voegen. Als ik kwaad van het boek zeide, zou men mij rangschikken onder de alarmisten, die zóó beducht zijn voor den Pruissischen invloed dat zij zelfs een onschuldig werk over Nederland, wanneer het door een Duitscher geschreven is, wantrouwen en afkeuren. Had ik er iets goeds van gezegd, dan zou men mij verdenken dat ik gemeene zaak maakte met hen, die de annexatie voorbereiden en door hunne welwillendheid de Pruissen in het land halen.
Voor geen van die twee misvattingen behoef ik thans beducht te zijn, want zoo ooit het denkbeeld van eene vereeniging tusschen Nederland en Pruissen op den achtergrond stond, dan is het in dezen tijd, nu de Fransch-Duitsche oorlog èn Duitschland èn Frankrijk wel voor vele jaren genezen zal hebben van den lust om krijg te voeren en het streven naar uitbreiding van grondgebied zeer zal hebben verminderd. Duitschland zal jaren noodig hebben eer het weder op zijn verhaal komt en in zulk een tijdperk zal men zich wachten nieuwe verwikkelingen te weeg te brengen, nieuwe offers aan zijn volk op te leggen.
Hoe men over eene naauwere aansluiting bij Duitschland denke, voor het oogenblik, bijna zouden wij zeggen voor het thans levende geslacht, is die eventualiteit bijna niet te denken en ik kan dus veilig zeggen, dat de Lorelei een mooi boek of een leelijk boek is zonder verdacht te worden, dat ik mij door politieke consideratien heb laten leiden.
Een mooi boek is echter de ‘Lorelei’ niet. De schrijver stelt zich voor Nederland te doen kennen. Hij heeft begrepen, dat eene drooge beschrijving niet in den smaak zou vallen; hij heeft er eene causerie van gemaakt, hij heeft geplaudert over ons land, meenende, dat in dezen vorm de inhoud gemakkelijker naar binnen zou gaan.
Voor eene plauderei echter is een voornaam vereischte: geest, en dit ontbreekt den auteur. De onophoudelijke kwasi-vergissingen met Hollandsche woorden in plaats van Duitsche, zullen toch wel niet voor geestigheden moeten doorgaan en de enkele tusschengevoegde anecdotes verdienen dezen naam ook niet.
Die vergissingen zijn zelfs vervelend, door hare herhaling, vooral door de eentoonige, nooit variërende wijze, waarop zij die er zich aan schuldig maakt - want de hoofdpersoon die over Holland praat is eene dame - haar weder herstelt. Wil men plauderen over eene zaak, welnu, tous les genres sont bons hors le genre ennuyeux, maar men prate dan levendig, vrolijk, geestig, en boeije daardoor den hoorder of lezer. Maar dat van den hak op den tak springen bij het mededeelen van dingen, die in Holland gevonden worden, dat rigtingloos rondzwerven door Nederlandsche toestanden en instellingen, twee dikke deelen lang, is wat zwaar, zoowel voor den Duitscher, die er niets van weet, als voor den Hollander die er alles van weet.
Maar zal de Duitscher, na de Lorelei gelezen te hebben, er nu ook alles, of althans veel van weten. Dit betwijfelen wij: die ordelooze