dáár, voor zoover mij bekend is, nooit aanleiding gegeven.
Onmiskenbaar is de invloed, dien de omgang met beschaafde vrouwen op den man uitoefent; waarom dan die waarheid vergeten bij de opvoeding, die ook op de school niet uit het oog mag verloren worden? Is dan onze maatschappij zoo verdorven, dat wij elke aanraking tusschen onze zonen en dochters moeten afsnijden? Is onze maatschappij zooveel slechter, dan de Amerikaansche, zoodat wij hier niet kunnen toelaten, wat men daar met het beste gevolg in toepassing brengt? Of is de Amerikaansche maatschappij ten gevolge van dat systeem zooveel onzedelijker dan de onze? De strenge afscheiding tusschen de twee geslachten sticht integendeel bij ons, naar mijne innige overtuiging, veel kwaad. Het vooroordeel, dat daaraan ten grondslag ligt, miskent ten eenenmale het zedelijk beginsel, dat men als regel, niet als uitzondering moet aannemen. Die afscheiding bevordert juist dat, wat men voorkomen wil. Laat onze dochteren en zonen te zamen opgroeien, en zich gewennen aan eenen fatsoenlijken omgang met elkander, - de jongen leere van het meisje wat meer zachtheid en lijdzaamheid, het meisje van den jongen wat meer kracht en zelfstandigheid! ook hier worde eenzijdigheid bestreden, - ook hier scheide men niet wat ter wederkeerige veredeling zoo eigenaardig bij elkaar behoort. - En nu mogen er in groote steden bezwaren van plaatselijken aard bestaan tegen de toelating van meisjes en jongens op dezelfde school, in Zaandam bestaan die bezwaren zeker niet, in Zaandam, waar men elkander kent en waar de strenge afscheiding gelukkig in het dagelijksch verkeer ook niet bestaat. -
Laat dan Zaandam voorgaan! Laat Zaandam hier aan Nederland een voorbeeld geven, en het zal zich een monument stichten in de harten van allen, die het wèl meenen met de beschaving van het Nederlandsche volk, van allen die de scheidsmuren willen nederhalen, door vooroordeel en bekrompenheid opgetrokken tusschen hen die geroepen zijn door harmonische ontwikkeling van hart en verstand elkanders waar geluk te bevorderen.
Zal het een nadeel zijn, dat het onderwijs aan leeraren wordt toevertrouwd? Ik acht dat niet het geval. Zeer zeker bestaan er uitstekende vrouwen, aan wie veilig het onderwijs kan worden toevertrouwd, maar zij behooren tot dusverre tot
| |
| |
de uitzonderingen. En geen wonder! De vrouw werd tot dusverre, wat hare opleiding betreft, in ons land zeer stiefmoederlijk behandeld! - Goede gelegenheid daartoe was en is nog schaarsch! Zelfs onze wetgeving veronderstelt, dat de vrouw niet geschikt is om even degelijke en soliede kennis op te doen als de man of gaat althans van de meening uit, dat de vrouw niet zoo ontwikkeld als de man behoeft te zijn, getuige de programma's van hetgeen vereischt wordt om als hoofd- of hulponderwijzeres te worden toegelaten, die van de vrouw veel minder bekwaamheid dan van den man eischen, welk voetspoor, ofschoon in veel geringere mate dan zulks bij het lager onderwijs het geval is, men eenigzins heeft gevolgd bij het vaststellen van enkele der examenprogramma's voor het middelbaar onderwijs, zonder twijfel als overgangsmaatregel en met het oog op de lagere eischen die men aan de vrouwelijke candidaat bij het examen voor het lager onderwijs stelt. In dezen toestand zal met der tijd wel verbetering komen, maar zoolang die verbetering nog niet aanwezig is, geef ik met het oog op den tegenwoordigen toestand in het algemeen (en zonder onrecht aan te willen doen aan haar, die uitgezonderd moeten worden) de voorkeur aan het onderwijs door mannen boven dat door vrouwen gegeven.’
* * *
Van onderscheiden zijden is in de laatste maanden dit denkbeeld ter sprake gebragt, het eerst, zoo wij ons wel herinneren, door Marie Delsey, en steeds met een beroep op Amerika.
Als bepaalde bestrijders van dit denkbeeld wenschen wij niet op te treden. Het vindt weerklank bij velen, die verbetering van het meisjesonderwijs ernstig begeeren, en zij hebben regt te verwachten, dat zij niet met klinkende frases zullen afgescheept worden.
De discussie over het middelbaar onderwijs van meisjes neemt toch al een' minder aangenamen toon aan. Als ze zich nederzetten om hunne meening uit te spreken, achten sommigen zich verpligt vooraf te verklaren, dat zij niet tot holle klanken of algemeenheden de toevlugt zullen nemen, ze zullen niet zoo dwaas zijn als A. en niet zoo oppervlakkig als B. en niet zoo veeleischend als C.
Zij zullen nu eindelijk eens zeggen, hoe 't wezen moet.
Och, we moesten wat meer bescheidenheid leeren. We moesten minder opzien tegen de bekentenis, dat we nog steeds zoekende zijn.
Het denkbeeld om beide geslachten op een Hoogere burgerschool gemeenschappelijk onderwijs te geven, wij veroordeelen het niet op hoogen toon.
We erkennen, dat het in Amerika in praktijk wordt gebragt, en, naar het schijnt, met goeden uitslag en zonder de nadeelen te vertoonen, die men er hier van ducht.
We stemmen toe, dat kleinere plaatsen, zoo als Mr. van Lier teregt opmerkt, zonder aanmerkelijke verhooging van uitgaven, het onderwijs der meisjes zouden kunnen verbeteren, door ze eenvoudig naar de Hoogere burgerschool te zenden.
We gelooven, dat nog een ander, en zeer degelijk, motief sommigen, wie de verbetering van het meisjesonderwijs ernst is, in de rigting der gemengde school drijft. Anders, zeî ons Marie Delsey, krijgen we nooit deugdelijk meisjesonderwijs.
Inderdaad is deze bezorgdheid niet ongegrond. Ook op voorstanders van verbeterd meisjesonderwijs heeft nog maar al te veel invloed het vooroordeel, dat de vrouw een zwakhoofd is.
Dít kunnen meisjes niet leeren, en dáárvoor zijn zij niet geschikt, en als men een nieuw vak op het programma plaatst, haast men zich, ter geruststelling er bij te voegen, dat men er niet aan denkt om een meisje die wetenschap zoo
| |
| |
grondig te leeren als aan jongens; ze moet er zoo maar eens een kijkje van nemen. Het is verwonderlijk, hoe stellig velen, die nooit meisjes onderwezen en zelden met andere dan gebrekkig onderwezen meisjes in aanraking kwamen, durven verzekeren, dat een meisje voor dit of dat leervak geheel ongeschikt is.
We moesten allen eerlijk genoeg zijn om te bekennen, dat we nog niet weten, wat er van een meisje te maken is.
Niet onverklaarbaar is de vrees, dat het middelbaar onderwijs voor meisjes zal verloopen in de oude oppervlakkigheid, dat het Schöngeisterei in de hand zal werken, en dat men weêr zal verzuimen de meisjes te leeren denken en haar degelijke kennis mede te deelen.
Zoo laat zich de wensch verklaren: Het meisje geniete hetzelfde onderwijs met den jongen op dezelfde school.
Wij begrijpen dien wensch en hebben eerbied voor zijn motieven.
Maar deelen kunnen wij dien wensch toch nog niet.
Wederom moeten wij herhalen: achten wij de vrouw niet minder mensch dan den man, ze is toch een ánder mensch. ‘Meisjes zijn geen jongens’: zoo werd het dezer dagen geformuleerd.
Zijn ze ándere menschen, dan hebben ze ook ánder onderwijs noodig: inhoud zoowel als methode van het onderwijs zal voor het meisje een andere moeten zijn dan voor den jongen
Heeft de vrouw een ándere bestemming dan de man, ze zal dan ook een ándere voorbereiding noodig hebben.
Een tweede bezwaar: de ontwikkelingsgang van het meisje is niet geheel gelijk aan dien van den jongen. Deze kent niet de periode van stilstand, welke bij 10-12jarige meisjes veelal wordt opgemerkt.
Een derde: we zijn geen voorstanders van kloosterlijke afzondering der geslachten; we gelooven niet, dat onze maatschappij zoo verdorven is, dat wij elke aanraking tusschen hare zonen en dochters moeten afsnijden; we wenschen het zedelijk beginsel niet te miskennen; maar wij meenen, dat er in het leven van jongens een tijdvak is, waarin de lagere mensch krachtig ontwaakt, de dierlijke drift nog niet door zedelijke kracht wordt beheerscht, en in dat tijdvak, ja, achten wij de gevaren, die men ducht, niet geheel denkbeeldig.
Men vergete ook niet, dat bij het stelsel van gemengde scholen de vrouw weder van haren rang als onderwijzeres zal verstoken worden, en, zij 't waar, dat menige onderwijzeres niet aan hare roeping kan beantwoorden, de verheffing der vrouw willen wij niet beginnen met aan haar te wanhopen en haar ontwikkeling niet met een verklaring van ongeschiktheid voor de taak, haar door de natuur aangewezen.
Met de voorstanders der gemengde school blijven wij echter met allen ernst aandringen niet slechts op ánder, maar op béter, op dégelijk onderwijs voor meisjes, en wij protesteren tegen elke voorbarige beslissing over 't geen een meisje al dan niet leeren kan.
|
|