De Tijdspiegel. Jaargang 28
(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHerinneringen aan 't zuiden.
| |
[pagina 297]
| |
pijnlijk te maken; ook kon men vermoeden dat zulk een geest als die van Mary, gretig van deze afleiding zou gebruik maken om haar smartelijk teleurgestelde liefde te overwinnen, en hierin bedrogen wij ons niet. Mevrouw Preston had het na hare lange en geestdoodende (zij verzweeg het niet) zitting in de Sixtijnsche kapel noodig geacht om een dag rust te nemen, ten einde zich op Paaschzondag te kunnen voorbereiden. Mary en ik besteedden dien dag tot het bezigtigen der voornaamste ruïnes. Ik kon mij geen beter Cicerone wenschen dan Mary zich betoonde. Ze had de Romeinsche geschiedenis grondig bestudeerd en voelde zich spoedig zoo goed thuis in het oude Rome, als ware zij er geboren en opgevoed. Ik, die veel van Rome gehoord had en er nogtans weinig van wist, had alle reden om mij daarover te verheugen. Het Coliseum, de Termae van Titus, Nero's goúden huis en de verschillende Forums begonnen kleur en leven voor mij te krijgen. Uit de diepte van het verledene rezen, door Mary's levendige verbeeldingskracht en duidelijke voorstelling, de stichters van deze reusachtige steenhoopen in al hun grootheid en magt voor mij op, en mogten ook al de vervallene overblijfselen reeds op, zich zelven niet van belang ontbloot zijn, mogt men zich hier en daar in de half opgegraven paleizen, ook zonder kennis der geschiedenis, verbazen over de onvergelijkelijke pracht van fresco-schilderingen en beeldhouwwerk, in vloeren en wanden aangebragt, voorzeker wordt de indruk daarvan omvattender, dieper en aangrijpender, wanneer men zich geheel kan verplaatsen in den tijd hunner eerste bewoners, wier gruweldaden nog het bloed in de aderen doen verstijven, al maakt het graf hen reeds eeuwen lang onschadelijk. Wij besloten dezen belangwekkenden dag met een wandeling naar de Pincio, Rome's pantoffelparade, waar 's avonds de Romeinsche burgers te voet, de Engelschen te paard en de aanzienlijken in hunne rijtuigen komen genieten van het heerlijk uitzigt op de stad en van de militaire muzijk. Mary en ik plaatsten ons op een bank aan het uiteinde van den heuvel en staarden langen tijd sprakeloos op de belangwekkende stad aan onze voeten. Daarna bepaalden wij onze aandacht op de wandelende en rijdende menigte. - Weinigen zullen er aan denken dat zij hier in Nero's nabijheid ronddwalen! - zeide Mary peinzend. Ik moest bekennen dat ik er ook niet aan gedacht had en wel om de eenvoudige reden dat ik het niet wist. - Nero's lijk werd door eenige vrouwen in het graf van de familie Domitius bijgezet - antwoordde Mary, die reeds gewoon was de rol van onderwijzeres bij mij te vervullen. - De villa dezer familie lag aan het uiteinde dezer wandeling. | |
[pagina 298]
| |
- Hoe kon men dit na zulk een langen tusschentijd met zekerheid bepalen? - Zeer eenvoudig op deze wijze. Men volgde de muren van Rome en vond de overblijfselen van de villa benevens den grafkelder. De fraaije bogen en de gelijkvormige orde die ze kenmerkten, veroorloofden niet ze met de muren van Rome te verwarren. Deze zijn veel later gebouwd. - Nero's schim zal hier te middernacht dan wel ronddwalen! - Dat geloofde men in de middel-eeuwen. - Ik kom dus met de naschuit, merk ik. Mary glimlachte. In onze realistische eeuw hebben we buitendien nog duivelen genoeg overgehouden die ons kwellen of onze rust verstoren. - En die zijn? - Vooroordeel, baatzucht, zelfzucht. - Vergeet de ijdelheid niet, Mary! Men kan deze veelal als de aanvoerster dezer bende beschouwen. - En de hartstogt. Hebt ge wel immer hartstogt gevoeld, Celestine? Dàt was een benaauwende vraag, waarop men zeer veel of niets moest antwoorden. Ik verkoos het laatste. - Ik vraag u dit niet uit bloote nieuwsgierigheid - vervolgde Mary - maar ik zou gaarne willen weten in hoeverre men toegevend mag zijn voor iemand, die zich door den hartstogt had laten vervoeren. Arme Mary! Ik meende dat zij weder aan Dumbal dacht en verontschuldiging voor hem zocht. - Gij hoopt te vernemen, Mary, dat men iemands schuld niet altijd moet afmeten naar de gevolgen zijner overtreding, niet waar? - Ik wil alleen hooren hoe gij er over denkt, anders niet. - Welnu, ik veroordeel niemand voordat ik volkomen bekend ben met zijn karakter. Sterke hartstogten vinden bij mij grootere verontschuldiging. - Ook vergeving? - Dat kan er naar zijn. Mary staarde peinzend in de diepte en zuchtte. - Wat beteekent verontschuldiging zonder vergeving? - hernam ze na eenige oogenblikken. - Spreken wij zonder omwegen, Mary. Ik raad wiens vergeving gij bedoelt. Gij houdt Dumbal voor schuldig, en nogtans wenscht gij...... - Neen, - riep Mary verschrikt opspringend, - gij verstaat mij verkeerd. Ik dacht niet aan Dumbal, ik dacht aan haar - de paria der maatschappij! God loone Mary voor deze onzelfzuchtige opwelling! Ik vatte haar hand en trok haar weder nevens mij op de bank. | |
[pagina 299]
| |
- Sinds gisteren is alles mij duidelijk - fluisterde zij ontroerd - haar gansche geschiedenis. - En de zijne? - Dàt is het juist wat mij kwelt. Ik kan niet raden in hoeverre hij schuld heeft aan de afdwaling dezer vrouw; maar dit weet ik, want ik heb het gezien en gevoeld - zij bemint hem! - Althans zij heeft hem bemind. - Neen, neen!... nòg bemint ze hem. Van haat en afkeer valt men niet in zwijm. Eerlijk wil ik het u bekennen, sinds gisteren plaatst zich haar bleek, wanhopig gelaat tusschen mij en.... Dumbal. O waarom moest ik juist aan hèm mijn leven verschuldigd zijn! - Waarom moest ik juist hem.... - Beminnen, Mary? Zij antwoordde niet, maar drukte de hand voor de oogen. - Vindt ge het zwak? - vroeg ze toen. Neen, ik vond het zeer natuurlijk, maar tòch deed het mij leed. Plotseling zag ze op. - Zoudt gij meenen dat hij mij de waarheid zal zeggen als ik hem daarnaar vraag? - Ja; maar zonder daarnaar te vragen is ze ook duidelijk genoeg. - Wat bedoelt gij? - Hij heeft haar bemind, verleid en verlaten; haar heeft men veroordeeld, veracht en verworpen, en zoo heeft ze zich uit nood, uit wanhoop welligt, in de armen der ontucht geworpen. Hij bleef geacht, gezien en bemind en heeft nu alle kans op een nieuw levensgeluk aan de zijde eener lieve, jeugdige gade. Zij zinkt dieper en dieper in den afgrijsselijken kolk der zinnelijkheid, zonder dat éen vriendenhand zich uitstrekt om haar te redden, totdat ze gruwend van zichzelve en geschuwd door een ieder het leven, de wereld, de menschheid, ja, God vervloekend, haar rampzalig leven voortsleept, of een ellendigen en vroegtijdigen dood vindt. 't Is de gewone geschiedenis. Ik had Mary's hand losgelaten en wilde opstaan. Zij hield mij terug. - Hoe bitter en koel spreekt gij daarover. - Ik spreek er bitter en koel over omdat de maatschappij mij door hare koelheid ten dezen opzigte verbittert. - Gij hebt gelijk, volkomen gelijk, - antwoordde Mary kleurend. - Dàt onregt zal ik de hand niet leenen. Onder den indruk van dit gesprek begaven wij ons naar huis. Den volgenden ochtend bevonden we ons vroegtijdig op het Pietersplein. De loge in den voorgevel van de Pieterskerk was met kostbare draperiën versierd en door een groot linnen zeil voor den wind beschut. De tribunes voor de vorsten en diplomaten waren nevens het Vaticaan op het terras voor den zuilengang in gereedheid gebragt. Bij | |
[pagina 300]
| |
de Obelisk, in de openingen van den zuilengang en op alle plaatsen waar men den paus zou kunnen zien, stonden huurstoelen gerangschikt. Van den breeden kerktrap tot aan de Obelisk, schaarden zich de pauselijke troepen met de muzijk in 't midden. Duizenden menschen stroomden toe en schoolden rond de Obelisk te zamen. Honderden rijtuigen rolden aan en stelden zich nevens elkander; de eenvoudige fiacre naast de rijke équipage, alléen de kardinaalskoetsen genoten de eer eener bijzondere standplaats. Mevrouw Preston, Mary en ik verlieten onzen wagen en doorkruisten eenigen tijd de bonte menigte. Om niet van elkander te geraken liepen we gearmd; daar we echter met ieder oogenblik moeijelijker vooruit kwamen, besloten wij tot den terugtogt. Vóor dat we echter ons rijtuig hadden opgespoord, sloeg het twaalf uur en kanongebulder en klokkengelui kondigden het uur der plegtigheid aan. Aller blikken wendden zich nu naar de loge. In dit belangwekkend oogenblik voelde ik mij plotseling door een troep ruwe Italianen van mijne reisgenooten gescheiden en achteruit gedrongen. Onmiddellijk waren ze uit mijn bereik en gezigt. Ik troostte mij met de gedachte haar straks wel te zullen wedervinden en bepaalde al mijne aandacht op de loge. Men had het pauselijk kruis en de teekenen zijner waardigheid, de driedubbele pauselijke kroon en den mijter in de loge gebragt; nu, na nog een oogenblik van groote spanning, vertoonde zich voor het geopende venster der loge 's pausen eerwaardig gelaat. Bij die verschijning zonken allen op de kniëen. De klokken staakten haar gelui, het kanongebulder hield op en een indrukwekkende stilte verving het rumoer. Dit oogenblik was werkelijk plegtig. Nu rigtte de paus zich in al zijn lengte op en breidde zegenend de armen uit. Ik stond nabij genoeg om zijn stem te kunnen hooren: ‘Dat de apostelen Petrus en Paulus, wier magt en gezag ons met vertrouwen bezielen, onze middelaars zijn bij God! Amen. Dat uit kracht der gebeden en verdienste van de gelukzalige maagd Maria, van B. Michel Archangel, Johannes den Dooper, de apostelen Petrus en Paulus en alle heiligen, de Almagtige God u genadig zij, en Jezus Christus, na vergeving uwer zonden u tot het eeuwige leven moge voeren! Amen. Dat de Almagtige en goedertieren God u vergiffenis verleene, ontheffing en kwijtschelding van al uwe zonden, tijd voor een opregte en vruchtbare boetedoening, een altijd berouwvol hart, verbetering van levenswandel, de genade en den troost van den Heiligen Geest en volharding in het doen van goede werken! Amen. En dat de zegen van den Almagtigen God -Vader, Zoon en Heiligen Geest op u nederdale en altijd op u blijve, Amen!!’ | |
[pagina 301]
| |
Op dit ‘Amen’Ga naar voetnoot(*) volgde weder een kanongebulder van het kasteel St. Angelo en een oorverdoovend klokkengelui van de groote torenklok der Pieterskerk, waartusschen duizenden stemmen het ‘Leve de Paus!’ aanhieven. De mannen zwaaiden met hunne hoeden, de vrouwen wuifden met hare zakdoeken, de geestdrift was algemeen. Bij dit huldebetoon aan den koning, strekte nogmaals de paus stilzwijgend zijne armen uit, boog herhaaldelijk en verdween. - Wilt ge mij een oogenblik te woord staan? Dumbal's hand had beslag op mijn arm gelegd. - Vergeef mij, zonder u vast te klemmen ben ik niet zeker u lang aan mijne zijde te houden. Dit had allen schijn van waarheid, de plegtigheid was afgeloopen en de ontzaggelijke menschendrom drong terug, maar stuitte op de militairen, de rijtuigen en de stoelen. De verwarring was grenzenloos en werd nog vergroot door eenige onhandige cavalleristen, die de orde moesten bewaren, maar tegen zulk een toevloed niet opgewassen schenen. Ook hadden wij weinig kans om spoedig uit het gedrang te raken, daar er slechts drie naauwe straten van het plein naar de stad voerden, waardoor de gansche massa zich een uitweg moest banen. Dumbal betoonde zich weder een reddenden engel. Hij sloeg zijn arm om mij heen, beschermde mij zoo goed mogelijk voor al te hevige botsingen en week achteruit naar het Vaticaan, waar we weder voor het eerst ruim adem haalden. - Hoe vind ik nu mijn rijtuig terug? Ik ben van mevrouw Preston afgeraakt...... - Bekommer u daar niet over; zij moeten met den stroom mede, maar zijn over u gerust gesteld. Dumbal had ze dus reeds gesproken. Waarschijnlijk was hij op haar wensch mij ter hulpe gesneld. Er was evenwel nog een andere reden die hem daartoe had aangespoord. - Het beste is om hier op ons gemak het uiteengaan der menigte af te wachten, - sprak hij, en bood mij een stoel in den zuilengang aan. Ofschoon weinig gesticht over dit tête à tête, moest ik toch van den nood een deugd maken. Ik zette mij neder en Dumbal plaatste | |
[pagina 302]
| |
zich naast mij. Ontgaan kon het mij niet, dat hij zijn gewone stoutmoedigheid miste en zijn donkere oogen nog geen oogenblik met den hun eigenaardigen trotschen glans op mij gevestigd had. Ook bespeurde ik twee rimpels op zijn voorhoofd en een pijnlijken trek om zijn mond, die van strijd getuigden. Op het oogenblik echter dat ik deze ontdekking deed, keerde Dumbal zich plotseling naar mij toe en greep mijn hand. - Gij weet alles! - riep hij hartstogtelijk, - Gij staat tusschen mij en Mary! Waarom wilt ge ons beiden ongelukkig maken? Ik deed een poging om mij van die krachtige hand te bevrijden, maar hij klemde de mijne slechts te vaster. Hij had zijn zelfbeheersching verloren. Zijn verwrongen gelaat was nu geheel de spiegel van den geweldigen hartstogt die zijn hart gevangen hield en waaraan hij zijn trots ten offer bragt; men zocht er te vergeefs de hoogmoedige uitdrukking op die het gewoonlijk kenmerkte, en nóg scheen het mij toe dat hij zich geweld aandeed om zich te beheerschen. - Neen, weer mij niet van u! Voor u gevoel ik achting genoeg om mij te kunnen vernederen! Hij boog zich dieper naar mij toe. - Gij weet het..... ik heb een misstap begaan..... Is dit welligt de oorzaak waarom Mary hare en mijne liefde weêrstand biedt? Bedenk, ik was jong en..... die vrouw kon toch nooit mijn gade worden!.... - Nu was ik door een forschen ruk mijn hand weder meester. - Gij kondt haar alléen verderven, - antwoordde ik bedaard. Hij staarde mij scherp aan en verbleekte. - En gij hebt dit zóo goed ingezien, dat ge haar nabijheid ontvlugt. - Die pijnigt mij. - Dat is een goed bewijs voor uw gevoel, maar een slecht bewijs voor uw geweten. - Ik verontschuldig mij niet. Zwaar heb ik jegens haar misdreven. - Welnu, dan is mijn vermoeden gegrond. Weder trachtte hij mijn hand te vatten. Zijn krachtig ligchaam trilde van ontroering. - Wees mijn voorspraak bij mevrouw Preston, uw invloed op haar en Mary is blijkbaar. - Daarvan zal ik geen misbruik maken, dat beloof ik u. - Het gedane kan ik niet ongedaan maken, maar ik heb Mary's geluk in handen en zij het mijne. Een onaangename gewaarwording beving mij! 't Scheen mij duidelijk dat Dumbal's ontroering meer de vrees gold door mevrouw Preston te worden afgewezen, dan het bewustzijn dat hij iemand ten verderve had gevoerd. Hiervan wilde ik mij overtuigen. - Herstel liever het bedreven onregt. | |
[pagina 303]
| |
Dumbal's gelaat werd gloeijend rood. Trots en gekrenkt eergevoel streden er om den voorrang. - Er zijn vormen en grenzen in de maatschappij, die een man van geboorte niet mag overschrijden, mejufvrouw! - Ik begrijp u niet goed. Weder boog hij zich naar mij toe. - Er was een klove tusschen haar en mij die geen liefde vermogt te dempen. Ik ben de toekomstige erfgenaam van een hoogen titel; dien door een huwelijk beneden mijn stand ontwijden, mogt ik niet en.... nu, in ieder geval.... maar kieschheidshalve wil ik liever dit punt niet verder aanroeren. Kieschheidshalve! Op mijne beurt gloeide ik van verontwaardiging. - Mijnheer, gij hadt liever de kieschheid moeten hebben mij niet tot bemiddelaarster te kiezen voor uwen nieuwen hartstogt. De klove tusschen u en uw slagtoffer, waarvoor uw hartstogt blind was, maar die na de voldoening daarvan, door uw trots, hoogmoed en pligtsgevoel weder ontdekt werd, is mijns inziens ook de klove die u van iedere regtschapene en kiesch gevoelige vrouw moet scheiden. Ja, er zijn vormen en grenzen in de maatschappij die de hooggeborene niet mag overschrijden, en gij hebt ze dan ook ontzien ten koste van de eer en het geluk eener verleide vrouw. Gij hebt haar overgelaten aan haar lot en haar den weg ten verderve doen ophollen, en acht u nogtans geregtigd op uw hoog standpunt, om u met verachting van haar af te keeren en u ook op zedelijk gebied oneindig ver boven haar verheven te achten! Gij hebt u verbonden geacht aan de instellingen uwer maatschappij, en nogtans die maatschappij gehoond door de kwaal te voeden die aan haar kern knaagt. Gij hebt u eerbiedig gebogen voor het wapenbord dat boven uw naam prijkt, en nogtans dit wapenbord bevlekt met het slijk waarin uw slagtoffer zich wentelt. En niemand die het u verwijt, niemand die het u ten kwade duidt, niemand die u heeft uitgeworpen zooals men haar uitwerpt! Maar bij God! ik zeg u, gij zijt schuldiger dan zij!.... Dumbal scheen getroffen. Herhaaldelijk streek hij met de hand langs het voorhoofd, waarvan hij de rimpels niet kon verdrijven. Een sombere droefheid had hem overmeesterd. Langen tijd bleef hij sprakeloos. Ik meende dat hij tot inkeer kwam. - Hebt ge ook zoo over mij tot Mary gesproken? - vroeg hij toen zacht. Ik stond op. Hoe kon ik ook verwachten zijn egoïsme op de vlugt te jagen! Door een smeekend gebaar hield hij mij terug. - Nog éen oogenblik, bid ik u. Ik beken dat uw redenering eenige waarheid bevat; maar daarover peinst de jongman niet, en ik heb u gezegd dat ik toen jong was. Meent ge niet dat mevrouw Preston | |
[pagina 304]
| |
hierin eenige verontschuldiging voor mij zal vinden? Gij kent de wereld. Stem toe dat er slechts weinigen zijn, die met een blik op het verleden van den minnaar, hem zullen verjagen, zoodra hij rang en rijkdom en bovendien een hart gloeijende van liefde aan de voeten zijner uitverkorene nederlegt. - Ik kan dit niet ontkennen. Welnu, spaar mij! Verzwijg dit gesprek. Laat mij hoop voeden!. Ik kan geen afstand doen van Mary. Heb ík niet eenig regt op haar?.. - De moeder van uw kind had meer regt op u. - Mijn kind!... Dumbal staarde mij ontzet aan. - Ja, uw kind, verstooten door den vader, verwaarloosd door de moeder, verwelkt, verdord en afgevallen uit gebrek aan liefde, met een gebroken hart bezweken in mijne armen! - Alice!.... - mompelde Dumbal naauwelijks hoorbaar. - O nu begrijp ik alles!... Als verlamd zakte hij terug tegen de leuning van zijn stoel.
Wat begreep hij? De noodlottige gevolgen eener ligtzinnige liefde? De erbarmelijke verwoesting die hij had aangebragt in het hart eener vrouw? De geestelijke en ligchamelijke verlaging waaraan ze zich, uit wanhoop welligt, had prijs gegeven en die haar zelfs hare moederlijke pligten deed verloochenen? Niets van dit alles. Hij begreep alléen dat de vrucht der schande in mijne armen had gerust en dat het droevig en beklagenswaardig uiteinde van een onschuldig wicht, waarvan hij de schuldige vader was, een overwegenden invloed zou uitoefenen op het besluit van twee zulke regtschapene en gevoelige vrouwen als mevrouw Preston en Mary. En deze kwellende gedachte was het die hem meer en meer verontrustte bij het aanhooren van mijn aandoenlijk verhaal. Bleek en stil, maar toch altijd vol vertrouwen op Mary's liefde, geleidde hij mij naar huis. Immers hij had het ervaren hoe de wereld de schuldige vrouw kon vertrappen en vertreden en den schuldigen man kon blijven achten en bewonderen. Hij had ze geproefd en goedgekeurd, die maatschappelijke voorregten van den man boven de vrouw, en er zich met mannelijke zelfzucht niet over bekommerd of het lot der zwakkere ook bitter was - immers zij was de mindere! Ik kon het hem niet euvel duiden; Dumbal was een kind zijner eeuw. |
|