Godgeleerdheid en onderwijs.
Transeat.
Neue Entdeckungen auf dem Gebiete der biblischen Textkritik. - Proben und Hypothesen von Jacob Jongeneel. Leiden, J.K. Steenhoff. 1868.
Dat dit werkje voor het meerendeel van het publiek geen oogenblikkelijk belang heeft, spreekt vanzelf. Had het voor de theologen maar een grooter! Maar het spijt mij, nu de redactie van ‘de Tijdspiegel’ mijn oordeel over Jongeneel's studie vraagt, te moeten verklaren: voor zoover ik het na kan gaan, bevat het mislukte proeven en verkeerde hypothesen.
Jongeneel heeft gezocht naar de regels, die de Hebreeuwsche dichters bij den strophenbouw gevolgd hebben. Hij meent, dat, indien wij die opsporen en met behulp van het gevondene ons den oudsten vorm der handschriften voorstellen konden, ons een kostbaar middel voor de textkritiek zou gegeven zijn. Dat spreekt vanzelf.
Maar bij zulke onderzoekingen meent men zoo licht gevonden te hebben, wat men gaarne wil vinden. Onze eigene hypothesen worden ons vaak dierbaarder dan de waarheid, en wij zien dan niet nuchter uit de oogen.
Prof. Land heeft in het Theol. Tijdschrift van l.l. Mei eenige staaltjes gegeven van Jongeneel's willekeur in het afdeelen der strophen. Laat mij op iets anders wijzen, wat m.i. zelfs den geachten schrijver, wanneer hij niet door den tijd zelf reeds ontnuchterd is, tot bezinning moet brengen.
Jongeneel veronderstelt, dat de aanvang- of sluitletters der regels met elkaar woorden gevormd hebben, waarin, òf des dichters naam vermeld was, òf eene vervloeking over Israëls vijanden werd uitgesproken, òf eenig ander naricht werd gegeven. De hoeksteen zijner onderstelling is, gelijk hij zelf zegt, Ps. 119, omdat daar de strophenindeeling niet behoeft gezocht te worden, maar gegeven is.
Van de vier eerste strophen heeft hij de eerste letters van de we-