| |
| |
| |
De eenheidsbeweging in Italie en Duitschland.
Europa staat tegenwoordig voor een verschijnsel, dat zich vroeger nooit heeft vertoond. Sinds een dertigtal jaren doet zich in een aantal landen een beweging voor, die blijkbaar niet denzelfden oorsprong heeft als de groote beweging, die reeds sinds bijna een eeuw de wereld schokt, het streven der volken naar zelfregeering, of zooals men haar veelal noemt, de Revolutie.
In die landen, welke door volken van eenzelfde afstamming, eenzelfde taal, eenzelfde beschaving worden bewoond, maar die verdeeld zijn in verschillende staten, bestaat een neiging bij de bevolking om die staten te vernietigen en de grenzen van de natie ook te maken tot de grenzen van den staat, die de geheele natie omvat.
Dit verschijnsel wordt op de meest verschillende wijzen opgevat. Terwijl sommigen het houden voor een nieuwen vorm, waarin zich de revolutiegeest, volgens hen de geest van vernietiging van het bestaande, openbaart, beweeren anderen stoutweg dat ieder volk, dat binnen de grenzen zijner nationaliteit meer dan éen staat bezit, door de natuur gedwongen wordt, om zich tot éen staat te vereenigen, dat dus ieder natie, welke dan ook, éen staat moet vormen.
Beide meeningen stuiten op groote, ja onoverkomelijke bezwaren. De voorstanders van de eerste, de strenge conservativen, de antirevolutionairen van elke kleur, zien dat duizenden tot de beweging medewerken, die overigens vijanden der revolutie zijn; zij trachten zich dan ook te redden door te verklaren dat de geheele beweging slechts een kolossaal bedrog is, door enkele slimme, heerschzuchtige menschen ontworpen. Daarentegen zien zij, die de tweede meening voorstaan, dat de beweging slechts bij zeer enkele volken resultaten heeft, zij ontdekken dat het toepassen hunner leer bij velen stuit op het onoverkomelijk bezwaar van het wijd en zijd verspreid zijn der deelen van de natie, welke zij tot een volk willen vereenigen; velen der al te ver gaande voorstanders eener op zich zelve juiste theorie eischen dan ook de heerschappij van den eenen stam over den anderen, of willen groote sociale revolutiën, ja volksverhuizingen uitlokken, die voor de geheele beschaving allerverderfelijkst zouden zijn.
Daarenboven zijn er nog velen die zich niet vergenoegen met van elke natie een staat te maken, maar die ook alle deelen van een menschenras daartoe willen vereenigen, zij maken daardoor als het ware een caricatuur op de geheele beweging, en verwekken deze nog een menigte nieuwe vijanden.
Zoo wordt de verklaring der beweging hoe langer hoe moeielijker. Maar toch bestaat zij ontegenzeggelijk, en juist bij de meest intellec- | |
| |
tueele volken, en brengt zij soms met, soms zonder zich te vereenigen met de revolutie, de gewichtigste gebeurtenissen in Europa te weeg. Hoe komt dat?
Wij zullen trachten hier een meer bevredigende verklaring te geven. Wij gaan daarbij uit van de volgende grondstelling: ieder volk, of om het geijkte woord te bezigen, ieder nationaliteit moet om een volk te kunnen zijn eigen behoeften, eigen zeden en gewoonten, een eigen taal, een eigen letterkunde, kortom een eigen cultuur en daarenboven een eigen land bezitten; moet door taal, beschaving en woonplaats éen zijn; het moet daarenboven zijn gekomen tot bewustzijn van zijn éenheid, wil het aan de vereischten voldoen om een nationalen staat te vormen. Die taal, beschaving en woonplaats moeten daarenboven allen deelen meer of min gemeen zijn en het geheel duidelijk afscheiden van andere natiën. Dit zal, hopen wij, niemand ontkennen. Voor den vreemdeling zijn de Groninger en de Zeeuw in de eerste plaats Nederlanders, de Pommer en de Beijeren Duitschers, de Napolitaan en de Genuees Italianen.
Die nationaliteiten nu hebben behoefte volgens haar eigenaardigheid te leven: om dit te beter te kunnen doen, zoeken zij zich te vereenigen, omdat de verschillende staten, waarin zij verdeeld zijn, in de eerste plaats hun belang en niet dat der natie behartigen, omdat het belang van staat en volk niet identiek is.
Want de verschillende deelen van een natie wenschen, daar zij gelijke zeden en dus ook gelijke behoeften hebben, gelijkelijk geregeerd te worden, zij wenschen gelijkelijk aandeel in de regeering te hebben, zij wenschen die achting bij het buitenland te verwerven en die plaats in de wereld in te nemen, waarop een volk in de groote maatschappij aanspraak mag maken. En dit wordt door de regeeringen belet, die het nationaal belang achterstellen bij het bijzondere van den staat, nog veel meer helaas bij het dynastieke belang. Om nu die vrijheid en die macht welke noodig is tot het bereiken dezer nationale wenschen te verwerven, is het volk in verzet gekomen tegen de regeeringen, heeft het volk middellijk of onmiddellijk de verschillende staten en regeeringen, die geen raison d'être hadden in het nationaal belang, omvergeworpen.
Hadden de regeeringen niet in haar kortzichtigheid de nationale belangen overal achtergesteld, niet bij die van de inwoners van den staat, maar bij die van de vorsten en regeerders, de beweging ware nooit ontstaan of althans nooit zoo heftig, zoo revolutionair geworden.
Dat de beweging eerst sedert zoo korten tijd is begonnen is o.i. daaraan toe te schrijven dat het zelfbewustzijn der volken eerst door de Fransche Revolutie en de daarop volgende veroveringsoorlogen van Napoleon is opgewekt. Vroeger was de politieke ontwikkeling der volken te gering, gevoelden deze nog niet wat hun belangen waren, gevoelden alleen de individuën en niet de natiën.
De meeste vrienden der vrijheid hebben de eenheidsbeweging steeds
| |
| |
toegejuicht omdat zij daarin een krachtigen steun voor de vrijheid zagen. Maar de zoogenaamde democraten, die spoedig zagen dat de twee natiën, bij wie zich de beweging het sterkste voordeed, de Duitsche en de Italiaansche, hun denkbeelden niet aannamen, daar zij hinderlijk waren voor hun belang als natie, zijn sedert lang begonnen haar tegen te werken. En thans beginnen ook vele voorstanders van meer beperkte vrijheid haar te vreezen, omdat zij zich verbindt met machten, die de vrijheid meer tegen- dan in de hand gewerkt hebben, omdat zij steun zoekt bij militaire macht in plaats van bij hetgeen men veelal het volk noemt, dat wil zeggen bij de lagere klassen, omdat zij door middel van buitenlandsche oorlogen de vereeniging zoekt te bereiken. Zij vreezen dat de beweging daarom leiden zal tot de vorming van machtige staten, die Europa in slavernij zullen houden en de militaire autocratie vereeuwigen.
Wij erkennen dat de schijn voor dat gevoelen spreekt. Maar wij willen niet toegeven dat er werkelijk grond voor bestaat. Wij willen hun aantoonen dat zoowel Duitschland als Italië de leus ‘Door eenheid tot vrijheid’ moesten aannemen, dat zij geen anderen weg hadden om hun nationaal leven te redden.
Daarom wenschen wij een kort overzicht te geven hoe in beide landen de beweging is ontstaan, hoe zij meer en meer in kracht is toegenomen, en hoe zij eindelijk haar doel heeft bereikt.
| |
I.
De Italiaansche natie is ontstaan in de tijden toen het Duitsche Keizerrijk en het Pausdom beide hun macht verloren. De verschillende stammen, die Italië in den aanvang der middeleeuwen hadden bevolkt, groeiden langzamerhand te samen tot éen volk in denzelfden tijd dat twee aan het idee natie geheel vreemde beginselen op den bodem van Italië strijd voerden. Noch de Kerk, noch de Staat waren nationaal; van daar dat een natie er kon opwassen terwijl alle inwoners, hetzij voor de Kerk, hetzij voor den Staat krijg voerden. Toen de strijd geeindigd was door de volkomen machteloosheid van beide, toen de Pausen eerst in Avignon, later in Rome zonder macht of invloed waren, en de keizers soms buigen moesten voor hunne vasallen, waren er in Italië een menigte onafhankelijke staten, die bijna altijd in oorlog en strijd met elkander waren om de hegemonie, maar die zich toch tegenover den vreemdeling als broeders beschouwden. Het was als Hellas na den Peloponnesischen oorlog. Hoewel gewoon rusteloos met elkander te kampen, gevoelden zich toch Spartanen en Atheners, Thebanen en Aegaiers in de eerste plaats als Hellenen, zoodra zij stonden tegenover den barbaar. Maar evenals met de Hellenen, toen zij in hun binnenlandsche twisten hun krachten hadden verbruikt, ging het ook met de Italianen. Een ontzenuwd geslacht,
| |
| |
met al de hartstochten, maar met bijna geen der mannelijke deugden van de strijders uit den grooten kamp der Guelfen en Ghibellijnen was opgestaan, een geslacht, dat gewoon slechts te denken aan geringe plaatselijke belangen, met echt oud Italisch municipalisme geen oor had voor de stemmen die ze vermaanden den plaatselijken naijver ter zijde te stellen en als éen man op te staan tegen den vreemdeling. Macchiavelli was als de Demosthenes der Italianen; zijn woord werd evenzeer in den wind geslagen. De vreemdeling kwam over Italië, van twee zijden, van het zuidwesten de Spanjaard, van het noordwesten de Franschman. Vijftig lange jaren kampten zij om het bezit van het schoone land, tot dat eindelijk Spanje den heerlijken buit won. Geen Italiaan was er bijna die den smaad van zijn land gevoelde; slechts éen, Paus Julius II, trachtte de voorvechter te zijn, trachtte alle Italiaansche machten tegen den vreemdeling te vereenigen. Milaan, de heerlijke trotsche hoofdstad van Lombardijë, die eens geheel Noord-Italië had beheerscht, ging, als ware zij ziel- en gevoelloos geweest, van de hand van den eenen in die van den anderen veroveraar over. En toch was hetzelfde geslacht, dat niets gevoelde van den smaad der heerschappij van den vreemdeling, het geslacht waarin het nationaal karakter ten sterkste sprak, het geslacht van Michael Angelo en van Rafael, van Tasso en Ariosto. Als cultuurvolk toonde het zijn krachtig leven, op het oogenblik dat zijn onafhankelijkheid verdween. Maar de invloed van de Spaansche heerschappij was ook hier doodend voor het nationaal leven, en het pausdom, vroeger een nationale macht, verkreeg wel nieuwe kracht, maar alleen door het jezuïtisme; de geest werd in Italië uitgedoofd; het geheele volk lag in diepen slaap. Zelfs in die landen, waar een nationale regeering was, in Piëmont, in Genua, in Venetië en in Toscane, onderdrukten die regeeringen elke vrije beweging van den
geest. In de geheele 17de eeuw was Italië als dood.
Met den Spaanschen successieoorlog brak een nieuw tijdvak voor het ongelukkige land aan, Oostenrijk en de Bourbons kampten om de erfenis en beiden droegen een deel weg. Onder de verlichte en welwillende despoten van de 18de eeuw begon in Italië weder een soort van leven. De litteratuur ontwaakte op nieuw en zij bleek een Italiaansche te zijn gebleven. Het volk was een volk gebleven. En tevens vertoonden zich enkele voorteekenen dat het volk tot bewustzijn kwam hoe het misbruikt werd voor vreemde belangen. De 18de eeuw liet de doffe apathie der 17de niet toe; men begon te haken naar verbeteringen, men zag hoe de oude regeeringen veelal weigerachtig waren die in te voeren. Op Karel III volgde in Napels Ferdinand, de koning, die in niets belang stelde dan de jacht, op Leopold in Toscane een andere Ferdinand, die even reactionair was als zijn broeder Frans II van Oostenrijk. Zelfs in Piëmont werden door Victor Amadeus III de krachten van den staat, altijd zoo zorgvuldig door zijn voorgangers gespaard, verspild. Het geheele land werd rijp voor een omwenteling.
| |
| |
Toen kwam de Revolutie. Bonaparte verdreef de Oostenrijkers uit Lombardijë en vernietigde Venetië. Er werden republieken opgericht, met classisch klinkende namen. Herinneringen aan den ouden tijd van Rome werden opgewekt. Doch het door Bonaparte opgerichte gebouw had geen kracht of innerlijk gehalte. In een enkelen veldtocht werd Italië in 1799 door Suworow weder onderworpen. Voor het eerst voelde Italië de reactie. De Oostenrijksche en Napelsche regeeringen woedden zinneloos tegen alles wat republikeinsch en liberaal was. In 1800 werden de Franschen als verlossers ontvangen.
Dertien jaren bleven de Italianen onder Fransche heerschappij. Na vele veranderingen werd het geheele land in drie deelen gesplitst. Napels bleef onder Murat een vasal-koningrijk, het noordoosten van Ancone tot de Sevia, vormde het koningrijk Italië, het noordwesten was Fransch grondgebied. Alleen Sicilië werd door de Engelschen voor de Napoleontische heerschappij bewaard. Onder het verlichte bestuur van Lord William Bentinck genoot het voor het eerst een liberale, constitutioneel regeering. Er werden zaden gestrooid die later goede vruchten zouden opleveren. Voor het overige Italië was de Fransche heerschappij ontegenzeggelijk ten zegen. Het streng centralistische bestuur vernietigde veel van de hinderpalen, die het municipalisme aan een verdere ontwikkeling der moderne denkbeelden in den weg legde. De Italianen, het wapen dragen ontwend, en gewoon slechts vreemde legers op hun bodem te zien, leerden voor het eerst prijs stellen op krijgsroem. Al drukte het Fransche juk loodzwaar, het drukte gelijk, voor het eerst was er orde en recht voor allen, en de groote naam koningrijk Italië, het weder opgewekte denkbeeld van éen natie te zijn vergoedde bij velen de lasten, die het Fransche bestuur meêbracht. De Napoleontische officieren werden een kern, daar later zich velen om heen schaarden. Het Fransche bestuur viel in 1814. De Europeesche diplomatie herstelde alles zooals het was vóor 1797, op dat na, wat voor de Italianen waarde kon hebben als een grootsche herinnering. Sardinië, de Kerkelijke staat, Parma, Toscane, werden hersteld, maar de republieken Genua en Venetië niet. En tegelijk begonnen enkele regeeringen een onverstandige reactie. Die van het Lombardijsch Venetiaansch koningrijk was niet het zachte bestuur, dat vroeger in Milaan had geheerscht. Keizer Frans beweerde dat geen andere band zijn onderdanen mocht vereenigen dan de gehoorzaamheid jegens hun vorst. Alle nationale herinneringen
moesten worden uitgewischt. Zij moesten geen Lombarden, geen Venetianen, nog veel minder Italianen zijn, maar Oostenrijkers. Alles wat er aan het koningrijk Italië herinnerde werd weggenomen behalve de strenge politie- en militaire regeering en de drukkende belastingen.
In Piëmont ging het nog veel erger. Daar wilde koning Victor Emmanuel I eenvoudig alles herstellen zooals het vóor 1796 was geweest, even als de keurvorst van Hessen dat in Duitschland deed,
| |
| |
en evenals deze, met éen uitzondering, de belastingen. Dit verwekte een onbegrijpelijke verwarring, duizenden werden arm, de geheele maatschappij was geschokt. Er werd stof genoeg opgehoopt voor een nieuwe revolutie. In Napels ging het evenzoo. Na Murats val waren de Bourbons weder meester onder bescherming van Oostenrijk; al was de reactie van het jaar '15 ook minder bloedig, toch werden zooveel verbeteringen vernietigd dat het geheele land in ellende verzonk.
Zoo hoopte de reactie een geweldige massa brandstof opeen, een groot deel van den adel, de geheele burgerstand en in vele plaatsen ook het volk snakten naar een revolutie. Oostenrijk, welks heerschappij de reactie had te weeg gebracht, werd weldra algemeen in Italië gehaat en gevloekt. Slechts de priesters en jezuïten had het voor zich. En daar elk teeken van leven, elke roepstem om verbetering als een poging tot opstand werd gestraft, werd de druk met den dag zwaarder.
De revolutiën in Napels en Piëmont in 1820, die door de onbekwaamheid en oneenigheid der leiders zoo ellendig eindigden, zonder dat de Oostenrijksche legers bijna een schot behoefden te lossen, dienden slechts om de reactie te verzwaren. Vooral in Napels woedde de nu tweemaal meineedige koning op de heftigste, ja onzinnigste wijze tegen al wat liberaal of Muratist was. De opstand in den Kerkelijken staat in 1830 en de pogingen om revolutie in het Lombardijsch-Venetiaansche koningrijk te veroorzaken hadden geen beter gevolg. Zij gingen alle uit van geheime genootschappen, die weldra een hoogst radicale en democratische kleur aannamen.
In 1820 had men nog gestreden voor een constitutie, in 1830 vocht men voor de republiek. Nergens zag men een Italiaanschen vorst geschikt de rol van constitutioneel koning op zich te nemen; alle stonden min of meer onder invloed van Oostenrijk en de priesters. Velen beschouwden alle vorsten als de vijanden van Italië's onafhankelijkheid van den Paus af tot den geringsten hertog toe. Maar daardoor kwam er een zeer gevaarlijk element onder de leiders der nationale beweging. In plaats van tevreden te zijn met de nationale onafhankelijkheid, met de verdrijving van den vreemdeling, die Italië gekneveld hield (want ieder wist dat zonder Oostenrijk geen Italiaansch vorst een oogenblik zijn despotische heerschappij kon handhaven), ijverden velen, bovenal Mazzini, voor een hersenschim, voor een algemeene democratische Italiaansche Republiek, waar geen Latijnsch volk, waar allerminst het luije, genotzuchtige, lichtzinnige, alle zelfregeering en zelfbeheersching ontwende Italiaansche, geschikt voor is. Bij de revolutie van 1848 droeg dit kracht krijgen van het democratische element wrange vruchten; ja het is waarschijnlijk dat zij alleen daardoor even klagelijk eindigde als zij schitterend begonnen was. De ware vrijheid heeft veelal nog meer te vreezen van de democraten dan van de reactionairste regeering.
In 1847 was Pius IX Paus geworden. Hij begon een quasi libe- | |
| |
rale regeering. Hij meende het goed, maar hij wilde twee onvereenigbare dingen, een goede regeering en een priesterregeering. Maar zijn poging tot hervorming riep in geheel Italië een sterke beweging in het leven. Overal kookte het. In 1848 brak Sicilië het eerst los.
Dit eiland hechtte bijzonder aan zijn zelfstandigheid, het zag zich echter overal terug gezet bij het gehate en verachte Napels. Het was meer haat tegen de Napolitaansche heerschappij en tegen de naamloos slechte regeering dan ijver voor Italië's onafhankelijkheid die dezen opstand veroorzaakte, hoewel reeds toen ook daar het denkbeeld wortel schoot dat geen redding uit de ellende mogelijk was eer zich het éene Italië had gevormd. De opstand was in Februarij geëindigd, behalve de forten van Messina was geheel Sicilië bevrijd. Tegelijkertijd viel in Napels de absolute regeering zonder slag of stoot, de koning bezwoer een constitutie.
In Piëmont en Toscane was de hervorming reeds in de voorlaatste jaren van de regeering uitgegaan; onder den indruk der gebeurtenissen in Napels en Sicilië gaven zoowel Karel Albert als de groothertog Leopold II constituties. Ook de Paus begon daartoe geneigd te worden, hoezeer dit ook streed met het innerlijke wezen van de priesterregeering.
Men is veelal gewoon de Italiaansche Revolutie van 1848 als een gevolg van de Fransche voor te stellen. De data spreken dit tegen; slechts het uitbreken van den strijd tegen Oostenrijk was daar het gevolg van. Want eerst nu, nu tevens in Oostenrijk zelf overal woelingen en opstanden begonnen, waagde het Karel Albert zich toe te rusten tot den strijd met den gewapenden reus die Italië onderdrukte.
Piëmont was de éenige staat van Italië die een leger bezat. De soldaten van de overige regeeringen waren de spot van Europa; die van Piëmont daarentegen al sedert eeuwen begeerlijke bondgenooten. Het huis van Savoie, dat daar op den troon zat, bezat een erfelijke, brandende heerschzucht. Van de Alpen nedergedaald in de Povlakte, streefde het sinds eeuwen er naar om zich daarin uit te breiden. Victor Amadeus en Karel Emmanuel hadden groote stukken van het Milaneesche verkregen, waren voortgedrongen tot de Tessino. Hun geographische positie maakte de koningen van Sardinië tot de natuurlijke vijanden van Oostenrijk, zoodra dit geheel Noord-Italië bezat, evenals zij zijn natuurlijke bondgenooten waren geweest, toen het slechts een smalle, niet met de overige erflanden verbonden, strook lands bezat, en de Bourbons geheel Italië trachtten te beheerschen.
Karel Albert was sinds 1831 koning, de eerste uit de jongere linie Savoie-Carignan. Hij was eerst door den nood gedwongen liberaal geworden, toen hij zag dat hij zonder hulp der bewegingspartij onmogelijk zijn doel kon bereiken. Dat doel was verdrijving der Oostenrijkers, en verkrijgen van den eersten rang onder de Italiaansche vorsten. Aan den éenen Staat Italië dacht noch hij noch een zijner ministers, noch Caesar Balbo, de eerste echt liberaal en nationaal gezind,
| |
| |
minister van Sardinië, noch de ijverigste penvoerders der liberale richting Azeglio, Gioberti, noch de Patriotten van Venetië of Rome.
Zoo kon Karel Albert de hand reiken aan alle vrijheidsvrienden, want zij wilden hetzelfde, de verdrijving der vreemden, al was het ook niet geheel uit dezelfde beweegredenen. Maar men doet Karel Albert onrecht, als men hem van louter zelfzuchtige bedoelingen beschuldigt. Hij was doordrongen van een sterk Piëmonteesch en Italiaansch patriotisme, hij voelde diep den smaad van den vreemden druk en van de ellendige, door de vreemden beschermde regeeringen in het overige Italië. Niet alleen voor Sardiniës grootheid, ook voor Italië's onafhankelijkheid stortte hij zich in den kamp.
Het is hier niet ons doel dien kamp en het verloop der Italiaansche revolutie van 1848 te schilderen. Karel Albert bezweek, want het overige Italië ondersteunde hem slechts zwak, de Kerkelijke Staat alleen deed zeer tegen den wil van zijn hoofd, zijn plicht voor Italië. De schuld ligt aan de democraten, die den koning niet vertrouwden, die geen heil zagen dan in de Republiek. Helaas, het geheele jaar 1848 heeft nergens andere vruchten gedragen dan een reactie in 1849 en 1851, omdat een groot deel der bewegingspartij, in Frankrijk, in Italië, in Duitschland, in Hongarije niets wilden dan de Republiek, omdat zij aan dien naam alles ten offer brachten. Hoeveel bloed en jammer zou der wereld niet gespaard zijn gebleven, als men niet in dien waan ware verzonken geweest. Waren het niet de democraten die tegen Cavaignac ijverden voor Lodewijk Napoleon? waren het niet de democraten, die beletten dat de Lombarden de Sardiniërs krachtig ondersteunden? waren het niet de democraten, die een groot gedeelte van den burgerstand in Italië dwongen hun heil te zoeken bij de oude regeeringen? waren zij het niet, die bijna overal, in Rome uitgezonderd, alle discipline en orde omverwierpen, die zoodra zij zagen dat Karel Albert Radetsky niet in eens over de Alpen dreef, verraad schreeuwden en eerder tegen dan voor hem werkzaam waren? Meer nog dan door Radetsky's zwaard en de trouweloosheid der Napolitaansche regeering is de vrijheid van Italië toen vermoord door de democraten, die alles, zelfs den burgeroorlog, verkozen boven een zich rustig onderwerpen aan een constitutioneel koning. Hoeveel malen nog zal de vrijheid het offer worden van het woord Republiek?
In 1849 waren in Italië de oude regeeringen hersteld. Absoluut regeerde weder de koning der Beide Siciliën, de schandelijke koning Bomba, de meineedige, die den koningstitel geschandvlekt had, erger dan eenig tyran der Middeleeuwen; absoluut regeerde weder Pius IX, thans onder de machtige bescherming van Frankrijk; absoluut heerschten weder de hertogen van Toscane, Parma en Modena, en Lombardije en Venetië werden in nog zwaarder boeien geslagen dan voorheen. Maar over éen land verloor de reactie haar macht: Piëmont was te ver gegaan om terug te keeren. De strijd aan de Mincio in 1848
| |
| |
en bij Novarra in 1849 had op dit kleine land den stempel gedrukt van voorvechter voor Italië's vrijheid. De voorvechter kon niet anders dan een liberale staat zijn. Piëmont werd het, het vond een leidsman op den weg van constitutioneelen vooruitgang, zooals maar weinige landen het geluk hebben gehad te bezitten. Dat was Cavour. Met echt Piëmonteesche taaiheid hield deze het denkbeeld vast, waarvoor Karel Albert gestreden en geleden had, de uitbreiding van Piëmont over geheel Noord-Italië en zijn verheffing tot den eersten staat van Italië. Het was het oude idee dat de vorsten uit het huis van Savoië had bezield, maar het was gelouterd. Het was niet meer dynastiek, het was nationaal. Want Piëmont was niet meer alleen een militaire, het was ook een constitutioneele staat bij uitnemendheid. De duizenden ballingen uit geheel Italië, Sicilianen, Napolitanen, Romeinen, Romagnolen, Toscaners, Lombardijers, Venetianen, zij allen vonden daar een toevluchtsoord, ja een vaderland. Piëmont, de minst zuiver nationale staat van het geheele schiereiland, werd een klein Italië. Alle verdrukten, en dat was de geheele bevolking van het overige schiereiland, zagen op naar den koning van Sardinië, naar Victor Emmanuel, als naar hun natuurlijken verlosser.
Was er vrijheid mogelijk onder Oostenrijk? In 1848 en '49 heette Oostenrijk een constitutioneele staat. Onder Pius IX? Slechts Fransche bajonnetten hadden Rome kunnen dwingen zijn priesterkoning weder op te nemen. Onder de Napelsche Bourbons? Zij waren sinds vijftig jaren de beulen van hun volk geweest. Wat bleef er dus over? Vereeniging tot een constitutioneel koningrijk Italië, volgens Cavour, tot de algemeene Italiaansche Republiek volgens Mazzini.
De Italianen hadden maar te kiezen, en zij kozen het eerste.
Nog was het misschien mogelijk geweest, hoewel wij het betwijfelen, dat de eenheidsbeweging werd gestuit, die thans na 1849 met de vrijheidsbeweging gepaard ging, ja die vooruitsnelde, en dat was, wanneer de herstelde regeeringen concessiën hadden gedaan.
Maar met blindheid geslagen gingen zij voort op den weg der reactie. Nog oneindig veel harder en bloediger dan vóor '48 drukte deze op het geheele volk. De meest schuldelooze uiting van gevoelen werd verschrikkelijk gestraft; het geheele volk, van de laagsten tot de hoogsten, letterlijk tot wanhoop gebracht.
Toen kwam de eerste Januari 1859. Napoleon III verkondigde, en thans niet in orakeltaal, dat hij van plan was voor Italië met Oostenrijk een lans te breken. Het was duidelijk, dat Cavour de trotsche spreuk van Karel Albert: l'Italia fora da se liet varen, dat hij met vreemde hulp den vreemden verdrukker wilde verdrijven. Het was een gevaarlijk spel, Frankrijk, den beschermer van den paus, te maken tot den bondgenoot tegen Oostenrijk. Maar kon Cavour anders? was er uitzicht dat Italië zich met eigen krachten kon vrijmaken? 1848 had daarop een beslissend neen geantwoord.
| |
| |
En het bleek dat hij zich niet verrekend had. Eenmaal in beweging gebracht, liet zich de revolutie niet ophouden. Frankrijk wilde alleen Oostenrijk krachteloos maken en in Italië een vorstenland onder Fransch patronaat oprichten, waarbij burgerlijke en een zekere mate van politieke vrijheid aan het volk gewaarborgd was. Maar de Italianen waren gesteld noch op het Fransch patronaat, noch op de regeering hunner vorsten, die zij geen van allen meer vertrouwden. Het volk wilde éen staat onder Victor Emmanuel als koning.
Dit werd bovenal bewezen door de stemming in de middenstaten. Nauwelijks was de oorlog begonnen of de vorsten van Toscane, Parma en Modena werden door bloedelooze revoluties verdreven. Na de ontruiming van Ancona door de Oostenrijkers verjoegen de Romagnolen de pauselijke autoriteiten en verklaarden zich overal voor aansluiting aan Sardinië onder Victor Emmanuel. Slechts een gedeelte werd gewapenderhand weder onderworpen. Maar Napoleon weigerde de inlijving dezer steden bij Sardinië goed te keuren. Bij den vrede van Villa Franca en Zurich werd slechts Lombardije en Parma aan Sardinië gegeven, en de terugkeer der vorsten van Toscane en Modena bepaald, terwijl bij den paus op het invoeren van hervormingen zou worden aangedrongen. Noch Oostenrijk, noch Frankrijk namen echter op zich de bepalingen met geweld uit te voeren en zoowel de Legatiën als de Hertogdommen bleven onafhankelijk. Niettegenstaande de pressie, die Napoleon in den beginne uitoefende, bleef de bevolking der middenstaten zoowel als de Sardinische regeering den weg naar de eenheid opgaan. Bij elke gelegenheid gaf de eerste te kennen dat zij haar onafhankelijkheid gaarne wilde veranderen in een aansluiting aan Sardinië. Volksstemmingen en nationale vergaderingen boden Victor Emmanuel de heerschappij aan, en feitelijk waren deze landen reeds in het najaar van 1859 Sardinische provinciën, hoewel zij ieder een afzonderlijke regeering hadden. Er werd zelfs geen poging gedaan om de locale zelfstandigheid te bewaren, noch om gezamenlijk een Midden-Italiaanschen staat te vormen. Het denkbeeld bondstaat vond niet den geringsten weerklank.
Om Frankrijks toestemming te verkrijgen besloot Cavour tot een voor het huis van Savoie zware opoffering. Het stond het oude stamland der dynastie Savoie tegelijk met Nizza aan Frankrijk af. Toen hield de Fransche tegenstand op en de aansluiting der middenstaten van Sardinië werd voltrokken. Het merkwaardigst bij dit alles was dat de democratische partij, die in 1848 zoo veel had gedaan, zich niet roerde, of liever dat zij op dit oogenblik niet bestond. Mannen, die vroeger en later ijverden voor de democratische republiek, waren thans aanvoerders der beweging ten gunste van het constitutioneel koningschap van Victor Emmanuel. Het gezonde verstand, het instinct des volks wees den waren weg tot de vrijheid, die slechts in de eenheid
| |
| |
was te vinden. Zoo ooit een volk getoond heeft te hebben geleerd door de geschiedenis dan is 't het Italiaansche geweest.
Evenzoo ging het toen de beweging werd voortgezet door den koenen tocht van Garibaldi naar Sicilië. De nationale beweging won met elken dag in krachten. Toen in het najaar- van 1860 Sicilië in Napels door de Garibaldini, het overige gedeelte van den Kerkelijken Staat, op Rome's onmiddellijke omgeving na, door de Sardiniërs was veroverd, vertoonden zich wel hier en daar sporen van de democratische partij, maar toch zonder eenigen invloed te oefenen. De eenheid was volbracht. Wat er nog aan Italië ontbrak waren betrekkelijk kleine stukken grondgebied, die door Franschen en Oostenrijkers werden in bedwang gehouden. Maar éen voor éen vielen zij Italië toe, bij de eerste gelegenheid, dat deze staten hun krachten niet meer voldoende achtten om die deelen te behouden.
Wij meenen te hebben aangetoond dat de Italiaansche eenheid niet dan het natuurlijk gevolg der omstandigheden is. Niet de heerschzucht van het huis van Savoie, niet de revolutionaire beweging der 19de eeuw heeft haar tot stand gebracht, maar de noodzakelijkheid: voor de Italianen was geen middel om tot de vrijheid te geraken dan door de eenheid. Alle pogingen om de vrijheid alleen te grondvesten waren mislukt. In 1848 verkozen zij deze boven de eenheid en daardoor bereikten zij geen van beide. En het was onmogelijk dat het éene Italië niet een vrije Staat bleef. Het door de stem des volks, niet alleen door de volksstemming, op den troon geroepen vorstenhuis kon geen eeden breken, op straffe van dadelijk te vallen, want geen band is er tusschen volk en vorst dan die van gemeenschappelijk belang. Er was slechts éen middel geweest het in eens tot stand komen der eenheid van Italië tegen te gaan, dat was dat de verschillende regeeringen de meest mogelijke vrijheid aan het volk gaven; maar nu zij dit niet deden, nu zij alle in meerdere of mindere mate het volk verdrukten, moest dit in de éene die de vrijheid begunstigde den verlosser zien. Door de revolutie werkte in alle volken van Italië het vroeger sluimerende gevoel van bij elkander te behooren, door den gelijken druk werd dit gevoel voortdurend opgewekt en aangeprikkeld. Wat anders jaren, ja eeuwen zou hebben noodig gehad, geschiedde thans in een jaar.
Wenden wij ons nu tot den tegenhanger van Italië, tot Duitschland en trachten wij de vraag te beantwoorden: Hoe is daar de eenheidsbeweging ontstaan en algemeen, nationaal geworden.
| |
II.
Duitschland is vroeger een eenheid ook in staatkundigen zin geweest. In de tijden der Hohenstaufen was het heilige Römische Reich Teutscher Nation even goed een feodale monarchie als Frankrijk en Engeland. Alleen bezaten de vasallen nog meer macht dan in de andere landen
| |
| |
van Europa. Tegen het einde van de middeleeuwen werden deze in alle landen aan het staatsgezag meer en meer onderworpen, maar in Duitschland ging het juist omgekeerd. Niet alleen bleven de groote vasallen, maar ook een groot gedeelte van den lageren adel onafhankelijk. Het keizerlijk gezag zonk onder de Luxemburgsche keizers op het laagste pijl. En toen kwam het aan een huis, dat spoedig zulk een menigte bezittingen buiten Duitschland kreeg, dat het ophield zelf een Duitsche macht te zijn. De koningen van Frankrijk en Engeland waren in de eerste plaats de vertegenwoordigers van den Staat, van de eenheid der natie, de Duitsche keizers uit het Oostenrijksche huis voor alles die van hun eigen landen, van hun eigen huis. Zij ijverden veel meer voor la illustriana casa de Austria dan voor het Duitsche rijk. Spoedig bleek het dat de dynastieke belangen der Habsburgers en de nationale der Duitschers meestal lijnrecht tegenover elkander stonden, terwijl bij alle andere volken de groote belangen van vorst en volk dezelfde waren. Het rijk kon dus onmogelijk een eenheid worden.
De groote vasallen gingen ongestoord hun gang en namen de rol op zich, die het hoofd der natie niet kon vervullen. Zoo ontstonden in Duitschland een menigte staten, die sterk genoeg waren om op zich zelf te staan.
De Hervorming, die het geheele land en de geheele natie in twee vijandige kampen schaarde, voleindigde wat de verzwakking der keizerlijke macht na de Hohenstaufen in de exceptioneele positie van het huis Oostenrijk had begonnen. En het volk, dat bij de verschillende landsheeren hulp vond tegen zijn tyrannen, den lageren adel, en in vele opzichten ook tegen de pogingen om het met geweld tot het katholicisme terug te brengen, sloot zich nauw aan hen aan. In de 17de eeuw, na den dertigjarigen oorlog, was het Duitsche rijk een schaduw, een complex van landen dat nauwelijks meer een statenbond kon genoemd worden. En dit was nog maar het geringste ongeluk. In den tijd der verzwakking van het rijksgezag waren een aantal leden van het rijk als van zelf afgevallen of onder vreemden invloed gebracht. Door den onafhankelijkheidsoorlog tegen Oostenrijk schudden de vroeger tot dat rijk behoorende Zwitsers zich daarvan onwillekeurig af, en begonnen, verbonden met hun Latijnsche naburen, met de Fransch-Romaansch of Italiaansch sprekende bewoners der overige westelijke Alpenlanden, een afzonderlijk volk te vormen, dat de vatbaarheid om tot het groote moederland terug te keeren verloor. Evenzoo ging het met een gedeelte van den aan de monden van Rijn en Maas wonenden Nederduitschen stam. Door geheel bijzondere toestanden ontstond daar het Nederlandsche volk; reeds onder de Bourgondische heerschappij zich een geheel voelende, meer verbonden met hun Waalsche naburen dan met de Duitschers van het binnenland, werd de bevolking der westkust van Duitschland onder de Habsburgers reeds als een geheel af- | |
| |
zonderlijk volk aangezien. De Duitsche landen Holland, Friesland en Vlaanderen werden voor de Duitschers vreemde landen, zoo goed als het Waalsche Luik, dat zonderling genoeg zijn verbinding met het rijk behield. En Duitschland deed niets om ze te herwinnen. Toen Nederland zijn worsteling met Spanje begon, hoopte het hulp van het groote stamland. Maar
daardoor verlaten, zocht het overal elders steun en verloor het alle gevoel van samenhang. Het voelde zich veel meer tot Engeland aangetrokken, dan tot het stamland. Zoo vormde zich daar een eigen nationaliteit, een eigen cultuurvolk, dat alle eigenschappen, welke den Neder- van den Hoogduitscher afscheidden bezat en die, welke beide stammen verbonden, verloor. Bij den vrede van Munster in 1648 erkende het Duitsche rijk plechtig het verlies van deze twee uiterste leden, Nederland en Zwitserland.
Maar bij dien vrede erkende het nog andere feiten, die oneindig veel schadelijker waren voor het nationaal leven des volks. Duitsche landen werden daarbij afgestaan aan vreemde staten. De Elzas aan Frankrijk, Pommeren en Bremen aan Zweden. Het laatste was echter niet sterk genoeg zich in het bezit te handhaven, laat staan de bevolking haar nationaliteit te ontnemen. De landen, die in handen van Scandinavische staten vielen, bleven Duitsch, zoowel Pommeren, (Bremen werd na 30 jaar weder heroverd) als Holstein, dat met Denemarken verbonden was. Maar met de door Frankrijk veroverde landen was het anders.
Het Fransche volk, een aan Duitschland geheel vreemde nationaliteit, want de Germaansche elementen waren daar volkomen vernietigd en als opgelost in de Kelto-Latijnsche, was uit ijdelheid geneigd tot verovering.
Frankrijk was een machtige eenheid, een sterke nationale monarchie, waar geheel in tegenstelling met Duitschland de centralisatie zoo sterk was dat zij schadelijk werd voor de nationale belangen.
Eeuwig in oorlog met den nabuur, gelukte het aan Frankrijk dezen een stuk lands te ontrukken dat uitstekend gelegen was om als basis te dienen voor verdere veroveringen. Onder een vorst als Lodewijk XIV konden deze niet uitblijven. Terwijl met alle kracht gearbeid werd aan het onderdrukken van het Duitsche nationaal gevoel in den Elzas, werden éen voor éen de landen, die tusschen dezen en Frankrijk in lagen, en die grootendeels tot den Latijnschen stam behoorden, door Frankrijk veroverd en tevens gedurig nieuwe stukken grondgebied aan Duitschland ontrukt. En de hoofden der Duitsche natie, de keizer en de vorsten, deden niets. De keizer had slechts dynastieke, Oostenrijksche belangen, de vorsten zorgden slechts ieder voor zijn eigen grondgebied. Het viel Mazarin niet moeilijk met een aantal Duitsche vorsten een verbond te vormen, dat de Fransche belangen diende tegen de Duitsche.
Het particularisme schoot diepe wortels. Vele Rijnvorsten, uit vrees
| |
| |
voor hun naburen of uit nog onedeler beweegredenen, en Beijeren uit vrees voor het op een gedeelte van zijn landen beluste Oostenrijk, sloten zich aan Frankrijk aan. Want de Duitsche keizer trachtte in plaats van voor het geheele rijk te zorgen, met alle macht zijn erflanden te vergrooten op kosten zijner naburen. Hij trachtte Oostenrijk sterk te maken ten koste van Duitschland.
Ondertusschen begon zich in het Noorden een staat te ontwikkelen uit een menigte wijd en zijd uiteen liggende landen. Het was Brandenburg. Zijn bezittingen lagen zoowel aan de Russische als aan de Nederlandsche grenzen, de kern er van lag in de zandige vlakten tusschen Elbe en Oder. Door erfenissen en veroveringen breidde het zijn macht uit, bracht het de deelen dichter bij elkander. Het trachtte blijkbaar naar de hegemonie in Noord Duitschland, die aan Saksen ontvallen was. Onder den grooten keurvorst en onder zijn beide opvolgers werd uit Brandenburg de Pruissische Staat, die hoewel hij deelen bezat, die niet Duitsch waren, toch bij uitstek de nationaal Duitsche Staat werd.
Oostenrijk stelde alle middelen in het werk om dien staat in zijn opkomst te verstikken. Het gevoelde dat het met zijn hegemonie gedaan was, zoodra een staat ontstond, die de macht en den wil bezat om Duitschlands belangen beter te beschermen.
Doch de vorsten uit het huis Habsburg waagden zich niet aan den open strijd, en de Hohenzollerns vermeden elke aanleiding tot dat er aan het hoofd van beide staten vorsten kwamen, die energie genoeg hadden om den strijd op leven en dood te beginnen. Frederik de Groote en Maria Theresia bestegen den troon, beiden grooter regenten, krachtiger, genialer naturen dan sinds eeuwen op eenigen Duitschen troon gezeten hadden.
De strijd op leven en dood om de hegemonie in Duitschland begon. Het instinct des volks wees het den rechten weg. Terwijl het Duitsche rijk den koning den oorlog verklaarde en de Duitsche vorsten zich met Oostenrijk, Frankrijk, Rusland en Zweden tegen Pruissen, dat hun bestaan in gevaar bragt, verbonden, zag het Duitsche volk in Frederik den nationalen held. Oostenrijk gaf na zeven jaren den strijd op: bij den vrede van Hubersburg erkende het dat nevens het huis Habsburg-Lotharingen ook het huis Hohenzollern aan het hoofd van Duitschland zou staan.
Juist in dezen tijd ontwaakte de Duitsche litteratuur. De Duitsche volksgeest begon zich sterker te openbaren dan hij nog ooit gedaan had. Het geheele volk gevoelde dat het éen was. De Wurtemberger Schiller, de Frank Göthe en de Sakser Lessing, zij waren Duitschers; zij behoorden tot geen afzonderlijken staat, maar tot hetzelfde Duitsche volk. De geest der 18de eeuw droeg er veel toe bij om dat gevoel te verlevendigen. Voor het eerst werd het Duitsche volk in Duitschland geëerd, voor het eerst werd de rampzalige staatkundige toestand diep gevoeld. De Duitsche vorsten werkten ijverig mede om dit gevoel
| |
| |
aan te kweeken. Ieder vorst wilde zijn geleerden, zijn dichters, zijn kunstenaars hebben, en toch begunstigden zij slechts Duitsche wetenschap, Duitsche poesie, Duitsche kunst. Was het mogelijk dat een volk, dat tot het besef van zijn eigen waarde begon te komen, op den duur zijn krachten liet gebruiken voor uitsluitend vreemde belangen?
Toen kwam de Fransche revolutie. Meer nog dan eenig land werd Duitschland er door geschokt. Onmiddellijk had het er niet dan nadeelen van. De erbarmlijkheid der kleine Duitsche vorsten vertoonde zich in een helderder licht dan ooit te voren. Zij bogen zich, de trotsche tyrannen, keurvorsten en hertogen en gefürstete graven en hoe zij meer mochten heeten, voor de Fransche democraten, zoodra hun voorvechters, Oostenrijk en Pruissen, ze voor een oogenblik niet met hun machtig zwaard beschermden. En deze, de hegemonie voerende staten, zij deden weinig ter verdediging van Duitschland uit naijver en haat op elkander. Beide zeggen wij, want ook Pruissen had den waren weg verlaten en had een uitsluitend Pruissische politiek boven een nationaal Duitsche gesteld. Van het Pruissen van Frederik Wilhelm II, het Pruissen van Haugwitz en Lacchesini, zou de herstelling van Duitschland evenmin uitgaan als van het Oostenrijk van Frans II en van Thugut. Zoo zegevierde Frankrijk. De kleine Duitsche vorsten wierpen zich als haaien op de kleine visschen, op hun nog kleiner naburen. Bij den vrede van Luneville, bij de saecularisatie der geestelijke vorsten begon een schandelijk tooneel van roofzucht en eigenbaat. Zoo ging eindelijk in 1806 het Duitsche rijk onder. Groote stukken werden afgescheurd en aan Frankrijk gegeven. Wat er overbleef werd onder eenigen der meest begunstigde satelliten verdeeld en tot het Rijnverbond gevormd. Oostenrijk en Pruissen waren als het ware buiten gesloten. En toch, in dien donkeren nacht schitterde het licht van Duitsche beschaving helder. Als cultuurvolk stond het Duitsche volk ver boven zijn overwinnaar.
Zoo brak het jaar 1806 aan. Pruissen werd vernietigd; in geheel Duitschland heerschte Napoleon en de Duitsche vorsten aanbaden hem. Hij, de parvenu, het kind zijner eigen werken, was de schutsengel geworden der Duitsche vorsten, der mannen van honderd voorvaderen. Maar hij was tevens de tyran van het Duitsche volk. Dat haatte hem en Frankrijk en het Rijnverbond met een stillen maar ontzettend diepen haat.
Toch waren er twee mannen in Duitschland, die, toen de vorsten zich onderwierpen, het volk trachtten te bevrijden, Stein en Stadion. De eerste wilde de bevrijding van Pruissen doen uitgaan, de tweede van Oostenrijk. Maar Oostenrijk was daartoe niet in staat, het was er niet Duitsch genoeg voor, en de beweging was te vroeg, Napoleon nog te machtig. Voor een goed deel met Duitsche soldaten werd het Oostenrijksche leger verslagen, en het huis Habsburg-Lotharingen verbond zich met het huis Bonaparte.
| |
| |
Stein slaagde beter; onder zijn leiding werd Pruissen weder een Duitsche Staat, niettegenstaande koning en regeering. Zij moesten volgen, want het volk wilde het. In 1813 stond het Pruissische volk op, niet tot herstel van Pruissen, maar van Duitschland. En het Duitsche volk hoorde het, en hielp mede waar het kon. De geheele wereld, maar vooral Duitschland rekende met Napoleon af. En de Duitsche vorsten van het Rijnverbond, de slaven, die het stof van zijn voeten hadden gelekt, zij wierpen mede hun steen op den gevallen Caesar, en het huis Habsburg-Lotharingen trok het zwaard tegen den schoonzoon. Zoo, door de krachten der volken werd Duitschland en de wereld bevrijd.
De oorlog van 1813 en '14 is geen gewone oorlog. Te vergeefs zochten de regeeringen hem er toe te maken. Maar zij konden niets dan volgen, waar het volk voorging.
Maar zij hadden het nog juist bijtijds gedaan om de vruchten te plukken. De diplomaten zouden aan het Duitsche volk den sluwen staatsvorm geven. Een ding moest men toegeven, men moest tusschen de Duitsche staten een verbond maken, maar men zorgde dat dit verbond zoo onpractisch mogelijk was. Dat was vooral het werk van Oostenrijk, dat, nu het niet langer het Duitsche keizerschap kon bezigen om zijn dynastiek belang, het éenige dat zijn staatslieden kenden, te bevorderen, de kunsten van Frankrijk, van Lodewijk XIV en van Napoleon gebruikte om de onmacht van Duitschland te bevestigen. De Duitsche Bond van 1815 kwam zoo tot stand, een statenbond, zoo zwak als er maar weinige geweest waren, een uitstekend werktuig om het volk in eeuwige slavernij, de regeeringen in eeuwige tweedracht te houden. Het Duitsche volk gevoelde het, het had zijn krachten beproefd, het wist dat het een groot, sterk, edel volk was, dat bovenaan in de rij der volken stond, als cultuurvolk. En het zou het zwakste blijven als staatsvolk!
De regeeringen begrepen haar netelige positie, maar zij zagen bijna geen van allen een ander middel om die te handhaven dan geweld. Sommige, b.v. de Pruissische en de Beijersche deden hun uiterste best om een Pruissische en Beijersche nationaliteit te scheppen, maar te vergeefs. De Pruissische vooral kon geen middelen vinden om haar gezag tegenover Oostenrijk te handhaven, dan die tevens den Duitschen volksgeest begunstigden. Het Zollverein, voor Pruissen een wapen tegen Oostenrijk, werd de grond voor een engeren Duitschen Bond. En in 1840 de dreigende oorlog met Frankrijk, die den strijd tusschen de twee erfvijanden opwekte, hij diende tevens om het nationale bewustzijn, de nationale beweging nieuwe kracht te geven. Zoodra er gevaar van Frankrijk dreigde, stond Duitschland als éen man op. Want de heerschappij van den vreemdeling, de druk van twee eeuwen, de begane roof, zij waren nooit vergeten. Duitscher beteekent vijand van Frankrijk.
| |
| |
De revolutie barstte in 1848 ook in Duitschland overal uit en gaf aan de nationale beweging een nieuwen stoot. Maar de democraten die de leiding der beweging op zich namen, bedierven ook hier alles. Een groot gedeelte der bevolking trok zich terug; de vrees voor de sociale revolutie deed tallooze vrienden van de vrijheid en ware beminnaars van het Duitsche vaderland de regeeringen ondersteunen, die met allerlei listen, door hier een weinig toe te geven en daar de nationale beweging vrijen loop te laten (zooals in Sleeswijk-Holstein), tijd wisten te winnen tot betere tijden voor haar kwamen. De kleine vorsten, altijd vreezend voor de revolutie en voor Pruissen, waartegen zij een instinctiven, door Oostenrijk altijd aangewakkerden haat koesterden, hielpen, zoodra dit de revolutie en de nationaliteitsbeweging met hulp van Rusland en de democraten (altijd en overal onwetend als in Hongarijë) had ter neder geworpen, den ouden toestand weder herstellen. Pruissen had het oogenblik voorbij laten gaan om in den tijd van Oostenrijks zwakheid zich van de hegemonie meester te maken, thans werd het gedwongen ook bijna het geheele aandeel dat het er vroeger aan had gehad op te geven. De oude bond werd hersteld.
De Duitsche regeeringen waren door de revolutie van 1848 in zoover wijzer geworden, dat zij het niet waagden langer zonder constitutie te regeeren. Alleen in Oostenrijk werd de landsvaderlijke regeering van de vorige eeuw hersteld. In alle Duitsche staten was een constitutioneele regeeringsvorm, althans in schijn. Overal ontbrandde de in alle staten, die dezen regeeringsvorm gedwongen aangenomen hebben, onvermijdelijke strijd tusschen regeering en vrijzinnigen. Maar daar de macht overal in handen der conservatieve regeering was, werd de vrijzinnige partij, zelfs waar zij in de parlementen de meerderheid had, toch geslagen. Duitschland, het eerste land van beschaving, van kunsten, wetenschap, werd overal uitgelachen of beklaagd wegens zijn staatkundige onrijpheid. Meer dan ooit beschouwde men den Duitscher als den meest onpractischen mensch, alleen goed voor philosooph of dichter. Een stille toorn maakte zich van het Duitsche volk meester, het zou eenmaal toonen wat het kon. Maar het wilde geenszins een revolutie als in 1848, het wilde zich niet weder onderwerpen aan de leiding der democraten. Het wilde niet, dat de eene regeering de rust herstellen zou in den staat van de andere. Overal tegelijk een revolutie te beginnen ging nog minder. De mannen des volks wilden geen revolutie. Daarbij kwam dat de krachtigste Duitsche staat, Pruissen, een echt militaire staat was. De geheele volksgeest streed tegen het denkbeeld revolutie. Iedereen wist dat in Pruissen de geest van discipline ten allen tijde de overhand zou behalen, en iedereen wist ook dat zonder hulp van Pruissen een revolutie in het overige Duitschland een onmogelijkheid was. Zoo voegde men zich zelfs onder zwaren druk zooals in Hessen en Hannover. Pruissen, hoewel alles behalve liberaal geregeerd, was toch nog een toevlucht voor menigeen, die elders verdrukt werd.
| |
| |
In 1859 werd eindelijk voor het eerst Oostenrijk geslagen; Rusland was reeds door den Krimoorlog van zijn stelling aan het hoofd van Europa verdreven, Frankrijk stond in zijn plaats aan de spits: het had thans in Italië de revolutie tot bondgenoot gekozen en begunstigde de eenheidsbeweging.
Op Duitschland had dit den krachtigsten invloed. Het in zijn politieke ontwikkeling door de regeeringen terug gehouden volk vatte meer en meer het denkbeeld, dat de Italianen bezielde: door eenheid tot vrijheid. Vroeger door enkelen voorgestaan, bezielde thans dit denkbeeld een geheele partij, de zoogenaamde nationaal liberalen.
En tegelijkertijd kwam de regeering in Pruissen in handen van een man, die vast besloten was Pruissen de hegemonie in Duitschland te verschaffen, en zoo de vorsten zich daartegen verzetten den eenheidsstaat te verkondigen. Bismarck en de nationalen, in alle opzichten natuurlijke vijanden, hadden één belang, al was het einddoel ook verschillend, al wilde de een Pruissen, de anderen Duitschland door Pruissen grootmaken. De strijd begon in 1864 toen Pruissen den strijd met Denemarken over Sleeswijk Holstein den Bond uit de handen nam, die er niet mede klaar had kunnen komen, en Oostenrijk dwong op straffe van zijn invloed te verliezen, de impulsie van Pruissen te volgen. Het was voor het eerst sinds 1672, toen ook Brandenburg den keizer op het sleeptouw nam in den eersten strijd tegen Frankrijk, dat Pruissen vooraan ging en Oostenrijk volgde. Wij behoeven het verloop der zaken niet te verhalen. Zij liggen nog versch in ieders geheugen. De democraten, ja zelfs een deel der overige liberalen, de Fortschrittspartei, was over den afloop van den Sleeswijk-Holsteinschen oorlog van 1864 ontsticht. Zij vreesden, dat slechts een vergrooting van Pruissen, van het militaire, aristocratische, der vrijheid vijandige Pruissen en van de macht van het koningschap van Gods genade en het jonkerdom het gevolg van den oorlog zou zijn. Maar het volk noemde dien den Duitsch-Deenschen, een echt nationalen oorlog; dit bleef vast overtuigd dat deze een eerste stap was tot verkrijging der eenheid en het geloofde in zijn natuurlijk instinct dat de eenheid het eerst noodig was. Zoo kon het Bismarck bestrijden in de binnenlandsche en steunen in de buitenlandsche en Duitsche politiek. Het Nationalverein gaf de leiding der beweging met vertrouwen aan hem over.
Het sprak van zelf dat de oorlog van 1864 als gevolg moest hebben een oorlog om de hegemonie in Duitschland. Oostenrijk en Pruissen kregen nu nog een tal van nieuwe twistpunten. Bismarck hakte den knoop door en stelde voor den Bond te veranderen. Daardoor kwamen de Duitsche liberalen in eens op zijn zijde. Oostenrijk daarentegen zocht de democraten te vleijen. De regeeringen waren op zeer enkele na op de hand van Oostenrijk. Dat spreekt van zelf. Oostenrijk kampte voor haar behoud; Pruissen wilde ze vernietigen, althans onderwerpen
| |
| |
Oostenrijk haar de macht laten die zij hadden. Ware in Pruissen een liberale regeering geweest, het Duitsche volk had zich overal aan Pruissen aangesloten, maar thans, nu het een veelal met onwettige middelen regeerend ministerie aan het hoofd van den staat had, nam het volk geen deel aan den strijd. De nationale beweging zag zich het werk uit de handen genomen en zij hield zich stil. In 1866 zegevierde het Pruissische leger over de legers van Oostenrijk en de Zuid Duitsche staten. Zonder smart zag de Zuid-Duitscher of de Oostenrijker de legers zijner regeeringen verslaan; enthousiasme ontstond slechts bij de Pruissen, toen er overwinningen behaald waren, die den roem van den zevenjarigen- en van de bevrijdings-oorlogen hernieuwden. Maar zelfs in Pruissen versterkten geen vrijwilligers het leger, was nergens iets dat herinnerde aan de beweging van 1813 of dat zich vergelijken laat met die van 1870. Sleeswijk-Holstein, Keur-Hessen, Nassau en Hannover werden Pruissisch; de bevolking liet het lijdelijk geschieden, maar gaf bijna nergens zijn ingenomenheid te kennen, de Noord-Duitsche Bond werd opgericht, Oostenrijk zag af van elke inmenging in Duitsche zaken en kreeg weldra in zijn binnenste zoo veel te doen, dat het waarlijk zich met geen andere zaken kon ophouden. Maar de boven alle verwachting geslaagde onderneming gaf niet alleen aan Pruissen, ook aan geheel Duitschland een geheel andere stelling in Europa dan ooit te voren. Voor het eerst werd Duitschland door zijn naburen gevreesd, voor het eerst werd het Duitsche volk geëerbiedigd, voor het eerst rekende het mede als een politieke factor. Het gevoel van fierheid op zijn nationaliteit, het gevoel van te behooren tot een groot volk, dat vroeger den Romein en thans den Engelschman onderscheidt, begon ook den Duitscher te bezielen. De nationale eenheid werd niettegenstaande het illiberale bestuur, en de wanhopige pogingen van particularisten en democraten meer en meer bevestigd. En alles wat
liberaal was in Zuid-Duitschland begon de aansluiting aan den Noord-Duitschen Bond te eischen, terwijl de Ultramontanen en conservativen zich onder den schoonen titel van patriotten daartegen verzetten, natuurlijk ondersteund door de democraten en de Grootduitsche partij, die wij liever de Pan-Germanisten noemen, een partij, die hoewel schijnbaar slechts de uiterste consequentie van de beginselen der nationalen voorstaande, inderdaad hun ergste vijanden zijn, omdat zij hun plannen onmogelijk en belachlijk maken. Zoo had van 1866 tot '70 de eenheid van Duitschland een geweldige schrede voorwaarts gedaan; meer dan ooit te voren werd deze het groote beginsel, waar voor en tegen gestreden werd. De meeste omliggende staten zagen haar ongaarne, vooral omdat een machtige, bij uitnemendheid militaire staat de leiding der beweging had op zich genomen, omdat zij werd bestuurd door een staatsman, die voor niets hoegenaamd scheen terug te deinzen, en omdat het Duitsche volk de eenheid verlangde, niet alleen als de Italianen om zijn vrije ontwikke- | |
| |
ling te kunnen verkrijgen, maar vooral om die plaats in Europa in te nemen, waarop het aantal en de hooge graad van beschaving des volks het recht gaf. Iedereen was bevreesd voor die geweldige, goed georganiseerde macht, die zelfs voor zij haar tegenwoordige uitbreiding had gekregen, in staat was geweest binnen eene enkele maand Oostenrijk zoo geheel te vernederen, als nooit, zelfs niet door Napoleon was geschied. Men vergat al te licht hoe innerlijk zwak dat schijnbaar zoo sterke Oostenrijk was, hoe het slechts éen kracht had, zijn leger, hoe de bevolking van den grooten Keizerstaat met geheim en soms ook met onverholen leedvermaak dat leger zag vallen. Men vreesde dat Bismarck die macht, thans nog zoo geweldig versterkt, zou gebruiken tot het berooven der naburige staten, vooral, wanneer zij als Denemarken deelen Duitsch grondgebied bezaten. Van daar die koortsachtige stemming in geheel Europa na 1866, die
kwalijk verborgen vijandschap tegen Duitschland, die den Duitscher streelde maar hem tevens met kracht deed voortwerken aan de eenheid van zijn staat, omdat ook hij van zijn kant een aanval duchtte.
De aanval kwam onverwacht. Frankrijk had met verontwaardiging gezien dat een andere staat een macht ontwikkelde, die de zijne evenaarde; dat Duitschland, welks verdeeldheid zijn kracht was, éen werd. Het zag zich half van zijn plaats als eerste Europeesche mogendheid afgedrongen. De verbazende nationale ijdelheid deed een sterke nationale antipathie, eindelijk een nationalen haat ontstaan, die wel voor de leus alleen tegen Pruissen, in werkelijkheid tegen het éene Duitschland gericht was. En Duitschland, nu het machtig was, was vervuld met gloeiende verontwaardiging om de schande, die het vooral van Frankrijk geleden had en die zelfs 1813 en '14 nog niet hadden uitgewischt, want nog altijd behield Frankrijk de landen die het eens, voor tweehonderd jaren aan Duitschland had ontroofd, en die het, al had het Duitsche cultuur en taal niet kunnen vernietigen toch bijna geheel Fransch had gemaakt. Voor Duitschland was het Fransch zijn van den Elzas als een monument van vroegere schande. Vier jaren lang stonden de beide natiën gewapend tegenover elkander, en met moeite gelukte het de regeeringen ze uit een te houden, daar noch Bismarck noch Napoleon den strijd wilde beginnen. Eindelijk deed een geringe twist den brand uitbarsten.
Voor den strijd met den erfvijand der Duitsche natie weken alle twisten in haar midden. Alle partijen zonder onderscheid, behalve de heftigste ultramontanen en sociaal democraten, die geen vaderland kennen, dan de Kerk en de algemeene republiek, schaarden zich om den koning van Pruissen, den veldheer van Duitschland. Toen Frankrijk het den handschoen toewierp, sprong geheel Duitschland toe om dien op te rapen; in het noorden en in het zuiden, in het door Pruissen slecht behandelde Hannover en in het Katholieke en op zijn afzonderlijke, onafhankelijke, wij zouden haast zeggen, onduitsche stelling, zoo trotsche Beijeren. In den oorlog met den erfvijand vond Duitschland
| |
| |
op eens zijn staatkundige eenheid weder, die bijna zonder twijfel door de regeeringen moet worden erkend en bezegeld.
Wij resumeeren hier in het kort. Even als de Italiaansche eenheid is ook de Duitsche een gevolg van den drang der omstandigheden. Zoolang het verdeeld bleef, had Duitschland niet dan schande en ellende te verduren. Zijn naburen, Frankrijk, Zweden, Denemarken Polen, zelfs Nederland, vertrapten het. Nederland en Spanje b.v. voerden hun oorlog voor een gedeelte op Duitschen grond, bezetten er steden en gaven die na den vrede niet terug aan den Duitschen landsheer. Waren de overige naburen al zwak geworden of door den éenigen tot macht gekomen Duitschen staat Pruissen bedwongen, Frankrijk bleef zijn druk bij voortduring uitoefenen. Dat volk, dat zoo mishandeld werd, kwam intusschen tot het bewustzijn zijner kracht, tot zijn gevoel van eigen waarde. Maar de verdeeldheid zijner regeeringen belette die kracht zich te ontwikkelen, drongen het volk zich steeds als den nederigen dienaar zijner naburen te toonen. Staatkundig werd het Duitsche belang nergens voorgestaan. Was het dus te verwonderen, dat in dat volk een geweldige neiging ontstond om éen staat te worden, dat het instinctmatig de hand aangreep, die een staat, die meer dan een derde der Duitschers omvatte, het aanbood; dat het zich om Pruissen schaarde, toen het bleek dat geen ander middel hielp? Was het te verwonderen, dat het zijn vrijheid achterstelde bij zijn eenheid, dat het even als het Italiaansche volk, geen acht sloeg op de waarschuwende stem van hen die vóor alles de vrijheid willen?
Het is waar, de Pruissische regeering is tot nu toe een streng militaire en conservative, het Pruissische parlementaire stelsel een schijn-constitutionalisme geweest. Maar moest daarom het Duitsche volk, toen Bismarck het de hand bood, roepen non tali auxilio, en den Oostenrijkschen en Russischen invloed laten bestaan, en den ouden smaad onuitgewischt laten?
Moest het misschien liever revolutie beproeven en zich zelf verzwakken door inwendige worstelingen? of moest het zich met afkeer afwenden van den man die het van zooveel ellende had verlost en hem bestrijden, omdat hij zonder budget Oostenrijk had ter nedergeworpen, dat Duitschlands kwade engel was geweest, en den koning van Hannover en den keurvorst van Hessen had verdreven, die niet veel beter dan tyrannen waren uit de school van de 18de eeuw en het Rijnverbond?
En daarenboven, talrijke teekenen doen zich voor dat het verbond van de regeering met de feodalen en strenge conservativen ten einde loopt, dat het den koning en den minister die Duitschland hebben verlost met behulp van het gewapende volk, niet mogelijk zal zijn te blijven regeeren zooals zij dat vóor 1866 deden. En daarenboven dat éene Duitschland is niet zoo gemakkelijk te bedwingen en onder het juk te houden als Pruissen en Hannover en Saksen en hoe zij meer heet- | |
| |
ten, die staatjes van den ouden Bond, die overblijfselen niet zoozeer van het Römische Reich Teutscher Nation, als wel van de Heilige Alliantie en het Rijnverbond.
Neen, op den duur kan de Duitsche eenheid even weinig een gevaar voor de vrijheid wezen als de Italiaansche. Daartegen spreekt de geheele geschiedenis, daartegen spreekt bovenal de hooge ontwikkeling en de eigenaardigheid van het Duitsche volk.
En nu nog een enkel woord over nationaliteit in het algemeen.
Er waren in Europa twee natiën die, terwijl zij éen waren door cultuur en woonplaats, staatkundig verdeeld bleven: Italië en Duitschland. Beide natiën hebben daar zooveel nadeel van ondervonden, dat zij zich met geweld hebben vereenigd. Maar die natiën voldeden aan een voorwaarde, waar de andere nationaliteiten, waar thans ook die beweging bestaat of althans wordt gewekt, niet aan voldoen. Zij waren geographiesch éen, of althans het vreemde, niet nationale element in hun midden was zoo klein dat het geen gewicht in de schaal legde. Maar daar voldoen noch de slavische stammen in den Oostenrijkschen keizersstaat, noch de Slaven en Grieken in het Ottomannische Rijk aan. Het moge hard voor hen zijn, maar deze volken kunnen niet bereiken wat Italië en Duitschland konden verkrijgen. In het oosten kan de nationaliteits-beweging tot niets leiden, dan tot eeuwige woelingen zonder bevredigend resultaat. Daar moeten de volken zoeken te komen tot vrijheid, voor zooveel die met den trap waarop zij in beschaving staan, is overeen te brengen.
Er is nog een nationaliteit in Europa, die aan de eischen, die wij voor een natie stelden, voldeed, de Poolsche. Die natie wordt verdrukt, langzamerhand vernietigd. Waarom? omdat zij innerlijk bedorven is, omdat zij geen kracht heeft om wederstand te bieden. Het is niet de overmacht van Rusland, Oostenrijk en Pruissen, het zijn niet de duivelsche listen der diplomatie geweest, die Polen hebben ten val gebracht, maar de Polen zelven. Waar een natie een zelfmoord pleegt, daar kan men medelijden gevoelen, maar niemand kan den doode weder in het leven roepen.
Een natie kan slechts bestaan als zij een natie wil zijn, als haar beschaving haar in staat stelt als zelfstandig volk op te treden, en eindelijk als zij éen land bewoont. Alleen omdat het aan die drie eischen voldoet, ook het Nederlandsche volk.
Leiden, November 1870.
P.L. Muller.
|
|