| |
Geschiedenis van den dag.
De zomer is voorbij, en daarmeê de tijd om congressen te houden; indien wij ze allen wilden opnoemen, die in dat zoo vurig verwachte, maar zoo dikwerf teleurstellende jaargetijde zijn gevierd - want bij congressen denken we onwillekeurig aan feesten, men zegt zelfs, dat zonder feesten geen congressen zouden worden bezocht, - dan zouden wij ongeveer een bladzijde kunnen vullen. En zijn er die laag neêrzien op zoodanige vergaderingen, den draak steken met het nut, dat zij stichten moeten. En toch, hoe eenzijdig is die beschouwing; geleerd wordt er weinig, de wetenschap vooruitgebracht ook niet; een woelige vergadering is niet de plaats waar de denker het leven en zijne verschijnselen, oude of nieuwe, bespiedt; dat geschiedt op de stille studeerkamer, waar boeken worden gemaakt, veel geschikter voertuigen om denkbeelden mede te deelen dan programma's en korte toespraken van zooveel minuten. Maar wat zij voor hebben, is dat men daar kennis maakt met mannen van hetzelfde vak, praat en kout, en nieuwe indrukken ontvangt, die den geest verfrisschen en menigeen voor eenzijdigheid hoeden. Wij zien ze gaarne die vreemdelingen, die hun nationaliteit afleggen en slechts den mensch kennen en het belang der zaak, waaraan zij hun leven hebben gewijd. Wij zien ze komen als de profeten van een betere toekomst, waarin ook de staatkundige even goed als de wetenschappelijke belangen van de volken zullen besproken worden om elkander voor te lichten, tegenhangers van de diplomatieke conferenties, waar acten worden opgemaakt, aan spijkerschrift gelijk, vatbaar voor velerlei oplossing, raadselen om nieuw werk te verschaffen voor een volgende gelegenheid, wevers aan den gordiaanschen knoop, die straks door een omwenteling met éen slag zal worden doorgehouwen. Wij zien ze gaarne die geleerden en letterkundigen, al werpen hunne vergaderingen zooveel nut niet af als het geld dat hunne feesten kosten, - zij zijn boden des vredes, die de scheidsmuren doen vergeten, welke
de natiën tusschen elkander oprichten door hare reusachtige legers.
| |
| |
Maar niet allen waren zij vredelievend, die vergaderingen, enkelen zelfs het uitvloeisel van bitteren wrok en ontevredenheid; daar werden ruwe kreten vernomen, onheilspellend als het rommelend geluid van een vulkaan in het binnenste der aarde, gereed om met donderend geweld uit te barsten; daar werden stemmen gehoord als het loeien van den wind bij den naderenden storm. Wij bedoelen de arbeiderscongressen, die wij wat uitvoeriger willen bespreken, omdat zij samenhangen met de oplossing van een probleem, waaraan onze eeuw wel gaarne wil, maar zich niet kan onttrekken, het vraagstuk namelijk van den arbeider.
Niemand zal loochenen, dat de werkman, en daarmeê de talrijkste klasse in de maatschappij, in een zeer treurigen toestand verkeert; niets zoo traditioneel bijna als het loon, dat hij verdient, het loon dat meestal hetzelfde is gebleven, in weerwil dat de prijzen der levensmiddelen zijn gestegen, de woningen, ook de kelders en krotten, welke dien naam moeten dragen, duurder geworden, de levensbehoeften gestegen: want ook de arbeider kan zich niet onttrekken aan den algemeenen stroom, waarmeê de mensch wordt meêgesleept, de weelde, de overdreven zorg voor het uiterlijke, niet zelden ten koste van het innerlijke. Aan zijn armoede paart zich zijn geestelijke ellende, zijn geringe verstandelijke en godsdienstige ontwikkeling; het leven is bij hem een wanhopige strijd om te leven, het gebrek, de honger vaak dwingt hem al zijn kracht aan te wenden voor brood; ook de geringste kracht is welkom in die omstandigheden, en de zwakke kinderhand moet hulp bieden; bij den dagelijks wederkeerenden nijpenden kreet: brood, brood, is er geen tijd om te denken aan een ander leven voor den mensch, aan een leven, waarin de hoogere geestelijke vermogens worden ontwikkeld.
Die toestand, waarin de arbeider verkeert, is geen willekeurige; hij wordt niet veroorzaakt door een anderen stand, zooals hij zelf meent, door de kapitalisten, hij is veeleer een gevolg van een vaste wet, waaraan het stoffelijk leven gebonden is. Bij al het geroep over christendom en humaniteit wordt het loon niet verhoogd, omdat de behoeften vermeerderd zijn, ook niet waar dat kan zonder een of anderen tak van nijverheid te ruineeren, - de verhooging van loon wordt alleen gegeven, omdat men er toe gedwongen is, hetzij door bijzondere omstandigheden, hetzij door den prijs van de markt, door de verhouding van vraag en aanbod. Van zedelijke eischen, of hoe men dat ook noemen wil, is hier geen sprake, van weerszijden bestaat koele berekening, koude wetten; wie met zeker idealisme zich op die markt waagt, is morgen het slachtoffer. Het vraagstuk is zoo ingewikkeld, zoo moeilijk, dat wij tot heden te vergeefs uitzien naar den wijze, die ons een bevredigende, uitvoerbare oplossing geeft. De arbeider echter, die de lijdende partij is, hij is weinig gebaat met die onoplosbaarheid; hij staat als een gevangene voor een muur, dien de
| |
| |
traditie als onverzettelijk beschouwt, - welnu, hij wil trachten hem te verbreken al zou hij ook onder de puinhoopen begraven worden; daar zijn oogenblikken in zijn leven, dat hij als de zonneheld in de sage bidt om kracht om den Dagons-tempel te doen instorten, waar zij gezeten zijn, die dronken van vreugde, feestvierend spotten met zijn kommer en ellende.
Zien wij welke pogingen de arbeider aanwendt om zijn toestand te verbeteren. Allereerst greep hij naar het middel, dat onze eeuw eigenaardig kenmerkt en waardoor vele groote dingen zijn tot stand gebracht, - vereeniging, associatie, samenwerking van velen tot éen doel, dat voor het individu zeker onbereikbaar is. Dikwijls is zijn lot daardoor verbeterd; door de zoogenaamde winkelvereenigingen verkreeg hij goedkooper en beter voedsel. Maar bovenal waren die vereenigingen vijandig gericht tegen de werkgevers, de fabriekanten, de kapitalisten. Een der machtigste is de Internationale Arbeiders-bond, in 1863 opgericht te Londen; daar zetelt het hoofdbestuur, van waar de bevelen uitgaan naar België, Frankrijk, Italië en Zwitserland. De arbeider, die op zich zelf weinig in tel is, vertegenwoordigt als lid van den Internationalen Bond een macht, grooter, indrukwekkender en zeker gevaarlijker dan die van den constitutioneelen vorst. De onlusten, in den voorzomer onder de arbeiders in België voorgevallen, worden voornamelijk aan den invloed van den Bond toegeschreven, en waar zulk feitelijk verzet tegen de bestaande orde der maatschappij niet meer voorkomt, is dit alleen omdat het hoofdbestuur de krachten wil sparen tot een meer geschikt oogenblik.
Afgescheiden van de ruwe, gewelddadige wijze, is het doel dier vereenigingen niet onbillijk; zij willen den werkgever dwingen hooger loon te betalen, een loon, waarmeê de arbeiders op een redelijke, en waarlijk niet weelderige wijze in hunne behoeften kunnen voorzien; wordt dat loon bepaald naar den marktprijs, welnu, zij staken het werk, kondigen een grève aan, om op die wijze de markt te dwingen door tijdelijke schaarschheid. Maar hoe weinig wij in beginsel tegen dit middel hebben, 't is altijd gevaarlijk, bij elke handelszaak; en het ongelukkigste is, dat de arbeider, hetzij in zijn onkunde, hetzij in zijn wrok tegen den werkgever, het middel zoo onhandig, zoo onredelijk bezigt, dat het een wapen wordt, waarmeê hij zich zelf kwetst. Een treffend voorbeeld hiervan geeft ons de werkstaking onder de arbeiders aan de fabriek van de heeren Lauenstein te Hamburg; die fabriek had in het afgeloopen jaar vele verliezen geleden en tengevolge van de vele concurrentie was de eigenaar verplicht òf de fabriek te sluiten, òf de arbeiders voor te stellen voor lager loon te werken; het vorige jaar wees een verlies aan van f 86.000. De arbeiders, schoon bekend met de reden, die aanleiding gaf tot de verlaging, weigerden het voorstel aan te nemen en den volgenden dag verlieten 14 à 15 honderd werklieden de fabriek; weken heeft die werkstaking geduurd; de arbeiders ont- | |
| |
vingen eenige, ondersteuning van de sociaal-democratische arbeiders-verenigingen in Duitschland, maar lang niet genoeg om in hunne behoeften te voorzien. Waar vroeger hun bestaan sober was, trad nu het gebrek in, de ontevredenheid nam toe en, opgehitst door democratische drijvers, plunderden zij in een vlaag van woede de fabriek en mishandelden de Zweedsche arbeiders, die intusschen ontboden waren. De politie bracht de belhamels in verzekerde bewaring, de arbeiders zagen in, dat zij zóo hun doel niet bereiken konden, de democratische
opruiers trokken af uit vrees van kennis te maken met de gewapende macht, en de arbeiders waren goedschiks kwaadschiks wel gedwongen hun diensten weder te gaan aanbieden, voor minder loon, en aan eenigen hunner werd de toegang tot de fabriek voor goed ontzegd.
Het is opmerkelijk, hoe weinig de arbeiders over het geheel met werkstakingen hun doel bereiken, ook daar waar zij alle omstandigheden voor zich hebben om te kunnen slagen.
Dit was het geval met de metselaars te Berlijn; met den zomer waren een aantal woningen in aanbouw, die zoo mogelijk vóor den herfst onder dak moesten zijn; de metselaars ten getale van 3000 eischten op éen dag verhooging van loon, en zoo niet, dan weigerden zij langer te arbeiden. Waarschijnlijk zouden zij hun wensch vervuld hebben gezien en tegen 10 uren daags f 1.80 verkregen hebben, indien zij de dwaze bepaling er niet hadden bijgevoegd, dat het bedongen loon moest worden uitbetaald aan elken arbeider zonder onderscheid van bekwaamheden. Weken heeft deze werkstaking geduurd, zonder evenwel tot ongeregeldheden aanleiding te geven; zij eindigde met de bepaling van den werktijd op 11 uren en f 1.80 loon, maar alleen voor de knapste arbeiders. Te Hannover, te Leipzig, waar de werkstakingen eveneens van vrij grooten omvang waren, zijn de arbeiders nog minder geslaagd.
Onder de arbeiders-vereenigingen in Duitschland had verder dit jaar een gewichtige verandering plaats. Zij bemoeiden zich tot heden niet met de staatkunde en bleven zich beperken tot Duitschland; er bestond een zekere vrees om zich aan te sluiten bij den Internationalen Arbeiders-bond, die bekend is als de ruwste middelen niet te ontzien om het doel te bereiken. Onder den naam van sociaal-democratische vereenigingen sloten al de Duitsche afdeelingen zich bij elkander aan, terwijl de president Dr. Schweitzer een overmachtigen invloed uitoefende. Werkelijk schijnt die man alle eigenschappen te bezitten van een volksleider; zijn gezag onder de sociaal-democraten was langen tijd overwegend.
Toch gaven zijne handelingen meermalen aanleiding tot wantrouwen; de booze wereld vertelde, dat zijn leven alles behalve onberispelijk was, en wat nog erger was, dat hij op zeer goeden voet stond met de aristocraten te Berlijn. Veroordeeld tot gevangenisstraf wegens het uitgeven van een revolutionair geschrift, wilde het gerucht, dat van hoo- | |
| |
ger hand een wenk was gegeven om het Dr. Schweitzer in zijn eenzame opsluiting zoo aangenaam mogelijk te maken.
Zeker is het dat Schweitzer als afgevaardigde van den Noord-Duitschen Rijksdag weinig beantwoordde aan de verwachting der sociaal-democraten en veel te veel Bismarckiaan was. Trouwens Schweitzer was niet de éenige onder de sociaal-democraten, die den Pruisischen autocraat ondersteunde, en de reden van dat zonderling verbond tusschen absolutisme en democratie is zeer goed verklaarbaar, zij ligt in den niet geheel ongegronden afkeer van den democraat van het parlementaire regeeringsstelsel. Wat heeft, vraagt hij, de parlementaire regeeringsvorm totnogtoe voor goeds gewrocht? verhindert hij niet dikwijls de wezenlijke ontwikkeling van het vaderland? wordt het landsbelang niet opgeofferd aan partij-twist en wedloop om op het ministeriëele kussen te zitten? Ha, zegt hij, ik ken u, eerzuchtigen, die in den spiegel des vaderlands slechts uw eigen beeld ziet, gekroond door de lauweren van uw gekunsteld, langgerekt, vervelend woordgekakel. Buitendien, is het geheele vertegenwoordigingsstelsel, gebaseerd op een aanslagbiljet, niet een hulde gebracht aan het kapitaal, is het geen organisatie, geen samenzwering tegen het andere kapitaal, vertegenwoordigd in den arbeid? De democraat wil dat stelsel ten val brengen; hij verbindt zich met een Napoleon en een Bismarck, steunt conservatieven en ultramontanen, in den waan, dat, is eenmaal het algemeen stemrecht ingevoerd, hij de verachtelijke kruk van zich kan werpen, waarvan hij zich eenmaal bediende om de keten der onmondigheid te verbreken. In Frankrijk, in Beieren, in Boheme, in Tirol, in Duitschland, overal hetzelfde verschijnsel. En toch schijnt het, dat de bloeitijd van dit onnatuurlijk verbond voorbij is; de volksstemming bij de laatste verkiezingen in Frankrijk is een waarschuwing voor Napoleon, dat de werkman het bedrog begint in te zien.
In Saksen ontwaakte het eerst de tegenstand onder de sociaal-democraten tegen het tot dusver gevolgde stelsel; overal daagden ontevredenen op; Liebknecht en Bebel stelden zich aan hun hoofd, en stichtten de Saksische of nieuwe sociaal-democratische vereeniging; zij brak met het tot dusver gevolgde beginsel, dat door Schweitzer steeds op den voorgrond werd gesteld: geen politiek; integendeel, hier werd de leuze: eerst een staatkundig programma, de rest volgt van zelf. En juist aan hun politiek programma hadden de nieuwsociaal-democraten hun spoedige opkomst te danken; dat programma was bepaald anti-Bismarcksch; afschaffing, luidde het, van het militair caesarisme, afkeuring van het resultaat van den veldtocht van 1866; de vrede van Praag werd verscheuring van het Duitsche vaderland genoemd, en hiermeê de Duitsch-Oostenrijksche arbeiders gewonnen.
Liebknecht, het hoofd van de nieuwe vereeniging, was echter niet tevreden zekeren aanhang te hebben, een fractie te vormen onder de Duitsch-sociaal-democraten; hij wilde de vereeniging in haar geheel hou- | |
| |
den en op een groote vergadering Schweitzer doen vervallen verklaren van zijn president- en lidmaatschap. Met dat doel werd het congres uitgeschreven naar Eisenach; elke afdeeling zou een afgevaardigde benoemen, om mede de statuten te herzien en een nieuw programma vast te stellen. Dr. Schweitzer begreep terecht, dat het bovenal op hem gemunt was; in de Social Demokrat, zijn gewoon orgaan, plaatste hij een oproeping aan de hem getrouw gebleven arbeiders om eveneens te Eisenach te verschijnen en des noods met geweld de vergadering der scheurmakers bij te wonen en hun plannen te verijdelen. De nieuwe vereeniging bleek echter meer opgang te hebben gemaakt dan Schweitzer wel meende; de Liebknechtianen verschenen er met 162 afgevaardigden, vertegenwoordigende 149.000 stemmen, terwijl de Schweitzerianen - hun president hadden zij voorzichtigheidshalve thuis gelaten - 110 man sterk waren, vertegenwoordigende 103.000 stemmen. Die getallen reeds doen ons zien, welk een gevaarlijke macht de arbeiders vormen, wanneer zij goed aaneengesloten zijn en goed geleid worden.
Hoe stormachtig de voorteekenen van het congres ook waren, liep het toch beter af dan men verwacht had; de politie had in tijds maatregelen van voorzorg genomen en beide partijen verwittigd, dat geen geweld zou geduld worden.
De partijen vergaderden eerst ieder in een afzonderlijk lokaal om te beraden over 't geen haar te doen stond; juist terwijl de Liebknechtianen beraadslaagden, of de Schweitzerianen al dan niet zouden worden toegelaten, verscheen een Berlijnsch joodje, die verzocht te mogen binnenkomen; ‘hij was door de anderen afgeranseld, en wilde nu Schweitzer meê doodmaken.’ Dit komisch voorval is wellicht nog het best geschikt om te doen zien, hoe er over den geest dier vergadering, en niet ten onrechte, werd geoordeeld.
De Schweitzerianen werden evenwel op vertoon hunner geloofsbrieven toegelaten, maar de discussiën werden nu weldra zoo verward en de gemoederen zoo onstuimig, dat de president de vergadering moest verdagen, en het overleg met de Schweitzerianen voor goed worden opgegeven. Den volgenden dag werd door de Liebknechtianen een socialistisch programma vastgesteld, en wat van nog meer belang was, de aansluiting aan den Internationalen Arbeidersbond aan de leden der vereeniging dringend aangeraden; een commissie werd benoemd om de betrekking tot dien Bond te regelen en op het congres te Bazel daarover verslag uit te brengen; de arbeiders keerden huiswaarts en verspreidden overal in Duitschland de zaden van verdeeldheid; het congres van Eisenach werd overal in het klein herhaald, en de vergaderingen eindigden in den regel spoedig na de opening met het zingen van een arbeiderslied ter eere van Lasalle op de wijze van de Marseillaise en... een vechtpartij.
Van Eisenach naar Bazel dan, waar in September het congres gehouden werd door den Internationalen Arbeidersbond; het werd druk bezocht;
| |
| |
er verschenen afgevaardigden uit Engeland, Frankrijk, Italië, Spanje en Duitschland. De redevoeringen, die er werden gehouden, kwamen vrijwel op hetzelfde neder; de sprekers gingen uit van de beschouwing, dat ‘de Fransche omwenteling den adel, de geestelijkheid, het koningschap heeft vernietigd, maar dat op die puinhoopen de bourgeoisie omhoog is gerezen om alles weder in zijn oude gedaante te herstellen; een nieuwe omwenteling was daarom noodig, vooral tegen de bourgeoisie, die het kapitaal in handen heeft, tegen den grooten vijand van de arbeidende klasse.’ Op het congres verscheen ook de vertegenwoordiger van de nieuwe Duitsche sociaal-democratische vereeniging, de heer Liebknecht: de groote fout van den arbeider in zijn vaderland vormde het onderwerp van de redevoering, die luide werd toegejuicht; dat de arbeider met staatkunde zich niet mocht inlaten, was volgens hem een drogreden in het belang van het absolutisme. ‘De Fransche en de Pruisische Regeering’, betoogde Liebknecht, ‘begunstigen het socialisme, keuren zelfs de meest revolutionaire uitvallen tegen het kapitaal goed, maar onder éene voorwaarde, dat men met den Staat zich niet inlate; maar de politieke en de sociale quaestie zijn éen; een sociale omwenteling prediken en de politiek onaangeroerd laten is de reactie in de hand werken.’ De rede van Liebknecht kwam der vergadering zoo merkwaardig voor, dat zij onmiddellijk besloot na het behandelen van de punten van het programma, eerst de staatkunde, die door den Bond werd voorgestaan, in behandeling te nemen; onder de punten die daarmeê beslist zouden worden, behoorde ook de vraag, in hoeverre het wenschelijk werd geacht, dat voortaan niet éene wet meer werd uitgevaardigd, die niet eerst aan de goedkeuring van het volk was onderworpen.
En het programma zelf, dat niet in een oogenblik van opgewondenheid, maar met bedaard overleg door het hoofdbestuur was vastgesteld, - wat behelsde 't? 1o. de quaestie van den grondeigendom, 2o. het erfrecht, 3o. in hoever het verleenen van krediet ten bate van den arbeider kan komen, 4o. de schoolquaestie, 5o. de invloed van de trade-unions op de emancipatie van de arbeidende klasse. Niet alle punten zijn door de vergadering behandeld; de bespreking van het eerste punt heeft daarvoor te veel tijd gevorderd; 't is juist ook het meest kenmerkende voor den geest van den Internationalen Bond, en van veel invloed op den aanhang, dien men vrij zeker voorspellen kan, dat hij overal zal vinden, en ook den tegenstand, waarop de propaganda onder de andere klassen der maatschappij zal afstuiten. Over die quaestie van den grondeigendom was namelijk door de daartoe benoemde commissie het volgende rapport uitgebracht: ‘de maatschappij bezit het recht het privaat eigendom van landerijen af te schaffen en den grond te maken tot gemeenschappelijk bezit; die verandering is tevens dringend noodzakelijk.’ Men zou de Internationalen hier van middeleeuwsche reactie kunnen beschuldigen; toen was het gemeene grondbezit algemeen; hier en daar hebben wij er nog een overblijfsel van, en overal tracht
| |
| |
men er een einde aan te maken door het individueel bezit in te stellen door een zoo mogelijk gelijkmatige verdeeling, omdat de ervaring leert, dat bij gemeen bezit het land verwaarloosd wordt en niet een derde opbrengt van 't geen het bij particulier bezit afwerpt. Maar met de ervaring gaan de Internationalen niet te rade; al hunne holle theoriën hebben slechts éen beginsel: onteigening van elk eigendom waarover zij niet kunnen beschikken, of dat aan een ander meer oplevert dan aan hen zelven. Het is de toepassing van de leus van Proudhon: eigendom is diefstal; tegenover de industrieelen willen zij een gelijkmatige verdeeling van de winst, en zoo radicaal mogelijk door onteigening van het kapitaal; tegenover de landbezitters onteigening van den grond; bij dit punt van hun programma tasten zij den boerenstand aan, in wiens handen, op het vaste land van Europa althans, het grondbezit zich voor het grootste gedeelte bevindt. Bij voorbaat gingen de Internationalen de huid verkoopen vóor zij den beer gevangen hadden; de maatschappij, - de congres-leden hebben daarmeê waarschijnlijk zich zelf bedoeld - onteigent de landeigenaars en annexeert de gronden. De discussie werd nu geopend over de vraag, wat men met het land beginnen zou; hierover was men het evenwel niet eens. Sommigen beweerden dat de grond ten algemeenen nutte bebouwd moest worden door de gemeente, anderen meenden dat het beter was de gronden af te staan aan bepaalde arbeiders of aan landbouwgenootschappen tegen betaling van rente aan de gemeente.
Onder al deze dwaze theoriën hoorde men echter van tijd tot tijd een woord van gezond verstand; Langrois, Fransch afgevaardigde, verklaarde zich uit een politiek oogpunt tegen de onteigening van de kleine grondbezitters; gebeurde dit, dan kregen de democraten al de boeren tegen zich en men liep gevaar, evenals bij de omwenteling in 1848, dat die boeren uit vrees voor de democraten zich bij het militaire regeeringsstelsel aansloten. Een andere Franschman, Tartaret, gaf den raad om eerst het vraagstuk van den gemeenschappelijken eigendom meer praktisch na te gaan; op deze wijze zou men de bestaande maatschappij omverwerpen zonder eigenlijk te weten, wat men er voor in plaats zou stellen. Onteigening was echter zoo zeer het lievelingsdenkbeeld van de Internationalen, dat zij met de toekomst zich niet bezig konden houden; met groote meerderheid werd het rapport der commissie aangenomen; over de praktische uitvoerbaarheid kon men later wel spreken, als men het land eerst maar had.
Ziedaar de plannen van de groote arbeiders-associatie in ons werelddeel. Men zou kunnen beweren, dat - dank zij hunne openhartigheid - mannen met zulke plannen niet bijzonder gevaarlijk zijn; men kan zich er ook meê troosten, dat het slechts een congres is geweest, en woorden en vooral groote woorden zeer goedkoop zijn. Volkomen waar; maar laat ons niet vergeten, dat de oppervlakkigste denkbeelden het gemakkelijkst verspreid en geloofd worden. De maatschappij heeft geen
| |
| |
gevaar van de Internationalen binnen of buiten den Bond te duchten, omdat hun denkbeelden zooveel juister zijn, omdat hunne theoriën werkelijk de oplossing behelzen van de nu bestaande wanverhouding, van de tegenstrijdigheden, waarmeê wij te kampen hebben. Het tegendeel is waar; zij zouden, eenmaal aan het bestuur gekomen, veel grootere wanorde scheppen, een toestand, die met den eersten dag onhoudbaar bleek, en algemeene radeloosheid veroorzaken; maar hun kracht is gelegen in hun gegronde ontevredenheid, en wanneer de arbeiders in Europa gemeenschappelijk en eendrachtig besloten hebben om een einde te maken aan den treurigen toestand; wanneer die associatie-geest onder hen toeneemt, zooals dit in de laatste jaren het geval is geweest, dan vertegenwoordigen zij welhaast de kracht van een lawine, die met donderend geweld op onze maatschappelijke instellingen zal aanrollen, en misschien niet het vermogen bezit om ons te verpletteren, zeker onmachtig is om op te bouwen en een nieuwen, beteren toestand te scheppen, maar wel in staat om ontzettend veel te verwoesten, en aan de bestaande verhoudingen een wonde toe te brengen, waarvan die maatschappij misschien nooit meer geheel genezen zal. Elk kwaadaardig verloop van een werkstaking leert, dat er maar éen kracht tegen den verwoestenden en vernielenden arm van den arbeider is opgewassen, maar geheel ondenkbaar is het niet, dat die kracht ons voor een goed deel begaf. Is niet het staande leger, - want dat bedoelen wij - voor een groot deel samengesteld uit mannen van denzelfden stand als die arbeiders; het ontzag waarmeê zij gehoorzamen aan een gegeven bevel is zeer conventioneel, en valt gemakkelijk weg, wanneer de arbeiders-propaganda zich ook daar uitbreidt. Heeft men niet een dergelijk verschijnsel in Frankrijk bij de omwentelingen? Zoolang het leger getrouw blijft, is er zelfs voor Parijs geen gevaar te duchten, maar de eerste soldaat, die overloopt naar den vijand, is het
teeken, dat de opstand zegeviert.
Maar wij vergeten dat wij de geschiedenis schrijven van den dag, en niet van de toekomst; en toch wat is het heden anders dan de toekomst in het klein; denkbeelden, toestanden, die ontkiemen, ontwikkelen en onmerkbaar opwassen, - het menschelijk oog ontdekt ze eerst, wanneer zij zijn groot geworden en onze verbazing, soms onze vrees opwekken.
Nauw verwant met het congres te Bazel is dat van den Vrede- en vrijheidsbond te Lausanne den 16den September jl. geopend.
Het publiek was er fatsoenlijker, beschaafder; velen der afgevaardigden beter op de hoogte van de sociale quaestie. Victor Hugo, de wijsgeer-literator bekleedde er het eere-voorzitterschap; Edgar Quinet, Jacobi, Garibaldi, Jules Simon zonden hunne betuigingen van sympathie. Het hoofddenkbeeld van de sprekers was natuurlijk de vrede van Europa, niet de gewapende vrede van de bestaande monarchiën, die erger is en meer drukt dan eenige oorlog, maar de vrede die nog komen moet
| |
| |
met de hervorming van ons werelddeel in een aantal republieken, die gezamelijk den naam zullen dragen van: de Bond der Vereenigde Staten van Europa. Daar beriep men zich op Thiers' woorden: l'Europe marche à la république. daar draafde men door op het denkbeeld van Michel Chevalier, dat Europa zich Noord-Amerika ten voorbeeld moet stellen.
De sociale quaestie hoorde daar van zelf bij; Armand Gögg, afgevaardigde uit Duitschland, beweerde, dat het volk aan de vrijheid alleen niet veel had; het volk wilde bovenal verbetering van zijn stoffelijken toestand; zonder die was de vrijheid een holle klank; wie kon van de vrijheid eten; de staande legers waren 't die de Staten in Europa van de middelen beroofden om den treurigen toestand van den arbeider te verbeteren. Een uitzondering op al deze holle uitdrukkingen leverde de redevoering van den hoogleeraar Buisson uit Neuchatel. ‘Wanneer men republieken wil stichten,’ beweerde deze, ‘moet men eerst republikeinen maken, en het eerste middel daartoe is hervorming van onze dagbladen, die voor het volk niet geschikt zijn en door het volk ook niet gelezen worden. Het militaire regeeringsstelsel moet verder bestreden worden door te werken op de publieke opinie. Menschen, die den mond vol hebben van de republiek, geven hun kinderen geweertjes, sabeltjes en chako's om meê te spelen. Op de scholen worden mannen als Alexander, Caesar en Napoleon aangewezen als de groote helden uit de geschiedenis en met een stralenkrans omgeven. In plaats van zulke dwaasheden moet men de kinderen vroegtijdig opmerkzaam maken op het treurige van zulk een bestaan, men moet hen wijzen op het bespottelijke van het livreikleed, om 't even of het gedragen wordt door een knecht, een ambtenaar, een soldaat of een prins. Eerst dan’, eindigde de spreker ‘wanneer de republikeinsche denkbeelden gewijd zijn tot een wezenlijke, vaste overtuiging, is de tijd daar, dat de republiek ook zal komen.’ Deze redevoering vond evenveel bijval als de socialistische pathos en onmiddellijk werd besloten 100,000 exemplaren van deze redevoering te laten drukken.
Ook hier werden verschillende besluiten genomen, die van socialistische strekking getuigden; de vergadering verklaarde zich voor afschaffing van ieder industrieel monopolie en vooral van de vervoersmonopoliën; de spoorwegen, telegrafen, banken moesten overgaan aan den Staat, die ze, zonder inkomsten daarvan te trekken, zou exploiteeren ten bate van het groote publiek; verder werd het rapport der commissie aangenomen, waarbij het congres verklaarde, dat de sociale quaestie onafscheidelijk was van de politieke quaestie; de eene kon niet opgelost worden zonder de andere. Daarom was het de plicht der maatschappij om zich onverwijld bezig te houden met de verbetering van de algemeene omstandigheden, waaronder gearbeid en geruild wordt, ten einde de tallooze misbruiken te verbeteren, waaronder de tegenwoordige maatschappij gebukt gaat, hoewel steeds zonder ooit aan de vrijheid
| |
| |
van het individu te kort te doen. Eindelijk werd nog aangenomen het rapport der commissie over de afschaffing van de doodstraf, het verplicht en kosteloos onderwijs en de emancipatie der vrouw.
Victor Hugo sloot de vredevergadering met een vermaning tot eensgezindheid, want - misschien om het geheele congres te persiffleeren, bleken de republikeinen en socialisten het verre van eens te zijn; - vrijheid, gelijkheid en broederschap was zoowel de zinspreuk van de republikeinen als van socialisten, sprak de redenaar; het een was zonder het andere niet meer denkbaar, niet uitvoerbaar. Beide partijen zouden zonder twijfel aan de armoede in de vrijheid de voorkeur geven boven het gouden kalf in de slavernij. Men moest te velde trekken tegen den gemeenschappelijken vijand, het caesarisme. Die vijand lag reeds te zieltogen. De dag was niet meer verre, dat de geheele beschaafde wereld evenals het gastvrije Zwitserland de zon van vrijheid, gelijkheid en broederschap aan de kim zou zien verrijzen.
In dat vooruitzicht werd de gevierde schrijver luide toegejuicht; bij nader inzien dacht misschien een of ander lid van het congres aan de woorden van Mephisto:
Der Philosoph, der tritt herein,
Und beweist euch, es müsst' so seyn,
Das Erst' wär' so, das Zweite so,
Und drum das Dritt' und Vierte so;
Und wenn das Erst' und Zweit' nicht wär',
Das Dritt' und Viert' wär' nimmermehr.
Nog een verschijnsel op het congres te Lausanne mogen wij niet onopgemerkt laten; de Franschen, evenals vroeger talrijk vertegenwoordigd, kenmerkten zich ditmaal door hun eensgezindheid en hun in het oog loopende geestdrift; blijkbaar stelden zij zich veel voor van de naaste toekomst van hun vaderland; er moet een einde komen aan de komedie, - het regeeringsstelsel van Napoleon - was het telkens wederkeerende refrein hunner redevoeringen; en daarbij ontbrak het natuurlijk niet aan uitvallen, vol van den bittersten haat tegen het Napoleonisme; algemeen was men overtuigd, dat ‘het net van het algemeen stemrecht, waarin de keizer de Franschen gevangen had, begon te scheuren en men weldra andere dingen zou aanschouwen.’ Bestaat er grond voor die verwachting? Wie zal met zekerheid, met waarschijnlijkheid zelfs die vraag beantwoorden? Het persoonlijk regeeringsstelsel is een ramp, alleen door de onzekerheid, waarin het ons telkens brengt, en vooral wanneer die persoon zoo raadselachtig en geheimzinnig is als keizer Napoleon.
Al de vragen, die zich onwillekeurig aan ons voordoen, wanneer wij dat eens zoo woelige Frankrijk met eenige aandacht beschouwen, zijn nog dezelfde als vier weken geleden. Is het Napoleon ernst met zijn
| |
| |
liberale hervormingen, of is het Senaatsbesluit slechts een nieuw komediestuk geweest? Is de groote man werkelijk krank, niet naar het lichaam, - want van zijn rheumatiek hooren wij niets meer - maar naar den geest; vertoont hij in zijn besluiteloosheid de beginselen van den keizerswaanzin, dien Tacitus zoo tragisch geschilderd heeft en waarmeê het leven van elken tyran eindigt? Of heeft die geheimzinnige figuur den boog slechts ontspannen, om straks hem met ijzeren hand nog sterker te spannen dan te voren? Niemand weet het; voor elk van deze beschouwingen zou men een aantal feiten kunnen bijbrengen. Men kan den toestand, waarin Frankrijk tegenwoordig verkeert, misschien nog het best vergelijken - het beeld is gegeven door de Times - bij een schip, dat het roer heeft omgezet: de zeilen slaan heen en weder, de blokken en touwen slingeren en kletteren; iedere windvlaag kan het schip omverwerpen; het gaat niet voor- en niet achterwaarts, en met zekeren angst wordt het oogenblik verwacht, dat het weer recht voor den wind gebracht is en de zeilen gevuld zijn. Wij zouden er bij kunnen voegen, dat de kapitein zelf niet gerust is over de wending, die het schip zal nemen, en veel minder, welke bevelen hij moet geven, om er gang in te brengen; hij geeft verschillende seinen, maar òf het een òf het ander is een onhandigheid. De drukpers beschikt over een vrijheid van schrijven, zooals in de laatste jaren in Frankrijk niet is beleefd; de Regeering schijnt het rustig aan te zien; toch werden de meeste buitenlandsche bladen voortdurend op de post in beslag genomen; men mag in Frankrijk wel lezen, wat Frankrijk zegt, maar niet wat anderen in den vreemde van Frankrijk denken.
Publieke vergaderingen worden toegelaten, en de politie is geduldiger dan anders; straks evenwel wordt in de zaal Belleville een vergadering gehouden, die aanleiding geeft tot een gevecht met de politie, welke laatste beweerd wordt vooraf op een binnenplaats te zijn verscholen en het standje te hebben uitgelokt; een persoon, die door de politie zou gewond zijn, wordt daarop rondgedragen op den boulevard onder den kreet: ‘men vermoordt onze broeders’; juist een standje voor den Parijzenaar, indien hij durfde uiten, wat hij denkt. En zie, daar verschijnt plotseling in het officieële blad de verwijzing naar een wetsartikel van 1868, waarbij aan den prefect van politie de bevoegdheid is toegekend om elke openbare bijeenkomst te verdagen, die hem voorkomt de orde te kunnen storen of de openbare veiligheid te bedreigen. ‘Tengevolge der ongeregeldheden, die in verschillende openbare bijeenkomsten zijn voorgevallen, heeft de Regeering besloten, dat die bepaling der wet zal worden toegepast,’ zoo leest de verbaasde Parijzenaar. Moest de beweging der politie in de zaal Belleville dienen om een aanleiding te hebben voor die publicatie? Indien het Napoleon ernst was zich met zijn volk te verzoenen, waarom dan op dit oogenblik, nu de toestand reeds meer dan gespannen is, de herinnering aan een gehate en verfoeide wet?
| |
| |
Even vreemd ging het met den termijn van bijeenroeping van het Wetgevend Lichaam; men beweerde, dat volgens de wet die bijeenroeping niet later kon plaats hebben dan den 25sten October; de dag bladen maken die quaestie tot de vraag van den dag; reeds is er sprake, dat er Afgevaardigden zijn, die op dien dag vergaderen zullen, zij 't niet in de zaal dan voor de deur. Was het een nieuwe onhandigheid, of een tarten van de openbare meening dat, men zegt op persoonlijk verlangen van den keizer, de dag eindelijk bepaald werd op 29 November? of is het doel van de Regeering - waarlijk zulk een slechte taktiek niet, - nog wat tijd te hebben om den Franschen geest af te matten en van al wat politiek is te verzadigen, te doen walgen door de meest verschillende geruchten in omloop te brengen, geruchten die heden voor waar worden aangenomen, en waarvan morgen niemand zich meer begrijpen kan, dat hij er ooit aan heeft geloofd? Eerst was 't de abdicatie van den Keizer en, tijdens de minderjarigheid van den Kroonprins, daarmeê gepaard het regentschap van de Keizerin of Prins Napoleon, personen die geen van beiden in den smaak vallen van het Parijsche publiek, vooral niet de eerste, la bonne Catholique. Tusschen al de zwevende hervormingsplannen en wetten, die voor de opening van het Wetgevend Lichaam worden gereed gemaakt, de geruchten van een wijziging van het ministerie en de herstelling van den altijd spraakzamen Rouher, - en bij en onder dit alles - de herinnering van den 2den December, - een coup d'état en.... de wetgevende vergadering geopend met de aankondiging van een algemeene ontwapening van Europa. Waarlijk, het is afmattend; en de politiek schijnt geboren om de menschen te tergen.
Indien onvastheid, besluiteloosheid den sleutel geeft ter verklaring van de handelwijze der Keizerlijke Regeering, men zou hetzelfde kunnen verwijten aan de oppositie; blijkbaar weet zij niet, - of misschien nog juister, durft zij niet wat zij wil. Eerst maakte de heer Kératry plan om in den morgen van den 25sten October aan te schellen aan de deur van het gebouw bestemd voor de vergaderingen van het wetgevende lichaam: een echt Fransche oppositie-inval, maar die weinig bijval vond; men verwachtte een beter plan van de leden van de Linkerzijde, ten minste een vergadering, waarin een protest, een manifest of iets van dien aard zou worden opgemaakt; maar hiermeê wil het ook al niet. Maar zoo zij zich rustig houden voor 't oogenblik, geven zij metterdaad een bewijs van gezond verstand; een vergadering ietwat in den geest van het congres van Lausanne, - niets wordt misschien door Napoleon zoozeer gewenscht om terug te kunnen trekken; en dat weten, althans dat bevroeden de leden der oppositie; zij stemmen in met Jules Favre, die hoopt, ‘dat de Parijsche bevolking niet hals over kop in den val zal loopen.’
Het gevaarlijkst symptoom voor den mogelijken val van het Fransche Keizerrijk is echter gelegen in de veranderde stemming van de werk- | |
| |
lieden; men weet, dat zij het geweest zijn, die den Keizer de overwinning hebben verschaft op de liberale, altijd parlementeerende bourgeoisie; huichelend optredend als de vriend der democraten verwierf de Keizer de bescherming van den arbeider; men zou kunnen zeggen, dat die huichelarij alleen de steen was, waarop het Keizerrijk langen tijd vaststond; en nu spreken de gouvernementeele bladen weder van wetsontwerpen, die meer ten doel zouden hebben de belangen van den werkman te bevorderen dan wel een liberale constitutie in te voeren in den geest der oppositie; de Pays hitst aan den anderen kant de boeren op tegen het revolutionaire gepeupel in de steden, die het op de onteigening van de boeren hebben toegelegd. Die tijden zijn evenwel voorbij; de arbeider begint in te zien, dat, zoo hij van het parlementaire regeeringsstelsel weinig heil heeft te wachten, dat nog veel minder het geval is met het caesarisme. Terwijl het Journal officiel zich verontschuldigt over de 14 dooden, die bij de onlusten te Aubin gevallen zijn, vergaderen te Parijs vijftig werklieden, vertegenwoordigende even zoovele arbeidersvereenigingen, en zij protesteeren tegen den moord te Aubin, en spreken de overtuiging uit, dat het volk alleen van zijn eigen kracht de zege der rechtvaardigheid heeft te wachten.
Terwijl Frankrijk als de golvende beweging vertoont van een ondermijnden grond, heeft in Spanje het zoeken naar een koning plaats gemaakt voor veel ernstiger dingen; de woelingen van de republikeinen brachten de altijd nog provisioneele regeering in gevaar, en de wet op de individueele vrijheid moest worden geschorst. Spoediger dus dan wij meenden, werden onze sombere gedachten omtrent Spanje vervuld. Het schijnt dat de republikeinsche opstand weder zoo goed als bedwongen is, schoon de berichten steeds zoo onzeker blijven, dat er geen dag staat op is te maken. Maar gedempt of niet, de toestand is treurig; Isabella werd verdreven om haar slechte regeering, maar onder de generaals die zich meester gemaakt hebben van den buit, is het niet beter geworden. De zoogenaamde voorloopige regeering is, zegt men, bijna zoo blind als pater Claret en zoo bijgeloovig als zuster Patrocinio, en zij is voor 't minst even wreed als de Bourbons; in de Cortes werd in vollen ernst gediscussieerd of de doodstraf zou worden afgeschaft, maar bij het fusilleeren van de republikeinen heeft men zooveel omhaal niet gebruikt. Wat is er vervuld van al de schoone beloften, waarmeê de nieuwe regeering voor het Spaansche volk optrad? Niets, letterlijk niets; de oude regeering kon men nog dulden als een noodzakelijk kwaad, deze kan niet eenig raison d'être opgeven.
En waar is op dit oogenblik in Europa het land, waarop ons oog met vrede kan rusten? Schier overal ontevredenheid, overal een toestand, waarvan iedereen overtuigd is, dat hij tijdelijk is, op den duur onhoudbaar. Italië moet evenals Spanje het bewijs nog leveren, dat een land, na eenmaal zijn bloei-tijdperk te hebben beleefd, na door
| |
| |
het despotisme te zijn vertreden en door den priester ontmenscht, zich nog kan verheffen tot zijn volle kracht. Zijn de volkeren dan als de enkele mensch, die onder lijden en strijden opwast en zich ontwikkelt om, na een korten tijd het zoete bewustzijn te hebben gesmaakt van een mensch te zijn, langzaam af te nemen en weg te sterven?
Wat is Oostenrijk anders dan een oud gebouw, uit verschillende bestanddeelen samengesteld, dat onder het kleed van het absolutisme eenig vertoon maakte, maar nauw is dit weggevallen, of overal worden de scheuren zichtbaar, die met elke beweging en met elken rukwind grooter worden!
Schijnt het niet, of Duitschland zijn bestemming heeft vervuld, zoo arm als het tegenwoordig is aan groote geesten; bestaat daar niet op staatkundig gebied hetzelfde caesarisme, dat Frankrijk na al zijn proefnemingen minder dan ooit bekwaam heeft gemaakt zich zelf te besturen, Bismarck de éenige staatsman!
Wat zou die Duitsche ziener zeggen, over wiens graf nog de weemoedige hymme ruischt:
Und aufgeblickt zum Himmel;
Kein Stern im Sterngewimmel
Hinaus in dunkle Schranken;
Es hat kein Lichtgedanken
En onze sceptische eeuw, die al de behoefte maar niet de kracht in zich gevoelt, niet het vermogen om te gelooven, zij heeft den moed niet, om bij de stormen, die misschien over ons werelddeel aanbreken, zich te verheffen tot, althans zich te troosten met de gedachte:
18 October '69.
Noorman.
|
|