beste met de verzekering niet alleen, maar ook met de bewijzen, dat hij ze ontleende aan authentieke documenten en alleen dan, als deze niet toereikten, naar de werken onzer meest geloofwaardige geschiedschrijvers en dit zoo nauwkeurig mogelijk.
Verder heeft hij bevonden, dat de geschiedenis der verrassing van Loevestein door de Ruijter eene aan wetenswaardigheden rijkere is, dan veelal gedacht werd en nog gedacht wordt. De aanleiding tot het feit, zijne toedracht, zijn datum, zijn afloop zijn hem in zoovele belangwekkende bijzonderheden voorgekomen, als zij het geenen onzer vroegere geschiedschrijvers deden. En maakt hij anderen deelgenooten van zijne bevinding, al weder de vrucht van het raadplegen van oorspronkelijke bescheiden, althans grootendeels, hij doet het niet zonder de vraag voor hen te beantwoorden: of Loevestein's inneming als een mislukt heldenstuk of als een onverantwoordelijk waagstuk te beschouwen zij?
Eindelijk heeft hij bevonden, dat de legende van de geschiedenis der verrassing zich heeft meester gemaakt, niet om al de bijzonderheden er van te versieren, maar alleen de ééne, die is in het buskruid, dat in een der vertrekken door de hand van de Ruijter gestrooid werd en voor hem het middel zou geworden zijn om met vriend en vijand om te komen, gelijk het nog in onze dagen een van Speijk gedaan heeft. Hem bleek het legendarische karakter van dit laatste, al heeft het als alles van dien aard eene kern van waarheid, ja! hem werd duidelijk, hoe dat karakter het oorspronkelijke kon vervangen en zich handhaven, totdat het eindelijk in zijne twijfelachtige waarde begon erkend te worden. Dit voor zijne lezers blootleggende, ontwikkelt hij aangaande de legende dit: ‘ze werd geboren te Parijs, grootgebracht te Amsterdam, vestigde zich in Nederland en verdrong hare echte zuster van Hollandschen huize.’
Kan er na dit korte verslag geen twijfel resten, of hem kome de lof toe, behalve van een flink onderzoek, van groote vrijgevigheid in 't mededeelen, van de laatste zijn nadere proeven de door hem aan het slot van zijn geschrift gegeven dertien Bijlagen, waaronder zijn afdrukken van gewigtige oorkonden, als: de commissie, instructie en open brief, door prins Willem van Oranje aan Herman de Ruijter meêgegeven, enz. maar ook toelichtende opstellen, als: ‘op zijn Oostersch gekleed’ enz.
Het boekje vinde vele lezers en wijzige niet slechts, voor zooveel noodig, de voorstelling, die velen van het Loevesteinsch feit zich maken, maar stichte ook nog het niet mindere nut, dat men leere met rustiger gemoed, dan dikwijls het geval is de kritiek, op welk gebied van 't menschelijk weten dan ook, aan 't werk te zien, dat zij het onware uitvinde, afscheide, uitwerpe om het ware en dit alleen te behouden.
Eéne enkele opmerking houd ik niet achter. De heer Acquoij hecht