| |
Kort maar krachtig.
De vrije Volksschool. Redevoering naar aanleiding van het Mandement der Bisschoppen door Mr. C.W. Opzoomer. Amsterdam, J.H. Gebhard & Co., 1868.
Wie in den lande, niet vreemd aan de kwestie van den dag, noch onverschillig voor den grooten strijd, die er gestreden wordt - den strijd, waarbij het gewis het dierbaarste geldt, wat de mensch bezit: zijn regt op ontwikkeling, vrij van allen opzettelijk storenden en belemmerenden invloed, heeft reeds niet lang deze brochure van Professor Opzoomer gelezen? Zij is gewis gelezen en herlezen, besproken en gewogen, en trekt alles, wat van den hoogbegaafden schrijver komt, teregt onmiddellijk de aandacht, zij deed het dadelijk na de verschijning in de hoogste mate, en het geschrift verdient het dan ook zeer. Het behoeft dus in ‘De Tijdspiegel’ volstrekt niet meer als iets
| |
| |
nieuws aangekondigd te worden; het heeft zijn weg reeds gezocht en gevonden: maar dit tijdschrift zou aan zijn schoonen titel niet beantwoorden, zoo het er de aandacht nog niet op vestigde en te meer, daar het niet eene der brochures is, die als zoo velen even spoedig vergeten als gelezen en naar komenij of snippermand verwezen worden, maar die nog lang, zeer lang eene grootsche plaats zal innemen in de reeks van grootere of kleinere geschriften, die regt van spreken behouden bij de behandeling der onderwijs-zaak.
Het is bijna onnoodig om te zeggen dat taal en stijl sierlijk, ja prachtig zijn, terwijl de toon ernstig, degelijk, humaan en, men vergeve mij het woord, echt rond is. Men is dit trouwens gewoon van den geachten schrijver, die daarin menigeen tot een schoon en leerrijk voorbeeld dienen kan. Ademt het mandement een bedaarden geest, dit antwoord niet minder. Er is echter een gloed in het geheele geschrift, die dadelijk aantrekt. Reeds de aanhef getuigt van de hooge belangstelling voor zijn onderwerp, en waar hij het ‘Wee den gerusten te Sion en den zekeren op den berg te Samaria! Gij, die den boozen dag verre stelt en den stoel des gewelds nabij brengt,’ uitroept, wekt de schrijver dadelijk de gedachte aan het hooge gewigt van den strijd. Wij ontmoeten Professor Opzoomer dan ook gaarne onder de strijders voor de volksschool en doen dit met te meer blijdschap, daar hij bekend staat als een waar vriend van volksbeschaving door onderwijs, welks belangen hij reeds dikwijls krachtig voorstond en in welks zegeningen hij zoo gaarne ieder in Nederland zag deelen. Wie dan ook, hij heeft volle regt van medespreken, omdat hij niet is een van die velen, welke op hoogen toon het woord voeren, al hebben zij ook de zaak maar van ter zijde en slechts half bekeken.
Zoo als de titel aanwijst, is het mandement der Bisschoppen de bijzondere aanleiding tot het schrijven geweest en stelt de hoogleeraar zich voor om op de bedoeling en de gevolgen van dat gewigtig schrijven en ook, wat den vrienden der volksschool vooral nu te doen staat, de aandacht te vestigen. Wat toch voor niemand, die doordacht, meer duister was, doch wat de partij nog altijd bewimpelen of ontkennen kon, is in het mandement duidelijk uitgesproken, het bevat eene formeele oorlogsverklaring. Het zegt: de school behoort aan de Kerk, en al kost de kamp jaren strijds en inspanning, er moet zoo lang gestreden worden, tot de zege behaald is. De Katholieken staan echter niet zonder bondgenooten; zij vinden die thans in hunne aartsvijanden, de confessioneelen in de protestantsche Kerk, en nog in eene kleine partij, die afkeerig van alle christendom en godsdienst is. Wordt de zege behaald, dan ontbrandt een nieuwe strijd tusschen de verbondenen. Na dit alles aangewezen te hebben, stelt de schrijver met groote helderheid in het licht, dat de school niet dienstbaar zijn mag noch aan de Kerk, noch aan eenig kerkgenootschap, noch aan eenige kerkelijke partij, maar eenig en alleen aan de verlichting des volks en dat,
| |
| |
al moge de Kerk in verschillende tijdperken der geschiedenis de draagster en voortplantster der wetenschap geweest zijn, zij dit thans noch bij de Katholieken, noch bij de Protestanten meer is, omdat hun godsdienstleven bij de eenen meer, bij de anderen minder, vaak in strijd is met hetgeen de wetenschap beslissend leert. Hij grondt daarop het regt en het belang van den Staat voor de zorg voor het volksonderwijs, en besluit met der Kerk den godsdienst, maar den Staat de school of de plaats der wetenschap toe te kennen. Hij toont vooraf nog uit de geschiedenis aan, vooral van die na de herstelling van het pauselijk gezag na 1813 en uit de pauselijke geschriften van de laatste jaren, zoo ook uit den geest, welken de confessioneele partij in het bijzonder ook bezielt, dat er niet aan te denken valt om het volksonderwijs over te geven, wil men het peil der verlichting niet onmiddellijk zien dalen, en wel omdat de wetenschap geen andere uitspraken meer zou kunnen doen hooren dan die, welke getoetst en geijkt zouden zijn door de Kerk.
Professor Opzoomer houdt het er voor, dat er geen kerkgenootschap in ons vaderland bestaat, aan hetwelk het volkomen onverschillig is, wat het onderzoek omtrent den zamenhang der wereldsche dingen leert, en dus geen, hetwelk het zuiver regt der wetenschap erkent - in zijn oog de éénige en bepaalde voorwaarde om aan eenig genootschap zonder gevaar het volksonderwijs op te dragen. Van daar geeft hij als slotsom, dat de volksschool volstrektelijk vrij van den invloed der Kerk zijn en blijven moet.
Hij voorziet echter nog een harden strijd, een kamp, die jaren lang duren zal; doch acht het een zegen, dat de oogen geopend zijn, waardoor de vrienden der volksschool hoe langer hoe meer hunne taak leeren kennen en op hun post kunnen staan, zoodat het licht der negentiende eeuw niet uitgeblazen zal worden, als men maar voor oogen houdt dat aan geen bijleggen van het verschil, aan geen verzoening te denken valt, maar alleen aan nederlaag of zegepraal.
Wij hebben den lust niet kunnen wederstaan om met weinig trekken den belangrijken inhoud der brochure te schetsen, ook om degenen, die haar nog niet gelezen mogten hebben, daartoe nog op te wekken.
Het standpunt des Hoogleeraars komt in het gegevene reeds duidelijk genoeg uit, en dit zal verdedigers en ook groote bestrijders vinden. Wij willen ons daarmede hier niet bezig houden, doch veroorloven ons eenige opmerkingen, die, naar wij vertrouwen, ons door den schrijver wel zullen toegegeven worden. Zooals de brochure daar ligt komt de volksschool te veel voor als eene inrigting van wetenschappelijk onderwijs. Men behoeft ze echter slechts binnen te treden en er een blik in te slaan om te zien, wie op de schoolbanken zitten om spoedig tot de volle overtuiging te komen, dat men, hoe geregeld de leergang der verschillende vakken van onderwijs ook zij, er volstrekte- | |
| |
lijk niet aan kan of mag denken, om wetenschappelijk onderwijs in eenig vak, hetzij geschiedenis, hetzij natuurkunde, of wat ook te geven Uit den rijken schat, welken de wetenschap aanbiedt, doet de onderwijzer die grepen, welke hij noodig acht om de toestanden, waarin het kind zich geplaatst ziet, of de omgeving, waarin het zich bevindt, in het regte licht te plaatsen; of hij wijst het klaar aan hoe het naar een goed levensdoel te streven heeft en leert het zoo vooruitzien, terwijl de lessen van het verledene gansch niet vergeten worden. Hij raadpleegt en zoekt daartoe hulp bij de duidelijke uitspraken der wetenschap en geeft die opregt aan, doch waagt zich ganschelijk niet op het veld der onzekerheid, hetwelk dan ook nergens anders toe dienen zou dan om dààr ergernis en wantrouwen te wekken, waar die gemakkelijk te vermijden zijn. Wat er dus van de wetenschap op de school komt, zijn de rijpe vruchten; doch een bepaalde, geregelde cursus in taal, geschiedenis, enz. kan er op de volksschool niet gegeven worden, omdat het in haar doel niet ligt. Dat zij hare leerlingen dus regt goed wetenschappelijk toegerust de maatschappij zou inzenden, kan en mag zij niet, terwijl volstrekt nog niet uit het oog mag verloren worden, hoe kort en afgebroken de meesten school gaan en hoe
weinig ontwikkeld zij tot het onderwijs komen. Wij beweren nu volstrekt niet dat Professor Opzoomer in zijne brochure de volksschool regtstreeks plaats voor wetenschappelijk onderwijs noemt; wij houden er ons zelfs van overtuigd, dat hij de eerste zijn zal, die dat niet wil; doch voor de tragen van begrip en ook voor een ander lastig slag menschen, die niet begrijpen willen, omdat hun dit te stade komt, verdient dit punt wel in het licht gesteld te worden. Veel menschen, die niet eens kwaad willen, gaan op den klank af, vooral als het woord komt uit den mond van zulk een man van gewigt als de schrijver der brochure. Het komt ons dan ook bepaald jammer voor, dat hij niet, al ware het slechts met weinig trekken, zoo als hij die zoo meesterlijk weet te geven, het doel der volksschool wat bepaalder heeft aangegeven dan met deze woorden: ‘De wetenschap is voor de school.’ De tegenpartij zal die uitspraak toch vol begeerte weder aangrijpen als een bewijs, dat het doel der school al zeer eenzijdig en het opvoedend beginsel haar geheel vreemd is. Zij zal er op wijzen hoe een harer grootste vrienden, hoe een der grootste kampvechters voor haar bestaan slechts spreekt van de wetenschap, terwijl hij de ontwikkeling der verstandelijke vermogens en de opleiding tot deugd geheel terzijde stelt. Dit moge de bedoeling des schrijvers al niet zijn, de tegenstander ontleent zijn regt van spreken daaraan, dat er in de gansche brochure geen woord van gerept wordt, en dit is hem genoeg.
Wij begrijpen volkomen, dat de Hoogleeraar, als hij zegt dat ‘de school is om de kennis, om het licht onder het volk te verbreiden, dat de wetenschap heeft ontstoken,’ zich op zijn standpunt zeer goed verdedigen kan met te zeggen: dat de school te rade gaan moet bij
| |
| |
de wetenschap voor de kundigheden, die zij onderwijst, en ook voor het deel der opvoeding, dat haar is opgedragen; doch het algemeen staat nog niet op dat standpunt, de meesten geven het rigtige daarvan niet toe, en het woord ‘wetenschap’ is voor duizenden nog een schrikbeeld, zelfs bij vele voorstanders der volksschool. Hij had dus moeten aantonnen dat de ware wetenschap, wel verre van vijandin van de ontwikkeling der verstandelijke vermogens te wezen, er zeer dringende behoefte aan heeft, dat het hare levensvoorwaarde is, en dat ook zij evenzeer de betrachting der reinste deugd bedoelt.
Wij betreuren het dus, dat het doel de volksschool niet met klaarheid is aangegeven en wij roepen het met de meeste bescheidenheid en bij vollen eerbied voor het hooge standpunt van wetenschappelijke kennis en bekwaamheid van vele mannen uit den geleerden stand, het dezen vrienden der volksschool toe: wij danken u voor uwe krachtige hulp; doch wikt en weegt wel, wat gij schrijft, en bedenkt, dat uwe geschriften ook ter tafel komen bij den minder ontwikkelde, die uitleggers en aanvullers vinden bij de mannen, die niet rusten kunnen voor dat zij datgeen hetwelk tot steun had moeten dienen, onschadelijk voor hunne partij gemaakt hebben. Professor Opzoomer's brochure gaat bij den nederigen stand rond, die het woord wetenschap op vele plaatsen in ons vaderland elken zondag met de diepste verachting hoort uitgalmen, en ook uit dien nederigen stand gaan er bij honderden naar de stembus en leggen gewigt in de schaal voor het bestaan der volksschool.
Wij bedoelen volstrekt niet, dat men zijne beginselen verloochenen zal - verre van ons - wij zeggen er ook driewerf ja op: hier moet niet geschikt worden - wij willen nederlaag of zegepraal - geen tweeslachtig bestaan voor de volksschool; doch men stelle haar in zulk een licht, dat de eenvoudige dat licht ook vinden kan en bij de hooge waarde, die deze brochure heeft en bij al den dank, den velen den Hoogleeraar daarvoor met ons brengen, geeft zij dit voor den minderen man, die haar ook leest, niet.
Wij ondervinden het toch dagelijks dat het dringend noodzakelijk is, dat men den menschen het ware beeld der school geeft, en daar men ze geen dagen of weken in haar kan laten rondzien, zoo moet zij levendig, getrouw en naar waarheid geschetst worden. Wij vertrouwen vast dat daardoor de oogen van velen zullen opengaan, want het is bedroevend om de scheeve voorstellingen te hooren, die vaak aangegeven worden. Men behoeft de redevoeringen van onderscheidene leden der Staten-Generaal alleen maar te doorbladeren om wanhopig uit te roepen: Zijn dat nu de mannen, die over de school beslissen moeten? Wij dringen er dus bij allen, van welke partij ook op aan, en wij vragen met hoogen ernst: Komt en ziet in de volksschool zelve en hoort wat daar geleerd wordt, en geeft er dan heldere beelden van.
Wij weten en erkennen het, dat Professor Opzoomer een helderen
| |
| |
blik in de school heeft; wij weten het, hoe voortreffelijk hij de gave bezit om alles klaar te kunnen voorstellen; maar wij betreuren het juist daarom, dat hij, al ware het maar met een paar bladzijden, niet toegelicht heeft dat bij zijne stelling ‘de wetenschap voor de school’ ook voldaan moet en zal worden aan den schoonen eisch van de ontwikkeling der verstandelijke vermogens en de opleiding tot alle maatschappelijke en christelijke deugd; hij zou daardoor een nog grooteren dienst aan de school bewezen hebben, dan hij nu reeds gedaan heeft.
Wij gelooven vastelijk, daar wij het ondervinden, dat het goed is, dat de oogen van den minder ontwikkelden, doch gemoedelijken man gevestigd worden op die opleiding tot christelijke en maatschappelijke deugd en op de hooge waarde daarvan, opdat het denkbeeld ‘godsdienstlooze school’ waarmede zoo geducht gespeeld wordt, niet dieper wortel vatte. Wij gelooven vastelijk, dat het uiterst weldadig werken zal, dat onderwijzers en schooltoezigt streng vasthouden aan de volbrenging dier taak, waarbij zij natuurlijk niets meer doen dan hun pligt maar te gelijkertijd een stevigen dam opwerpen tegen hen, die het den volke dagelijks luide verkondigen, dat die opleiding tot deugd een ijdel woordenspel is.
Inderdaad, de onderwijzer, zijne taak magtig, komt daardoor met den Staat volstrekt niet op het gebied der Kerk, terwijl deze laatste niet te klagen heeft, maar zelfs op gepaste wijze nog gesteund wordt, in het doel, dat ook zij bejaagt, de voortplanting van het goede.
Alle hoogschatters van de volksschool danken Professor Opzoomer hartelijk voor zijne korte, doch krachtige woorden; wij doen het ook met warme sympathie voor den man, die reeds jaren lang strijdt voor het regt van ieder kind op onderwijs, waarop wij hem ook van ganscher harte den besten uitslag toewenschen, terwijl wij hopen, dat zijn vrije volksschool de oogen van velen moge openen en hun duidelijk make, wat er van ons volksonderwijs worden zal, indien de confessioneelen van elk kerkgenootschap de zege mogten behalen. Zij kunnen niet rusten, en zijn er oogenblikken van rust, dit is schijnbaar; men kan zich dan gewis weder op een heftigen aanval voorbereiden. Hier is het dus in volle waarheid: Waakt, waakt, opdat men de kroon niet roove!
Moordrecht.
G.B. Lalleman.
|
|