De Tijdspiegel. Jaargang 28
(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
ver zoekt in zijn ‘Voorbericht’ dien titel in zoover te rechtvaardigen, dat hij ‘Nieskruid’ in plaats van ‘Een snuifje’ gekozen heeft. Wij stemmen het den bescheiden man toe dat het een boven het ander de voorkeur verdiende, als minder reden gevende aan zijn lezers en lezeressen om zich te ergeren, alsof hij door het toedienen van ‘een snuifje’ hem of haar aan de kaak had willen stellen. Toch wilde ons de titel, na het lezen van het boekje, niet bevallen, omdat wij bij ‘Nieskruid’ dachten aan pikanten scherts of scherpe tentoonstelling van personen of zaken. Te minder nog, omdat niemand op den titel af zal vermoeden, dat hij, schoon de schrijver ook een protest wilde inleveren tegen de gebreken onzer eeuw, hier zal aantreffen als het door hem zich voorgestelde doel: verbetering in het stelsel van opvoeding der kinderen. Zoo weinig wij ingenomen zijn met den titel, zoo hoog waardeeren wij echter den inhoud van dit geschrift. Wat de schrijver zich als doel voorstelde, heeft hij, naar onze meening, op voortreffelijke wijze bereikt. Hij is genoeg bekend in de letterkundige wereld om iets anders van hem te verwachten. Wij vinden hier vier verhalen, waar de verdiensten van eenvoudigheid en waarheid, van helderheid en degelijkheid niet aan kunnen ontzegd worden. Laten zij zich geleidelijk lezen, zij houden niet minder aangenaam-boeiend bezig. ‘Negen Photographietjes’ is het opschrift van het eerste stukje. 't Zijn ‘photographietjes’ die een opvolgende reeks vormen, aan welke een historie verbonden is, terwijl ze verschillende tafereelen uit een menschenleven voorstellen. 't Zijn tegenstellingen die de gelukkige en de droeve gevolgen van een goede en slechte opvoeding in het licht stellen. Ella Lariks, die eene ijdele moeder en een zwakken vader had, wordt het rampzalig offer eener bedorven opvoeding; Maria Horn, door verstandige ouders verstandig opgevoed, wordt eene goede dochter en gelukkige vrouw. Hoe meer men die ‘photographietjes’ beziet in de opvolgende reeksen, des te meer treden ze als levende wezens te voorschijn; gaat men met ze mede; deelt men in het verschillend lot dat beiden te beurt valt; weent men over het beklagenswaardige van het eene, en verblijdt men zich over het gelukkige van het andere. Als de moeder in haar ‘mooi’ kind de zucht naar opschik en om te schitteren wekt en prikkelt, dan ondervindt zij het dikwijls te laat, dat zij hartstochten en driften heeft opgewekt en aangevuurd die een diepen val en de treurigste ellende na zich slepen. Ella's moeder, de arme verdoolde vergat, ‘dat er eene andere moederliefde is dan die, welke er slechts op uit is, om hare dochter schoon op te tooien en de zaden van ijdelheid en trotschheid in haar hart te werpen, een moederliefde, die met angstvallige bezorgdheid het hart van die dochter bespiedt, om te onderzoeken, of daar op den bodem van dat hart soms verderfelijke neigingen en driften sluimeren, welke haar later | |
[pagina 79]
| |
noodlottig kunnen worden en op haar tijdelijk en eeuwig verderf kunnen uitloopen.’ Hoeveel gelukkiger was Maria eene moeder te bezitten die van haar dochter geen pronkster of modepop wilde vormen, maar zorgde dat zij nederig bleef en zich niet boven haar stand verhief en haar zoo opvoedde tot eene stille, zedige maagd, geschikt om eenmaal een man uit haar stand gelukkig te maken. In het tweede stukje, getiteld: ‘Op welke twee wijzen men naar de Oost-Indiën komt’ vinden wij belangrijke opmerkingen omtrent volksverlichting en volksbeschaving door het verbeterd onderwijs met name ook op de armenscholen. Nadat die kwestie van de volksbeschaving tegenover nog heerschende middeleeuwsche ideën tusschen twee vrienden besproken is, zegt een van hen, verdediger van het volksonderwijs: ‘Geen grooter zegen voor ons lieve land, dan juist het volksonderwijs. Waarom is 't hier in 't jaar 30 en 48 zoo rustig gebleven en heeft het volk van Nederland zich als één man om den troon van zijn koning geschaard, terwijl andere natiën hun vorsten wegjoegen en de hechtste troonen deden schudden? Was 't niet, omdat er meer ware volksbeschaving onder ons woonde en dat juist onze armenscholen den minderen man tot menschen hadden gevormd? enz.’ Verder treffen we in dit verhaal wenken en opmerkingen over opvoeding aan, die door voorbeelden opgehelderd, niet kunnen nalaten indruk te maken. 't Zijn weêr tegenstellingen die wij hier ontmoeten. Een voormalige leerling van de armenschool gaat, voorzien van het volle vertrouwen zijner patroons via Marseille; de wel goed onderwezen, maar bedorven opgevoede zoon van niet onbemiddelde ouders via Harderwijk naar de Oost-Indiën. Het derde stukje ten titel voerende: ‘Altijd pret’ leert, dat er behalve de in onzen maatschappelijken toestand heerschende ziekte: de zucht, om zich boven den stand, in welken men geplaatst is, te verheffen, nog een andere bestaat: de algemeene zucht van pret houden. Die ziekte, zich ook over het aankomend geslacht uitgebreid hebbende, is oorzaak, dat onderwijs en studie lijdt, als de hoofden vervuld zijn met allerlei pret. - Op nieuw aanschouwen we hier twee typen op onderwijs en opvoeding betrekking hebbende in verband met het hoofdonderwerp. Waar het verband tusschen huis en school gemist wordt, daar zien we al te veel de treurigste afwijkingen. Waar de ouders alles slechts aan den onderwijzer overlaten, daar kan het beste onderwijs zijn doel missen. Waar de ouders slechts naar genot en uitspanning haken, daar moet wel een verderfelijke invloed op de kinderen overgaan. Wij hebben dit verhaal met klimmende belangstelling gelezen en deze bijdrage tot de opvoedkunde, zoowel als die in de vorige verhalen, hebben ons op nieuw overtuigd van de hooge waarde en de noodzakelijkheid eener verstand en hart meer ontwikkelende opvoeding der vrouw, | |
[pagina 80]
| |
die bestemd is den hoogen rang van moeder en opvoedster harer kinderen te bekleeden. Een glimlach moge de gemeenplaats: de emancipatie der vrouwen afpersen, waar de zaak: de hoogere ontwikkeling der vrouw in het oog gehouden wordt, wordt het hooge doel bereikt, dat van onmiskenbaren invloed op het maatschappelijk leven moet zijn. En als wij in het laatste verhaal: ‘Al te kort’ de nadeelige gevolgen van een te stijve en te strenge opvoeding levendig zien voorgesteld, dan besluiten wij met den heer Andriessen geluk te wenschen met zijn welgelukte poging om verbeteringen aan te wijzen in het stelsel van de opvoeding der kinderen, die, naar onzen welgemeenden wensch, gezegende vruchten moge dragen. Tegenover den titel staat een plaatje. A quoi bon? vroegen wij bij een werkje van zulk een inhoud. En dan, welk een plaatje? We zouden lust gevoelen om den ontwerper eens duchtig te laten niezen. Op een badplaats aan of in den omtrek van den Rijn, zien wij op een bovenkamertje eene lijderes, bezocht door een voormalig schoolkameraadje; in dat kamertje bevindt zich een echt Hollandsche klaptafel met gedraaide pooten, een echte Hollandsche trekpot, een echte Hollandsche koperen keukenlamp! Druk en uitvoering, behalve het plaatje, zijn, zooals wij het gewoon zijn van Jan Leendertz. H. |
|