| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis van den dag.
Een zeldzame drukte heerschte eenige dagen geleden aan de prachtige werf van de Lloyd te Triest; ginds verdrongen elkander de passagiers, die plaats wilden nemen naar Alexandrië om het geheel éénige feest bij te wonen, de opening van het Suez-kanaal, dat de wateren van de Middellandsche en de Roode zee reeds heeft vereenigd; wie weet, hoeveel gasten er weer onder zijn van den Onderkoning van Egypte, want die man heeft met zijn Oostersche gastvrijheid of Oosterschen bluf - wat zullen wij zeggen - bijna half Europa gevraagd; nu, zij hebben het er zeker goed, want geld is voor den Khedieve een betrekkelijk begrip en hij heeft meer verstand van Parijsche modes dan van staathuishoudkunde. De leveranciers konden er anders wel eens het slechtst bij varen, want zijn leenheer, de Sultan, houdt vol, dat hij niet verkiest, dat er voortaan door hem leeningen in het buitenland zullen worden aangegaan zonder zijn toestemming, en op een leening zal het toch weer uitloopen - en op den rug van de Egyptenaren. De laatste berichten over het geschil tusschen den Khedieve en den Sultan zijn intusschen verre van geruststellend; er schijnt een geest van stijfhoofdigheid in den ‘zieken man’ gevaren, dien wij zeer goed zouden kunnen verklaren, indien hij tevens de macht bezat om zijn wil vol te houden. Erger begoocheling toch kan hij moeilijk hebben dan de gedachte, dat hij nog een oorlog zou kunnen verduren met iemand, die zonder twijfel alles op het spel zou zetten om tot het laatste toe vol te houden, die misschien zelfs, - indien hij niet zoo vreesachtig van karakter was, - een gelegenheid zoekt om den strijd te wagen voor het toppunt van zijn eerzucht: zelfstandig vorst te zijn, en daarmeê een nieuwe vertooning te geven en te spelen voor den gemoderniseerden Sultan.
Wat de vreemde gezanten, wat zelfs de zich altijd veel inbeeldende Oostenrijksche Staats-kanselier Von Beust, wat misschien de Europeesche vorsten en vorstinnen te Konstantinopel ook gedaan hebben om den Sultan tot toegevendheid te bewegen, deze is voor ditmaal onbewegelijk; toch kunnen wij niet gelooven, dat het geschil een ernstiger wending zal nemen. De geheele manoeuvre is misschien slechts een Turksch ver
| |
| |
toon van macht over en recht op Egypte, geboren uit de vrees, dat deze wordende parel aan de kroon van Turkije wel eens door de verandering die zij ondergaan zal door het Suez-kanaal, aan haar legitiemen bezitter kon ontvallen. Wellicht dat een storting in de Turksche schatkist, die door de vorstelijke bezoeken heeft moeten geven wat er nooit in te vinden is, het slot zal wezen van het liedje van den boozen Sultan.
Maar wij bevinden ons nog te Triest; daar ginds ligt een andere boot onder stoom van de Lloyd-maatschappij; zij heeft een minder vredelievende bestemming; aan boord bevinden zich de Oostenrijksche troepen, die bestemd zijn voor Cattaro, het Zuidelijkste punt van Oostenrijks bezitting in Dalmatië; sedert vier weken verzet zich de bevolking in die streken met ongekende woede tegen het Oostenrijksche gezag. Is het bedrijf van den soldaat volgens onze begrippen altijd een treurig bestaan, des te meer is dit het geval, wanneer zijn wapen gebruikt moet worden tegen bewoners van hetzelfde land, - van stambroeders kunnen wij bij een samenraapsel van allerlei nationaliteiten zooals de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie is, niet spreken.
Met een oppervlakkig oog gezien, wekken die opstandelingen onzen weerzin op; 't zijn woeste, ruwe gasten, bijna een soort van wilden; hun trouwste gezel is de karabijn, die zelfs 's nachts geladen naast hen staat en ook in de kerk niet ontbreekt, waar zij hun godsdienstplichten waarnemen. Het zijn meest Grieksche, voor een deel Katholieke Christenen, wat het kerkelijk en burgerlijk register betreft, maar van het christendom hebben zij zoo weinig begrip, dat hun eerste en laatste geloofsartikel is de heiligheid van de bloedwraak. Het spreekt van zelf dat de opstand tegen de Oostenrijkers spoedig het woeste karakter aannam, dat den Dalmatiër eigen is. De berichten, die de Oostenrijksche dagbladen van de mishandelingen, van de verminking van lijken der vermoorden opdisschen, zijn stellig overdreven, maar zeker geschiedt er genoeg om ons met afgrijzen te vervullen, en wij kunnen ons begrijpen, dat de Oostenrijksche soldaten, verbitterd over de mishandelingen hun kameraden aangedaan, weinig verschoonend te werk gaan.
Maar aan wie de schuld van den opstand? Zeker niet alleen aan de Morlakken - zoo wordt de Slavische volksstam genoemd, die zich tegen Oostenrijks heerschappij verzet. Niet éene reden is er waarom zij gehecht zouden zijn aan het bestuur, waaronder zij leven. In 1814 onder den scepter van Oostenrijk gekomen, bleven zij een tijd lang hun oude vrijheden en voorrechten behouden, betaalden geen belastingen en waren niet tot den krijgsdienst verplicht. De invoering van belastingen gaf eenige jaren geleden aanleiding tot ongeregeldheden, die evenwel werden bedwongen. Veel kunnen zij trouwens niet opbrengen, want het land is zeer arm; kale rotsen die landwaarts in stijgen tot hooge bergen, hier en daar een enkel dal, dit alles maakt, dat de grond nauwelijks genoeg oplevert om in de behoeften van de bewoners te kunnen voorzien. Nog meer dan de belastingen verbitterde hen echter
| |
| |
de invoering van de Landweer of schutterijdienst; de Morlak vormde zich daarvan allerlei schrikbeelden; de vrijheid der natuur beminnend, staat de uniform bij hem gelijk met het pak van den livrijknecht; straks meent hij verplicht te zullen worden om zijn woonplaats te verlaten en in den vreemde dienst te moeten doen. Had men zijn ijdelheid gestreeld door hem zijn nationaal kostuum te laten behouden en hem een nieuw geweer gegeven, waarmeê hij juister kon treffen dan met zijn oude karabijn, had men slag gehad met dat volkje om te gaan en op zijn tijd een vertoon van macht gedaan, dat indruk op hen maakte, de geheele opstand ware voorkomen. Maar hoe de Oostenrijksche bladen de oorzaak van den opstand ook in andere beweegredenen zoeken, onhandigheid van het bestuur is de eerste aanleiding geweest. En zelfs toen de opstand reeds was uitgebroken, was de weg der overreding nog het beste middel geweest om veel onheil te voorkomen; maar een tegenover zulk een onbeschaafde bende zeker zeer misplaatste hooghartigheid, die door de Oostenrijksche dagbladen op allerlei wijze werd geprikkeld, wees op het leger als het éénige middel om den Morlak tot zijn plicht te brengen.
Pogingen om de bevolking uit haar ruwen natuurstaat op te heffen, heeft men in Oostenrijk niet beproefd; onder het absolutisme deed men daar niet aan; het volk was daar om belastingen op te brengen en zich te oefenen om een bestuur te verdedigen, dat het volstrekt geen reden had om lief te hebben, en onder het nieuwe constitutioneele stelsel heeft men met zooveel moeilijkheden van het oude regeeringsstelsel te kampen, dat men aan de ontwikkeling van het volk, aan het scheppen van middelen om de welvaart mogelijk te maken, weinig denken kan. En toch had Oostenrijk, al ware 't alleen uit een oogpunt van eigenbelang, zich meer aan Dalmatië moeten laten gelegen liggen. De kust biedt voortreffelijke zeehavens aan; waren zij aan het Oostenrijksche spoorwegnet verbonden, van zelf zouden die kusten weldra een bron geworden zijn van welvaart en daardoor van beschaving, die een opstand als de tegenwoordige tot de onmogelijkheden zou hebben doen behooren. Waren de schatten, die nu het dempen van den opstand kost, in tijds beter besteed, de Morlak zou zijn meester zegenen in plaats van hem zooals nu te vloeken.
En wat de fout van Oostenrijk verzwaart, is dat van tijd tot tijd daar stemmen gehoord zijn, die op het volgen van andere regeeringsbeginselen aandrongen; in Mei van dit jaar, toen er van den opstand in Dalmatië nog niets te bespeuren was, verklaarde de Hongaarsche afgevaardigde F. Von Pulzsky in den Rijksraad: ‘Dalmatië zal zich vrijwillig aansluiten aan dat gedeelte onzer Monarchie, dat het eerst daar spoorwegen zal aanleggen en het handelsverkeer mogelijk maken; er is hier minder sprake van recht dan wel van de toepassing van de eerste regelen der staathuishoudkunde.’ Zulke stemmen roepen in Oostenrijk in de woestijn.
| |
| |
't Spreekt van zelf, dat de Oostenrijksche troepen door hun overmacht - hun aantal wordt op het oogenblik op 8000 man geschat tegenover eenige honderden opstandelingen, - den opstand meester zullen worden; toch komt de overwinning hun duur te staan; de Morlakken ontwijken elk hoofdtreffen, vallen telkens kleine afdeelingen aan, beschieten de troepen met hunne nooit missende karabijnen, verscholen op de bergen, waarover zij met de vlugheid van de gems zich bewegen, vertrouwd met elken schuilhoek; bovenal mikken zij op de officieren, van welken onder anderen bij het forceeren van den bergpas naar het fort Dragali verscheidenen gesneuveld zijn.
De voornaamste vijand van de Oostenrijksche troepen is het klimaat en het terrein; vroeg in het najaar reeds beginnen de Noorderstormen, gepaard met sneeuw- en hagelbuien; verscheidene dagen was het weer zoo ruw en bar, dat de troepen het onmogelijk lang op het open veld konden uithouden; daarbij waren zij althans voor zulk een tocht slecht uitgerust; hoe het van ouds met de legeradministratie in Oostenrijk gesteld is, weten we, en oude kwalen genezen langzaam. Daarbij komt, dat er nergens gelegenheid was om de troepen behoorlijk onder dak te brengen; gewone legertenten waren geheel onbruikbaar, zoodat men ijzeren barakken heeft moeten aanvoeren. Alles moet van Triest per scheepsgelegenheid worden aangevoerd, zelfs brandhout, dat er geheel ontbreekt; het vervoer in Dalmatië zelf geschiedt met ezels, want de wegen zijn er nog in hun primitieven toestand. Geen transport heeft er plaats, of er gebeuren ook ongelukken meê; de ezels worden afgedreven, de opstandelingen rollen steenen van de bergen of beschadigen de lading door hun kogels. Het meest nog zit men verlegen om een bergplaats voor de zieken; men telde de vorige week in het hospitaal, - of liever 't geen men dien naam heeft gegeven, - 300 zieken, tegenover 80 gewonden.
Acht of veertien dagen zullen nog verloopen en de officiëele berichten zullen luiden, dat de opstand geheel bedwongen is; het grootste bezwaar zal evenwel achteraan komen, en de Oostenrijksche bladen zullen dezen winter tijd genoeg hebben om na te denken, of zij den juisten weg hebben aangewezen aan de regeering. De ondervinding in het district Zuppa heeft reeds geleerd, dat men op de onderwerping van de Morlakken niets kan bouwen; daags na de overgave van de wapenen kwamen weder aanvallen voor op kleine afdeelingen troepen; de wapenen waren wel ingeleverd, maar allerlei oud tuig; de karabijnen en achternaalders, waarmeê de Morlakken reeds zooveel kwaad hadden gedaan, ontbraken. Dat volk is zoo onbegrijpelijk listig en leugenachtig, dat de Oostenrijksche officieren telkens het slachtoffer worden van bedrog. Het grootste gedeelte van de opstandelingen houdt zich nu verscholen in het gebergte of is gevlucht op Turksch of Montenegrijnsch grondgebied. De handelwijze der Oostenrijkers lokt hen ook volstrekt niet aan om terug te keeren; drie hunner kameraden, die ge- | |
| |
grepen waren in het gevecht tegen de troepen, zijn opgehangen; en al waren zij niet bevreesd voor een gelijk lot, drijft de wraak hen aan om een soort van guillera-oorlog te voeren, waartoe het bergachtige land als gemaakt schijnt. Een vrij talrijke bezetting, voor 't minst gedurende den geheelen winter, en dat in het barre jaargetijde, ziedaar hetgeen vooruit was te voorzien en wat de Oostenrijksche regeering wel eens had mogen overwegen. De raad, dien men die regeering gegeven heeft, had merkwaardig veel overeenkomst met de opgewonden taal, die door sommigen hier werd gevoerd, toen het gerucht liep dat eenige manschappen van den Amstel op de kust van Guinea door de Fantijnen waren gevangen genomen. Gelukkig is onze regeering wijzer geweest en heeft zich door holle declamaties over de eer der Nederlandsche vlag, enz. niet laten verleiden tot een zoo gevaarlijke
expeditie en de dwaze, onmenschelijke wraakoefening op halve en heele wilden.
En dan nog de financiëele quaestie; de onmacht van Oostenrijk op dit punt is bekend; bij de discussiën over de begrooting in Augustus ll. in de vergadering der Delegatiën gehouden, is gebleken, dat men, alles ten zuinigste berekend, - dat is de gewone formule van alle ministers van oorlog en van financiën, - voor 1870 een tekort zou hebben van 4 millioen: voor Oostenrijk zeker een kleinigheid, indien het daarbij bleef; maar men rekende den minister voor, dat indien men zuiver optelde, men een deficit verkreeg niet van 4 maar van 20 millioen; 16 millioen waren gemaskeerd en werden teruggevonden bij den post: overschotten (?) van vroegere diensten en verkoop van staatseigendommen. De afgevaardigde dr. Rechbauer sprak dan ook bij de discussiën over de oorlogsbegrooting van 75 millioen, naderhand verminderd tot 72, de merkwaardige woorden: ‘dat het alleszins mogelijk was, dat Oostenrijk te gronde ging, wanneer het leger verminderd werd, maar dat Oostenrijk zeker geruïneerd werd, wanneer de legerbegrooting zoo hoog moest blijven.’
En nu weer een nieuwe leening, want al wordt het gerucht daarvan in officiëele kringen tegengesproken, de financiers te Weenen houden zich overtuigd, dat de regeering wel gedwongen zal zijn er toe over te gaan. Van de staatsdomeinen is in de laatste jaren zooveel verkocht, dat er betrekkelijk weinig meer over is; wellicht dat Oostenrijk tot het laatste noodschot vóor het staatsbankroet moet overgaan en de kerkelijke goederen aantasten om de nadeelige voorwaarden goed te maken, waarop zij alleen een nieuwe leening zal kunnen aangaan; een verzoening met de clericale partij is dan evenwel voor goed onmogelijk, en die partij is in Oostenrijk nog te sterk om geheel met haar te breken. Goede raad is voor Oostenrijk niet alleen duur, maar niet te koop, omdat hij niet te krijgen is.
Men heeft achter den opstand in Dalmatië meer gezocht; de Oostenrijksche bladen bovenal, gedreven door de zucht om de feilen van de
| |
| |
Oostenrijksche regeering te bedekken, deden het voorkomen, of de uitvoering van de wet op de landweer slechts een voorwendsel geweest was en de opstand het uitvloeisel van een uitgebreide samenzwering, die haar vertakkingen had in Bosnië, Servië en Bulgarije, in éen woord, de opstandelingen in Dalmatië waren de voorboden van de groote Zuid-Slavische beweging; de beruchte Slavische volksleider Luka Vukalovitch, bekend uit een vroegeren opstand tegen Turkije, zou de spil zijn der geheele beweging; Turksche vrees zette een premie van 1000 ducaten op zijn hoofd; men dook een proclamatie op, die weken te voren door hem zelven, blijkens een brief uit Odessa, voor onecht was verklaard. Vier weken heeft inmiddels de opstand geduurd, en in Bosnië en Herzogewina blijft het rustig; ook de vorst van Montenegro geeft alle bewijzen, dat hij voor 't oogenblik de Morlakken niet wenscht te ondersteunen; een enkele Montenegrijn onder de opstandelingen is evenwel genoeg om de Oostenrijkers te doen declameeren over de trouweloosheid van den ‘heer der zwarte bergen,’ het troetelkind der Oostenrijksche diplomatie. En toch is de deelneming der Montenegrijnen een zeer verklaarbaar verschijnsel, waarvoor men niet eens aan geheime Russische agenten en spionnen behoeft te denken. Vele Montenegrijnen hebben familie onder de Morlakken, en omgekeerd, en al ware dit niet zoo, een rooftochtje is hun altijd welkom, en het is hun vrij onverschillig op wien zij de buks richten, als er maar wat te plunderen valt.
Staat de opstand in Dalmatië geheel op zich zelf en vloeit hij alleen voort uit het wanbestuur en de onhandigheid der Oostenrijksche regeering, die opstand kan gevaarlijk worden zoowel voor Oostenrijk als voor Turkije. Jaren lang reeds bestaat er onder de Slavische bevolking in Turkije een sterke gisting; de zoogenaamde Christenen klagen even hard over hun wereldsche als over hun geestelijke bestuurders; afzetterij is den Turkschen ambtenaar ingeschapen, en de popen of Grieksche pastoors zijn om dezelfde reden even gehaat als de patriarch van Konstantinopel; de grieven van de Serven en Bulgaren worden in de, hetzij dan echte of onechte proclamatie van Luka Vukalovitch zeer juist weergegeven met de woorden: ‘Op ten strijde en voor geen opofferingen teruggedeinsd om een geestelijkheid te verkrijgen, die bezield door onzen nationalen geest, uit den boezem van ons volk voortgesproten, ons door haar vaderlandsliefde bezielt en bemoedigt.’ Dat zulk een volk, met recht over vele dingen ontevreden, zich naar buiten wendt en naar hulp uitziet, is zeer verklaarbaar; van aansluiting bij Rusland en bij de Russische geestelijkheid wacht het in zijn naïveteit zijn heil. Dat Rusland aan die ontevredenheid geen goed doet en heeft gedaan, is even natuurlijk; de sleutel van de Zwarte zee, het bezit van Turkije is een eeuwen oude traditie in Rusland. Maar voor 't oogenblik is Rusland aan de beweging waarschijnlijk onschuldig; het houdt zich bezig met de invoering van een andere legerorganisatie en met
| |
| |
het verkrijgen van vasten voet in Middel-Azië, met het spinnen, zoo men wil, van een web om bij voorkomende gelegenheid Engeland te vangen. Eerst moeten de Kirgisen onderworpen zijn, het geheele gebied tusschen de Caspische zee en de Aral-zee Russisch grondgebied geworden zijn, en de weg voor koopwaren en... legers naar Afghanistan geopend, vóor de oud Russische of Moscovietiesche partij den draad van haar Europesche politiek weer opvat. De tegenwoordige keizer is, zegt men, buitendien ongenegen om de panslavistische partij in de hand te werken; de Krim-oorlog ligt nog te versch in het geheugen.
Het wachten kan Rusland buitendien niet anders dan voordeelig zijn; langzaam breidt de Slavische beweging zich uit; de ontevredenheid, die vroeger alleen plaats had onder de Zuid-Slaven in Turkije, is ook in de Oostenrijksche grensprovinciën ontwaakt; de gisting in de Militaire Grenzen neemt met den dag toe; zoolang alles daar bij het oude bleef en het zonderlinge middeleeuwsche militaire bestuur in stand, hoorde men van niets; niet zoodra is er evenwel sprake van het invoeren van een burgerlijk bestuur, en willen de Oostenrijksche en Hongaarsche staatslieden beurtelings hun recht op de provinciën doen gelden, of de Slavische bevolking begint haar eigen wil te toonen, verlangt noch onder Hongarije noch onder Oostenrijk te staan, maar wil een zelfstandige provincie vormen met een eigen bestuur. Alweer het Russische spook, zegt de Oostenrijker, terwijl die wensch van de Slaven op zich zelf beschouwd, niets onredelijks bevat.
Geen regen zonder zonneschijn; dreigde straks de verstandhouding tusschen Oostenrijk en Hongarije op nieuw verstoord te worden, door dat beiden aanspraak maakten op Dalmatië, - Oostenrijk door verjaard bezit, Hongarije omdat in lang vervlogen eeuwen Dalmatië behoord had tot een Hongaarsch koningrijk, - een gemeenschappelijk belang brengt de mededingers tot elkander; Hongarije begint op eigen erf te gevoelen, dat er aan den scepter over de Slaven lastige doornen groeien; de Croaten en Bulgaren, vooral de eerste, beginnen ontevreden te worden onder het bestuur van de Hongaren, die recht trotsch zijn op hun adel, maar weinig toonen de gaven te bezitten naar verstand noch hart, om ook edel te zijn; het geheele dualisme van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie beantwoordt niet alleen in Oostenrijk maar ook in Hongarije niet aan de verwachting. De antipathie van de Croaten tegen de Magyaren is daarbij niet van jeugdigen datum; wie herinnert zich niet den oorlog in 1848 in Hongarije, toen Oostenrijk door de brandende fakkel der nationaliteiten de meest woeste hartstochten had ontketend en de Croaten een verdelgings-oorlog voerden tegen de Hongaren, ‘tegen de Asiatische horde, wier juk zij niet langer wilden dragen.’ Neemt men daarbij in aanmerking, dat de Hongaren in Hongarije de minderheid vormen tegenover de Slaven van verschillende volksstammen, evenals de Duitschers in Oostenrijk, dan begrijpt men waarom de Hongaren huiverig worden om nog meer Slaven aan
| |
| |
hun gebied te trekken, vooral van dat soort als in de Militaire Grenzen en in Dalmatië gevonden worden, die tot de ruwste en minst ontwikkelde behooren.
Eenmaal in Hongarije trekken wij de Karpathen over en bevinden ons in Galicië, Oostenrijksch roofdeel van het oude koningrijk Polen. Ook daar weer Slaven van verschillenden stam; de Ruthenen, die het meeste heil wachten van den Russischen Czaar en zooals men dat noemt, panslavistisch gezind zijn, en de Polen, ongeveer even sterk in aantal, die zich zelf niet kunnen regeeren en niet geregeerd worden en daarbij onder de Slaven den niet-Slavischen karaktertrek hebben van afkeerig te zijn van al wat pan-slavistisch is, omdat het panslavisme hun ouden erfvijand begunstigt, den grooten moordenaar van Polen, Rusland. Polen en Ruthenen hebben evenwel dit gemeen, dat zij beiden tegen Oostenrijk zijn, althans tegen het tegenwoordig bestuur. Zij willen Galicië verheven zien tot een afzonderlijke provincie, neen koninkrijk; de gematigde partij, waartoe de edele Ziemialskowski behoorde, die de autonomie van Galicië ten minste nog verlangde te verkrijgen langs den wettigen, langs constitutioneelen weg, heeft bij de laatste verkiezingen het onderspit gedolven en plaats moeten maken voor meer radicale leden. Men zegt, dat het Weener ministerie bij de wet op de directe verkiezingen van leden van den Rijksraad bereid is concessies toe te staan aan de Polen; 't is de vraag of zij van dien aard zullen zijn, dat de Polen tevreden zullen zijn. Wat ons niet veel daarop zou doen vertrouwen is de antipathie, die de Slaven bij elke gelegenheid toonen tegen de Oostenrijksche Regeering; Weenen is voor hen de vertegenwoordiger van het Duitsche element, en de haat tusschen Slaven en Duitschers is even oud als het tijdstip in de geschiedenis, toen zij met elkander in aanraking zijn gekomen. Het oordeel van de Polen en Ruthenen over den opstand in Dalmatië geeft een juisten maatstaf in de hand om hunne gezindheid te kennen; zij denken er niet aan hun sympathie voor de Morlakken, hun broeders, te verbergen, zij verheugen zich min of meer in den opstand en zien daarin
het begin van de groote Zuid-Slavische beweging Brieven te Lemberg ontvangen melden bovendien, dat Mieroslawski, de Poolsche banneling te Parijs, werkzaam is ten behoeve van de Slaven in Dalmatië en reeds de ondersteuning van Garibaldi en zijn partij zou verworven hebben. Garibaldi zelf is echter lijdende aan rheumatiek, maar zijn invloed is nog machtig genoeg om de Oostenrijkers veel kwaads te kunnen doen.
Nog grooter is de sympathie voor de Morlakken bij de Slaven in Boheme, de Czechen. Ook daar heeft de oppositie tegen de Weener regeering in kracht gewonnen. Het ministerie had bij de laatste verkiezingen voor den Landdag alle pogingen in het werk gesteld om leden te doen verkiezen, die de constitutie genegen waren; de uitslag heeft evenwel bewezen, dat men zich te Weenen in de kracht der Czechische oppositie had vergist. De ontevredenheid van de Bohemers dag- | |
| |
teekent van het oogenblik, dat het dualisme in Oostenrijk zegevierde; indien de rechten van de kroon van den H. Stephanus erkend worden, waarom dan ook niet die van Wenzel, zeggen zij, en indien de ontwikkeling der volken begrepen was in het reconstrueeren van eeuwen lang verleden toestanden, hebben zij volkomen gelijk. En wat de Zuid-Slaven missen, bezitten de Czechen: uitnemende woordvoerders of volksleiders, mannen die hun volk tot eere zijn en ons iets grootsch van de Slaven zou doen vermoeden, indien zij gelden mogen als de vertegenwoordigers van hun volk. Nooit zijn de rechten van een volk welsprekender bepleit dan die van de Czechen door den edelen Palacky.
Men heeft hem beschuldigd van in dienst te staan van Rusland en te heulen met het panslavisme, van de oud-Russische partij te Moscou; die beschuldiging is voor 't minst eenzijdig. Waar is het, dat hij het panslavistisch congres te Moscou heeft bijgewoond; maar dit is ook genoeg geweest om hem voor goed de illusie van het panslavisme te ontnemen. Buitendien, men vergete niet de stemming, waarin hij verkeerde, toen hij de reis naar Rusland aanvaardde Met al de kracht van liefde voor zijn volk en voor Oostenrijk had hij zijn stem verheven tegen het dualisme en gelijke rechten geëischt voor zijn landgenooten; zijn woorden stuitten af op de eigenwijsheid van den heer van Beust; het dualisme zegevierde, Boheme bleef een gewone Oostenrijksche provincie.
In hoeverre de herstelling van een Boheemsch koningrijk Oostenrijk aan kracht zou doen winnen, is moeilijk te zeggen. Het grootste bezwaar ligt in zijn gemengde bevolking; Boheme en Moravië tellen behalve de 4 millioen Czechen nog 2 millioen Duitschers; deze laatsten vormen op intellectueel en materieel gebied de meerderheid; behalve de Boheemsche adel, die weinig ontwikkeld is en aan den leiband loopt van de Katholieke geestelijkheid, behooren de Czechen voor 't grootste deel tot de mindere volksklasse; alle ondernemingen van eenig belang gaan uit van de Duitschers; maar juist die meerderheid maakt de Duitschers te meer gehaat; de geschiedenis wijst ons op het eigenaardig verschijnsel, dat daar waar de Slaven zich met de Duitschers vermengd hebben, de eersten geëindigd zijn met in de laatsten op te gaan; maar daarvoor zijn de Czechen in Boheme zich te veel van hun meerderheid in getalssterkte bewust; dieper gezien zijn dus de woelingen in Boheme een strijd tusschen het Duitsche en het Slavische ras, en men kan vele middelen aan de hand geven om een oplossing of een verzoening te beproeven, maar met zekerheid is niets van den uitslag te voorspellen; de natuur zal hier in 't eind blijken boven de leer te gaan.
Een Boheemsch koningrijk zou daarbij een gevaarlijk antecedent zijn voor de overige bevolking van Oostenrijk. De beroemde schrijver in de Revue des Deux Mondes, de heer Saint René Taillandier, wil Oostenrijk verdeelen in 4 koninkrijken: een Duitsch, gevormd uit de Oostenrijksche erflanden, een Hongaarsch, een Boheemsch en een
| |
| |
Poolsch of Galicisch. Maar eenmaal op dien weg zou de rij der koninkrijken daarmee niet gesloten zijn; reeds willen de Croaten niet langer samen gaan met de Hongaren, en de Slovenen in Stiermarken beginnen ook al van een afzonderlijk koninkrijk te droomen. Zij hebben geen historisch recht, zal Taillandier hun toeroepen, le droit historique domine le droit de sang, maar wat hun te antwoorden, wanneer zij zeggen: heb geduld, wij maken de historie.
Hoe weinig er ook voor het Foederalisme - zoo noemt men de aanhangers van de erkenning van de autonomie van de verschillende provinciën in Oostenrijk - valt te zeggen, hoe weinig het ook moge overeenstemmen met dien ontwikkelingsgang, dien wij andere staten zien volgen, die door verschillende volksstammen - minder verschillend evenwel dan de Slaven en Duitschers in Boheme - zijn bewoond, de aanhangers van het Foederalisme in Oostenrijk nemen toe; aan den éenen kant omdat men met de aanneming van het dualisme den voet gezet heeft op een weg, waarop men nu gedwongen is verder te gaan, en aan den anderen kant omdat men in de positie verkeert van iemand, die zich in onoverkomelijke moeilijkheden bevindt, die gevoelt dat het bestaande met elken dag meer onhoudbaar wordt, en daarom in de minst gewenschte oplossing heil begint te zien.
Het Weener ministerie wil echter eerst een andere proef nemen en de leden van den Rijksraad doen benoemen, niet meer door de Landdagen, maar door middel van directe verkiezingen; het advies van de Landdagen is echter zeer verschillend uitgevallen, en het zal onmogelijk zijn, als immer in Oostenrijk, om alle partijen tevreden te stellen. Trouwens, ook het ministerie is het oneens over het wetsontwerp; reeds vreesde men, dat bij al de rampen nog die zou komen van een ministerieele crisis; de laatste berichten melden ons evenwel dat het verschil is bijgelegd. Reeds is de troonrede gereed waarmede, waarschijnlijk in December, de Rijksraad door den Keizer zal geopend worden. Z.M. zal het genoegen hebben haar op reis te mogen lezen, en de heer von Beust zal wel voor de correctie zorgen. 't Is te hopen dat er ‘door een onverklaarbaar toeval’ niets wordt uitgelaten zooals ten onzent dit jaar gebeurde.
Werpen wij een blik op den weg, dien wij door Oostenrijk hebben gemaakt om de voornaamste verschijnselen op te nemen, dan kan de indruk van een en ander onmogelijk bemoedigend zijn. Indien Oostenrijk niet bestond, zou men het bestaan van zulk een rijk voor onmogelijk houden. Wonderlijker samenraapsel van volksstammen, grilliger verhoudingen zijn nooit voorgekomen; hier staan barbaarschheid en beschaving naast elkander, hier vertoont zich het nationaliteitsbeginsel in zijn ontbindende kracht; alleen de ijzeren hand van het absolutisme kon al die tegenstrijdige bestanddeelen bijeenhouden, zij 't ook door ze tegen elkander in strijd te brengen. Op zulk een staat het constitutioneele stelsel toe te passen schijnt voorloopig geen
| |
| |
anderen invloed uit te oefenen dan dien Staat te ontbinden. De staatsman kan Oostenrijk moeilijk wegdenken, omdat hij het noodig heeft bij zijn politieke combinaties; in de financiëele kringen kan men zich niet voorstellen, wat de wereld zou zijn zonder Oostenrijksche effecten; maar wie onbevooroordeeld den loop der zaken in dat rijk nagaat, komt tot de overtuiging, dat daarop meer en meer van toepassing wordt, wat eenmaal van Duitschland gezegd is: Oostenrijk is slechts ‘een geographisch begrip’. 't Kan zijn, dat de dagen van het huis van Habsburg zijn geteld. Men heeft in Europa dan ook al zeer weinig eerbied voor oude dynastiën.
Oostenrijk en Nederland zijn wat grootte betreft niet met elkander in éenen adem te noemen, en toch wat zwakheid daar, wat kracht vertoont zich hier waar het aankomt op nationaliteit. Dat bleek in de afgeloopen week, toen de Vorst zich onder zijn volk bevond om een nationaal feest te vieren, de verlossing van het Fransche juk. De gehechtheid van Nederland aan Oranje is sterk als de kracht der overlevering en in geen land van Europa is misschien minder noodig voor een Vorst om niet alleen de traditioneele maar ook de levende vereering en liefde te verwerven niet alleen van de groote menigte maar ook van het betere deel des volks. Vorst en volk, indien zij geëerbiedigd willen worden, beginnen met achting te hebben voor zich zelven. Nederlands toekomst is met die van zijn vorst nauw vereenigd, want hoe constitutioneel ook, het is en blijft monarchaal. In het oude Europa zal de republiek nooit diepe wortelen schieten En toch, hoe schoon zich onze nationaliteit ook bij het vieren van dit feest vertoonde, het is niet te ontkennen, al vertoont zich hier geen stammenhaat, dat onze nationaliteit ook sporen vertoont van ziekelijke verschijnselen. Geloofstwisten ondermijnen haar en partijtwisten op staatkundig gebied vormen maar al te dikwerf nevelen even dik en ondoordringbaar als die op den dag, toen het herinneringsteeken van onze vrijheid werd onthuld. En zulke nevelen verdwijnen niet door ietwat opgeschroefde volksfeesten, die op zijn hoogst de kracht bezitten van Nederlands volksdrank, de bedwelming van het oogenblik, waarbij het straatlied zou kunnen gezongen worden:
Die kanker geneest alleen wanneer zulke feesten het uitvloeisel zijn van de overtuiging, dat verschil van staatkundige meening ondergeschikt is aan de eendrachtige samenwerking tot bevordering van de ontwikkeling en de welvaart van het vaderland en het geloof geen scheidsmuur mag oprichten tusschen Nederlanders. Zullen de nevelen van dien dag de voorboden zijn van een meer heldere toekomst?
22 Nov. '69.
Noorman.
|
|