| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis der beschaving.
Overzicht van Buckle's Geschiedenis der beschaving door M. Henriquez Pimentel. 's Gravenhage, Gebroeders Belinfante, 1869, 1e Deel.
Het verheven einddoel van de geschiedkundige wetenschap zal steeds zijn, het ontwikkelings-proces der beschaving van het geheele menschdom, door alle tijden heen, na te sporen en uiteen te zetten. Maar de eindpaal bevindt zich zóóver, dat men alle pogingen om dit doel te bereiken, slechts als een stap om tot die richting te naderen, kan beschouwen, want men zal anders allicht eenzijdig worden of de geschiedenis der afzonderlijke volkeren in verschillende perioden en onder verschillende omstandigheden, ter zijde stellen. Een tijd lang heeft men, vooral in Duitschland, den onuitputtelijken schat van leeringen die de geschiedenis oplevert, tot zeer weinige formules willen herleiden. Zelfs Herder hield zich daarvan niet vrij, terwijl men die fout nog sterker in de pogingen van de school van Schelling en Hegel opmerkt, die eene philosophie der geschiedenis aannamen.
In onzen tijd onderscheidt men meer en meer de staatkundige geschiedenis van die der beschaving van elk volk. Waar de geschiedenis van een volk begint, kan men dat onderscheid moeilijk in het oog houden, want het geheele streven der maatschappij wordt beheerscht door de verhuizingen, oorlogen of het optreden van enkele groote mannen, waardoor de richting van den geest der massa minder is na te gaan. Het overwicht, dat de geschiedenis der maatschappelijke toestanden en der betere waardering van de beschaving en van alle factoren van het volksleven in onzen tijd heeft verkregen, hangt te samen met de richting der eeuw, die niet enkel let op de werkzaamheid der kabinetten en diplomatie, maar daaraan eene onwederstaanbare impulsie geeft, gegrond op den invloed van het individu en zijne samenwerking met het geheel. Daarom was de geschiedenis eertijds alleen die van hoven en vorsten geweest en poogt men thans meer naast het
| |
| |
politieke element ook den toestand van de burgermaatschappij in vroeger en later tijd na te gaan.
Er zijn verschillende methodes om de geschiedenis te schrijven, of liever verschillende gezichtspunten waaruit men de gebeurtenissen, als deelen van een groot ontwikkelings-proces en van een organisch geheel, kan beschouwen. Men kan die methodes evenwel tot twee hoofdgroepen herleiden, de empirische en de speculatieve.
Volgens de eerste zienswijze is de geschiedenis der volkeren en al hetgeen de mensch doet, het gevolg van eene aaneenschakeling van oorzaken en invloeden, die naast elkander en menigmaal tegen elkander inwerken en op hunne beurt te weeg gebracht werden door eene menigte andere voorvallen, zoowel menschelijke handelingen als werkingen van de natuur. De geschiedvorscher zou alleen tot taak hebben, den samenhang der oorzaken na te gaan en zoodoende in de schijnbare verwarring een draad te vinden, die dus meer door de uitwendige verschijnselen en het toeval te voorschijn komt, dan wel het gevolg is van eene onvermijdelijke noodzakelijkheid, van eene wet.
Anderen daarentegen kleven het stelsel aan, dat de vrijheid van den mensch door noodzakelijkheid en voorbeschikking beheerscht wordt; elke gebeurtenis heeft daarom vooraf in het geheel eene aangewezen plaats. De geschiedenis der beschaving en der politieke gebeurtenissen zou slechts eene welgeordende reeks van trappen vormen, zoodat de geschiedschrijver alleen de wet, die alles regelt, na te vorschen heeft, hetgeen hem in staat zal stellen ook de onderdeelen te overzien en te ordenen.
Beide stelsels gaan mank en de waarheid ligt in het midden.
De een ziet allicht voorbij, dat men bij de verklaring van geschiedkundige feiten uit vroegere oorzaken oppervlakkig wordt en zich te veel laat medeslepen door den invloed, dien sommige vorsten, veldheeren, staatslieden en hervormers op het lot van landen en volken schijnen gehad te hebben, terwijl zij er niet genoeg acht op slaan, dat hetgeen toevallig of door den wil van een enkel voortreffelijk individu plaats heeft, veelal het gevolg is van eene reeks omstandigheden, zoodat willekeur in schijn toch niets anders is dan de drang der noodzakelijkheid.
Niet minder eenzijdig handelen de aanhangers van de philosophische geschiedenisbeoefening, wanneer zij den loop der gebeurtenissen uitsluitend naar zekere algemeene of afgetrokkene denkbeelden willen beoordeelen. Men meent door één algemeenen regel elk afzonderlijk feit, hoe gewichtig ook, te kunnen verklaren en rekt dan veelal elke gebeurtenis in of uit, om ze in zoodanig bed van Procustes te doen passen. Meestal vestigt men dan alleen den blik op ééne enkele zijde in een tijdperk en overziet de even belangrijke keerzijde.
Ongetwijfeld is de geschiedenis niet eene verward dooreenloopende reeks feiten of het gevolg van blind toeval. Ook dáár heerscht eene wet, en de geschiedvorscher moet zooveel mogelijk hare werking trach- | |
| |
ten na te gaan. Maar die algemeene wet is uiterst moeilijk in een enkel begrip of woord samen te vatten. Men moet de wet, die elk tijdvak beheerscht, opsporen door een grondig, onbevangen, omzichtig en veelzijdig onderzoek, en door vergelijking en bijeenvoeging der feiten tot resultaten trachten te komen. Men kan de algemeene wet ook niet zoo absoluut toepassen, dat elke gebeurtenis daarvan een uitvloeisel moet zijn, alsof geene afwijking mogelijk ware, want dan cijfert men het gebrekkige in ons menschelijk doorzicht en onze wetenschap weg, die wel het meest zal uitkomen bij de schranderste nasporingen omtrent vroegere tijden en toestanden.
Wil men de geheele geschiedenis van het menschdom, van elk volk en van zijne beschaving aan ééne formule toetsen, dan ziet men in elken tijd en onder elk klimaat wonderlijke afwijkingen, achteruitgang of sprongen, die moeilijk te verklaren zijn. Alleen dàn kan de geschiedschrijver zich van grove dwalingen vrijwaren, wanneer men de algemeene wetten, die men meent te hebben ontdekt, met oordeel en voorzichtigheid aan de feiten toetst, daarbij op elke bijzondere gebeurtenis en afwijking let en niets als zeker vaststelt dan wat, met wijze voorzichtigheid, als ontwijfelbaar kan beschouwd worden.
De geschiedschrijver, vooral op het gebied der beschaving, moet tevens geschiedvorscher zijn, en hij kan alleen door vereeniging van de beide richtingen, zijn doel bereiken. Menig geschiedvorscher is intusschen niet altijd in staat het opgedolven erts te vermunten, of, in andere woorden, zijne geschiedkundige nasporingen in populairen vorm weder te geven. Hij behoort kalmte van geest, maar tevens eene levendige fantasie te hebben, die hij nogtans onder gestrenge contrôle houdt, en zich niet door partijbedoelingen te laten leiden.
Buckle, een Engelschman, die in 1862 overleed, heeft zijn leven gewijd aan het schrijven van eene geschiedenis der moderne beschaving. Dit werk, dat in Duitschland opgang maakte, was tot dusver in ons land niet zeer bekend. De heer Pimentel heeft, ook met het oog op de in Duitschland verschenen geschriften over Buckle en zijn werk, een overzicht aan den Nederlandschen lezer aangeboden, waarvan het 1e deel voor ons ligt. De beroemde Engelsche geleerde heeft in eene algemeene inleiding het systeem uiteengezet, volgens hetwelk hij de geschiedenis van den nieuweren tijd beschouwt. Zijn stelsel komt in het kort hierop neder: de geschiedenis van het menschelijk geslacht wordt door onveranderlijke en algemeene wetten beheerscht. Zoodanige wetten bestaan even goed in de zedelijke als in de stoffelijke wereld. In de natuur zijn de schijnbaar meest onregelmatige zaken verklaard en is daarin eene zekere regelmatigheid aangewezen. Dat kan en zal in de zedelijke wereld evenzeer geschieden. Alle wisselvalligheden van het menschelijk geslacht zijn de vrucht òf van de werking van uitwendige verschijnselen op den menschelijken geest, òf van de werking van dien geest op uitwendige verschijnselen. Laatstgenoemde werking is echter van wei- | |
| |
nig belang en brengt slechts geringe afwijkingen van de natuurlijke wetten te weeg. De handelingen der menschen zijn een gevolg van den toestand der maatschappij waarin zij verkeeren, en deze komt voort uit de natuur, die haar machtigen invloed voornamelijk door middel van het klimaat, de voeding, den bodem en de natuurverschijnselen doet gelden. De éenige juiste methode van geschiedvorsching is het onderzoeken naar de verschijnselen des geestes, niet zooals men die bij het individu waarneemt, maar zooals die over het algemeen in het doen der menschheid voorkomen. De vooruitgang op het gebied van den geest is tweeledig, een zedelijke en een verstandelijke. De
verstandelijke vooruitgang is evenwel verreweg de gewichtigste. De daden van slechte menschen veroorzaken slechts tijdelijk kwaad, die van goede menschen slechts tijdelijk goed; maar de ontdekkingen van groote mannen verlaten ons niet, zij zijn onsterfelijk. De voorwaarden van den voortgang der nieuwere beschaving zijn dus te vinden in de geschiedenis van het toenemen en de verbreiding van intellectueele kennis. Godsdienst, letterkunde en regeering oefenen op de ontwikkeling van het menschelijk geslacht slechts geringen invloed uit; zij zijn geen oorzaken, maar gevolgen der beschaving; zelfs wanneer zij in de gunstigste omstandigheden verkeeren, is haar werking van ondergeschikten aard.
‘Het toenemen der Europesche beschaving,’ - zegt Buckle - ‘is alléén te danken aan de vordering der wetenschappen, aan de menigte waarheden, die de menschelijke geest ontdekt, en aan den graad in welken zij verbreid zijn.
‘Om ten aanzien van dit besluit tot zekerheid te geraken, zal het noodig wezen ons tot de geschiedenis in den ruimsten zin van het woord te wenden. Ook indien men aan het onderzoek van den voortgang der menschheid een onderzoek naar de vordering der geschiedenis zelve verbindt, kan men zich van de juistheid der hiervoren aangegeven beginselen overtuigen.
Zulk een onderzoek naar de vordering der geschiedenis zal twee hoofdzaken van groote beteekenis doen vast staan:
1o. dat de historici, als eene klasse, gedurende de drie laatste eeuwen blijk gaven van eene steeds toenemende waardeering van het menschelijk verstand en van een tegenzin in al datgeen waardoor het vroeger aan banden werd gelegd;
2o. dat zij gedurende dat tijdperk steeds meer en meer versterkt zijn geworden in de neiging om onderwerpen te verwaarloozen, die vroeger als hoogst gewichtig werden beschouwd, en zich liever hebben bezig gehouden met aangelegenheden, die den toestand van het volk en de uitbreiding van kennis betroffen.’
Een ruim veld van bespiegeling ligt open wanneer wij het systeem van Buckle aan de eischen, die wij aan een geschiedschrijver der beschaving stellen, gingen toetsen. Wij willen liever het oog vestigen
| |
| |
op de wijze, waarop Buckle zijn stelsel in toepassing brengt, want daarop komt het aan, vooral omdat de bewerker van het overzicht verklaart in vele opzichten niet met den oorspronkelijken schrijver in te stemmen en voor zijne denkbeelden ‘niet verantwoordelijk te zijn.’
Buckle toont in een hoofdstuk, dat hij oorsprong der geschiedkundige letterkunde noemt, de redenen aan, die eene juiste opvatting van de geschiedenis in vroeger tijd in den weg stonden. Hij doet vervolgens twee grepen: een blik op de geschiedenis van Engeland van het midden der 16de eeuw tot het einde der 18de eeuw, en die van Frankrijk, van het midden der 16de eeuw tot de troonsbestijging van Lodewijk XIV. Vermenging van godsdienstige begrippen met historische gegevens, zegt hij, was eene bron van de schromelijkste verwarring. De Kerk vervormde de historie, en de kennis om ze te schrijven was alleen in het bezit van enkelen. Hij brengt daarvan zeer opmerkelijke voorbeelden bij. Alleen toen twijfel ontstond, was onderzoek mogelijk. Zonder twijfel geen onderzoek; zonder onderzoek geen vooruitgang. ‘Kennis is geen inert en lijdelijk beginsel; iets dat tot ons komt, of wij het willen of niet. Kennis moet gezocht worden vóór dat zij kan verkregen worden. Zij is de uitkomst van veel arbeid en derhalve van veel opoffering. Zij die de duisternis nooit gevoelen, zullen ook nooit naar licht zoeken. Er moet twijfel ontstaan, eer onderzoek kan beginnen. Twijfel vinden wij dus hier als oorzaak van alle kennis, en staan wij dus voor de twijfelzucht, die in de oogen van den onwetende, trage van geest, een gruwel is. Hoe meer wij het groot beginsel van twijfelzucht onderzoeken, hoe meer wij bevinden zullen, dat zij in betrekking tot den voortgang der beschaving van Europa eene groote rol heeft gespeeld. Aan de twijfelzucht danken wij den geest van onderzoek die zich in de twee laatste eeuwen van alles meester maakte, elken tak van practische en bespiegelende kennis hervormde, het gezag der bevoorrechte klassen verzwakte, en de vrijheid alzoo op steviger grondslag vestigde, de willekeur der vorsten beteugelde, de trotschheid der edellieden beperkte, en zelfs de
vooroordeelen der geestelijkheid verminderde. Kortom de twijfelzucht heeft de drie grondgebreken der oudheid verholpen; gebreken, die het volk in het staatkundige te vertrouwend, in het wetenschappelijke te lichtgeloovig, in het godsdienstige te onverdraagzaam maakten.’
De leidende gedachte van Buckle, die hij vervolgens ontvouwt, is, dat kennis en bijgevolg beschaving, steeds belemmerd werden waar autoriteitsgeloof heerschte, gegrond op autocratisch samengaan van wereldlijk en geestelijk gezag. Verdraagzaamheid werd de geestelijkheid toch door het politiek gezag afgedwongen, ten einde zich aan de suprematie der Kerk te onttrekken. Bij voorkeur vestigt Buckle de aandacht op den strijd tusschen Kerk en Staat, en op hen die daaraan den stoot gaven. In den blik op Engeland's geschiedenis worden voorts Pitt, Fox en Burke met krachtige trekken geschetst. In Frankrijk is
| |
| |
de beschaving, zegt hij, door godsdienst-oorlogen belemmerd en de beschaving tegengewerkt, die daar reeds vroeger ontwikkeld was dan in Engeland, omdat kerkelijk en wereldlijk gezag elkander verdrukking van het volk belet hadden. Richelieu vindt in den Engelschen schrijver een oprecht bewonderaar, niet alleen omdat hij de macht der rijksgrooten verminderde, maar omdat hij ook godsdienstvrijheid wilde en de opstanden van de Hugenooten bestreed, zonder hunne vrijheid van geweten te verkorten, terwijl de Hugenooten daarentegen onverdraagzaam waren en de suprematie van hunne geestelijkheid eischten. Naar Buckle's meening waren de Engelschen de Franschen eene eeuw vooruit; neemt men dat verschil niet in aanmerking, dan bestaat dezelfde verhouding tusschen Bacon en Descartes, Hooker en Pascal, Shakespeare en Corneille, Mansinger en Racine, Ben Jonson en Molière, Harvey en Picquet.
De wijze waarop Buckle het ontwikkelings-proces of den tijdelijken stilstand van den menschelijken geest en der politieke vrijheid uiteenzet, getuigt van groot talent. Men moge zijn werk ‘wonderlijk’ noemen, ontegenzeggelijk is zijne opvatting van de geschiedenis grootsch en schoon. Tal van bouwstoffen werden door hem verwerkt en geordend, en hij munt uit door helderheid van voorstelling. Waar wij aan de waarheid van zijne inzichten twijfelen, moeten wij toch zijn streven naar waarheid erkennen, en de bewerker zegt terecht, dat men sympathie gevoelt ‘voor dezen koenen, bescheiden twijfelaar.’ Buckle's werk is eene boeiende lectuur.
De heer Pimentel heeft onzen landgenooten een dienst bewezen met de bewerking van dit overzicht. Ongetwijfeld zal dit werk bijval vinden. Wij achten die bewerking eene hoogst moeilijke taak. Zij is dan ook niet vlekkeloos. Het moge eene drukfout zijn, dat de Arabieren Perzië in de 17de en Spanje in de 15de eeuw zouden veroverd hebben (bladz. 15) - leest: 7de en begin van de 8ste eeuw - de Engelsche titel van een Fransch werk had in de oorspronkelijke taal behooren te worden wedergegeven (bladz. 117). Maar in het algemeen waarderen wij dezen arbeid zeer, en verwachten wij dat de bewerker, langzamerhand meer vertrouwd geraakt met zijn onderwerp, ook aan zijn stijl in een volgend deel wat meer losheid zal weten te geven.
|
|