Trouwens het boek mag voor een groot deel eene aaneenschakeling en zamenweefsel heeten van dwaasheid, van gemeenheid, een tafereel van verdorvenheid, waarbij wij hopen dat zwartgalligheid of kwaadaardigheid het penseel te vaak heeft bestuurd, dan dat er van waarheid, ook slechts van zielkundige waarheid spraak kan zijn. Was het inderdaad zoo gesteld, wij zouden zulke lieden liever rottende karakters dan raadselachtige karakters noemen, waarover en waarvoor ook in ‘Van Nacht tot Licht’ geen licht opgaat. Echtbreuk, gemeen bedrog, slechts vuiger, waar het met den mantel der zedelijke huichelarij wordt bedekt, emancipatie van het vleesch, list en gewelddaad zijn er schering en inslag, een zedelijke vuilnishoop, waar hebzucht en wellust in wemelen en wroeten; en dit bij oud en jong, bij hoogeren en lageren, terwijl wat er van godsdienst in komt farizeïsme of lamzaligheid mag heeten, behalve bij het boven vermelde paar menschen uit den minderen stand. Het is, in één woord, een voorname, groote luî's beestenboel, walgelijk onder blinkende vormen, die ten blijk kon dienen hoe van alle kanten godsdienst en christelijke geest inderdaad het zout der aarde mag genoemd worden, zonder hetwelk smakeloosheid en bederf komt.
De hoofdpersoon is een onecht kind, die van zijn vader de adellijke ondeugden moet hebben geërfd, die opgevoed werd in haat tegen den adel door den man die eens zijne moeder beminde, aan wiens wetenschap en voortreffelijkheden men moet gelooven, doch wiens geleerdheid of adel van karakter weinig blijkt, tenzij men dien in het boire et battre et être vert-galant wilde zoeken. Met al zijn krachtigen aanleg is hij een zedelijke zwakkeling geworden, moge hij zich nog gunstig onderscheiden van de wereldlingen en roués in zijne omgeving. Overigens is hij zoo wegsleepend beminnelijk, dat jonkvrouwen en onbestorven weduwen en meerbedaagde dames zich hem als voor de voeten of om den hals werpen. Natuurlijk geeft dit aanleiding tot scènes, die scabreus en scabieus genoeg zijn, die door het gevoileerde en gemesureerde voor velen slechts gevaarlijker worden kunnen. De onbeschaamde, maat en perken verloochenende, banden afschuddende zedeloosheid is de verleidelijkste niet. Oswald had niet enkel in de bevoorregte kringen om zich heen, maar in zijn eigen zijn en leven de ondervinding kunnen opdoen dat, waar de mensch zich van het hoogere losrukt en vervreemdt ‘subjectief gevoelen voor billijkheid (?) doorgaat en de dwaaste luimen van het oogenblik de rigtsnoer voor alle handelingen worden.’ In het karakter van Melitta zijn nevens sommige nobeler beginselen elementen, waarbij zij alleen door haar rijkdom en hoogen stand wordt bewaard om tot de diepste maatschappelijke laagte te zinken en zedelijk verloren te gaan.
En op die wijze en met zulke beginselen moeten, volgens den schrijver, ontstaan wat Göthe in zijn Wahrheit und Dichtung noemt ‘raadselachtige karakters, die ongeschikt zijn voor de betrekking waarin zij geplaatst zijn, en die er geene passende kunnen vinden, terwijl daaruit een vreeselijke worstelstrijd ontstaat, die het leven zonder genot doet voorbijgaan.’ Eene wel zachte voorstelling van een verderf, waarin meer dan eenig genot van het leven te gronde gaat, waardoor over iets hoogers dan over de süsse Gewohnheit des Daseins und Wirkens het verderf komt. Er is anders meer van Göthes Wahlverwantschaften dan van zijn Wahrheit und Dichtung in Spielhagens geestesprodukt, dat inderdaad een doorloopend bewijs is, hoe de mensch, ook de rijkbegaafde en gunstig geplaatste, niet alleen voor het leven onder zijne betrekkingen, maar voor alle leven, voor alle degelijke werkzaamheid en echt genot verloren gaat, wanneer hij enkel doet wat de wereld genieten noemt. Bij zooveel moralische Zerfallenheit moet het aanzijn bedorven worden, of het ‘wat de mensch zaait dat zal hij ook oogsten’ zou onwaarheid moeten worden tot de laatste letter toe. - Van dien kant zou Spielha gen's werk eene moreele strekking kunnen krijgen, al was dit ook iets, waarom hij het minst of niet dacht. Er ademt een weerzin in van banden en betrekkin-