De Tijdspiegel. Jaargang 28
(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
De moderne maatschappij.
| |
I.
| |
[pagina 353]
| |
Het resultaat van dat onderzoek, in de volgende bladzijden zamengevat, wordt uit warme vaderlandsliefde aan het Nederlandsche volk ter overweging aangeboden.
De taal is het volk, wordt gezegd, en bijgevolg al wie dezelfde taal spreken behooren tot één volk en hebben dezelfde nationaliteit; van daar de roep: één Italië, één Duitschland, één Frankrijk. De taal zou dus het kenmerk zijn der nationaliteit. Maar hoe dan in Amerika? Bezit men daar geen nationaliteit, of is die daar alleen bij de Roodhuiden te vinden? Hebben de Noord-Amerikanen, de Engelschen, de Mexicanen en Zuid-Amerikanen de Spaansche of Portugeesche nationaliteit, naarmate van de taal, welke er gesproken wordt? Niemand zal dat durven beweren. Het is dus niet mogelijk dat de taal het kenmerk der nationaliteit is. De stamverwantschap, zeggen anderen, daarin ligt het kenmerk der nationaliteit, b.v. de Magyaren, Slaven, Latijnen, Germanen, enz. Ook dan stuit men op hetzelfde bezwaar als met de taal, want ook daaruit zou voortvloeijen dat de Amerikanen, die uit al die stammen voortgekomen zijn, geen eigen nationaliteit konden bezitten. De meest verspreide meeningen, dat de taal, of de stamverwantschap, of beide het kenmerk der nationaliteit zijn, zijn dus onaannemelijk. Laat ons dan in het woord zelf zijn beteekenis zoeken, en die is: natie-achtigheid, bijgevolg de kenmerkende eigenschap eener natie. Men moet dus in de eerste plaats natie zijn, of het geweest zijn om nationaliteit te kunnen bezitten. Zoolang er geen natie is bestaat er geen nationaliteit. Wanneer bijvoorbeeld in Californië landverhuizers uit alle oorden der wereld gebragt worden, die niet dadelijk eene natie vormen, al spraken zij allen dezelfde taal, kunnen zij ook niet het eigenaardige eener Californische natie bezitten. De landverhuizers brengen hunne taal, zeden, gewoonten en gebruiken, - hunnen landaard - uit het land van herkomst mede, doch door onderlinge wrijving, zamenleving, vermenging, onder den invloed van de wetten en door de bedrijvigheid onder den invloed van de natuurlijke gesteldheid van den grond en van het klimaat, en door langdurige zamenwerking tot een gemeenschappelijk belang verkrijgt na verloop van tijd in volgende geslachten het volk van Californië een eigen karakter, wanneer de Californische natie zich gevormd zal hebben. Het karakter der natie, de nationaliteit, is dus het voortbrengsel eener tot een gemeenschappelijk belang langdurig zamenwerkende maatschappij, en de stelling is onjuist: dat allen die Engelsch, of Fransch, of Duitsch, of Italiaansch spreken, dezelfde nationaliteit bezitten. De taal moge een krachtig middel zijn om nationale eenheid tot stand te | |
[pagina 354]
| |
brengen, maar zij is niet het kenmerk der nationaliteit, evenmin als de stamverwantschap, die tot zamenwerken geschikt maakt. De nationaliteit is het maatschappelijk produkt der natie. Het is niet noodig hier te onderzoeken, hoe of wanneer in den nacht der eeuwen het begrip van natie in de wereld gekomen is, noch van de Mozaische wetten af de ontwikkeling en toepassing van dat begrip te volgen door al de lotswisselingen heen, die de burgermaatschappij heeft doorstaan in den eeuwigdurenden strijd voor de vrijheid, welke de natie tot hare ontwikkeling vorderde. Het zij genoeg er op te wijzen dat de magna charta in Engeland, de Unie van Utrecht, daarna de onafhankelijkheids-verklaring in Amerika en eindelijk de groote beginselen der Fransche revolutie in 1789 de voorname mijlpalen zijn op den weg, die geleid heeft tot de moderne maatschappij, waarin de natie één en ondeelbaar geworden is. In de 17de eeuw was het begrip van natie reeds zoodanig ontwikkeld, en zoo levendig in den volksgeest der Noordsche stammen aanwezig, dat de pelgrimvaders, die het eerst in Massachusets aan land stapten, een vooraf gemaakt verbond sloten om elkanders levensgeluk te verhoogen. In dit gevel werd het doel der maatschap, van de natie van den aanvang af, bij het ontstaan van een volk als politiek ligchaam op den voorgrond geplaatst. Doch hoeveel eeuwen strijds had het niet gevorderd en welk een gelukkige zamenloop van omstandigheden was er noodig om dat mogelijk te maken! De natie is, volgens de moderne begrippen, een coöperatief verbond, eene maatschap die zich ten doel stelt om met vereende krachten de meeste bedrijvigheid te ontwikkelen en door onderlinge aantrekking en eendrachtige zamenwerking aan elk deelgenoot zooveel mogelijk levensgeluk te verschaffen. Om dat echter te kunnen doen behoort de natie in den Staat, of als Staat wettig erkend te zijn. De Staat is de volkenregtelijke vorm, die de natie behoeft om zich te kunnen ontwikkelen, en het verkregen levensgeluk te bestendigen, maar die vorm kan omgekeerd ook dienstig zijn om de natie aan te kweeken. Hoe meer overeenstemming in taal en stamverwantschap er tusschen de ingezetenen van den Staat gevonden wordt, des te gemakkelijker zal men kunnen zamenwerken om eene natie te worden. Zoolang die algemeene zamenwerking niet bestaat is er geen natie. De Staat, als in Californië, kent dan slechts publiek- maar geen nationaal-belang. De bevolking moet dan nog leeren zamenwerken, ten einde van het publiek- langzamerhand een nationaal- belang te maken. Wanneer er meer dan ééne wettig erkende natie in een Rijk vereenigd zijn, dan heeft elke natie haar eigen nationaal belang, en het publiek belang van het Rijk is een compromis tusschen de onderscheidene nationale belangen. Zoodanig compromis kan een bron van agi- | |
[pagina 355]
| |
tatie en twist, dus van verzwakking en ondermijning van het publiek belang zijn, wanneer de nationaliteiten veel van elkander verschillen. Het publiek belang in Zweden en Noorwegen is een gemakkelijk tot stand te brengen compromis tusschen de nationale belangen van Zweden en die van Noorwegen, en toch is het nationaal karakter in beide landen verschillend. De Denen, Oost- en West-Friezen, de Nederlanders en Vlamingen, de Schotten en Engelschen behooren allen tot dien Noordschen stam, want de taal van het volk is van Scandinavischen, niet van Duitschen (Schwabischen) oorsprong, zooals onder anderen ten onregte uit de onjuiste benaming van Plat-duitsch voor het Nederlandsch wordt afgeleid.Ga naar voetnoot(*) Al de genoemde kustlanden werden door Nooren bevolkt, door geharde zeelieden en niet door het volk uit de binnenlanden. Er is een even groot verschil tusschen de bevolking der kust in België, als in Nederland en Oost-Friesland met de bevolking uit het achterland. Het verschil tusschen Vlamingen en Walen is niet grooter dan dat tusschen Nederlanders of Friezen en Hoog-duitschers. Maar welke overeenstemming er ook tusschen al de genoemde kustbewoners moge bestaan, hunne nationaliteit is zeer verschillend, omdat zij op verschillende wijzen maatschappelijk ontwikkeld en bijgevolg verschillende natiën geworden zijn met een eigen karakter. In Groot-Brittanje en Ierland is het publiek belang een compromis tusschen de nationale belangen van Engeland, van Wales, van Schotland en eindelijk ook van Ierland, waarvan het laatstgenoemde het moeijelijkst te bevredigen is, omdat het eene ontbonden natie is, die zich weer vormen moet. Het publiek belang in de Vereenigde Staten van Amerika was, vóór de afschaffing der slavernij, een compromis tusschen de nationale- of publieke- belangen van de afzonderlijke staten. In Oostenrijk is men nu bezig het publiek belang te vinden in een compromis tusschen de verschillende nationale belangen in het keizerrijk, en zoo men daarin slaagt zal Oostenrijk krachtiger worden dan het geweest is, toen men te vergeefs naar nationale eenheid streefde. Zoo had ook het publiek belang van het vereenigd koningrijk der Nederlanden een compromis tusschen de nationale belangen der Noorden Zuid-Nederlanders behooren te zijn. De pogingen in het werk gesteld om nationale eenheid aan te kweeken gaven aanleiding tot de scheuring en splitsing van het Rijk. Het huisgezin, niet het individu is de eenheid der maatschappij, welke eene vereeniging van huisgezinnen is. Vereenigingen van individuen, zooals bijvoorbeeld kloosters zijn, kunnen geen natie vormen. Zij verstoren de nationale eenheid en zijn daarom schadelijk. Huisge- | |
[pagina 356]
| |
zinnen zijn als het ware de moleculen, die, onder bepaalde omstandigheden vereenigd, een kristalvorm aannemen, waaraan de zelfstandigheid, welke er door gevormd wordt, haren naam en haar karakter verschuldigd is. Zoo ook ontleent de natie haren naam en haar karakter - hare nationaliteit - aan de omstandigheden waaronder eene vereeniging van huisgezinnen zich maatschappelijk ontwikkeld heeft. Wat het molecule voor het kristal is, dat ook is het huisgezin voor de natie. In het gevoel der nationaliteit, in de behoefte aan onderlinge aantrekking en in de zucht tot zamenwerken ligt de veerkracht der natie. Een volk zonder nationaliteitsgevoel is gelijk aan een slecht zamengesteld werktuig dat zich stuk werkt zoodra er beweging in komt. Zoolang er geen behoefte aan onderlinge aantrekking, geen zucht tot zamenwerken aanwezig zijn vindt het publiek belang geen steun, geen kracht in de bevolking, die de aandrift mist om mede te werken ter bevordering van het algemeen belang. Die aandrift doet elkeen met argusoogen waken over het belang der natie. De nationaliteit zet er toe aan, maakt het tot pligt, want in het nationaal belang vindt men de toepassing van alle deugden binnen de maatschap waartoe men behoort. Daarom is nationaliteit een hoogst zedelijk gevoel, volgens de overleveringen van het volk van Israël van goddelijken oorsprong. In de moderne maatschappij is het meer dan ooit noodzakelijk, door onderlinge aantrekking en door eendrachtige zamenwerking tot een gemeenschappelijk doel, de nationale eenheid te bevorderen, en daarin de toepassing te vinden van de deugden in kerk en school geleerd. Het aandeel dat elk lid der natie heeft in het bevorderen van het algemeen-, van het nationaal- belang geeft de maat en het gehalte aan zijner nuttigheid. Hoe meer nut er gesticht wordt, des te sterker is de nationaliteit, des te krachtiger is de natie; doch die sterkte en die kracht nemen duizendvoudig toe, wanneer het nationaal belang, ook het publiek belang van een Staat zijnde, met heldere kennis en zuiver oordeel, met wijsheid en goed staatsbeleid behartigd wordt. De kracht eener natie hangt dus niet af van den omvang van het Rijk, of van het aantal zijner inwoners, maar van hunne nationaliteit en de wijze waarop zij die uitoefenen. Tot op den tegenwoordigen tijd werd de nationaliteit alleen ingeroepen bij een dreigend gemeenschappelijk gevaar tot aanval of verdediging, onverschillig van welken aard de vijand was, dien men te overwinnen had. Oorlogvoeren en andere nationale rampen riepen tot zamenwerking en wekten de nationaliteit op; doch naauwelijks waren de wapenen neergelegd en de nationale rampen gestuit, of elk een trachtte zijn eigen belang te bevorderen zonder dat er aan het gemeenschappelijk, het nationaal belang gedacht werd. In de moderne maatschappij, die zich ten doel stelt het meeste le- | |
[pagina 357]
| |
vensgeluk aan al de deelgenooten te verschaffen, behoort de nationaliteit voortdurend werkzaam te zijn en is het noodig dat het publiek belang ook nationaal belang zij. Wanneer het ons gelukt is het onderscheid tusschen publiek- en nationaal-belang duidelijk te maken, dan zal men beseffen welk groot verschil er bestaat tusschen politieke en nationale eenheid. In politieke eenheid moge militaire kracht te vinden zijn, maar in nationale eenheid ligt zedelijke kracht, die zoowel in oorlogs- als in vredestijd sterk maakt. Het sterkst zullen zij zijn, die de meest volkomen nationale eenheid verkregen hebben, en dat is veeleer in kleine dan in groote natiën te verwachten. Het is een van ouds erkende waarheid dat voor het behoud der vrijheid kleine staten meer waarborgen opleveren dan groote. Dewijl nu vrijheid en gelijkheid onmisbare elementen zijn tot bevordering van het algemeen welvaren en tot verhooging van het levensgeluk van alle leden der natie door onderlinge aantrekking en eendrachtige zamenwerking, zoo zijn kleine staten daartoe meer geschikt dan groote. Bovendien is het veeleer te verwachten dat een klein volk geheel doordrongen zal worden van één, zich in onderlinge ondersteuning, hulpvaardigheid en liefdadigheid uitend nationaliteitsgevoel, dan eene groote natie, die verspreid is over een uitgestrekt grondgebied, waarvan de natuurlijke gesteldheid en het luchtgestel zeer verscheiden zijn en dus verschillende invloeden hebben op het karakter der bewoners, waardoor niet de politieke- maar de nationale-eenheid geschonden wordt. In de moderne maatschappij, die een zoo hoog ontwikkeld nationaliteitsgevoel behoeft, zal het veel gemakkelijker zijn eene kleine dan eene groote natie tot het hoogste levensgeluk op te voeren, en daarom ook zou een mozaiek van kleine nationale staten veel wenschelijker zijn, dan dat zij allen in één Rijk werden opgelost. Wij beschouwen het als een terugtred op de baan der maatschappelijke ontwikkeling dat het beginsel van ‘State Rights’ in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, vermoedelijk door den invloed der Duitsche éénheidsvoorstanders, die naar Amerika zijn geëmigreerd, heeft moeten plaats maken voor de unificatie. Één Vereenigde Staten-nationaliteit is even ondenkbaar in de 19de eeuw als één Duitsche nationaliteit, terwijl eene unie van nationale staten, door een juist gesteld en geregeld compromis verbonden, zeer wenschelijk zoude zijn en meer waarborgen voor de vrijheid en voor den vrede zoude geven. Men zal het in de groote Rijken ondervinden, dat nationaliteit iets anders is dan taal- of stamverwantschap en dat eenheid van haat tegen den gemeenen vijand geheel iets anders is dan eenheid van liefde tot elkander. Wanneer dus het kleine, rustig bedrijvige Nederlandsche volk ééne natie kon wezen, met een volgens de moderne begrippen ontwikkelde | |
[pagina 358]
| |
nationaliteit, en van de gunstige ligging van ons land gebruik wist te maken om de oplossing te vinden van de groote sociale vraagstukken van onzen tijd, dan zou het zich andermaal aan het hoofd stellen der maatschappelijke ontwikkeling, en andermaal de wereld verbaasd kunnen doen staan van de kracht, die een naarstig, eensgezind, vrij volk aan de goede werking zijner nationaliteit ontleent. Wat is er dan dat ons belet ééne natie te zijn, of de ontwikkeling onzer nationale krachten tegenhoudt of tegenwerkt? Om die vraag te beantwoorden moeten wij eerst een blik werpen op de wording onzer natie en de daaruit voortgesproten nationaliteit. Het begrip van onderlinge aantrekking en van zamenwerking is met ons land ontstaan, door onze vaderen aan de zee ontwoekerd. In de eerste waterschappen lag reeds de kiem der Nederlandsche natie, van zamenwerking in het belang der nijverheid - en landbouw - van het volk. Later kwamen de gilden, die zoo krachtig de fabrieken en trafieken deden opkomen en bloeijende steden deden ontstaan. Zij waren de bakermat waaruit eenmaal de Nederlandsche natie voort zou komen; doch die eerste zamenwerking bleef beperkt, hier binnen de stadswallen, ginds binnen de dijken van het waterschap. Het waren zoovele kleine nationale groepen, die elk een gemeenschappelijk belang hadden, dat zij eensgezind bevorderden, terwijl de groepen zoo al niet elkander vijandig dan toch zeker niet in gemeen overleg handelden. Dat geschiedde eerst later in de steden, zoodra aan deze privilegiën werden toegekend waardoor zij een politiek ligchaam werden, en de verschillende gilden met elkander zamenwerkten om het plaatselijk belang te bevorderen. Niettemin waren de waterschappen, de gilden en stedelijke regeringen het menigmaal oneens en kan men niet zeggen dat tijdens de graaflijke regering, de inwoners van elk graafschap eene nationale groep vormden. De verdeeldheid was in elk gewest groot, en dat vermeerderde niet weinig toen er ook verschil in religie ontstond; doch vóór dien tijd scheen het welvaren der nijvere bevolking dezer gewesten met den dag toe te nemen. Het kwam daarvan daan, dat men toen op kleine schaal in beperkten kring eendrachtig zamenwerkte aan het gemeenschappelijk belang van de stad, van het gild of het waterschap waartoe men behoorde. Het eigenbelang werd het best en het meest gebaat in de bevordering van het gemeenschappelijk belang; daarin was men het eens, maar er werd voor de gemeenschap strijd gevoerd om meer privilegiën, meer vrijdom, meerdere regten en meer voordeelen te verkrijgen. Al die kleine, onderling verdeelde nationale groepen werden tijdens de republiek, door de zelfstandigheid der provinciën tot gemeentelijke groepen gevormd en werd het provincialisme ontwikkeld, dat nog zeer veel door de plaatselijke belangen, de waterschappen en de gilden werd tegengewerkt. | |
[pagina 359]
| |
Holland, de grootste en rijkste der aan zee gelegen provinciën, waarin het grootste aantal bloeijende steden gevonden werd, had noodwendig den boventoon in de geunieerde provincien, maar de belangen der generaliteit kwam pas op den voorgrond, vaak wanneer het te laat was, als de nood drong en de gemeene vijand voor de deur stond, zooals men gewoon was bij dijkbreuken, overstroomingen en andere rampen elkander dan eerst bij te staan wanneer de toestand hoogst bedenkelijk was. Het publiek belang was een compromis tusschen de gewestelijke belangen der provinciën onder het overwigt van Holland, dat overheerschend was. Nationale eenheid bestond er niet. Men sprak tijdens de republiek steeds van de Hollandsche - zeldzaam van de Nederlandsche - natie. Toch was men van den aanvang onzer onafhankelijkheid af aan er op bedacht geweest middelen aan te wenden om nationale eenheid te verkrijgen. Daarvoor hadden de grondleggers onzer onafhankelijkheid, als protest tegen het universeele der naar oppergezag strevende Roomsch Katholieke kerk, een Protestantsche staatskerk aangenomen, en de praktische eenheid der natie, boven die ideale eenheid van het menschdom stellende, getracht, in navolging van Engeland, door de Kerk eenheid van nationaliteit te verkrijgen. Men stuitte echter dadelijk op het bezwaar: van in een republiek het hoofd van den staat niet met het hoogste geestelijk gezag te kunnen bekleeden, zonder gevaar te loopen dat het misbruikt werd. Waarschijnlijk is het daaraan toe te schrijven dat Prins Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, niet even als koningin Elisabeth in Engeland met het hoogste geestelijk gezag bekleed werd. De staatskerk in Nederland ontving, niet als in Engeland eene episcopaalsche, maar als in Zwitserland eene presbyteriaansche inrigting, die onze Protestantsche Kerk thans nog bezit, en die veel er toe heeft bijgedragen om aan de door haar gekneede oud Hollandsche-nationaliteit een republikeinschen aard te geven, die ook thans nog, door de zich noemende anti-revolutionairen, welligt onbewust, wordt onderhouden. Alleen zij die tot de Staatskerk behoorden mogten aanspraak maken op waardigheden, ambten en bedieningen in den Staat, omdat zij alleen in staatsregtelijken zin beschouwd werden te zijn deelgenoten der natie. Even als men geen bedrijf mogt uitoefenen tenzij men tot het gild behoorde, of geen stem in het waterschapsbelang mogt uitbrengen zonder ingeland te zijn, zoo mogt men geen ambt uitoefenen tenzij men tot de Staatskerk behoorde, die de nationale eenheid zou tot stand brengen. Protestant te zijn was niet voldoende, men moest tot de Staatskerk behooren, anders werd men uitgesloten van de leiding der natie. Het aantal dissenters onder de Protestanten was groot; daarbij voegden zich de Israelieten, die natuurlijk ook uitgesloten waren en be- | |
[pagina 360]
| |
schouwd werden als genaturalizeerde vreemdelingen, die gelijke regten bezaten als de dissenters. Doch de Roomsch-Katholieken, die ook talrijk waren en die buiten het Rijk een opperpriester erkenden, de bondgenoot van den grootsten vijand der Republiek - den koning van Spanje - werden als vreemdelingen behandeld, die te midden der Hollandsche natie hun voordeel zochten, zonder de burgerlijke of burgerschapsregten van een vreemd geboorteland te verliezen, waarmede de natie in oorlog konde zijn; dus als Romeinen zouden behandeld geweest zijn, terwijl de Paus in oorlog was met de Vereenigde Provinciën. Bij voorbeeld zooals de Duitschers in Frankrijk behandeld werden toen de oorlog in 1870 uitbrak. Liever Turksch dan Paapsch was toen een gebruikelijk gezegde, en drukte zeer juist de toen heerschende meening uit, dat de universeele Kerk, waarvan de met wereldlijk gezag bekleede Paus het hoofd was, uit den aard van haar wezen, als het geheele menschdom omvattende, vijandig aan elke afzonderlijke natie en bijgevolg hare onverzoenlijke vijandin moest zijn. Men was dan ook niet zoo zeer tegen de Katholieke godsdienst als tegen de militante Roomsche geestelijken, die het belang der natie aan dat der Kerk opofferden. Al de uitgeslotenen van waardigheden, ambten en bedieningen in den Staat vormden te zamen eene zeer aanzienlijke minderheid, die, hoe onderling verdeeld ook, de nationale eenheid tegenwerkte en eene voortdurende bron van agitatie onderhield. Voegt men daarbij de zelfstandigheid der Provinciën en de uitsluiting van geheele gewesten van het bestuur der natie zoodat de generaliteit niet eens in de Staten Generaal vertegenwoordigd werd, dan is het gemakkelijk te verklaren waarom de nationale eenheid tijdens de republiek niet tot stand kwam. De Vereenigde Provinciën werden meer zamengehouden door de voordeelen welke de O.I. Compagnie opleverde dan door de Staatskerk, want de band, die haar zamenhield, verslapte meer en meer bij het opdroogen van de bronnen van het volksbestaan, toen ook de O.I. compagnie te gronde ging. Het nationaal belang was langzamerhand met de belangen dier Compagnie zamengesmolten, en toen deze te niet ging was de nijverheid, vroeger zoo bloeijend, naar den vreemde verloopen, de handel verlamd, de visscherij vernietigd; alle takken van het volksbestaan waren verdord of geknakt door dat het gemeenschappelijk belang in eene verkeerde rigting geleid was en men de wakkere nijverheid en den ondernemingsgeest verloren had door gemakkelijk te behalen winsten in of uit Indië. Bij het verloop van handel en nijverheid, bij het toenemend verval der nationale bedrijvigheid, nam de verdeeldheid toe, die de republiek ten val bragt, waarin zij te midden van den grootsten voorspoed meermalen onrust gebaard had. Toen de natie door de omwenteling verwoest was, werd zij even als in Frankrijk één en ondeelbaar verklaard. | |
[pagina 361]
| |
De Staatskerk heeft ontegenzeggelijk het nationaliteitsgevoel opgewekt en het begrip eener zamenwerkende maatschap, eener natie, doen herleven, dat was uitgedoofd door de algemeenheid der Roomsche Kerk en de machinatiën der Roomsche hooge geestelijkheid die geen natiën erkenden en in het menschdom slechts kinderen van éénen Vader zagen, waarvan de Paus stedehouder op aarde is.Ga naar voetnoot(*) Die Latijnsche algemeenheid vond bij de Noordsche stammen, die meer huisselijk, meer zakelijk, meer aaneengesloten en in beperkten kring, meer zamenwerkend waren, weinig bijval. Hun vroegtijdig ontwaakt nationaal gevoel verzette er zich tegen en na zich van Rome losgemaakt te hebben wilde het zich geen dwang meer laten opleggen. De Staatskerk stond dan ook de nationale eenheid in den weg, die zij tot stand wilde brengen. Met den ondergang der Republiek verdween de Staatskerk om plaats te maken voor de groote beginselen waarop de moderne maatschappij zou opgerigt worden: op vrijheid, gelijkheid en broederschap. Niet wederom in den algemeenen geest van den Latijnschen stam, waaruit die beginselen voortkwamen, maar volgens onze Noordsche begrippen van vrijheid naar den aard der natie, dus van nationaliteit door gelijkheid en broederschap in de natie geteeld. Men ga de geschiedenis van den Latijnschen stam in onze eeuw na en men zal in Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk voortdurend de nationale beweging van het volk met de algemeenheids-theorie der Roomsche Kerk in strijd zien. Alleen aan Italië is het gelukt die nationale beweging te doen zegevieren, door aan Rome den oorlog te verklaren, en te trachten van de Katholieke Kerk eene nationale te maken. Zal het daarin slagen?... Toen het Koningrijk der Nederlanden werd opgerigt was de godsdienst vrij en konden alle ingezetenen van het Rijk, zonder onderscheid van godsdienst, gelijke aanspraak maken op de bekleeding van waardigheden, ambten en bedieningen in den staat. De oud Hollandsche nationaliteit was nog krachtig in wezen, ofschoon de natie uiteengespat was en op nieuw gevormd moest worden. De O.I. compagnie was aan den Staat overgedragen, die als souverein in Indië zou optreden. Handel, nijverheid, zeevaart, visscherij, de nationale rijkdom, kennis, wetenschap, ervaring, alles had verschrikkelijk geleden in de rampspoedige 25 jaren van verdeeldheid en oorlog. Veel werd door koning Willem I gedaan om de bevolking tot eene zamenwerkende natie op te leiden door zooveel in zijn vermogen lag handel en nijverheid te bevorderen en de bedrijvigheid der natie te vermeerderen, en waarschijnlijk zou hij daarin boven verwachting geslaagd | |
[pagina 362]
| |
zijn, ware in 1815 niet de onder de Protestantsche Staatskerk gevormde Hollandsche natie zamengeklonken met de talrijker bevolkte Roomsch-Katholieke zuidelijke Nederlanden, waarmede zij zoovele jaren in vijandschap geleefd had. Zoodanig huwelijk kon noch gelukkig, noch bestendig wezen, tenzij men den wederzijdschen aard van het volk in het oog hield. Aan de eene zijde toch vond men diep gewortelde volksbegrippen steunende op eigen onderzoek en op een roemvol verleden, dat zooveel had bijgedragen tot ontwikkeling der maatschappij door de vrijheid; aan de andere zijde minder zelfstandigheid, doch meer Katholieke eenheid, maar zonder nationaliteit, meer naderende tot den Latijnschen stam en in zaken van geloof onderworpen aan het gezag van den opperpriester te Rome, waarvan men in het toen nog republikeinsche Noord Nederland zooals van elk ander, maar vooral van vreemd gezag afkeerig was. Het was, zou men zeggen, onmogelijk zoodanige vijandige elementen tot eene natie zamen te stellen. Het werd nogthans beproefd en daartoe nu niet de Kerk, maar de wijsbegeerte ingeroepen. Van de groote verscheidenheid van kerkgenootschappen is het niet te verwachten, zeide zij, als allen zich in de moderne maatschappij in eigen richting ontwikkelen, dat zij er in zullen slagen de zoo gewenschte eenheid van nationaliteit voort te brengen welke noodig is om alle bondgenoten tot eene zamenwerkende natie te vormen, ten einde aan alle deelgenoten het meeste levensgeluk te verschaffen. Dat eenstemmig gevoel, hetwelk door de staatskerk niet was verkregen en eenzijdig was opgewekt, moet de vrucht zijn van de verstandelijke ontwikkeling van het geheele volk, en kon, nu de godsdienst vrij was, volgens haar, alleen door den Staat worden aangekweekt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen. De pogingen daartoe aangewend waren naauwelijks tot uitvoering gekomen of zij hadden de scheiding van België ten gevolge. De opstand dezer zuidelijke provinciën deed de oud Hollandsche nationaliteit nog eenmaal ontwaken om de smet op de nationale eer geworpen uit te wisschen, maar tevens daardoor de scheiding te bevorderen. De nationale beweging in 1831-32 deed aan de schoonste dagen der Republiek denken, en zoo men in die dagen van opgewondenheid de Staatskerk hersteld en aan koning Willem I het hoogste geestelijk gezag had toegekend, zou er welligt kans bestaan hebben dat zij was aangenomen. Het zou ontegenzeggelijk een terugtred geweest zijn op den weg der maatschappelijke ontwikkeling en bovendien, evenmin als tijdens de Republiek, hebben kunnen leiden tot nationale eenheid in al de Provinciën. Onze Katholieke landgenoten hadden zich echter de vrijheid ten nutte gemaakt om, gesteund door de groote meerderheid hunner geloofsgenoten in de zuidelijke Provinciën, hunne belangen te bevorderen en | |
[pagina 363]
| |
zich een welvaren te verschaffen, dat zij vroeger bezwaarlijk hadden kunnen verkrijgen. Onder de zegeningen van het welvaren, vrucht der vrijheid, hadden zij welig getierd, zoodat hun aantal in de Noordelijke Provinciën geklommen was tot een aanzienlijke minderheid. Aan het herstellen der Staatskerk werd dus niet gedacht, waartegen zich de dissenters of andersdenkenden even sterk zouden hebben verzet. De moderne maatschappij moet op vrijheid gegrondvest zijn en op gelijkheid op elk gebied der menschelijke ontwikkeling, waarvan de Kerk niet uitgezonderd mag worden, doch steeds binnen de palen van gehoorzaamheid aan de nationale wetten van den Staat. Om die zegeningen te kunnen genieten wordt alleen geeischt van nationaal te zijn, en anders de natie te verlaten, zooals de Puriteinen in Engeland deden, die naar Amerika gingen. De Nederlandsche staat werd na 1830 binnen zijne oude grenzen teruggedrongen en moest er toen uit de verbrokkelde oud Hollandsche natie met de daarbij gevoegde Katholieken en andersdenkenden eene nieuwe natie gevormd worden, met behulp eener oude nationaliteit. De nijverheid was bijna dood, de zeevaart kwijnde, doch was door aanmoediging wat opgebeurd, de handel miste kennis en ervaring. Het scheen onmogelijk om noord Nederland tot werkzaamheid en bedrijvigheid te brengen en zonder dat kon er geen zamenwerking tot een gemeenschappelijk belang plaats hebben, waardoor langzamerhand de natie zich moest vormen. Uit dien beklagenswaardigen toestand en uit den daarmede gepaard gaanden geldnood sprong het koloniaal systeem op, en andermaal werd het nationaal belang geleid op een weg, waarop vroeger de nijverheid en de ondernemingsgeest van het Nederlandsche volk waren uitgedoofd of verloopen. Ook nu weder ging alles goed zoolang de koloniale baten aanzienlijk waren en de bedrijvigheid van het volk toenam; maar toen die baten verminderden, terwijl de behoeften aangroeiden en de bedrijvigheid niet gestâag toenam, toen begon het volk meer over zijne belangen na te denken, stak het lokaal belang het hoofd op en nam de verdeeldheid toe, uithoofde de Regering de leiding der nationale belangen had losgelaten. De politieke verwarring steeg dien ten gevolge ten top. Wij staan nu andermaal voor hetzelfde vraagstuk als toen wij met België vereenigd waren: op welke wijze is nationale eenheid met verscheidenheid en vrijheid van godsdienst te krijgen? De anti-revolutionairen zeggen nog steeds: door de Staatskerk; de wijsgeeren gesteund door de meerderheid der bevolking zeggen: door de openbare school. Wanneer de moderne nationaliteit, de algemeene behoefte aan onderlinge aantrekking en de zucht tot algemeene zamenwerking kon aangeleerd worden, zoodat de praktijk op de theorie volgde, dan zeker zou de natie in de Kerk of op School gevormd kunnen worden. Doch dat is zoo niet. | |
[pagina 364]
| |
De School is dienstig om te leeren zamenwerken en zoodoende de nationale eenheid te bevorderen. De Kerk is dienstig om onderlinge aantrekking te bevorderen door de nationaliteit op te wekken, want nu de godsdienst vrij is, behoort de nationaliteit door alle kerkgenootschappen levendig gehouden te worden, anders zouden zij vijandig aan de natie en bijgevolg niet God dienstig wezen, want de natie is in de eerste plaats het veld tot toepassing van alle deugden in kerk en school aangekweekt. Door zedelijken dwang is echter de nationale eenheid niet te verkrijgen. Onze Staatskerk heeft het geleerd en de Engelsche, die zooveel langer bestaat, heeft geen beter resultaat opgeleverd. Toen de Staat in 1815 de taak der Kerk had overgenomen, heeft hij, strevende naar eenheid van nationaliteit tot de scheiding van België aanleiding gegeven. De ondervinding heeft dus geleerd, wat zij daartoe ook mogen bijgedragen hebben, dat nationale eenheid noch in de Kerk noch in de School kan verkregen worden; maar dat zij alleen kan voortspruiten uit de zamenwerking tot een gemeenschappelijk belang waarop de natie zich vormt. Het bevorderen, leiden en bewaken, gegrond op kennis en wetenschap, van de stoffelijke belangen der natie, is dus een eerste pligt harer regering, dewijl daardoor het veld van den gemeenschappelijken arbeid in het nationaal belang wordt aangewezen, dat leiden kan en leiden zal tot nationale eenheid, tot eene zamenwerkende natie, want met het toenemend volkswelvaren zal dan de band sterker worden die ons zamenbindt, waartegen inwendige verdeeldheden zullen afstuiten. Het Nederlandsche volk is in zijn aard door het gemeenschappelijk gevaar waaraan ons land ten allen tijde blootgesteld was, nationaal geworden. De behoefte aan onderlinge aantrekking en de zucht tot zamenwerken zijn in het volkskarakter aanwezig, men heeft die slechts op te wekken en door aanwijzing en leiding van het nationaal belang, het anti-nationale te doen weerstaan, het uitsluitend provinciaal- en plaatselijk- of particulier belang te doen verslappen, doch ze te versterken in de bevordering van het nationaal belang, ten einde daarin aller belangen het best bevredigd te zien. Het nationaal gevoel is bij de vrouwen in Nederland levendiger dan bij de mannen. De roeping der vrouw in de moderne maatschappij is: voor ‘de liefde tot den evennaasten’ in de eerste plaats in de natie het praktische veld te vinden; haar streven moet zijn meer en meer tot zamenwerking op te wekken en tot deelneming in nationale ondernemingen aan te sporen. Het huisgezin is de eenheid der natie waarop het kiesstelsel gegrond behoort te zijn en waardoor de natie zuiver vertegenwoordigd kan worden, zelfs al moest na verloop van tijd eindelijk de census verdwijnen. Het gevaar van dijkbreuken en overstroomingen, dat ons land steeds bedreigt, heeft in het Nederlandsche volk de vruchtbare kiem gelegd | |
[pagina 365]
| |
van onderlinge aantrekking en van eendrachtige zamenwerking: van nationaliteit. Zij uitte zich steeds voortreffelijk in armenverzorging en liefdadigheid; doch in de moderne maatschappij behoort zij zich in nationalen arbeid en in nationale bedrijvigheid te uiten, tot bevredigende oplossing van het sociale vraagstuk, tot bestrijding van den vijand, die er uit kan voortkomen en die ons minder gevaarlijk toeschijnt dan de Zee, welke onze vaderen nogthans door eendrachtige zamenwerking beteugeld en grenzen gesteld hebben. Eene wijze staatkunde schrijft dus voor niet vruchteloos te trachten nationale eenheid te verkrijgen uitsluitend door de Kerk, of door de School, maar te zorgen dat ze ontstaat uit de voorbereiding in Kerk en School tot onderlinge aantrekking en zamenwerking, en hoofdzakelijk uit de zamenwerking tot een gemeenschappelijk nationaal belang, tot bevordering der bedrijvigheid van de geheele natie. | |
II.
| |
[pagina 366]
| |
Maatschappelijke kwalen worden in den regel juist daarom zoo moeijelijk genezen omdat de wetenschap onvolkomen en de geneesheer zelf patient is en geen onbevangen oordeel heeft. Bovendien werken alle geneesmiddelen zeer langzaam, zoodat men veilig mag aannemen dat eene maatschappelijke ziekte eerst in de volgende generatie genezen wordt. Eene nationale staatkunde waakt daarom voortdurend over de gesteldheid der natie, zoowel de zedelijke als de stoffelijke en haast zich bij elk ziekteverschijnsel, dat zich voordoet, den aard der kwaal op te sporen en daarvoor geneesmiddelen aan te wenden, omdat het steeds een langen tijd duurt voor dat genezing volgt, vooral wanneer de kwaal van ernstigen aard is. Wanneer het nationaliteitsgevoel wordt opgewekt, dan zal de geheele natie waakzaam zijn, duizenden oogen zullen op het nationaal belang toezien, fouten en gebreken in het licht stellen, terwijl gelijktijdig het middel tot verbetering wordt besproken en aangegeven. Dat het bij ons nog weinig en dan nog uiterst schroomvallig geschiedt is het beste bewijs voor de slaperigheid onzer nationaliteit, zelfs in de Staten-Generaal, wier taak het is over de nationale belangen te waken. In Engeland heeft het parlement vaste dagen in de week, tijdens de zittingen, waarop door de leden wetsontwerpen kunnen worden ingediend en vragen tot de regering gerigt ten aanzien der leiding van het nationaal belang en de verkregen resultaten. Bij ons gaan zeer zelden wetsontwerpen van de 2de Kamer uit en moet een lid aan de Kamer verlof vragen om eene interpellatie tot de regering te rigten. De vergunning daartoe wordt in den regel gegeven op een bepaalden, of nader te bepalen dag, waarop de interpellatie gedaan, de interpellant met een kluitje in het riet gezonden, en der regering dank gezegd wordt voor hare welwillende bereidvaardigheid van, op al dan niet bevredigende wijze, te hebben geantwoord. Ja, enkele malen heeft men een storm in een glas water, wanneer de vergramde Kamer hare bliksems slingert en met donderend geweld door eene motie van orde, of van wantrouwen de regering verplettert, maar in den regel wordt daardoor het nationaal belang meer geschaad dan bevorderd. In één opzigt, geeft de 2de Kamer voortdurend haar verlangen te kennen en wel om alles, zelfs het regeren, bij de wet te regelen, omdat zij geen ander middel schijnt te kennen om invloed uit te oefenen op den gang der zakenGa naar voetnoot(*). Het gevolg er van is dat er welligt goed, althans veel gelegisleerd, maar zeker niet goed geregeerd wordt, en de genezing der maatschappelijke kwalen bij ons nog veel trager geschiedt, dan anders uit den aard der zaak toch reeds het geval zoude zijn. | |
[pagina 367]
| |
De geneeswijze nu der maatschappelijke krankheden geeft tot verschil van opinie aanleiding, en op dat verschil vormen zich de staatkundige partijen, die allen het nationaal belang wenschen te bevorderen, maar elk volgens eigen inzigt. Zij trachten, wanneer de krankheid van ernstigen aard is, eene meerderheid in de natie voor hare opinie te winnen ten einde regeringspartij te worden. Elke staatkundige partij behoort zich dus niet op algemeenheden te gronden, maar ten minste op één voornaam ziekteverschijnsel in de natie, en is verpligt de behoefte van het oogenblik duidelijk te formuleeren. Zij mag in de minderheid zijnde ijveren en drijven en veel misbaar maken om meerderheid te worden, altoos met inachtneming van de regels der moraliteit; maar eenmaal regeringspartij geworden, behoort zij waardig en gematigd te wezen, er zich op toe te leggen de krankheid te genezen waarop hare partij gegrond is, en zeker niet het tegendeel te doen, zooals wij bij ons zagen gebeuren. Nu is het voornaamste maatschappelijk ziekteverschijnsel van onzen tijd het Sociale vraagstuk, en van ons land de achterlijke toestand van handel en nijverheid in verhouding tot die onzer naburen. Daarvoor geneesmiddelen te vinden is voor het levensbehoud der natie, vooral in den tegenwoordigen tijd een gewigtig staatkundig vraagstuk en dus geschikt om daarop eene politieke partij te vormen, althans waardig in een politiek programma te worden opgenomen. Het is voor politieke partijen even waar als voor natiën: dat stilstand achteruitgang is. Zij moeten zich telkens verjeugdigen en zich in overeenstemming brengen met de nieuwe eischen en behoeften van den tijd. De ziekte der liberale partij in Nederland spruit voort uit verval van krachten. Haar programma van 1848 is afgewerkt. De Sociale quaestie ligt nu voor de hand. Wanneer wij van de Sociale quaestie de oplossing zoeken en het voorbeeld der toepassing geven, zijn wij zeker onze onafhankelijkheid te zullen behouden, want niet alleen dat wij door onze nationale werkzaamheid, en een meer opgewekt nationaal leven meer eensgezind, meer krachtig, meer weerbaar zullen zijn, maar wij zullen door onze internationale nuttigheid, het nationaal belang onzer naburen bevorderen en daardoor achting en genegenheid verwerven. Deden wij het niet, verzuimden wij voortdurend van de gelukkige ligging van ons land gebruik te maken, dan zouden wij een hinderpaal blijven of worden voor de nationale ontwikkeling onzer naburen, die zeer spoedig dien slagboom zouden opruimen. De nationale arbeid en de nationale bedrijvigheid zijn voorname voorwerpen van publiek belang, want daaruit moet het hooger loon der daglooners voortspruiten en eene meer levendige geldcirculatie door alle standen der maatschappij, waartoe elk lid der natie het zijne behoort bij te dragen in het belang der maatschappij. Even als een goede bloedsomloop door alle deelen van het mensche- | |
[pagina 368]
| |
lijk ligchaam den mensch gezond doet zijn, zoo maakt eene goede geldcirculatie door de geheele maatschap, de natie welvarend. Ophooping van kapitaal in een deel en onthouding van geld in een ander deel kunnen even gevaarlijk voor de maatschappij zijn als ophooping van bloed in een deel en onthouding in een ander deel van 's menschen ligchaam. Groote kapitalen zijn hoogst wenschelijk in de natie, maar dan alleen zeer heilzaam, wanneer zij veel arbeids in de natie teweeg brengen en daardoor de geldcirculatie doen toenemen, die aan de maatschap een bloedrijk in plaats van een geest- of slijmrijk gestel zal geven. Al wat strekken kan om de geldcirculatie te bevorderen door den arbeid en de bedrijvigheid der natie te vermeerderen is de pligt der regering, een voorwerp der staatkunde, is publiek- en in de moderne maatschappij nationaal-belang. Kennis van het nationaal belang ten einde maatregelen te kunnen nemen om de nationale bedrijvigheid te vermeerderen is dus een voornaam vereischte in alle staatkundige partijen, en het is juist die kennis, welke bij al onze staatspartijen het meest gemist wordt. Daarentegen is er aan de algemeene leer der staathuishoudkunde geen gebrek; maar dat is slechts de wetenschap waarop de staatkunde (waarom zegt men niet meer zooals eertijds staatkunst?) steunt om geneesmiddelen te vinden voor hetgeen aan ons nationaal gestel ontbreekt. Regeren is een kunst steunende op wetenschap, even als oorlog voeren een kunst is steunende op wetenschap, maar de wetenschap kan de kunst niet vervangen, noch de kunst de wetenschap. Waar zij hand aan hand gaan mag men in de praktijk op succes rekenen. Te veel wetenschap kan voor het nationaal belang even schadelijk zijn als te veel kunst in het regeringsbeleid. Omgekeerd is er van eene natie niets te maken zonder nationaliteit. Daaruit moet de veerkracht voortkomen om rampen af te weren of maatschappelijke kwalen te genezen. Wanneer een patient door de veerkracht van zijn zenuwgestel niet tot de genezing medewerkt, zullen de beste en doelmatigste voorschriften van den geneesheer slechts zeer langzaam, zoo ooit, beterschap aanbrengen. Evenmin zal de beste regering de krankheden der natie kunnen heelen, wanneer de nationaliteit niet medewerkt, en die kan niet medewerken zoolang het nationaal belang onbekend is, de nationaliteit zich dus ook niet in de staatkunde openbaart en de natie niet door hare regering geleid wordt, hetgeen alleen mogelijk is, wanneer het nationaal belang duidelijk te voorschijn komt. Vóór 1848 werd de natie door hare regering met te veel kunst en met te weinig wetenschap in eene verkeerde, de uitsluitend koloniale rigting geleid. Daarop volgde reactie, en zoo als gewoonlijk plaats heeft, verviel men van het eene in het andere uiterste, de kunst werd | |
[pagina 369]
| |
bestreden, de wetenschap vermeerderd en de natie zoodanig met een laag wetenschappelijkheid overgoten, dat zij er blind van werd en het bijna een misdaad was geworden over nationalen arbeid te spreken, want dan werd de voorvaderlijke regering, de bescherming die doodend is, en de ondersteuning die verlamt opgehaald, dan werden al de batterijen der free traders quand même op den ongelukkige afgeschoten, alsof die door de wetenschap veroordeelde middelen verlangd werden, zoodra er van nationalen arbeid of nationale bedrijvigheid gesproken werd. Het gevolg van al die wetenschappelijkheid en van het smooren der waarheid onder het gerommel van groote woorden is: dat wij eindelijk bespeuren dat onze naburen ons in handel en nijverheid voorbijstreven. Aan de natie, die vóór 1848 geheel en al aan den leiband der regering geloopen had, werd door de doctrinairen na 1848 toegeroepen: help yourself, leert op eigen beenen staan, terwijl de schatkist zich de winsten van het koloniaal systeem, waarin de natie nu eenmaal geleid was, bleef toeëigenen, die de prikkel van den ondernemingsgeest hadden kunnen zijn. Het natuurlijk gevolg er van was, dat toen de regering eensklaps den leiband losliet en aan de natie den spoorslag tot loopen onthield, zij, als een kind, op den neus viel en bont en blaauw door geleden verliezen, zonder leiding in den blinde scharrelende eindelijk toch nog op haar beenen te regt gekomen en een weinig vooruit gesukkeld is. Het strekt de natie tot eer, en is wel een bewijs hoeveel verder zij het onder goede leiding zoude gebragt hebben. De regeerkunst van vóór 1840 had Java dienstbaar gemaakt aan de vermeerdering der nationale bedrijvigheid op Java en in Nederland, en het nationaal belang daarop gevormd. Toen nu de regering na 1848 aan de volgzame natie geen nieuw veld van bedrijvigheid aanwees, beter geschikt tot ontwikkeling van handel en nijverheid dan Java scheen te zijn, bleef de natie zoo goed en zoo kwaad zij kon op de oude wijze voorthaspelen. Zij scheen als in een kunstmatig net verward, waaruit zij zich blindelings trachtte los te werken zonder dat de regering haar door de opening leidde. Wat erger is, de regering wilde niet eens de hand reiken om het haar gemakkelijk te maken. Onze tegenwoordige toestand zou welligt niet veel beter geweest zijn dan die van 1840, toen er, in weerwil van het koloniaal systeem, zooveel malaise in ons land heerschte, ware de stoomvaart, door de toepassing van de schroef, niet aanzienlijk toegenomen, waardoor Engeland een zoo voortreffelijke markt voor onzen landbouw en voor onze veeteelt geworden is, waaraan het platteland en al de bedrijven welke er van afhangen hun welvaren te danken hebben. En hoe veel meer zou de bedrijvigheid geweest zijn wanneer het verkeer met Engeland meer onder nationale- dan Engelsche vlag was geschied. Ook de doorvoerhandel nam daardoor toe, doch niet in gelijke mate als bij onze | |
[pagina 370]
| |
naburen, die niet in een koloniaal net verward waren en voor wie het handtastelijk lokaal belang het nationaal belang was, zooals in Bremen, Hamburg en Antwerpen. Ware gelijktijdig met de wijziging der scheepvaartwetten al het mogelijke aangewend om de nationale stoomvaart aan te moedigen; ware bij het verleenen der vrije doorvoerregten aan het Tolverbond tot voorwaarde gesteld de dadelijke aansluiting van een onzer zeehavens aan het Duitsche spoorwegnet; hadden wij eerst een spoorweg gemaakt van Duitschland tot aan zee, dan zouden wij in handel, in nijverheid en in stoomvaart onze naburen ver achter ons gelaten hebben en andermaal aan de spits gestaan hebben van den vooruitgang in nationale bedrijvigheid. Doch de nationale bedrijvigheid was voor de doctrinairen geen voorwerp van publiek belang. De materieele belangen van het volk moesten buiten de politiek gehouden worden, want daar moest het partikulier belang voor zorgen. De Staat had zich daar reeds veel te veel mede ingelaten. Dientengevolge drongen de partikuliere en stedelijke belangen zich meer en meer op den voorgrond. Het gevolg van dat alles was, dat wij met zeer veel moeite de aansluiting van een onzer spoorwegen met het Duitsche spoorwegnet verkregen, dat geheel Nederland met een net van spoorwegen overdekt is voor dat onze meest gunstig gelegen haven, Vlissingen, door een spoorweg met Duitschland verbonden is; dat onze gemeenschap met Engeland grootendeels door Engelsche stoombooten wordt onderhouden; dat wij in 1871 nog niet één transatlantiesch stoomschip bezitten, en dat nog steeds de handelaars ontbreken om de débouchés aan te wijzen en de nijverheid voor te lichten om den nationalen arbeid winstgevend te maken, hetgeen thans door de industrieelen zelf wordt nagevorscht, die zoodoende meer onkosten maken, meer risico's beloopen en gelijktijdig aan den drang om hooger loon der daglooners moeten toegeven of weerstand bieden. Treurig resultaat voorwaar! van het ontwaakt politiek leven, geleid door de doctrinairen van allerlei rigtingen doordien zij geen van allen het oog gevestigd hadden op de bronnen van ons volksbestaan en de materieele belangen van de natie geen voorwerp waren van de aanhoudende zorg der regering. Dientengevolge is er nationale verdeeldheid in plaats van nationale eenheid ontstaan, en in dat troebel water doet de ultramontaansche geestelijkheid haar voordeel. Zoowel de industrieelen als de handelaars zijn bij ons afkeerig geworden van het gouvernement, waarmede men liefst niet te maken heeft, omdat de ondervinding leerde dat men er meer tegen- dan medewerking van te verwachten heeft. De zoo noodzakelijke zamenwerking van regering en volk is verbroken, juist in hetgeen het volk het meest ter harte gaat: zijne stoffelijke belangen. | |
[pagina 371]
| |
De doctrinairen van alle rigtingen zeggen: dat is geen regeringstaak; het volk moet zelf voor zijn eigen belang zorgen en kan dat het best zelf doen. Die stelling is volkomen juist; maar boven het eigenbelang staat het nationaal belang, waar de leidster der natie, de regering voor te zorgen heeft en het best voor zorgen kan, ten einde het daarheen te leiden, dat het eigenbelang het best bevredigd wordt in de bevordering van het nationaal belang. Neemt de waterschappen tot voorbeeld, en zelfs het koloniaal systeem, hoe gebrekkig het dan ook gewerkt heeft. Zoolang de zelfstandigheid en de onafhankelijkheid der natie, als Staat, nog eenige waarde heeft kan men dat voorregt slechts behouden door het eigen en plaatselijk belang aan het nationaal belang dienstig te maken. Die het niet doen zijn niet nationaal; zij ondermijnen de natie en den Staat. De Koning is in de moderne maatschappij de verpersoonlijking van het nationaal belang en daarom met majesteit bekleed en onschendbaar. Door het nationaal belang te bevorderen wordt het prestige van de kroon verhoogd, en de Koning het best gediend. Eene regering die de persoon des Konings en niet het nationaal belang dient is noch royalist, noch nationaal. Eene regering die tusschen zelf doen en niets doen geen middenweg weet te vinden en de algemeene bedrijvigheid niet weet te bevorderen is niet nationaal. Een kapitalist, die aan rentabele ondernemingen binnen 's lands zijn geld onthoudt en het in vreemde actiën belegt, daardoor den arbeid in den vreemde bevordert en het geld onthoudt aan den arbeid van de natie waartoe hij behoort, is niet nationaal. Een handelaar, die aan niets denkt dan aan eigen voordeel zonder aan de nationale belangen te denken is gelijk aan den vreemdeling, die bij ons komt om zijn voordeel te zoeken, hij is niet nationaal. Het nationaal belang eischt het bevorderen van de nationale werkzaamheid, ten einde een goede geldcirculatie door alle leden der natie teweeg te brengen. Er ontbreekt bij ons hoogere leiding van het nationaal belang. Dat is niet aanwijzing van hetgeen elk individu te doen heeft, maar voorlichting op het veld der nationale bedrijvigheid, het helpen openen van nieuwe handelswegen, het helpen verbeteren van gemeenschapswegen en vervoermiddelen zoo te land als ter zee, het deugdelijk regelen der internationale betrekkingen en van het internationaal verkeer gegrond op het nationaal belang. Er ontbreekt zamenwerking tusschen regering en volk. Dat wil niet zeggen, dat de regering handel moet drijven, of deel moet nemen, of zich moet mengen in de partikuliere bedrijvigheid, want elke winst die de Staat maakt knakt den ondernemingsgeest van de natie en benadeelt hare bedrijvigheid. De keerzijde van het Koloniaal systeem is: dat het in zijn voor- | |
[pagina 372]
| |
naamste oogmerk gefaald heeft, om handelaars te vormen, hetgeen niet geschied is omdat de Staat zelf handelaar is en de natie eenmaal verkeerd geleid was om het nationaal belang alleen in het koloniaal systeem te zien. Wanneer de Regering na 1848 aan de natie, die eenmaal gewend was tot haar op te zien, een nieuw veld van bedrijvigheid had aangewezen, langzamerhand het nationaal belang in een nieuw spoor gebragt had door daaraan leiding en steun te geven, zou het prestige van het gezag verhoogd en niet verminderd zijn, en met het toenemend volkswelvaren zou de regering meer en beter bekend geraakt zijn met de nationale werkzaamheid, en nijverheid en handel zouden zich spoedig zelfstandig vrij ontwikkeld hebben en toch tot de regering hebben opgezien in plaats dat zij er nu afkeerig van zijn. Er is thans in de staatkundige partijen spraakverwarring en wat de stoffelijke belangen der natie betreft volslagen regeringloosheid ontstaan. De eene partij wil, wat de stoffelijke belangen betreft, de regering op Java alles en gelijktijdig in Nederland te dien aanzien niets laten doen. De andere wil het niets doen der regering in Nederland ook op Java toepassen. In Nederland worden staatsspoorwegen van Java's overwinsten aangelegd, terwijl op Java spoorwegen door partikulieren gemaakt worden. Daar worden stoomvaartmaatschappijen gesubsidieerd, hier wordt het denkbeeld bestreden om aan partikuliere ondernemingen van algemeen belang ondersteuning van het Rijk te geven. Terwijl de regering op Java welligt te lang stelselmatig en regtstreeks de arbeidzaamheid van het volk bevordert, sluit zij in Nederland het oog en het oor voor alles wat de nationale bedrijvigheid kan doen toenemen. Voor haar is het belang der schatkist het éénige staatsbelang, alsof zij slechts geroepen was de huishouding van staat zoo zuinig mogelijk te voeren. In plaats van de nationale bedrijvigheid te bevorderen en daardoor de belastingopbrengst te doen toenemen en toch gemakkelijk te maken, was alleen haar streven - door velen zeer teregt lofwaardig genoemd - om den arbeid van den druk der belastingen zooveel mogelijk te ontheffen. In Nederland bestond er eigenlijk geen ander regeringsbeleid in het stoffelijk belang der natie dan het koloniaal systeem, en daaraan werd met conservative anti-nationale voorliefde vastgehouden, zonder er aan te denken dat het slechts een geneesmiddel was voor de maatschappelijke gebreken der Javanen en der Nederlanders in den tijd toen het werd voorgeschreven, en dat even als de geneesheer zijne medicamenten verandert naarmate de toestand van den patient gunstiger wordt, men ook geleidelijk van het koloniaal systeem had moeten afgaan naarmate er beterschap in de wederzijdsche kwalen te bespeuren was. Ware dat geschied, dan zou men zoodra uit het consignatiestelsel | |
[pagina 373]
| |
eene koopvaardijvloot geboren was, dat stelsel hebben afgeschaft ten einde handelaars te krijgen. Wanneer men ook het oog gevestigd had op de nationale nijverheid in Nederland, zoude men vroegtijdig gezien hebben dat Java daarvoor een gebrekkig débouché was en of maatregelen genomen hebben om het daartoe meer geschikt te maken, door de inlandsche huishouding daarop te vormen, of naar een ander veld hebben uitgezien tot afzet van den nationalen arbeid, en dan zou Amerika reeds vroeg de aandacht tot zich getrokken hebben. Dan ook zou men opgemerkt hebben dat wij eene vloot van zeilschepen hadden gesticht op het oogenblik waarop andere natiën de zeilschepen door stoomschepen vervingen, en aangezien de ondervinding van eeuwen ons geleerd heeft, dat uit de zee alleen ons welvaren ontleend wordt en dat het nationaal belang van Nederland door eigen zeevaart ten hoogste bevorderd wordt, zou de regering ten einde van onze zeer gunstige geografische ligging het meeste voordeel te trekken, er als van zelf toe geleid zijn alles aan te wenden wat strekken kan om de nationale stoomvaart te ontwikkelen. Niets van dat alles geschiedde omdat de hoogere leiding van het nationaal belang ontbrak en de regering te kort schoot in waakzaamheid over de stoffelijke belangen der natie. Wij missen eene instelling zooals de Board of trade in Engeland, die belast is met de waakzaamheid over de nationale werkzaamheid. Het hoofd van den Board of trade is lid van het Engelsche ministerie, waaruit de politieke belangrijkheid dier betrekking kan worden afgeleid. Kortelings nog stond John Bright aan het hoofd dier instelling, en de naam van dien leider der free traders verbant elk denkbeeld van protectie of gunstbetoon in het partikulier belang. Het doel der staatkunde is op wetenschappelijke gronden en met juiste kennis geneesmiddelen te vinden voor de gebreken van den nationalen toestand in het nationaal belang. Wat baat het medicamenten voor te schrijven wanneer men niet zorgvuldig de uitwerking er van gadeslaat? En is het niet dwaas alle geneeskundige hulp te versmaden uithoofde er wel eens verkeerde medicijnen worden toegediend? Alleen door voortdurend waken over den toestand der daglooners, over de nijverheid en den handel kan men over de uitwerking van politieke maatregelen in het nationaal belang een goed oordeel vellen. Daarvoor is een Board of trade een noodzakelijk vereischte, die steeds het nationaal gestel onderzoekt. Er is geen gemeenschap, geen band tusschen de kamers van koophandel en fabrieken en de regering. Om duidelijker te spreken is er geen centraal bureau waarin al de lokale belangen tot een gemeenschappelijk belang gesmeed worden. Thans loopt men gevaar dat die kamers van koophandel de lokale belangen op den voorgrond brengen, hetgeen niet zou geschieden bij het bestaan van een centraal bureau, zooals de Board of trade. | |
[pagina 374]
| |
Het komt ons voor een gebrek in onze grondwet te zijn, dat zij over alle onderwerpen van publiek belang handelt, maar over de nationale nijverheid het stilzwijgen bewaart; welligt is het geschied uit vrees dat het tot protectie en al den aankleve van dien zoude aanleiding geven. Wanneer het noodig was in de grondwet over onderwerpen van politiek belang te spreken, om als het ware mijlpalen te stellen op den weg van de monarchale tot de monarchaal-constitutionele regering, dan had men niet alleen moeten handelen van de justitie, van de godsdienst, van de finantiën, van de defensie, van den waterstaat, van het onderwijs en het armbestuur, maar dan had men ook een hoofdstuk moeten wijden aan de nationale bedrijvigheid, waarvan het lot der daglooners en de nationale eenheid afhankelijk zijn. Voor het minst zou de grondwet hebben kunnen zeggen: ‘De nationale nijverheid en handel zijn voorwerpen waaraan de regering voortdurend hare aandacht schenkt. De wet regelt de wijze waarop hare waakzaamheid wordt uitgeoefend.’ Vermoedelijk zou dan eene soortgelijke instelling als de Board of trade in het leven geroepen zijn. Een minister van openbare werken en van koophandel en nijverheid zou er aan het hoofd van kunnen staan. Waterstaat, openbare werken, postwezen, telegrafie, statistiek en al wat op de nationale en internationale werkzaamheid betrekking heeft zou in zoodanig ministerie vereenigd kunnen worden, ten einde tot de kennis te komen van het nationaal belang, dat door onze gezanten en consuls in den vreemde behartigd moet worden. Het was een bewijs voor het helder inzigt van Koning Willem I, dat hij in 1829 een ministerie van nijverheid en koloniën schiep. Na 1830 verdween het omdat er in Noord-Nederland toen bijna geen nijverheid bestond. Hadden wij eene zoodanige instelling als de Board of trade waarin al de gegevens van binnen 's lands en door de gezanten en consuls van buiten 's lands verzameld werden, en waarin, in overleg met de kamers van koophandel, het gemeenschappelijk belang gevormd werd, dan zou de regering met helder inzicht van het nationaal belang en juiste kennis van het internationaal verkeer al die aanwijzingen en voorlichtingen kunnen geven, die nijverheid en handel behoeven en voor de Staten-Generaal noodzakelijk zijn om over politieke maatregelen een goed oordeel te vellen. Men staat tegenwoordig verbaasd over de weinige kennis te dien opzichte van de regering en van de vertegenwoordiging. Ten einde daarin verandering te brengen in het belang van het Nederlandsche volk, van de natie, van den Staat, van den Koning zelf, is het gebiedend noodzakelijk, dat eene staatkundige partij zich ten doel stelt, door hare werking en door haren invloed de stoffelijke belangen der natie te bevorderen, de nationaliteit | |
[pagina 375]
| |
op te wekken en eendrachtige zamenwerking te doen ontstaan waar nu verdeeldheid heerscht. De partij, welke het doen zal, kan op den meesten steun van het volk rekenen. Wanneer talentvolle en krachtige stemmen zich doen hooren, voor het heilzame laisser faire, maar tegen het heillooze, tot nu toe gevolgde laisser aller; voor de voortdurende waakzame zorg der regering over de nationale bedrijvigheid, maar tegen monopoliën, bescherming of regeringsinmenging in de partikuliere bedrijvigheid en ook tegen het bekrompen inzigt van het belang der schatkist, dan zal men spoedig den weldadigen invloed er van ondervinden. En wanneer eindelijk regering en volk weder zamenwerken, dan zal men bespeuren, dat wij met heldere kennis van het nationaal belang, met vereende krachten en met eene verlevendigde nationaliteit in nijverheid, in handel en in stoomvaart onze naburen weer vooruit streven, dat de arbeidsloonen zullen stijgen, het welvaren in de geheele natie zal toenemen, de nationale eenheid verkregen zal zijn en dat het prestige en het gezag van de kroon en de inkomsten van de schatkist er bij gewonnen hebben. Zonder zamenwerking van regering en volk in den aangegeven zin, zonder onze nationale werkzaamheid te bevorderen en onze internationale nuttigheid te verhoogen, zal de verdeeldheid in ons land bestendigd en de nationale eenheid niet verkregen worden. Wij zouden daardoor aan de ontwikkeling onzer naburen in den weg staan, wie het dan niet moeijelijk zou zijn het betoog der noodzakelijkheid te leveren om die hinderpalen op te ruimen. Wij moeten onze nationale kracht zoeken in de verlevendiging onzer nationaliteit, waardoor wij ons zoowel tot verdediging als tot ontwikkeling sterk kunnen maken, en onze politieke weerbaarheid zal uit onze internationale nuttigheid voortspruiten. De daglooners-quaestie, in den wijdsten omvang, is een quaestie van nationaliteit, van nationaal belang, van eigenbelang voor den Koning. In de goede oplossing van dat vraagstuk ligt onze kracht, onze eer en onze onafhankelijkheid. |
|