Eene allernuttigste handleiding.
De wet op het Lager Onderwijs. Na haar tienjarig bestaan uit Koninklijke Besluiten, Ministerieele Bescheiden, Regterlijke Uitspraken, Inspecteurs Notulen, Tijdschriften, Weekbladen enz. toegelicht door S. Blaupot ten Cate, Inspecteur van het Lager Onderwijs in de Provincie Groningen. - Groningen, J.B. Wolters, 1868. 259 pagg. in gr. 8vo.
Ik twijfel of er eene wet zij, welker totstandbrenging meer voeten in de aarde had, dan die op het Lager Onderwijs, van 1857. Wie haar noemt, brengt zich te gelijk voor den geest eene reeks van proefnemingen die haar voorafgingen, eenen strijd van meeningen die tallooze pennen in beweging bracht en het der bevoegde macht onmogelijk scheen te maken, een ontwerp aan te bieden, dat - ik zeg niet aller, maar dan toch - der meesten verlangen zou bevredigen. Toch gelukte dit. Het Staatsblad no. 103 van 1857 schonk aan Nederland eene wet op het Lager Onderwijs, waarvan het ontwerp in de Tweede Kamer der Staten-Generaal met 47 tegen 13, en in de Eerste met 34 tegen 1 stem was aangenomen.
Groote scherpzinnigheid was er juist niet noodig om te voorzien, dat, al was nu door eene nieuwe wet de strijd over de beste gesloten, daarmede ook die over den inhoud en de bedoeling der wet tevens zou ophouden. Menig artikel sprak niet zóó duidelijk, of het liet plaats voor verschillende opvattingen over. Belang en partijzucht gaven, zelfs bij bepalingen, die anders duidelijk genoeg schenen, afwijkende lezingen aan de hand, en de Wet had dit met alle wetten gemeen, dat zij bij hare uitvoering in alle mogelijke gevallen geene beslissende uitspraak deed. Onvermijdelijk moest, bijna van het oogenblik harer uitvaardiging af aan, menig artikel door een nader Besluit des Konings, door eene aanschrijving des Ministers, of ook door de uitspraak eener Rechtbank worden verklaard of bevestigd.
Allergelukkigst was uit dien hoofde het denkbeeld van den heer Blaupot ten Cate, om, na een tienjarig bestaan van de Wet op het Lager Onderwijs, ons haar op nieuw voor te leggen, met de opgave van al wat sedert 1857 is beschikt, besloten of geschreven, om haren inhoud te verduidelijken of nader te bepalen. En de wijze, waarop de Schrijver zijne taak heeft volvoerd, maakt het boek tot eene Handleiding, nuttig, ja men mag zeggen onmisbaar voor ieder, die bij de Wet ook maar eenigszins belang heeft.
Met de grootste zorg en nauwkeurigheid is bij elk artikel, even beknopt als duidelijk, aangeteekend, wat daarover, zoowel door de Regeering en rechtbanken, als door schoolbesturen en bevoegde schrijvers, is besloten of opgemerkt, telkens met verwijzing naar de bronnen, waar de des verlangende eene volledige aanwijzing vinden kan.
Wat voorts in mijne schatting aan deze Handleiding eene hooge waarde bijzet, is des Schrijvers onpartijdigheid. Men weet, dat de heer Blau-