De Tijdspiegel. Jaargang 28
(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijSuum cuique.
| |
[pagina 128]
| |
die kunsten althans, waartoe minder spierkracht (naar het gewone begrip daarvan) vereischt wordt. En toch heeft de ondervinding ons, helaas! tot nu toe teleurgesteld; want vooral in de muziek die ik voornamelijk op het oog had, zoekt men te vergeefs, onder de reeks van groote namen, uit het verleden zoowel als uit onzen tijd, één van zoeter klank. Ik bleef dan ook niet in gebreke, de eerste maal dat ik het genoegen had in persoonlijke aanraking te komen met den beroemden schrijver van L'ami des femmes, hem hierop te wijzen, daar ik vooral van hem een op ondervinding en studie gegrond antwoord hoopte te ontvangen. Dit kreeg ik dan ook, en naar zijn gevoelen, was de oorzaak onzer teleurstelling, zoo niet alleen, dan toch voornamelijk hierin te zoeken, dat de vrouwen, den aard harer eigen gaven zich onbewust, te vergeefs en dikwijls met heldenmoed gepoogd hadden zich in een richting te ontwikkelen, waarvoor het eerste vereischte, de natuurgave haar ontbreekt. Volgens hem is de vrouw in de eerste plaats bestemd, moeder te worden, dus een plastisch voortbrengend wezen, en zijn bijgevolg de plastiesche kunsten, dat voortbrengen eener zichtbare en tastbare natuur, meer dan eenige andere, strookende met haren natuurlijken aanleg. Ziedaar, dunkt mij, een denkbeeld, dat wel eenige overweging verdient. Het zal toch wel het best zijn, ook hier bij de natuur ter school te gaan. En mogt deze beschouwing ook al niet terstond door ons praktisch volk worden gedeeld, dan nog is het volgend feit in 't voordeel zijner bewering. Nadat het te voren ongekend succes van Rosa Bonheur, dat haar zoowel zedelijk als stoffelijk een aanzienlijke en onafhankelijke positie in de maatschappij had doen verwerven, anderen van hare kunne had aangespoord om dat met doornen en lauweren bestrooide pad in te slaan, en zij ook werkelijk geslaagd waren, zag men een opmerkelijk verschijnsel. Het aantal vrouwelijke exposanten klom op het laatste Parijsche salon reeds tot zeshonderd. Dat er om tot die tentoonstelling te worden toegelaten reeds een zekere mate van talent noodig is, hiervan getuigen de duizenden ongelukkigen wier werken telken jare worden teruggezonden. Dat Rosa Bonheur, die zich gewijd heeft aan voorstellingen uit de dierenwereld, niet de éénige is, die zich een grooten naam verwierf, getuigen Henriette Brown in het genre, Nelly Jaquemart in de portretten, Marie Collard in de landschappen. Voeg bij Marcello in de beeldhouwkunst nog een reeks van anderen die in den betrekkelijk korten tijd na het verschijnen der eerstgenoemde, nog niet tot die Europesche vermaardheid konden geraken. Dit althans zijn feiten die onomstootelijk zijn, en mogt men aanmerken dat alleen Frankrijk en zijne maatschappelijke gesteldheid hiertoe gelegenheid aanbieden, dan hebben wij in één genre ten minste voortreffelijke schilderessen, namelijk in dat der bloemen; in eenig ander genre is, zoover mij bekend is, nog geene vrouw glansrijk mislukt en is ook daarvan nog alles te hopen. Men heeft dus alle reden om de heilrijkste uitkomsten te verwachten indien het onderwijs de vrouw op dien nog weinig door haar betreden weg ondersteunt. En zij vooral wie dit in de eerste plaats ten goede moet komen, zullen zich, dunkt mij, toch meer voelen aangetrokken tot de onafhankelijke loopbaan der schoone kunsten, dan het dikwijls tot vervelens toe voorgedreunde middel van bestaan, dat door de voorstanders of voorstanderessen van vrouwen-emancipatie wordt voorgespiegeld, en te vinden zou zijn in het vlechten van stroo- of mandwerk. Met U ben ik dus van oordeel, dat de ontwikkeling van den kunstzin der vrouw bij het middelbaar onderwijs geenszins verwaarloosd mag worden, en onderrigt in Aesthetiek en Kunstgeschiedenis een noodzakelijk bestanddeel van iedere middelbare meisjesschool zijn moet. Arnhem, 4 Dec. Hein J. Burgers. | |
[pagina 129]
| |
XI
| |
Tweeledig verzuimpleegden we onwillekeurig; aan twee mannen bezondigden we ons, van wie de een, nog levend - lang nog levend! - ons vergeve, terwijl de schim van den andere ons den vriendelijken glimlach gunne, die ons heugt uit onze vroege jeugd. De Volksdichten van Heije werden, Al de gedichten van Tollens worden gebragt waar ze behooren: bij het volk. Op de prachtuitgave van zijn gedichten heeft Heije een andere doen volgenGa naar voetnoot(*), smaakvol nog altoos en keurig net, maar voor niet noemenswaarden prijs verkrijgbaar: 12 losse bundeltjes, waarin het gelijksoortige bijeen is gevoegd, elk tegen 25 cents verkrijgbaar, geven elk wat wils, en ze geven flinks en goeds, helders en warms, en bovenal doen ze 't Hollandsche hart goed. Er is in Heije van het oude, krachtige bloed; er zit pit en merg in hem, en zoo lang we mannen hebben van zijn soort, annexeert men ons nog niet zoo ligt. | |
[pagina 130]
| |
We spreken met volle vrijmoedigheid de overtuiging uit, dat Heije den rang van volksdichter met eere bekleedt. Het volk leere hem beter kennen en hooger waarderen. ‘Meer dan vijftig jaren de lust en de liefde der Nederlandsche natie’, was Tollens toch bij een overgroot deel der natie slechts zeer onvolledig bekend, bekend uit de Echtscheiding, Nova Zembla, de Koning Leef! De Bededag, het Volkslied vooral; maar zijn dichtschat lag begraven onder een zwaren steen; want de werken van Tollens waren keurig uitgegeven, zooals een Nederlander van smaak 't gaarne ziet, maar zooals Tantalus zien moest. Ook toen de nette uitgave in het bekende Tollens-formaat zeer aanmerkelijk in prijs verminderd was, bleef die prijs nog voor menigeen te hoog. Thans heeft de heer Suringar gedaan wat een halsbrekend waagstuk zou zijn, wanneer Tollens niet Tollens was; voor den spotprijs van drie gulden geeft hij in netten, goed leesbaren druk een completen Tollens. Dat zou men naauwelijks in Duitschland, Frankrijk of Engeland aandurven. Het Nederlandsche volk mag den heer Suringar dankbaar zijn èn voor de gave èn voor het vertrouwen, waarvan zij getuigt. Mogen beide uitgevers, van Heije en van Tollens, hunne stoute verwachting zien vervuld, overtroffen! |